De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 15 augustus pagina 3

15 augustus 1909 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ko. 1677 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V OOR NEDEÊLAND. ters duidelijk merkbaar is; my lijkt het meer een geestelijke verwantschap tusschen ge lijken, zooals bestaat tusechen Baudelaireen Edgar Poe. Wat den samen vattenden titel: L'Arbre betreft, b§den eereten aanblik bevreemdend, meen ik de beteekenis daarvan te vinden in den aanhef van het prachtig opstel: C veloppement de l'Eglige in Art poétique, en die aldus luidt: Da profond boig eacré, de Ia haute fntaie primitire, telle que celle qui an Japon encore ombrage lea cabaneg gncrées de Nikko, Ie défrichement pen & peu s aminci Ie voile jusqn'ècette rangée nnique, 2 cette colonnade reguliere qni des temples clasBiqnes enclót Ie sanctuaire meconné. Car, depuis Ie Paradip, et comme Jonas au jour de la pénitence de Ninive, comme Elie dans ea donleur, rhotnme tonjours a en ponr gardien de sa prière et pour protectenr de ses eau r l'arbre, qui pousse, et, végétation de l'nnité, est l'expression de l'Attente dans Ie témoignage; assie, agenonillésous l'ombre... En roept Simon Agnel, bijgenaamd Tê'e d'or om sjjn echooae blonde baren, den boom niet aan, in den avond nadat hu zijne vrouw begraven heeft: O arbre, accueiile-moi! en hy in zwarte wanhoop, een groot tumult in zijn hart, over de velden aan het einde van den winter ronddoolt? Het mysterie omgeeft pos aan alle kanten en de menschen roepen in den laten «vond als verlaten kinderen. Een vrouw is gestorven en de man die baar lief heeft, graaft een kuil in de aarde en zegt tot den geen die ? hem helpt: Je la prendrai par les paulee, toi par les pieds. (Ila enlèvent Ie corps). Pas aineil qu'elle repose la face contre Ie fond. SIMON. Va 'a, entre, entre dans la terre crue! A memel h\ c u tu n'entendes plus et ne voies plu?, la bouche contre Ie sol, comme quand, sur Ie ventre, empoignant les oreillers, nous nous ruons vers Ie sommeil l Et maintenant je te chargerai une ctarge de terre eur Ie doel En wanneer de kuil met aarde gevuld is, zegt hjj: allons. Zwygeud gaan zij over de velden. Simon Agnel uit zy'n smart: Une femme ra'a retiiésa main, détournant de moi l«s yeux trangement; et moi, l'homme, je reste seul. Met baar heeft bij die lieve en echopne herinneringen begraven, het geluk en de liefde, en hy weet niet waarheen zich te wenden. En toch is zijn hart niet dood; hot is lente: j'ai dans la bonche Ie gout du beurre amer des bourgeons; en een verlangen en hevige begeeite naar daden springt in hem op, al is de duisternis rond hem als dichte deuren. Hy voelt een geweld in zich, en toch weet hu : nous ce sommes... que des enfants par la n ui t au milieu de eet enorme univers. ED, al verlangt hy dat het nooit meer dag zal worden, al roept hij tot de aarde op wie hij neergevallen is: Mère, pourquoi me fbrces-iu & vivre??zijn drang tot daden die hij ondanks alles y'del weet, jaagt hem op, een kracht bezielt hem, geweldig n onweerstaanbaar, en hij zal zijn grootsche taak vervullen, hy zal de macht verkrijgen daar hij baar minacht, daar het leven hem een waardeloos spel is. Als overwinnaar en redder van het land bij den onden koning teruggekomen die hem dankend begroet, vindt by' Cébès, zijn vriend, stervende. De wanhoop om dien dood welke de oude wonden openscheurt en de eeuwige martelende vragen weer wakker roept, slaat hem neer; alles is hem een kille onverschil ligheid, alles is zinledig en van