Historisch Archief 1877-1940
Ko. 1677
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V OOR NEDEÊLAND.
ters duidelijk merkbaar is; my lijkt het meer
een geestelijke verwantschap tusschen ge
lijken, zooals bestaat tusechen Baudelaireen
Edgar Poe.
Wat den samen vattenden titel: L'Arbre
betreft, b§den eereten aanblik bevreemdend,
meen ik de beteekenis daarvan te vinden in
den aanhef van het prachtig opstel: C
veloppement de l'Eglige in Art poétique, en
die aldus luidt: Da profond boig eacré, de
Ia haute fntaie primitire, telle que celle qui
an Japon encore ombrage lea cabaneg gncrées
de Nikko, Ie défrichement pen & peu s
aminci Ie voile jusqn'ècette rangée nnique,
2 cette colonnade reguliere qni des temples
clasBiqnes enclót Ie sanctuaire meconné. Car,
depuis Ie Paradip, et comme Jonas au jour
de la pénitence de Ninive, comme Elie dans
ea donleur, rhotnme tonjours a en ponr
gardien de sa prière et pour protectenr de ses
eau r l'arbre, qui pousse, et, végétation de
l'nnité, est l'expression de l'Attente dans Ie
témoignage; assie, agenonillésous l'ombre...
En roept Simon Agnel, bijgenaamd Tê'e d'or
om sjjn echooae blonde baren, den boom
niet aan, in den avond nadat hu zijne vrouw
begraven heeft: O arbre, accueiile-moi!
en hy in zwarte wanhoop, een groot tumult
in zijn hart, over de velden aan het einde
van den winter ronddoolt?
Het mysterie omgeeft pos aan alle kanten
en de menschen roepen in den laten «vond
als verlaten kinderen. Een vrouw is gestorven
en de man die baar lief heeft, graaft een
kuil in de aarde en zegt tot den geen die
? hem helpt: Je la prendrai par les paulee,
toi par les pieds. (Ila enlèvent Ie corps). Pas
aineil qu'elle repose la face contre Ie fond.
SIMON. Va 'a, entre, entre dans la terre
crue! A memel h\ c u tu n'entendes plus et
ne voies plu?, la bouche contre Ie sol,
comme quand, sur Ie ventre, empoignant les
oreillers, nous nous ruons vers Ie sommeil l
Et maintenant je te chargerai une ctarge
de terre eur Ie doel
En wanneer de kuil met aarde gevuld is,
zegt hjj: allons. Zwygeud gaan zij over
de velden. Simon Agnel uit zy'n smart: Une
femme ra'a retiiésa main, détournant de moi
l«s yeux trangement; et moi, l'homme, je
reste seul. Met baar heeft bij die lieve
en echopne herinneringen begraven, het geluk
en de liefde, en hy weet niet waarheen zich
te wenden. En toch is zijn hart niet dood;
hot is lente: j'ai dans la bonche Ie gout du
beurre amer des bourgeons; en een verlangen
en hevige begeeite naar daden springt in
hem op, al is de duisternis rond hem als
dichte deuren. Hy voelt een geweld in zich,
en toch weet hu : nous ce sommes... que
des enfants par la n ui t au milieu de eet
enorme univers. ED, al verlangt hy dat het
nooit meer dag zal worden, al roept hij tot
de aarde op wie hij neergevallen is: Mère,
pourquoi me fbrces-iu & vivre??zijn drang
tot daden die hij ondanks alles y'del weet,
jaagt hem op, een kracht bezielt hem, geweldig
n onweerstaanbaar, en hij zal zijn grootsche
taak vervullen, hy zal de macht verkrijgen
daar hij baar minacht, daar het leven hem
een waardeloos spel is.
Als overwinnaar en redder van het land
bij den onden koning teruggekomen die hem
dankend begroet, vindt by' Cébès, zijn vriend,
stervende. De wanhoop om dien dood welke
de oude wonden openscheurt en de eeuwige
martelende vragen weer wakker roept, slaat
hem neer; alles is hem een kille onverschil
ligheid, alles is zinledig en van diepste
onnoozelheid.
Je suis seul. J'ai froid.
Qu'est-ce que cela me fiit?
En véritépeu m'importe qu'il soit mort.
Pourqaoi nous lamenterions-nous?
Pourqooi serion« nous mus de quoi que cesoit?