diepste onnoozelheid. Je suis seul. J'ai froid. Qu'est-ce que cela me fiit? En véritépeu m'importe qu'il soit mort. Pourqaoi nous lamenterions-nous? Pourqooi serion« nous mus de quoi que cesoit? ... Comme un tronc de corail insensible, Je pourrais voir mes menbres tomber. Pourquoi vivre? Il m'eat indiflérent de vivre ou d'être mort. Cela me fait mal l Doch zijn energie springt op; hij wil, zijn wezen vol bitterheid en verachting voor het leven, zijn krachten meten, hij allén tegen Blommers hiet, en niet Jan, en oe vrouw, azze d'r noar vroagen, Klaoske Buekers." Loat mie moar begoan; ie zol zien hoe of ik 't d'r afbreng. De grap is mien veuls te oarig." En voor de zcoveelste maal haalde hij zy'n zakspiegeltje te voorschijn, bezag zün nieuwe dag, waarop de vrouw de mooie doekspeld van boer Teunissen gestoken had, keek naar zijn hand, waaraan twee gooden ringen prijk ten, en wischte met zyn mouw wat tof van zijn pet. Zalig voelde tij zich, nu hij als de gelijke van den baas behandeld werd, door hem werd gereden, en in alles ontzien. En als ze klaar waren op 't kantoor zou ie 'n paar gulden krijgen, en mocht ie met Trineke uit; den heelen dag zon ie vrij zijn. En wat ? de boer van Meerzicht 't land zou hebben! H(j zou borg zy'n, daar zou hy, Jan, voor zorgen. Met vaste hand voerde boer Teunissen zijn paard de stad in, reed de markt over, eenige nauwe straten door, waarin het geratel der boerenkar hol weergalmde, en hield eindelijk voor een onaanzienlijk gebouw stil, waarvoor een bord prijkte, waarop met groote letters Voorschotbank" geschilderd was. Inwendig beefde de boer toen hij van den bok steeg, een dichtbij staanden jongen ver zocht op zy'n paard te pasgen, en met den in middels uitgestapten knecht de stoep besteeg. Denk d'r om dat ie oe goed holdt," flui sterde hij, terwijl hij schelde. Geruststellend knikte Jan hem toe, toen werd de deur geopend en traden ze binnen. Een klerk met een pen achter het oor gtond hen te woord. Wel vrind, doar heb ie Tennissen en boer Blommers..." O, ja, da's goed; gaat a maar binnen," viel hem de. jongenman in de rede. Notaris Verhoeven heeft ons geschreven. Hier is 't kantoor. Gaat u hier maar even zitten," verzocht hy, en liet den mannen aan een met 'n groen kleed overdekte tafel plaats nemen. Meneer komt dadelijk bij u." Als 't nu maar goed gaat, dacht de boer, toen ze alleen waren. Maar de wissel, de pacht, de hypotheek, die be taald moesten worden .., Doch hjj deed er immers niemand schade mee. Blommers behoefde toch geen cent te betalen... Een heer met streng, stroef voorkomen trad binnen, en brak zijn gedachten af. Dadelyk stonden de mannen op. U is meneer Tennissen, hè, en u Blommers?" vroeg hy de wachtenden. Zoo is 't, en...." En u wenscht zeven duizend gulden voor schot, zooals me notaris Verhoe ven geschreden allen. En hy overwint. Hy doodt den ouden koning en terwy'l de prinoe» haren dooden vader op haren rug wegdraagt, roept Tête d'or: Mon temps commence. Et ma gloire va s'élever eur Ie monde comme l'flre-enciel.... Doch zijn hart ie donker van smart. Op het lijk van Cébès doelend, zegt hij: Ensevelissez eet enfant.... Cet enfant mort! Ma gloire future l (II tort avec un brutque sanglot). Men begrijpt dat het ondoenlijk is in de ruimte van dit artikel alles aan te duiden wat ik bewonder, hetzij in de taal, hetzij in het tragiech gebeuren; overal vind ik de schoonheid, de bladzijden zün zwaar van de pracht der beelden,vanden gedachten-rijk dom, van de ziening van de tragedie in het inner lijk en uiterlyk gebeuren,, b.v. wanneer de hovelingen en de vooraaamsten van het volk d«n nieuwen vorst komen huldigen, loopen zij door het bloed van den dooden ouden koning wiens lijk voor de voeten van Tête d'or ligt; de bloedige voetstappen gaan overal door de zaal, op de wanden ziet men de roode teekens . van met bloed bezoedelde handen. De roem en de macht van Tête d'or zijn gestegen, landen heeft hy veroverd, volken onderworpen, legers verslagen. Doch eindelijk deinzen zijn troepen terug voor den nieuwen vy'and; de stem van den koning, den altijd overwinnende, is zonder macht, zij vluchten, zy vluchter. Hy staat alleen tusschen de twee legerg; hij stijgt van zy'n paard, ont doet dit van het gebit, en ganachelijk alleen gaat hy, het gebid geheven hondend naar den hemel, het vijandelijk leger tegemoet dat zich op hem slot t comme de* rats avec les ongles et les dents." Tête d'or stoot een schreeuw uit, en zy'n troepen rennen hem ter hulpe, doch te laat, zy vinden hun koning doodelyk gewond ter aarde liggen, comme un sac d'or que les voleursont jeté, mort, privéde vie." Hy die altijd de een zame geweest is, hy die altyd alleen was met zichzelven, met zijn liefde, met zijn geweld en lijn haat, wil ook in eenzaamheid sterven, allén met den zwarten nacht. De baar die zy'n stervend lichaam draagt, staat op een eenzame hoogte van den Kaukasn?. Reusachtige boomen overschaduwen het terras, vanwaar het uitzicht gaat naar het Noorden en naar het Oosten. Aan n dier boomen staat een vrouw met de handen boven haar hoofd vastgenageld. Het is de princee. Een vluchteling heeft haar het stuk brood ontrukt, dat Tête d'or haar, zonder haar te herkennen, gegeven had, en heeft in laaghartige wreedheid de weerlooze vrouw met haar handen die eenmaal den konings scepter moesten dragen, aan den boom ge nageld. De princes en Tête d'or zijn alleen, in den aanvang beide bewusteloos. Zij ont waakt, wil heengaan, en voelt dan de pijn van haar doorboorde handen. De avond valt. Zij bemerkt de baar waarop Tête d'or ster vende ligt. Zy herkent hem, wil zwygen, doch de marteling der bloedende wonden doet haar schreeuwen. Töte d'or hoort het, vraagt wie daar i?. En zy antwoordt: La Eeine. Dan vangt er tusschen deze twee menschen, een dialoog aan die tot het schoonste behoort wat ik in de literatuur ken. Zij zegt hem waar zij staat en waarom zy niet by hem komen kan. Hij, hoewel doodelijk gewond, stervende, heft zich van de baar en tastend in de vallende schemering, niet meer ziende met zy'n stervende oogen, gaat hij tot haar, en rukt met zijne tanden den nagel uit die hare handen a»n den boom geklonken houdt. Uitgeput valt hij neder, en zij, de zwakke, de gemartelde, draagt moeizaam den man die baar vader doodde, naar het rustbed. In deze bladzijden wordt de taal van een by be'sche pracht: la vendange est presnus tout entière, et mes blessures ne rendent plus que de l'eau. Na den dood van Têle d'or die stervend de princes tot zy'n opvolgster aangewezen heeft, bekleeden de oversten van Let leger haar met het koningsgewaad en geven haar in de bloedende, doorboorde handen den scepter. Doch ook iiniiimMiiiim heeft, waarvoor u meneer Blommerg borg wilt blijven?" Doch de knecht, die juist in een spiegel tegenover hem zag, en in aandachtige be schouwing van zijn doekspeld verloren wa->, lette niet op, en bleef 't antwoord schuldig. Jan... Blommers heur ie niet'" viel de boer driftig uit. U wilt borg blijven meneer Blommers?'' herhaalde de man van de bank. Joa ... joa... zeker, met genoegen," ver zekerde Jan haastig. Na, ik