... Comme un tronc de corail insensible,
Je pourrais voir mes menbres tomber.
Pourquoi vivre? Il m'eat indiflérent de
vivre ou d'être mort. Cela me fait mal l
Doch zijn energie springt op; hij wil, zijn
wezen vol bitterheid en verachting voor het
leven, zijn krachten meten, hij allén tegen
Blommers hiet, en niet Jan, en oe vrouw,
azze d'r noar vroagen, Klaoske Buekers."
Loat mie moar begoan; ie zol zien hoe
of ik 't d'r afbreng. De grap is mien veuls
te oarig."
En voor de zcoveelste maal haalde hij zy'n
zakspiegeltje te voorschijn, bezag zün nieuwe
dag, waarop de vrouw de mooie doekspeld
van boer Teunissen gestoken had, keek naar
zijn hand, waaraan twee gooden ringen prijk
ten, en wischte met zyn mouw wat tof van
zijn pet. Zalig voelde tij zich, nu hij als de
gelijke van den baas behandeld werd, door
hem werd gereden, en in alles ontzien. En
als ze klaar waren op 't kantoor zou ie 'n
paar gulden krijgen, en mocht ie met Trineke
uit; den heelen dag zon ie vrij zijn. En wat
? de boer van Meerzicht 't land zou hebben!
H(j zou borg zy'n, daar zou hy, Jan, voor
zorgen.
Met vaste hand voerde boer Teunissen zijn
paard de stad in, reed de markt over, eenige
nauwe straten door, waarin het geratel der
boerenkar hol weergalmde, en hield eindelijk
voor een onaanzienlijk gebouw stil, waarvoor
een bord prijkte, waarop met groote letters
Voorschotbank" geschilderd was.
Inwendig beefde de boer toen hij van den
bok steeg, een dichtbij staanden jongen ver
zocht op zy'n paard te pasgen, en met den in
middels uitgestapten knecht de stoep besteeg.
Denk d'r om dat ie oe goed holdt," flui
sterde hij, terwijl hij schelde.
Geruststellend knikte Jan hem toe, toen
werd de deur geopend en traden ze binnen.
Een klerk met een pen achter het oor gtond
hen te woord.
Wel vrind, doar heb ie Tennissen en boer
Blommers..."
O, ja, da's goed; gaat a maar binnen,"
viel hem de. jongenman in de rede. Notaris
Verhoeven heeft ons geschreven. Hier is 't
kantoor. Gaat u hier maar even zitten,"
verzocht hy, en liet den mannen aan een met
'n groen kleed overdekte tafel plaats nemen.
Meneer komt dadelijk bij u."
Als 't nu maar goed gaat, dacht de
boer, toen ze alleen waren. Maar de
wissel, de pacht, de hypotheek, die be
taald moesten worden .., Doch hjj deed
er immers niemand schade mee. Blommers
behoefde toch geen cent te betalen...
Een heer met streng, stroef voorkomen
trad binnen, en brak zijn gedachten af.
Dadelyk stonden de mannen op.
U is meneer Tennissen, hè, en u
Blommers?" vroeg hy de wachtenden.
Zoo is 't, en...."
En u wenscht zeven duizend gulden voor
schot, zooals me notaris Verhoe ven geschreden
allen. En hy overwint. Hy doodt den ouden
koning en terwy'l de prinoe» haren dooden
vader op haren rug wegdraagt, roept Tête
d'or: Mon temps commence. Et ma gloire
va s'élever eur Ie monde comme
l'flre-enciel....
Doch zijn hart ie donker van smart. Op
het lijk van Cébès doelend, zegt hij:
Ensevelissez eet enfant.... Cet enfant mort! Ma
gloire future l (II tort avec un brutque sanglot).
Men begrijpt dat het ondoenlijk is in de
ruimte van dit artikel alles aan te duiden
wat ik bewonder, hetzij in de taal, hetzij in
het tragiech gebeuren; overal vind ik de
schoonheid, de bladzijden zün zwaar van de
pracht der beelden,vanden gedachten-rijk dom,
van de ziening van de tragedie in het inner
lijk en uiterlyk gebeuren,, b.v. wanneer de
hovelingen en de vooraaamsten van het volk
d«n nieuwen vorst komen huldigen, loopen
zij door het bloed van den dooden ouden
koning wiens lijk voor de voeten van Tête
d'or ligt; de bloedige voetstappen gaan overal
door de zaal, op de wanden ziet men de
roode teekens . van met bloed bezoedelde
handen.