geloof niet dat we er dan veel over behoeven te spreken. Met zulk een borg is elk bezwaar uit den weg geruimd. En te meer omdat onze notaris de zaak al half voor u in orde gemaakt heeff. Ik zal de for mulieren even laten invullen" en schellend, gelastte hij den binnentredenden bediende, de zaak, die notaris Verhoeven voorgedragen had, af te handelen. Eenigen tijd was het stil. Oe man van de voorschotbank had voor een bureau plaats genomen, rangschikte er wat papieren, en wendde zich toen tot zy'n cliënten, die weer gingen zitten, gevoelend dat hij tenminste iets tegen de bezoekers zeggen moest. Wat 'n mooie ring draagt u daar," zeide hij tot den knecht. Niewoar, ik vin 'm ook prachtig; die hét de vrouw mien van morrege op mien vinger estoken," antwoordde hij onnadenkend. Nou, nou, u hebt wel 'n goeie vrouw, die u zulke cadeaux geeft." Joa, da 's te zeggen haastte hij zicu er by te voegen, bemerkend een blunder gemaakt te hebben, kiek es hier, ik heb 'm eigen lijk ekocht, zie-ie, hie hét mien wel tien gulden ekost." Tien gulden voor zulk een diamanten ring, dat meent u toch niet; u maakt zeker pret," lachte de zakenman ongeloovig, hetgeen Teunissen wit van angst deed worden. Hie wil d'r niet veur uut, meneer. Loat ik 't oe es vertellen" kwam hij tusschenbeide. Zoo is 't gebeurd. Toen ie joarig zol worden, kocht ie dat dingsken, brengt 't z'n vrouw en zegt dat ie d'r niks meer van weet, moar dat ie as ie joarig is groag.'n mooie ring wil hebben. En toen z'n vrouw vroeg wat 't wel kostte, zoo'n dure ring, zegt ie tien gulden. En noe holdt ie tegen allemoal vol dat ie tien gulden kost... Joa, zoo'n rieke Blommers kan zich dat permeteeren. Ik kan 't niet, en dat noe met die dure tied. 't Is veur de boer anders 'n moeilijk joar. U zult 't ook vast wel merken, wat ?" zeide Teunissen, handig 't gesprek op iets anders overbrengend. Nu f we 't merken l Nog nooit zijn er zy zinkt neer, en na Tête d'or den afgcheidgkus gegeven te hebbes, sterft zy, stamelend: Je suis nee pour vivre. Et je tneurs pour... (El. e meurt) Het raadsel van den dood omgeeft ons altijd en overal. De dood staat aan het einde, onverbiddelijk, en maakt alle daden, alle inspanning, maakt het leven ijdel. Door deze korte uiteenzetting heb ik, naar ik hoop, den lezer de schoonheid, den gedachten-rijkdom, de wereld doen vermoeden welke deze groote dichter in zich draagt, en welke hy' door de pracht zijner taal en door de dramatiseering der gedachten tot een grootsch kunstwerk heeft gekristalliseerd. Schooner dan dit eerste gedicht, want gaver, van grooter evenwicht en nimmer overladen, Tête d'or bevat wel gedeelten die te rumoerig zijn en goms niet vrij van gezwollenheid, al zijn zy'n woorden altijd als lichten die verre dingen even belichten, komt mij voor het laatste drama van dit boek te zijn, la jtune fille Violaine. II. Elk gebaar van het leven bezit een diepe beteekenis. En is het niet de gave van den dichter u dat te doen voelen door de schoon heid ? By' niemand meer dan by Claudel heb ik die prachtige eigenschap gevonden, hij heeft niet alleen de ry'ke weelde der taal, de welluidendheid van woorden, en den vollen rhythmus der zinnen, doch wat hij zegt, den inhoud, de gedachten en verre vermoedens, welke hij in u lichten doet, het is de schat die in de echrein der schoonheid verborgen ligt. Wanneer gy eenige regels, wat blad zijden, een ganech gedicht van Claudel ge lezen heot, heeft uw geestesoog nieuwe verten gevonden, is uw geluk gegroeid door de schoonheid, is uw gemoed vele ontroeringen