De roem en de macht van Tête d'or zijn
gestegen, landen heeft hy veroverd, volken
onderworpen, legers verslagen. Doch eindelijk
deinzen zijn troepen terug voor den nieuwen
vy'and; de stem van den koning, den altijd
overwinnende, is zonder macht, zij vluchten,
zy vluchter. Hy staat alleen tusschen de
twee legerg; hij stijgt van zy'n paard, ont
doet dit van het gebit, en ganachelijk alleen
gaat hy, het gebid geheven hondend naar
den hemel, het vijandelijk leger tegemoet
dat zich op hem slot t comme de* rats avec
les ongles et les dents." Tête d'or stoot
een schreeuw uit, en zy'n troepen rennen
hem ter hulpe, doch te laat, zy vinden hun
koning doodelyk gewond ter aarde liggen,
comme un sac d'or que les voleursont jeté,
mort, privéde vie." Hy die altijd de een
zame geweest is, hy die altyd alleen was met
zichzelven, met zijn liefde, met zijn geweld
en lijn haat, wil ook in eenzaamheid sterven,
allén met den zwarten nacht.
De baar die zy'n stervend lichaam draagt,
staat op een eenzame hoogte van den
Kaukasn?. Reusachtige boomen overschaduwen
het terras, vanwaar het uitzicht gaat naar
het Noorden en naar het Oosten. Aan n dier
boomen staat een vrouw met de handen
boven haar hoofd vastgenageld. Het is de
princee. Een vluchteling heeft haar het stuk
brood ontrukt, dat Tête d'or haar, zonder
haar te herkennen, gegeven had, en heeft
in laaghartige wreedheid de weerlooze vrouw
met haar handen die eenmaal den konings
scepter moesten dragen, aan den boom ge
nageld. De princes en Tête d'or zijn alleen,
in den aanvang beide bewusteloos. Zij ont
waakt, wil heengaan, en voelt dan de pijn
van haar doorboorde handen. De avond valt.
Zij bemerkt de baar waarop Tête d'or ster
vende ligt. Zy herkent hem, wil zwygen,
doch de marteling der bloedende wonden
doet haar schreeuwen. Töte d'or hoort het,
vraagt wie daar i?. En zy antwoordt: La
Eeine. Dan vangt er tusschen deze twee
menschen, een dialoog aan die tot het
schoonste behoort wat ik in de literatuur
ken. Zij zegt hem waar zij staat en waarom
zy niet by hem komen kan. Hij, hoewel
doodelijk gewond, stervende, heft zich van
de baar en tastend in de vallende schemering,
niet meer ziende met zy'n stervende oogen,
gaat hij tot haar, en rukt met zijne tanden
den nagel uit die hare handen a»n den boom
geklonken houdt. Uitgeput valt hij neder,
en zij, de zwakke, de gemartelde, draagt
moeizaam den man die baar vader doodde,
naar het rustbed. In deze bladzijden wordt
de taal van een by be'sche pracht: la vendange
est presnus tout entière, et mes blessures ne
rendent plus que de l'eau. Na den dood
van Têle d'or die stervend de princes tot
zy'n opvolgster aangewezen heeft, bekleeden
de oversten van Let leger haar met het
koningsgewaad en geven haar in de bloedende,
doorboorde handen den scepter. Doch ook
iiniiimMiiiim
heeft, waarvoor u meneer Blommerg borg
wilt blijven?"
Doch de knecht, die juist in een spiegel
tegenover hem zag, en in aandachtige be
schouwing van zijn doekspeld verloren wa->,
lette niet op, en bleef 't antwoord schuldig.
Jan... Blommers heur ie niet'" viel de
boer driftig uit.
U wilt borg blijven meneer Blommers?''
herhaalde de man van de bank.
Joa ... joa... zeker, met genoegen," ver
zekerde Jan haastig.
Na, ik geloof niet dat we er dan veel
over behoeven te spreken. Met zulk een borg
is elk bezwaar uit den weg geruimd. En te
meer omdat onze notaris de zaak al half
voor u in orde gemaakt heeff. Ik zal de for
mulieren even laten invullen" en schellend,
gelastte hij den binnentredenden bediende,
de zaak, die notaris Verhoeven voorgedragen
had, af te handelen.