rijker geworden. Voor hem is de literatuur hiet de nuchtere weergave der alledaagsche werkelijkheid, van de maatschappelijke ver houdingen der meEScben onderling. Neen, hy ziet de menschen elkaar naderend, elkaar liefhebbend en hatend, elkaar schadend en helpend in het aangezicht van de oneindig heid die aan alle kanten rond hen is met ondoorgrondelijk mysterie. En ook in hun harten woont het geheim, de meesten kennen het niet, enkelen vermoeden het, n weet den weg die stijgende gaat. En op een dag is deze ere tot u genaderd, waarom ? langs welke wegen ? en zegt woorden die in u weerklinken op wonder bare wijze. Er was iets dat sluimerde in u, hij wekte het. Er wordt als een groot licht in uwen geest ontstoken. Hy gaat, nau welijks vermoedend den onherstelbaren om mekeer jn u en de gevolgen. Is hy' niet een werktuig in de handen van een Hoogere ? PIEEBB DE CHAOS. II eet des geng, 6 Violaine ... VIOLAIKE. Eb bien? P. DB Ca. ... A qui nulle abondance ne suffit, s'ils ne boivent a la vive source ux-mêmes, y appliquant la bouche. VIOLAIN'S. Hélas l parole irréparable l ... O parole que j'attendaig ! En verder : P. DE CE. ... l'Ineatiable ne peut s'appliquei que sur l'Inépuisable. Hij zegt ook tot bet jonge meifje Violaine: La soif nait de la soif, qui pourrait recevoir, ayant déji?... Heureux ceux qui ont faim et soif. Heureux les paums. Heureux ceux qv,i pleurt'ut et qui Mnffre.nl p(?ffc>'tion.... Et qui se sacrifie, Violaine, il se conaacre. Violaine antwoordt: Maintenant vous m'avez tont dit et je sais tont. En den gtralenden weg van opoffering en lijden ziet zij voor zich, en zij zal ondanks smaad en de bittere pijn, al woivdt haar alles ontnomen, al slaan haar degenen voor wie zy' zich opgeofferd heeft, zy' zal de bevelen van baar innergt wezen dat weet, volvoeren. Want voert de weg dien zij gekozen heeft, niet naar de lichte oorden, waar de hooge vrede woont ? Wanneer aan haar die stervende is, ten doode gekwetst door Mara hare zuster voor wie zij afstand deed van den beminden man en wier blind kind zij het gezicht heeft zooveel aanvragen om credieten ingekomen als in de laatste maanden. En heel wat hebben we moeten afwijzen, want ze hebben niet allemaal zoo'n borg als u, meneer Teunigfen. Notaris Verhoeven schrijft me dat meneer Blommers voor u goed wil staan en natuurlijk dan behoeven we niet verder te onderzoeken" merkte hij op, om zijn cliënt iets vleiendg te zeggen. Joa, die Blommers mot 'n aardsriekert Vfè^er*," viel Jan hem in de rede, geheel uit zijn ro! vallend. Wanhopend keek Teuniasen zijn knecht aan. Wat moest hij nu weer zeggen om 't goed te maken. Kwamen de akten dan nooit! Joa, die Blommers kan niet hebben dd-je 'm van z'n centen spreekt, en ie heb ze ommers, ouwe jongen" lachte hij genaakt, terwy'l hij zijn knecht schertsend vrij hard op de schouders klopte. Noe joa dan, ik ben riek" beaamde de knecht, die eindelijk begreep. Ik bezit vieftien duzer.d gulden, en land, en koeien..." Luid lachte de kantoorman, die voor scherts opnam, wat Jan echter hoogst ernstig meende, denkende daardoor goed in zijn rol te blij ven. Zouden we niet eens meer zaken kunnen doen ?" vroeg de heer beleefd, we geven niet alleen voorschotten, maar we koopen ook effecten, en belasten ons met het aan brengen van hypotheken. Als u soms wat geld over de hand hebt, weet ik op 't oogenblik 'n goeie belegging voor n." Maar as ik noe toch riek ben, heb ik ommers gien hypetheek neudig," meende Jan, wat verontwaardigd, die van hypotheken niet anders wist, dan dat boeren in