Eenigen tijd was het stil. Oe man van de
voorschotbank had voor een bureau plaats
genomen, rangschikte er wat papieren, en
wendde zich toen tot zy'n cliënten, die weer
gingen zitten, gevoelend dat hij tenminste
iets tegen de bezoekers zeggen moest.
Wat 'n mooie ring draagt u daar," zeide
hij tot den knecht.
Niewoar, ik vin 'm ook prachtig; die hét
de vrouw mien van morrege op mien vinger
estoken," antwoordde hij onnadenkend.
Nou, nou, u hebt wel 'n goeie vrouw, die
u zulke cadeaux geeft."
Joa, da 's te zeggen haastte hij zicu er
by te voegen, bemerkend een blunder gemaakt
te hebben, kiek es hier, ik heb 'm eigen
lijk ekocht, zie-ie, hie hét mien wel tien
gulden ekost."
Tien gulden voor zulk een diamanten
ring, dat meent u toch niet; u maakt zeker
pret," lachte de zakenman ongeloovig, hetgeen
Teunissen wit van angst deed worden.
Hie wil d'r niet veur uut, meneer. Loat
ik 't oe es vertellen" kwam hij
tusschenbeide. Zoo is 't gebeurd. Toen ie joarig zol
worden, kocht ie dat dingsken, brengt 't z'n
vrouw en zegt dat ie d'r niks meer van weet,
moar dat ie as ie joarig is groag.'n mooie
ring wil hebben. En toen z'n vrouw vroeg
wat 't wel kostte, zoo'n dure ring, zegt ie
tien gulden. En noe holdt ie tegen allemoal
vol dat ie tien gulden kost... Joa, zoo'n
rieke Blommers kan zich dat permeteeren.
Ik kan 't niet, en dat noe met die dure tied.
't Is veur de boer anders 'n moeilijk joar. U
zult 't ook vast wel merken, wat ?" zeide
Teunissen, handig 't gesprek op iets anders
overbrengend.
Nu f we 't merken l Nog nooit zijn er
zy zinkt neer, en na Tête d'or den
afgcheidgkus gegeven te hebbes, sterft zy, stamelend:
Je suis nee pour vivre. Et je tneurs pour...
(El. e meurt)
Het raadsel van den dood omgeeft ons
altijd en overal. De dood staat aan het einde,
onverbiddelijk, en maakt alle daden, alle
inspanning, maakt het leven ijdel.
Door deze korte uiteenzetting heb ik, naar
ik hoop, den lezer de schoonheid, den
gedachten-rijkdom, de wereld doen vermoeden
welke deze groote dichter in zich draagt,
en welke hy' door de pracht zijner taal en
door de dramatiseering der gedachten tot
een grootsch kunstwerk heeft gekristalliseerd.
Schooner dan dit eerste gedicht, want
gaver, van grooter evenwicht en nimmer
overladen, Tête d'or bevat wel gedeelten
die te rumoerig zijn en goms niet vrij van
gezwollenheid, al zijn zy'n woorden altijd als
lichten die verre dingen even belichten,
komt mij voor het laatste drama van dit
boek te zijn, la jtune fille Violaine.
II.
Elk gebaar van het leven bezit een diepe
beteekenis. En is het niet de gave van den
dichter u dat te doen voelen door de schoon
heid ? By' niemand meer dan by Claudel heb
ik die prachtige eigenschap gevonden, hij
heeft niet alleen de ry'ke weelde der taal,
de welluidendheid van woorden, en den vollen
rhythmus der zinnen, doch wat hij zegt, den
inhoud, de gedachten en verre vermoedens,
welke hij in u lichten doet, het is de schat
die in de echrein der schoonheid verborgen
ligt. Wanneer gy eenige regels, wat blad
zijden, een ganech gedicht van Claudel ge
lezen heot, heeft uw geestesoog nieuwe verten
gevonden, is uw geluk gegroeid door de
schoonheid, is uw gemoed vele ontroeringen
rijker geworden. Voor hem is de literatuur
hiet de nuchtere weergave der alledaagsche
werkelijkheid, van de maatschappelijke ver
houdingen der meEScben onderling. Neen,
hy ziet de menschen elkaar naderend, elkaar
liefhebbend en hatend, elkaar schadend en
helpend in het aangezicht van de oneindig
heid die aan alle kanten rond hen is met
ondoorgrondelijk mysterie. En ook in hun
harten woont het geheim, de meesten kennen
het niet, enkelen vermoeden het, n weet
den weg die stijgende gaat.