geld verlegenheid die noodig hadden. Ik bedoel ook geen hypotheek nemen, ruaar of u geld geven wilt." Nee, nee, dank oe. Ik heb 't heusch niet neudig" weerde de gewaande rijkaard &i, die hem niet begreep. Tot groote verlichting van den boer ging de deur open, en werden de contracten binnen gebracht. Wilt u nu hier teekenen ?" verzocht de man der voorschotbank den bcerenknecht. , Mien noam ?" Jawel." Jan . .. ?" Willem Blommers... Zoo, heet u Jan Willem Blommers? Nu schrijft u dien dan onder het contrakt." Met groote hanepooten teekende de knecht dien naam op het papier. Nadat nog eenige formaliteiten waren ver vuld, werd tot groote vreugde van den boer het geld uitbetaald, waarna ze door den bankman tot aan de deur werden uitgelaten. weergegeven, hoewel Mara de moeder, haar, Violane, de oogen verblindde met een handvol agch en smadelijk uit de vaderly'ke woning joeg, na haar alles ontnomen te hebben, zoodat zij de bitterste armoede tot genoot bezit en barrevoets doolt door het besneeuwde woud; worden niet andere-dingen-ziende hare blinde oogen, wordt zij niet de zuster van heilige vrouwen die haar troosten en verklaren wat zy doen moet, wat zy' weten moet? Wanneer haar Jacques Hury wanhopig vraagt: Waaróm, waarom hebt ge my dat aangedaan? Gij hadt my lief. Waarom hebt gij my zoo wreed bedrogen ? antwoordt Violaine: J'ai su que ma soeur vous aimait. Et, sachant ce que c'est que l'amour, j'ai eu compassion d'elle.... Jacques, peut-être, nons nous aimions trop pour qu'il fut juste que nous soyons l'un a l'autre, pour qu'il nous fut bon d'être l'un ft l'autre. Et ce sacrifice que j'avais a faire, qui sait ? Peut-être est-ce la ce que déj3, vous aimiez en moi. Il egt dee geng pour qui la gonffrance est tres bonne. Et d'antres pour qui elle est un mal et un poigon. Terwijl Violaine is de heilige, de gelouterde ziel, wo.edt in Mara als in een figuur der Griekeche tragedie, het noodlottig geweld der hartstocht die ongeordend zich blinde lings stort op wat rij begeert en haat draagt tegen elke belemmering en die vernielt. En toch, wanneer zy staande voor de drie man nen, haren vader, haren man en Pierre de Craon, in somberen trots de misdaad bekend heeft, hare liefde die haar tot daden joeg verdedigend en hen vragend wat zij deden, hoe zij Violaine welke zy liefhadden, begchermden, en Jacqaes Hury haar vergeeft omdat Violaine het hem gevraagd heeft, voelt zy dat er iets gebroken in haar is, en in tranen uitbrekend by het zien van haar kind dat bij den ouden vader is gekomen, roept" zy: Père! pêrel II... il... Il tait avengle, et voici qu'une femme l'a guéri. De zon daalt. Het regent hier en daar op de vlakte. Een reusachtige regenboog wordt zichtbaar. En een groote vrede, een ver trouwende berusting daalt in de harten der menschen, men begrijpt het duistere gebeuren, geen ijdele opstand noch haat vervult het gemoed meer. En de woorden van Pierre de Craon die in den vallenden avond spreekt van zijn kathedralenbouw, hoe hy den bouw der kerk begrijpt; de woorden van Anne Ve;cors den vader, oud en zy'ne langjarige taak volbracht hebbende nauwgezet en met schranderheid, zijn de plechtige verklanking van dien diepen, zin-vollen vrede, welke hun ryk deel geworden is door den dood van la jeune fille Violaine. Of het werk van Claudel, waarvan ik u een beeld heb trachten te geven in dit artikel, (hoeveel meer valt er nog te zeggen van zijne taal, den heelden-rijkdom, en de gedachten), ooit een wy'den lezerskring verwerven zal, bttwijfel ik. De lezing van zy'n dramatische gedichten vraagt een straffe aandacht die men in den tegenwoordigen tijd niet te misbruiken wenecht voor het vermaak dat de kunst moet zijn, docb zonder welke het hoog geestelijk genot dezer schoonheid u volkomen ontgaan zal. Zoo jij zijne boeken ter hand mocht nemen, laat u niet afschiikken door de duisterheid van sommige zinnen; herleest ze, beschouwt ze aandachtig, laat ze in u klinken, weer klinken tot ge de gedachte gevat hebt, want fijne woorden zijn niet ijdel, be dekken niet met vooien glans een leegte; volheid ligt overal, en de zoeker naar gedachte volle schoonheid, gelukkig mat het nieuw bezit, aarzelt niet den dichter Paul Claudel te rangschikken onder de Grooten die de menschheid het leven dieper begrijpen doen. P. VAN DER MEER. Nienve ditgaren, PAUL BERTNAY, Naar Hooger /Sferen. GASTON EAGEOT, Een groot man. Beide: Amsterdam,Erven H. v. Monster & Zn. P. J. GROOTEGAST, Goed en kwaad. De Bilt, J. van Bodegraven." Gids voor Bergen en £ergen a/Zee, door P. Rug, met illustraties van J. G. VKLDHEER. Uitg. v/d. Ver. tot bevordering v/h. VreemdelingenvBrkeer. Bulletin van h.t Koloniaal Miiseum te Haar lem, No. 42. Fertlag over het voorgevallene in de ge meenteverzamelingen in 1908, aangeboden aan burgemeester en wethouders van Utrecht. Vereeniging voor de Zeevaart, gevestigd te Rotterdam, afl. 47. cflzciamw 40 cents per regel. BOUWT te NUNSPEET. Inlichtingen bij het bouwbureau A.rti", aldaar. C. H- YAff DEE VELDEN, Fa. fi. B. BOSCH, Hofjaw. KALTEESTKAAT 153-155, Amsterdam. Td.2«45(Merau.Obermais, TJntermais en Gratóch) klimaat kuuroord in Duitsch Zuid-Tirol. Seizoen: September tot Juni. Bezoek: 1908/09 24.378 gagten.'sZomers groot toeristen verkeer voor het Ortlergebied, Oetztaleralpen en Dolomieten. Nieuwe stedelijke Kuur- en Badplaats met Zander-instituut; Koudwater-inrichting, koolzuur en alle geneeskundige baden, zwembasgin op temperatuur, Lucht- en Zonnebaden, pneumatische Kamer, eompleete Inhaleeringsgeneeawijze.Druivenkuren,Mineraal water-drinkkuren, Terainkuren, Vrüe lucht ligkuren. 4 gekanaliseerde hoogebron drinkwaterleidinger. 20 Hotels Ie rang, Sanatoria, talrijke .pensions en vreemden villa's. Theater, Kurhaug, Kunstconcerten, groote sportplaats, gezelschapstoehten; de Knrkapel speelt ook Zomers op volle sterkte. Prospectus gratis by' de Kurvorstehung. Eenige Fabrikanten W.BengerSöhne Stuttgart Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstr. 157 K. T. DEDSCHLE-BENGEE. Koopt UITSI.UITEWD BOTER ONDER RIJKSCONTROLE. De STAAT GARANDEERT U een ONVERVAI.SCHT product. Boterhandel ZIJ ID I, AREN", REGÜLIERSGRACHT 27. TELEFOON 8935. Goa ie d'r eerst in, Blommers," zeide Teunissen zoo luid, dat de man op de stoep het wel hooren moest. En ik dank oe we), dat ie borg hebt willen wezen." Toen zette hij zijn paardje aan en reed weg. Noe, hoe heb ik mien geholden," vroeg Jan triomfantelijk. Prachtig, heur," gromde de boer, die nog besfde van zenuwachtigheid. En noe zit Bloinmers d'r an, noe ia ie d'r biel" juichte de ander. Jongen wat zal ie opzien, as ie 't heurt. Wanneer goa ie 't hem zeggen en mag ik d'r dan bie wezen? Ik wil toch ook wel z'n gezicht zien." Moar ie mag nikg zeggen, domkop. Veur ik 't oe zeg, mag ie d'r niemand wat van vertellen, anders goat de giap niet deur. Hier heb ie vief gulden. Goa noe moar noar TriBeken toe. Moar dat ik zeg oe, dat ie d'r niemand wat van zeggen mag." Moar ie hebt 't geld toch?" riep Jan uit, die er nu niets meer van begreep. En as ie de muil open doet, joag ik oe weg, doadelik, dat zeg ik oe,'g dreigde de