En op een dag is deze ere tot u genaderd,
waarom ? langs welke wegen ? en zegt
woorden die in u weerklinken op wonder
bare wijze. Er was iets dat sluimerde in u,
hij wekte het. Er wordt als een groot licht
in uwen geest ontstoken. Hy gaat, nau
welijks vermoedend den onherstelbaren om
mekeer jn u en de gevolgen. Is hy' niet een
werktuig in de handen van een Hoogere ?
PIEEBB DE CHAOS. II eet des geng, 6
Violaine ...
VIOLAIKE. Eb bien?
P. DB Ca. ... A qui nulle abondance
ne suffit, s'ils ne boivent a la vive source
ux-mêmes, y appliquant la bouche.
VIOLAIN'S. Hélas l parole irréparable l ...
O parole que j'attendaig !
En verder : P. DE CE. ... l'Ineatiable ne
peut s'appliquei que sur l'Inépuisable. Hij
zegt ook tot bet jonge meifje Violaine: La
soif nait de la soif, qui pourrait recevoir,
ayant déji?... Heureux ceux qui ont faim
et soif. Heureux les paums. Heureux ceux qv,i
pleurt'ut et qui Mnffre.nl p(?ffc>'tion.... Et qui
se sacrifie, Violaine, il se conaacre.
Violaine antwoordt: Maintenant vous m'avez
tont dit et je sais tont. En den gtralenden
weg van opoffering en lijden ziet zij voor
zich, en zij zal ondanks smaad en de bittere
pijn, al woivdt haar alles ontnomen, al slaan
haar degenen voor wie zy' zich opgeofferd
heeft, zy' zal de bevelen van baar innergt
wezen dat weet, volvoeren. Want voert de
weg dien zij gekozen heeft, niet naar de
lichte oorden, waar de hooge vrede woont ?
Wanneer aan haar die stervende is, ten
doode gekwetst door Mara hare zuster voor
wie zij afstand deed van den beminden man
en wier blind kind zij het gezicht heeft
zooveel aanvragen om credieten ingekomen
als in de laatste maanden. En heel wat
hebben we moeten afwijzen, want ze hebben
niet allemaal zoo'n borg als u, meneer
Teunigfen. Notaris Verhoeven schrijft me
dat meneer Blommers voor u goed wil staan
en natuurlijk dan behoeven we niet verder
te onderzoeken" merkte hij op, om zijn cliënt
iets vleiendg te zeggen.
Joa, die Blommers mot 'n aardsriekert
Vfè^er*," viel Jan hem in de rede, geheel uit
zijn ro! vallend.
Wanhopend keek Teuniasen zijn knecht
aan. Wat moest hij nu weer zeggen om 't
goed te maken. Kwamen de akten dan nooit!
Joa, die Blommers kan niet hebben dd-je
'm van z'n centen spreekt, en ie heb ze
ommers, ouwe jongen" lachte hij genaakt,
terwy'l hij zijn knecht schertsend vrij hard
op de schouders klopte.
Noe joa dan, ik ben riek" beaamde de
knecht, die eindelijk begreep. Ik bezit
vieftien duzer.d gulden, en land, en koeien..."
Luid lachte de kantoorman, die voor scherts
opnam, wat Jan echter hoogst ernstig meende,
denkende daardoor goed in zijn rol te blij ven.
Zouden we niet eens meer zaken kunnen
doen ?" vroeg de heer beleefd, we geven
niet alleen voorschotten, maar we koopen
ook effecten, en belasten ons met het aan
brengen van hypotheken. Als u soms wat
geld over de hand hebt, weet ik op 't
oogenblik 'n goeie belegging voor n."
Maar as ik noe toch riek ben, heb ik
ommers gien hypetheek neudig," meende
Jan, wat verontwaardigd, die van hypotheken
niet anders wist, dan dat boeren in geld
verlegenheid die noodig hadden.
Ik bedoel ook geen hypotheek nemen,
ruaar of u geld geven wilt."
Nee, nee, dank oe. Ik heb 't heusch
niet neudig" weerde de gewaande rijkaard
&i, die hem niet begreep.
Tot groote verlichting van den boer ging
de deur open, en werden de contracten binnen
gebracht.
Wilt u nu hier teekenen ?" verzocht de
man der voorschotbank den bcerenknecht.
, Mien noam ?"
Jawel."
Jan . .. ?"
Willem Blommers... Zoo, heet u Jan
Willem Blommers? Nu schrijft u dien dan
onder het contrakt."
Met groote hanepooten teekende de knecht
dien naam op het papier.
Nadat nog eenige formaliteiten waren ver
vuld, werd tot groote vreugde van den boer
het geld uitbetaald, waarna ze door den
bankman tot aan de deur werden uitgelaten.
weergegeven, hoewel Mara de moeder, haar,
Violane, de oogen verblindde met een handvol
agch en smadelijk uit de vaderly'ke woning
joeg, na haar alles ontnomen te hebben,
zoodat zij de bitterste armoede tot genoot
bezit en barrevoets doolt door het besneeuwde
woud; worden niet andere-dingen-ziende
hare blinde oogen, wordt zij niet de zuster
van heilige vrouwen die haar troosten en
verklaren wat zy doen moet, wat zy' weten
moet? Wanneer haar Jacques Hury wanhopig
vraagt: Waaróm, waarom hebt ge my dat
aangedaan? Gij hadt my lief. Waarom hebt
gij my zoo wreed bedrogen ? antwoordt
Violaine: J'ai su que ma soeur vous aimait.
Et, sachant ce que c'est que l'amour, j'ai eu
compassion d'elle.... Jacques, peut-être, nons
nous aimions trop pour qu'il fut juste que
nous soyons l'un a l'autre, pour qu'il
nous fut bon d'être l'un ft l'autre. Et
ce sacrifice que j'avais a faire, qui sait ?
Peut-être est-ce la ce que déj3, vous aimiez
en moi. Il egt dee geng pour qui la
gonffrance est tres bonne. Et d'antres pour qui
elle est un mal et un poigon.
Terwijl Violaine is de heilige, de gelouterde
ziel, wo.edt in Mara als in een figuur der
Griekeche tragedie, het noodlottig geweld
der hartstocht die ongeordend zich blinde
lings stort op wat rij begeert en haat draagt
tegen elke belemmering en die vernielt. En
toch, wanneer zy staande voor de drie man
nen, haren vader, haren man en Pierre de
Craon, in somberen trots de misdaad bekend
heeft, hare liefde die haar tot daden joeg
verdedigend en hen vragend wat zij deden,
hoe zij Violaine welke zy liefhadden,
begchermden, en Jacqaes Hury haar vergeeft
omdat Violaine het hem gevraagd heeft,
voelt zy dat er iets gebroken in haar is, en
in tranen uitbrekend by het zien van haar
kind dat bij den ouden vader is gekomen,
roept" zy: Père! pêrel II... il... Il tait
avengle, et voici qu'une femme l'a guéri.
De zon daalt. Het regent hier en daar op
de vlakte. Een reusachtige regenboog wordt
zichtbaar. En een groote vrede, een ver
trouwende berusting daalt in de harten der
menschen, men begrijpt het duistere gebeuren,
geen ijdele opstand noch haat vervult het
gemoed meer. En de woorden van Pierre
de Craon die in den vallenden avond spreekt
van zijn kathedralenbouw, hoe hy den bouw
der kerk begrijpt; de woorden van Anne
Ve;cors den vader, oud en zy'ne langjarige
taak volbracht hebbende nauwgezet en met
schranderheid, zijn de plechtige verklanking
van dien diepen, zin-vollen vrede, welke hun
ryk deel geworden is door den dood van la
jeune fille Violaine.
Of het werk van Claudel, waarvan ik u
een beeld heb trachten te geven in dit artikel,
(hoeveel meer valt er nog te zeggen van zijne
taal, den heelden-rijkdom, en de gedachten),
ooit een wy'den lezerskring verwerven zal,
bttwijfel ik. De lezing van zy'n dramatische
gedichten vraagt een straffe aandacht die men
in den tegenwoordigen tijd niet te misbruiken
wenecht voor het vermaak dat de kunst moet
zijn, docb zonder welke het hoog geestelijk
genot dezer schoonheid u volkomen ontgaan
zal. Zoo jij zijne boeken ter hand mocht
nemen, laat u niet afschiikken door de
duisterheid van sommige zinnen; herleest
ze, beschouwt ze aandachtig, laat ze in u
klinken, weer klinken tot ge de gedachte gevat
hebt, want fijne woorden zijn niet ijdel, be
dekken niet met vooien glans een leegte;
volheid ligt overal, en de zoeker naar gedachte
volle schoonheid, gelukkig mat het nieuw
bezit, aarzelt niet den dichter Paul Claudel
te rangschikken onder de Grooten die de
menschheid het leven dieper begrijpen doen.
P. VAN DER MEER.
Nienve ditgaren,
PAUL BERTNAY, Naar Hooger /Sferen.
GASTON EAGEOT, Een groot man.
Beide: Amsterdam,Erven H. v. Monster & Zn.
P. J. GROOTEGAST, Goed en kwaad. De Bilt,
J. van Bodegraven."
Gids voor Bergen en £ergen a/Zee, door P.
Rug, met illustraties van J. G. VKLDHEER.
Uitg. v/d. Ver. tot bevordering v/h.
VreemdelingenvBrkeer.
Bulletin van h.t Koloniaal Miiseum te Haar
lem, No. 42.
Fertlag over het voorgevallene in de ge
meenteverzamelingen in 1908, aangeboden
aan burgemeester en wethouders van Utrecht.
Vereeniging voor de Zeevaart, gevestigd te
Rotterdam, afl. 47.
cflzciamw
40 cents per regel.
BOUWT te NUNSPEET.
Inlichtingen bij het bouwbureau A.rti",
aldaar.
C. H- YAff DEE VELDEN, Fa. fi. B. BOSCH, Hofjaw.
KALTEESTKAAT 153-155, Amsterdam.
Td.2«45(Merau.Obermais,
TJntermais en
Gratóch) klimaat
kuuroord in
Duitsch Zuid-Tirol. Seizoen: September tot
Juni. Bezoek: 1908/09 24.378 gagten.'sZomers
groot toeristen verkeer voor het Ortlergebied,
Oetztaleralpen en Dolomieten. Nieuwe
stedelijke Kuur- en Badplaats met
Zander-instituut; Koudwater-inrichting,
koolzuur en alle geneeskundige baden,
zwembasgin op temperatuur, Lucht- en Zonnebaden,
pneumatische Kamer, eompleete
Inhaleeringsgeneeawijze.Druivenkuren,Mineraal
water-drinkkuren, Terainkuren, Vrüe
lucht ligkuren. 4 gekanaliseerde hoogebron
drinkwaterleidinger. 20 Hotels Ie rang,
Sanatoria, talrijke .pensions en vreemden
villa's. Theater, Kurhaug, Kunstconcerten,
groote sportplaats, gezelschapstoehten; de
Knrkapel speelt ook Zomers op volle sterkte.
Prospectus gratis by' de Kurvorstehung.
Eenige
Fabrikanten
W.BengerSöhne
Stuttgart
Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstr. 157
K. T. DEDSCHLE-BENGEE.
Koopt UITSI.UITEWD BOTER ONDER RIJKSCONTROLE.
De STAAT GARANDEERT U een ONVERVAI.SCHT product.
Boterhandel ZIJ ID I, AREN", REGÜLIERSGRACHT 27. TELEFOON 8935.
Goa ie d'r eerst in, Blommers," zeide
Teunissen zoo luid, dat de man op de stoep
het wel hooren moest. En ik dank oe we),
dat ie borg hebt willen wezen."
Toen zette hij zijn paardje aan en
reed weg.
Noe, hoe heb ik mien geholden," vroeg
Jan triomfantelijk.
Prachtig, heur," gromde de boer, die nog
besfde van zenuwachtigheid.
En noe zit Bloinmers d'r an, noe ia ie
d'r biel" juichte de ander. Jongen wat zal
ie opzien, as ie 't heurt. Wanneer goa ie 't
hem zeggen en mag ik d'r dan bie wezen?
Ik wil toch ook wel z'n gezicht zien."
Moar ie mag nikg zeggen, domkop. Veur
ik 't oe zeg, mag ie d'r niemand wat van
vertellen, anders goat de giap niet deur. Hier
heb ie vief gulden. Goa noe moar noar
TriBeken toe. Moar dat ik zeg oe, dat ie d'r
niemand wat van zeggen mag."
Moar ie hebt 't geld toch?" riep Jan uit,
die er nu niets meer van begreep.
En as ie de muil open doet, joag ik oe
weg, doadelik, dat zeg ik oe,'g dreigde de
boer in zijn angst dat de ander spreken zou.
Noe, mien goed. dan zal ik niks zeggen."
Ia Je buitenwijk der stad gekomen, waar
zich de weg verdeelde, sprong Jan met
vluggen zwaai uit de kar. Maar noe goa ik, heur
ajuus!" en hard loopend, snelde hij het veld
in, om Trineke te halen.
Met regelmatige bewegingen schoof Jan den
zeis door het hooge gappige gras, en zwaaide
met vaste hand het gewette ijzer door de
halmen, die zoodra het staal ze beroerde,
plotseling neervielen. Doch onmiddellijk
schoof de voorbij zwaaiende zeis de
afgesneden sprieten ter zijde, ze opstapelend op
lange heuvelrijtjeg. De zon die den geheelen
middag ontneedoogendgebrand had,wag onder
een koperrocde wolk verdwenen, die uit het
zuiden opgekomen was, en nu den ganschen
horizon bedekte. E«m zware vochtige hitte
drukte op het land, dat scheen te hijgen
onder den loomen druk. Een paar musschen
piepten monotoon op eenige passen van den
ijverigen landman, die af en toe stil moest
staan om zich het glimmende, vochtige gezicht
af te wisschen.
We krijgen boos weer dacht Jan, en
keek op zy'n zeis leunend nadenkend over
het land Hé, wat kommen die hier doen,"
vroeg hij zich af, toen hij eenige mannen in
de verte bemerkte, die naar hem toe schenen
te komen kijk, de veldwachter is d'r ook
bij. Wat zou die moeten. Dat was zeker voor
't kwaje volk dat in de bnurt rondzwierf.
Verleden nacht hadden ze weer ergens
ingeiimmiiMiiiiiiiiiiMii
broken. Misschien hadden ze de dieven in de
ramen en gingen ze d'r op uit.
Doch de mannen kwamen recht op den
arbeider aan.
Daar staat ie," hoorde hy'een der mannen
tot den veldwachter zeggen, op hem wijzend.
Btn jij Jan Fagel?" vroeg de politieman,
toen hij by' hem was.
Joawel, woarumme?" was de wedervraag
van Jan, die rugtig op zijn zeig geleund ze
afwachtte.
Dan neem ik je in naam der wet gevangen."
Wie...? mien...? bin ie gek, Wilmink!"
riep Jan uit, terugdeinzend. ? Mien,
woarumme, wat hè'k edoan?"
Wat je gedaan hebt, man, valschheid in
geschriften heb je gepleegd."
Ik? ie bint dol, man. Ik heb gien valsche
gegchriften emoakt."
Vooruit, maak nu maar geen praatjes, en
ga mee, of ik leg je de boeien an."
Onbemerkt waren de minnen om hem heen
komen staan.
Ie zult de verkeerde veur hebben," ver
dedigde zich de boerenknecht.
Je bent toch Jan Fagel, niewaar, die zich
op de voorschotbank voor de ry'ke Blommers
hét uitgegeven/'
Even bleef 't groepje onbeweeglijk gtaan.
Roetzwart wag de groote, koperkleurige wolk
geworden, waaruit een vaal wit licht viel
op een wilgenboschje, dat by een naburige
sloot gtond.
Toen schaterde Jan 't opeens uit. Veur
dat grepken, veur dat grepken, kom ie mien
doarveur hoalen. Noe wat hét boer
Blommers ezeid. Had ie erg de duivel in?"
Sta ons nu niet langer voor de gek te
honen, vrind. Dat raad ik je om je bestwil.
Vooruit, ingerukt en meel" beval de veld
wachter barsch.
Noe, as ie even mee goat noar boer
Teunissen, dan zol die oe wel de geschiedenis
vertellen," lachte Jan, die 't alg een mis
verstand opvatte, dat de boer oplossen zou,
Jou w boer Teunissen zit allang achter slot."
Wat de boer? Ook veur dat grepken?
Mocht dat dan niet?" vroeg Jan nu wat
angstiger.
Of dat mocht, 'n valgche handteekening
maken. Moet je dat nog vragen? en nu voor
de laatste maal. Ga je mee of niet?'
Noe, goed dan, 't keump toch allemoal
goed," troostte hij zich want 't was
ommers 'n grepken."
Gedwee volgde hij de mannen, die hem
bij den arm gegrepen hadden, door het
groene gras.
Zacht rommelde de donder in de verte.