boer in zijn angst dat de ander spreken zou. Noe, mien goed. dan zal ik niks zeggen." Ia Je buitenwijk der stad gekomen, waar zich de weg verdeelde, sprong Jan met vluggen zwaai uit de kar. Maar noe goa ik, heur ajuus!" en hard loopend, snelde hij het veld in, om Trineke te halen. Met regelmatige bewegingen schoof Jan den zeis door het hooge gappige gras, en zwaaide met vaste hand het gewette ijzer door de halmen, die zoodra het staal ze beroerde, plotseling neervielen. Doch onmiddellijk schoof de voorbij zwaaiende zeis de afgesneden sprieten ter zijde, ze opstapelend op lange heuvelrijtjeg. De zon die den geheelen middag ontneedoogendgebrand had,wag onder een koperrocde wolk verdwenen, die uit het zuiden opgekomen was, en nu den ganschen horizon bedekte. E«m zware vochtige hitte drukte op het land, dat scheen te hijgen onder den loomen druk. Een paar musschen piepten monotoon op eenige passen van den ijverigen landman, die af en toe stil moest staan om zich het glimmende, vochtige gezicht af te wisschen. We krijgen boos weer dacht Jan, en keek op zy'n zeis leunend nadenkend over het land Hé, wat kommen die hier doen," vroeg hij zich af, toen hij eenige mannen in de verte bemerkte, die naar hem toe schenen te komen kijk, de veldwachter is d'r ook bij. Wat zou die moeten. Dat was zeker voor 't kwaje volk dat in de bnurt rondzwierf. Verleden nacht hadden ze weer ergens ingeiimmiiMiiiiiiiiiiMii broken. Misschien hadden ze de dieven in de ramen en gingen ze d'r op uit. Doch de mannen kwamen recht op den arbeider aan. Daar staat ie," hoorde hy'een der mannen tot den veldwachter zeggen, op hem wijzend. Btn jij Jan Fagel?" vroeg de politieman, toen hij by' hem was. Joawel, woarumme?" was de wedervraag van Jan, die rugtig op zijn zeig geleund ze afwachtte. Dan neem ik je in naam der wet gevangen." Wie...? mien...? bin ie gek, Wilmink!" riep Jan uit, terugdeinzend. ? Mien, woarumme, wat hè'k edoan?" Wat je gedaan hebt, man, valschheid in geschriften heb je gepleegd." Ik? ie bint dol, man. Ik heb gien valsche gegchriften emoakt." Vooruit, maak nu maar geen praatjes, en ga mee, of ik leg je de boeien an." Onbemerkt waren de minnen om hem heen komen staan. Ie zult de verkeerde veur hebben," ver dedigde zich de boerenknecht. Je bent toch Jan Fagel, niewaar, die zich op de voorschotbank voor de ry'ke Blommers hét uitgegeven/' Even bleef 't groepje onbeweeglijk gtaan. Roetzwart wag de groote, koperkleurige wolk geworden, waaruit een vaal wit licht viel op een wilgenboschje, dat by een naburige sloot gtond. Toen schaterde Jan 't opeens uit. Veur dat grepken, veur dat grepken, kom ie mien doarveur hoalen. Noe wat hét boer Blommers ezeid. Had ie erg de duivel in?" Sta ons nu niet langer voor de gek te honen, vrind. Dat raad ik je om je bestwil. Vooruit, ingerukt en meel" beval de veld wachter barsch. Noe, as ie even mee goat noar boer Teunissen, dan zol die oe wel de geschiedenis vertellen," lachte Jan, die 't alg een mis verstand opvatte, dat de boer oplossen zou, Jou w boer Teunissen zit allang achter slot." Wat de boer? Ook veur dat grepken? Mocht dat dan niet?" vroeg Jan nu wat angstiger. Of dat mocht, 'n valgche handteekening maken. Moet je dat nog vragen? en nu voor de laatste maal. Ga je mee of niet?' Noe, goed dan, 't keump toch allemoal goed," troostte hij zich want 't was ommers 'n grepken." Gedwee volgde hij de mannen, die hem bij den arm gegrepen hadden, door het groene gras. Zacht rommelde de donder in de verte.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl