Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1678
buiten-treding daarentegen zeer zwak en
ons «taatkundig aanzien uiterst gering.
Juist dit laatste fnuikt onze ernergie,
houdt on» klein in de oogen der anderen
en in die van ons zelf.
Al zeer voldoende beschouwen we het
als we maar niet al te veel achterblijven;
we werken hier niet met volle zenuw
kracht, stellen ons al gauw tevreden met
het kalmbereikte.
Toen van Deyssel schreef, dat hy ons
volk en onze taal wilde opstuwen in de
vaart der volkeren, glimlachte men goed
moedig, zooals men glimlacht om iemand
die met zijn hand naar de maan wil reiken.
Zijn we dan niet op weg om uitgebluscht
te raken?
Eerlijk erkend: Belgiëis ons in menig
opzicht vooruit. Daar zit meer durf en
ondernemingsgeest en het renommeeren
houdt daarmee gelijken tred. Neem eens
een buitenlandsch blad in handen, een zeld
zaamheid als ge iets over Holland leest.
Zelfs Zweden, Noorwegen, Benemarken
worden meer genoemd. Hoe komt het dan
toch, dat ons volk dat sterk in zijn talen
kennis is, zoo slecht gebruik maakt van
die gare en zelfs vergeet het buitenland
voor te lichten ... ? of gebeurt hier niets,
valt niet belangrijks te zeggen, ja dan...!
Onaangenaam is dit paisible geenszins.
Verlokkend zelfs ah zich daar maar niet
rondom ons ontwikkelden machtige staten
als Amerika, Duitschland, om enkele te
noemen.
Wie in Duitschland toeft en niet met zijn
oogen den verkeerden kant uitkijkt, moet
wel onder den indruk geraken, dat dit
groote volk ons in zee zal dringen.
' En toch is hier zooveel goeds, zouden
we zooveel kunnen, maar zoolang we
zelftevreden znn a la Dr. Schepers blijven we
uiende blind en richten niets uit.
Wat baat het of er enkelen zijn die uit
munten, als de gezapigheid der anderen
hem weer neertrekt? Een volk van enke
lingen ia geen natie.
Eerst zouden we dus moeten weten of
we als volk willen blijven bestaan ?
Wat dit beteekent?
Dat ieder man van 16 tot 60 en daar
boven nog, de wapens moet kunnen
hanteeren en zijn leven voor 't land willen
geven. Als men daarover eens een refe
rendum uitschreef?
Ik vrees, ik vrees ... dit punt valt zeker
verder te onderzoeken.
Voor het oogenblik is ons staatkundig
aanzien niets. We voelen ons enkel sterk,
nee niet sterk, doch veilig, omdat het
Europeesch evenwicht hier op onzen bodem
ligt. Verder kunnen we weinig uitrichten,
moeten we ons alles laten welgevallen, onze
invloed is nihil.
Er bestaat enkel nog een zekere achting
voor de traditie, het grootsch verleden,
doch een dwaas is hij die meent dat een i ge
mogendheid daarmee rekening zal houden,
als haar belang het meebrengt hierin ver
andering te brengen.
Denkt dan niemand er aan, dat als
Duitschland b.v. onze noordelijke zeegaten
noodig moeht hebben ala basis voor zijn
vloot, het eenvoudig Friesland en Groningen
zal bezetten zonder het ons te vragen. Die
provinciën zijn toch absoluut niet te verde
digen, zooals ze daar nu open liggen.
Van 't voorjaar, toen in de Balkan oorlog
dreigde, een oorlog waar achter de partijen
Duitschland en Engeland ommiddellijk ston
den, leek me deze kans zeer groot te zijn
geweest. Ik heb mij togp enkel verwonderd
dat men hier te lande zelfs niet aan de
mogelijkheid dacht van zoo'n bezetting buiten
onzen wil om. Ik bedoel dan bij de massa,
aan het departement van oorlog zal men wel
indachtig zijn geweest, gereed tot mobili
satie.
We zijn dus machteloos, overgeleverd aan
de willekeur der anderen... ? Ik geloof juist
het tegendeel. Vereenigd mat D uitschland
zouden we den machtigsten staat vormen van
Europa. Vereenigd met Belgiëen bond
genoot om Frankrijk en Engeland, zou
ZIE KIE
DOOK
ANNA VlN GOGH?KAULBACH.
-«SrMan, wat heb je daar voor 'n puistje
onier je neus?"
Ik? niks."
Ommen ging door met dassen uitzoeken,
zijne handen begravend ia de kleurige, zij.
Zijn vrouw stond op van haar naaiwerk aan
de groote tafel, kwam dichterbij.
lawel, ik zie 't duidelijk, diidr."
Hij duwde haar arm terug. Maak me
nou niet in de war."
Nijdig keerde hij zich om naar het raam.
Belabberd, dat hij nou juist in 't licht moest
blijven om de dassen; hij voelde 't wel, het
pijnlijke gesteek onder zijn neus, had er de
heele nacht slecht, van geslapen, maar hij
wou er niets van hooren, omdat h|j nooit
wat had. Batsie en de kinderen en de
winkeljnffrouw, allemaal klaagden ze wel eens
over 'n pijntje hier of 'n pijntje daar; hij
nooit, en daar was hij trotsch op. ten minste,
hij deed er trotsch op ; in zijn diepste innerlijk
wenschte hij ook wel eens iets te hebben, ook
eens beklaagd en vertroeteld te worden. Maar
dan moest 't ernstig zy'n, niet zoo iets, dat
haast belachelijk werd.
Bertha, de oudste dochter, die in de zaak
was, kwam uit den winkel in de kamer : Pa,
mag ik de blauwe lavalières?"
Asjeblieft."
Ze reikte naar de doos, die hy haar toestak.
Hépa, wat heeft u daar onder uw neus t"
Niks!" viel hij uit, maar zyn vrouw zei
triomfantelijk: zie je, Bertha ziet 't ook
dadelijk."
Dadelijk, dadelijk," boosde Ommen nu;
dan had je 't gisteren moeten zien; toen
zat 't er ook al."
Bertha was al weg met de dassen, en juf
frouw Ommen zei kalm : dan is 't zeker
vandaag grooter geworden."
Natuurlijk is 't dat, maar ik wil der
nou niks meer over hooren."
Een half uur later kwam Emma thuis, de
tweede dochter, die op de normaalschool
voor onderwijzeres leerde.
Dag pa, dag moei" groette ze vroolijk en
toen hij haar aankeek, verwonderd: hépa,
u heeft daar iets."
Duitsuhland kunnen worden weerstaan. Het
zwaartepunt ligt dus bij ons.
Maken we hiervan gebruik? Ik meen
van niet, althans tot dusverre merken
we er zeer weinig van. En toch, zonder
eenige oorlogzuchtigheid, konden we een ge
duchte voorsprong nemen, uit ons isolement
geraken. En dit op meer dan n wijze.
Zouden we durven? dit is de vraag! 't Blijkt
veel gemakkelijker 't hoofd er maar niet
mee te breken en rustigjes in te dutten.
't Zal onzen tijd wel uithouden, denkt de
vreedzame burger. Zijn we niet uitgebluscht,
een groot vuur brandt er tooh evenmin.
R'dam 14/8 '09. G. VAX HUL/EN.
Engeland en Holland.
Er is nu eenige ontroering over een vonnis
van den heer Hamilton Fife over ons land
en volk, als een naüon temte.
Is daarbij niet vergeten dat dit was een
tendentieus geschrift, zwaar gekleurd, om
zijn eigen landgenooten op te schrikken?
De Engelschen zyn zeer nerveus geworden
over hun toekomst als wereld volk. Van
alle kanten zien ze hun grootheid bedreigd;
ze voelen zich achteruit duwen. Angstige
vaderlanders wijzen op de concurrentie der
groeiende volkeren, Duitschland vooral.
Maar als nu de Engelschen nog niet wak
ker worden, dan moeten ze nog eens ge
prikkeld: wees niet te zelfgenoegzaam in
het verkregene. Pas op dat je niet ook
een nation teinte wordt. En dan kan óns
land, dat immers ók eenmaal de wereld
beheerschte, als afschrikwekkend voorbeeld
dienen, ten minste als men het neemt als
vervallen. Aan een herlevend, weer op
zijn wijze bloeiend land heeft men voor de
afschrikking niets. Bovendien doet dat ook
niet goed tegenover Zuid-Afrika. Daar
moet men niet aan een levend Holland
gelooven!
Wie dit nu bagrijpt, en bovendien be
denkt hoe oppervlakkig iemand, die onze
taal niet kent, over land en volk most
oprdeelen, zal niet al te erg gechoqueerd
znn over zulk een vonnis.
*.*
Ik ben pas kort geleden nog herhaaldelijk
in Engeland geweest; heb er weer wat
kunnen inleven, kan nu, op mijn beurt
vergelijken:
Engeland is, om met de letterkunde te
te bsginnen geleidelijk achteruit gegaan
(als trouwens America het niet geleerd had
George Meredith te waardeeren, het had
dezen grootste van haar romanschrijvers
allicht nooit ondekt") en wij zijn vooruit
gegaan. Dat onze literatuur te weinig u
tgestald wordt, mag waar zijn; dat ze niet
verkocht zou worden, kan ik met alle be
slistheid tegenspreken. Er is onder de
enorme massa romans in Engeland p. jaar
uitgegeven al bitter weiiiig literatuur,
en de weinigen die literatuur willen maken
hebben er niet te eten (zelfmoord-Davidson
in Aprij jl.) Mijn vrienden de literatoren
die ik bij mijn laatste bezoek aan Engeland
sprak, klaagden steen en been over de on
verschilligheid van het publiek voor al wat
buiten de cmispannings- en de
oi'erspanningslectuur valt. Ze klaagden over den geestelij
ken achteruitgang van het Engelsche volk
onder invloed van de alle-aandacht vergende
sportwedstrijden. En een onzer letterkundige
landgenooten, die jaren lang in Engeland
woont en pas een reisje door Holland gemaakt
had, haJ ons veel te vertellen van het
groote verschil dat hem getroffen had
tusschen de intelligentie van ons
Nederlandsche volk en die der Eagelsche arbei
dersklasse, zooals hem ook gefrappeerd had
dat ons volk zooveel betere manieren
tegenorer vreemdelingen krijgt. En terwijl onze
bouwkunst, zoo goed als de Duitsche, vooruit
gaat, is de Engelsche, die in de 19a eeuw
van zoo'n kostelijke voornaamheid was, bezig
hard achteruit te krabben en iii Londen
bijzonderlijk den slechtsten Duitschen barok
stijl van 1880-1900 na te apen. Onze musici
nemen overal de beste plaatsen in, in
Iets, iets l niks, haor je!"
Emma lachte. Gut pa, wat doet u mal,
't is toch zoo."
Pa hoort er liever niet van," zei moe.
O, goed," vroolijkte Emma, begon dadelijk
over ieta anders.
Toen de twee jongens daarna ait school
kwamen, beduidde Moe ze met gebaren en
hoofdschudden, dat ze niets van de puist
mochten zeggen.
Ommen merkt het aan 't gegichel van de
jongens; niet groote driftige stappen liep hij
de Kamer uit, ging boven op de slaapkamer
voor den spiegel staan.
Ja, 't was een leelijk vurig ding geworden
met 'n kwaadaardige witte puut in't midden.
Hij streek overiijn baardelooze wangen, voor
't eerst met spijt, dat hij geen knevel droeg.
En een vage ongerustheid begon in hem
wakker te worJen: als je nooit wat gehad
had, moest je zoo iets ook niet krijgen.
Zoo'n puist was een bewijs, dat je gestel niet
gezond was... en 't kon van alles worden:
'n a'oces of 'n negenoog. Daar kon je an
doodgaan. Hij schrikte... doodgaan, daar
was hij bang voor, hevig, schrikkelijk bang.
Over den dood dacht hij nooit, sprak hij
zoo weinig mogelijk. Nog eens bekeek hu
zijn gezicht. Nee, dat beroerde ding zou wel
zoo'n vaart niet loopen; hoe kwam ie au
't idee van ... ? Hij lachte, maar de spiegel
gaf z'n mal vertrokken gezicht er bij weer. Bat
was lachen als 'n boer, die kiespijn heeft.
Nou gewoon. Nee, 't bleef mal, en 't de
vervloekt pijn. Hij leek wei 'n comediant,
zoo as ie voor die spiegel gezichtan stond te
trekken.
Man, kora je eien?1' riep zijn vrouw aan
de trap.
Ja l'1 schreeuwde hij terug, moedig den
pjjn trotgeerend bij 'c opensperren van zyn
mond.
Beneden zeiden ze niets meer, schenen niet
eens op te merken, dat bij 't eten s'nmond
vreemd vertrok. Waarom waren er nou
net varkenslappies ? Varkensvleesch maakte
de brand erger.
Dat vleesch is taai," zei hij nijdig.
Taai?" wonderde zijn vrouw, 't Is net
als anders."
Nee, ik lust 't zoo niet."
Met een ruk smeet hij 't lapje van zijn
bord weer op de schaal.
Mag ik 't?" riepen de twee jongens tegelijk.
Gunst man, ik begrijp niet, wat je der
an proeft," ;ei Betsie, wat kregelig omdat
zij ae!f de lapjes gebraden had, ze zijn zoo
Engeland zoo goed als in Duitschland; wat
muziekljefhebbers hier voor het Concert
gebouw en de Wagnerver. over hadden is
met eere te noemen; onze kunstnijverheid
wordt in Duitschland en Zwitserland ten
voorbeeld gesteld; ons Hooger Onderwijs
staat stellig hooger dan het Engelsche, en wat
we in de laatste tien jaren door samenwerking
van particulieren en regeering in landbouw,
tuinbouw en ontginningen bereikt hebben,
mogen we gerust vertoonen. Rotterdam
heeft zijn doorvoerhandel uitgebreid; Am
sterdam de markt van verschillende artike
len tiit zich getrokken; onze industrie heeft
zich stevig en gestadig een ruimer plaats
veroverd; nee, een dood volk zijn we
toch waarachtig nog niet.
***
Zijn we dan niet in veel dingen achter
lijk ? Verdienen we de zweep niet voort
durend achter ons te hooren klepperen ?
Ik zou die niet graag missen, en tegenover
heel wat, waarin we ons mogen toonen,
blijft er genoeg waarover best gezwegen
wordt. De Engelschen hebben in het alge
meen gebrek aan geestelijken durf; wu
lijden onder een gemis aan oorspronkelijk
heid en ondernemingszin, ook, stellig, aan
offervaardigheid ten bate van het algemeen.
Kom eens hier met een denkbeeld dat men
in het buitenland nog niet beproefd heeft!
En zelfs als men 't daar heeft toegepast,
hoe dikwijls moet mon hier niet overproeven
eer men er weer aandurft. Maar de
Engelschen zijn zelf ook al hard bezig de
kunst te loeren van de kat uit den boom
te kijken"; oude volken krijgen licht het
gemaklievende van oude heeren; en jonge
volken als Duitschland, (dat eeuwen lang
geslapen heeft,maar nu toch eigenlijk wakker
is geworden), Amerika en Japan loopen ze
lichtelijk vooruit. Daarom moeten we af
en toe flink met de zweep hebben, om niet
al te hard achterop te sukkelen. Maar men
moet ons toch ook liefst de oogen niet er
bij uitslaan, want dan is het met allen
vooruitgang natuurlijk voor goed gedaan.
* »*
Onze dwaasheid is: dat we onszelf beurte
lings in do hoogte steken en toch geen
recht vertrouwen hebben in ons doen en
kunnen. Maar op diezelfde wipplank schud
den de Engelschen tusschen paniek en zelf
genoegzaamheid heen en weer. En klein
volk als we zij o, zouden we zonder onze
hyperzelfcritiek en ons kijken naar het
buitenland heelemaal wegzinken tusschen
onze dijken, in zelfvergoding. "We hebben
noodig dat we aan onze kikvorschooren
getrokken worden na een douche van
bewondering; en ons universalisme, dat te
ver gaat, is toch het noodzakelijk tegengif
tegen ons provincialisme. Beide zijn beter
dan Engelsche kritiekloosheid, die om een
haverklap boeken van het jaar", van de
eeuw" zelfs, ontdekt in dingen die geen jaar
levens hebben, en dan insulariteit, die het
buitenlandsch leven al te lang negeerde. Het
juiste midden houden is de kunst. Maar als
die levenkunst te wél verstaan werd,
waar bleven dan onze satyrici, kribbebijters,
volksvorbeteraars ? Laten dus gerust de
literatoren elkander in hat haar zitten : het
is aardige sport voor de omstanders, die
er eindelijk uit zullen leeren kritiek naar
haar juiste maat te moten en zelf te
pordeelen ; en den beeritiseerde doet het niets,
orndat hij toch. wie hem aftakelt, als een
per.-'onn. van n wis op zij schuift! Ook onze
psychische measchnatuur heeft haar
antimicroben!
* *
#
Mijn slotsom is: Laten wo ons doordien
wijsneiizigen Engelschen Jingo niet van de
wijs laten brengen. We hoeven geen te
hooge borst te zetten, maar ons ook niet
weg te gooien. Terwijl men Kngelschen en
Duitschers op hun best leert kennen bij
zich thuis, kunnen vreemden dat ons Hol
landers niet zoo goed doen, omdat we onne
huizen wat erg gesloten tnuden. Zetten
we ze open en leert men ons goed kennen,
of ontmoet men ons ia het buitenland, dan
komt men tot andere conclusies, ik houd er
malsch as boter." Maar Emma merkte snug
ger op :
Pa wil zeker niet, om ...."
Om niks l" viel pa uit. Hou jij je der
bmten'."
Toen zag hij, dat Emma Moe aankeek en
tersluika oiet den vinger onder haar neus wees.
Zijn gezicht werd rood van kwaadheid.
wat d3 puiat heftiger deed steken.
De jongens kibbelden nog om 't afgekeurde
lapje vleesch; in eens patste vaders hand hen
alleoei orn de ooren.
Zallsn jullie je bek houwej, beroerds
bengels!"
Verschrikt zwegen de jongens, wreven
hunne roode ooren.
W;u staat daar nou in 't magazijn?'' zei
Ommen plotseling.
Zoowaar mevrouw Kevnpers," wonderde
zijn vrouw, blij met de afleiding. Zou Marie
die wel goed te woord staan?"
Alle oogen tuurden naar de winkeldeur,
waar ze door de vitrage-gordijntjes de
juü'ronw en de klaüt konden zien.
Zou je niet zelf gaan, man?"
Xee, ik wil met rust eten. Marie kan 't
best af;'
,,Zaken gaan vóór 't rneissie!"neuriede Emma.
Moe wenkte verschrikt om haar mond te
houden, maar Ommen had 't al gehoord.
Brutale meid!"
Uw eigen lijfspreuk, pa!"
Ik geloof, dat ik nog zal maggen doen
wat, ik wil in m'n eigen huis; ik verkies ten
minste niet door ni'n kinderen bekapitteld
te worden."
Emma mompelde nog iets van... grof
geschut."
Mevrouw Kempers ia al weg," zei Jan, met
j 'u schuinschen blik naar pa's handen.
j Marie l" riep Batsie.
j i.'e winkeljufl'rouw kwara, wat verlegen,
Wat had mevrouw Kempers?"
l Marie aarzelde even. Aan mevrouw Kern
l pers hid ze nog nooit iats kunnen verkoopen.
j Ze wou^fijne linnen kant hebben, maar
die in de doozen beviel der niet."
In de blauwe doos ook liet?''
Nee meneer, ze moest breeër zijn."
Had ze dan wat aangeprezen!''
Dat heb ik gedaan, maar..."
Dus niks?"
Niks meneer."
Zie je, man."
Ik zie niks; ik heb 'n juffrouw om wat
an der over te laten. Anders kan ze,
godj dorie, wol ophoepelen."
niet van iemand te laten blozen van lof,
en wil niet in de krant zetten wat ik van
buitenlanders, die Hollanders hadden leeren
kennen, voor goeds over ons Nederlanders,
onze beschaving, onze werkkracht gehoord
heb. Zooals van die Engelsche dame,
die aan een vriendin, in een Duitsch hotel
vertoevend, schreef: And what about your
neighbour at table, the Dutchman ?
He must be a fine fellow, because all
Dutchmen are, I do like them. I have
known ever so many." En zoo voort.
Misschien dat deze bekentenis van een
landgenoote van den heer Hamilton Fife voor
velen wat pleister legt op de door dezen
geslagen wonde. Laat ik zeggen dat ik dien
Hollander, op wien het directelijk sloeg,
niet ken, en de schrijfster evenmin, 't Was
de geadresseerde, die het een paar jaar
geleden mijn vrouw liet lezen. Een te mooi
getuigenis? Ik ben bang van ja! En de
klappen van H. F. zijn me toch eigenlijk
liever.
L. SIMONS.
Een tekst uit het Bijbeltje.
Het bijbeltje, dat wij hier op het oog
hebben is het Heilig Evangelie en de
Handelingen der apostelen" uitgegeven door
de apologetische vereeniging Petrus
Canisius" en goedgekeurd en aanbevolen door
het Doorluchtig Episcopaat van Nederland.
Volgens de voorrede is voor de vertaling
van Lucas de Zeer Eer w. Pater J. P. van
Rasteren S. J. aansprakelijk en daar de tekst,
die wij meanen eens in 't openbaar te
moeten behandelen de eerste zinsnede van
Lucas 6?35 is, mo3t deze polemiek be
schouwd worden als tegen ZijnEerw. te zijn
gericht.
Wanneer ik dit op deze vrije spreekplaats
doe, dan ligt het volstrekt niet hieraan,
dat het verdedigen mijner meeningen mij
door de gezaghebbende kerkelijke zijde
wordt belet (het tegendeel is het geval),
maar er zijn andore personen en andere
kringen, die, op weg zijnde om zich door
hei uitvinden en oprichten van nieuwe
katholieke stelsels en scholen op politiek
en economisch gebied beroemd te maken,
het verkondigen en verdedigen der aloude
waarheid niet aangenaam vinden, omdat
het in hun sociale kraam niet te pas komt.
Het verkondigen der EENSTEMMIGE
leer van de concilies, de Kerkvaders en de
Pausen is aan deze kringen naar 't schijnt
zeer onaangenaam en 't is mij gebleken,
hoe gevaarlijk onder die omstandigheden
een enkele zetfout worden kan. Gelukkig
ben ik nu in staat om de leer der Kerk
te verdedigen zonder daarom door die
verdedigers" der Kerk van mijn brood te
worden beroofd.
De tekst waarover wij spreken luidt in
de Yulgata als volgt: verumtameu diligite
inimieos vestros: benefacite, et mutuum
date, nihil is DE sperantes."
Allioli vertaalt heel juist Ihr aber,
liebet eure Feinde; thut Gutes, leihet ohne
etwas PAFÜK zu boffen."
De vertaling van den ZeerEerw. pater
van Rasteren is echter als volgt:
Bemint integendeel uwe vijanden, doet
wel eu leent uit zonder iets TERUU te hopen."
't Verschil is duidelijk, de Duitsche ver
taling verbiedt het winst nemen terwillo
van het mutuum, van het gemutueerde
kapitaal, van eene geleende som, terwijl het
woordje INDE daarvandaan" in zijn juiste
beteekenis genomen wordt.
De vertaling van pater van Rasteren
schrijft voor om te leenen en dan niets
terug te verwachten en aldus van het leen
contract een voorwaardelijk geschenk te
maken.
Dat deze vertaling niet klopt met den
Latijnschen tekst derVulgata zal vooriederen
Latinist duidelijk zijn, of zij steunt op een
anderen tekst weet ik niet, maar zeker is
het, dat in de Katholieke Kerk de betee
kenis van dezen tekst van oudsher vast
stond. Immers zoo schrijft Benedictus XIV
in zijn werk de Synodis: de usuris 6:
Marie was alweer in den winkel.
Ommen schoof zijn boid wat verder op
tafel, duwde zyn stoel achteruit, kroop weg
achter de courant.
Maar hij kon haast niet lezen, zóó stak
dat verroeste ding. Had ie maar'n spiegeltje.
Wat smoesde Betsie daar uoa met de meisjes?
Ze zeien iets van humeur'1, werkt der op"'.
In eens keken zijne nijdige oogen over de
courant heen.
Hebben jullie 't over mija?"
.,'Junst nee pa, hoe kom u er bij?1'
óertha ging naar den winkel, Eoima liep
zingend naar boven om te gaan werken; de
jongens repten naar buiten, om nog wat op
straat te spelen.
Betsie ruimde de tafel leeg, sjouwde't sta
peltje borden en schalen naar de keuken.
Goldaak, nou bleef ie even alleen.
Schichtig stond hij op, sloop naar den spie
gel, telkens sehuw-angstig blikkend naar de
deuren van winkei en gang. Hij moest zijn
gezicht vlak voor 't glas houden, zag toen
nog maar vaag in den aariechemerenden
avond; snel streek hij een lucifer af... de
puist zag er uog net uit als van middag, of
iets rooder wel.
Au!' Lij brandde zijn vinger», streek een
tweede lucifer ai.
Door de gang sloften voetstappen aan,
Verschrikt doofde hij de lucifer, smeet 't
houtje in 't wilde weg, viel met een zwaai
teru* in zijn stoel, hief de courant voor zijn
gezicht.
Hij zag nu niets, maar stijf bleef Lij zitten,
tot Betaie de kaaier weer uit wat».
oeu, verlicht, leunde hij achterover in
den stoel, veilig in 't alleenzijn en den
echeuier. Anders deel hij een dutje om dezen
tijd;au bleef hij wakker met die vervloekte pijn.
Bertha siak 't licht aan in den winkel; hij
schoof uit den schijn, zat niet dichte oogen,
beproefde aan de zaak te denken.
Zou dat krimpïrije tricot opnemen? je
hoorde der niet veel van... alle jezes, wat
atak dat ding weer... as der maar geen
dokter bij most kcffimec; die ging natuurlijk
anijeii, dat deeën ze altijd dadelijk. En dan
kon i'er koorts bij kommen... hij had nou
al koorts, zoo rillerig as ie was. Maar wond
koorts, dat was erger, daar kon je an ... ver
domd nee, dat niet. Maar 't kon toch ...
In 'r. huilerige verbeelding zag hij zichzelf in
eens dood liggen, boven in bed, alleen.
Driftig sprong hij op, stak't gas aan, haalde
zijne wiiikelboekea te voorschijn.
Ingespannen ging hij rekenen, keek niet
Dat in het nieuwe testament Lucas VI
door deze woorden van Christus: Leent
elkander zonder er iets voor te verwachten"
het gebod gegeven wordt, of juister de
natuurwet er weer door wordt ingescherpt
volstrekt geen winst (komende) uit eene
geleende som van iemand, hetzij arm of
rijk te vorderen leert niet alleen de groote
Thomas van Aquine (2.2. qu. 78 art. l ad 4)
maar was de eenstemmige meening der
concilies, der Kerkvaders en der Pausen,
met name van Urbanus III (in cap
consuluit) die op gezag van voornoemden tekst
verkondigden, dat alle ook de minste woeker
geheel verboden is. De voornoemde woorden
van Christus uitleggende zegt Urbanus, dat
er door verboden wordt: alle woeker en
overmaat. Te zeggen evenwel, dat de Pausen
en de Concilies den waren en oprechten zin
van voornoemden tekst niet hebben begrepen,
zooals sommigen zich te morren niet schaam
den is vermetel en zelfs bijna kettersch; want
wat het ook zij óf de Rerk alleen een
onfeilbaar gezag bezit in het vast stellen
van vraagstukken, die geloof en zeden be
treffen, Iwat geen katholiek loochent; of
ook bij de keuze der redenen, die zij soms
om hare bepalingen te begronden aanvoert,
waaromtrent sommige katholieken twijfel
den, zeker en ontwijfelachtig is het, dat zij
niet dwalen kan bij het uitleggen der
H. Schriftuur en bij het openbaren van haren
juisten zin."
Dat de ouden onder woeker alle rente
van het geld als zoodanig verstaan, is
overbekend.
Wij zien geen kans om den bedoelden
tekst van het bijbeltje in overeenstemming
te brengen met de uitlegging, welke de
Kerk er aan geeft en welke duidelijk door
Sint Thomas (loc. cit.) ala volgt wordt vast
gesteld : Een mensen is niet altijd ver
plicht eene som ter leen te geven. Dit valt
onder de (evangelische) raden. Maar dat
de mensch uit eene geleende som geen
winst tracht te behalen, dit valt onder de
voorschriften.
Maar nu is het merkwaardig om na te
gaan, hoe vele katholieke geleerden der
negentiende eeuw onder den invloed van
het kapitalisme steeds meer van de leer der
Ouden zijn afgeweken, zoo erg zelfs, dat
men onwillekeurig het woordje inde" in
plaats van door daarvandaan" of er voor"
door terug" ging vertalen en deze tekst
verandering niet werd opgemerkt,
Wij zeggen de leer der Ouden, want voor
het jaar 1800 zal men nauwelijks een katho
liek geleerde aantreffen, die de winst ter
wille van eene geleende of onder borgstelling
gecrediteerde som, of wat hetzelfde is ter
wille van het gemutueerde kapitaal durfde
verdedigen.
Na de zegepraal van het kapitalisme is
het evenwel anders geworden en werd het
aantal katholieke theologen, dia hier van
de oude leer afweken steeds grooter, hoewel
men van uit Rome bleef aandringen om
aan de leer van Benedictus XIV vast te
houden, al werd dan ook in de praktijk de
matige geldrente geduld.
Onder hen, die van de aloude leer af
weken, treedt vooral de Duitsche Jezuïet
Theod. Meyer met zijne ordebroeders
Cathrein en Pesch op den voorgrond, die
zich niet ontzien om het recht van het
kapitaal op overwaarde, ook waar het
yewooa wordt uitgezet te bepleiten.
Zij worden gevolgd door verschillende
voormannen der Katholieke Sociale Actie
in Nederland en deze gaan zoover, dat de
een (mr. van Wijnbergen) in zijn
Schoolspaarbanken" het fokken van geld met gel i,
wat volgens de eenstemmige leer der Ouden
is eene misdaad tegen de natuur, als deugd
aanbeveelt, dat de ander (mr. Kooien) de
waardeleer van den Oostenrijker vou B
hmBawerk op de Sociale week te Utrecht kon
verkondigen, hoewel deze door de Kath.
Oostenrijksche school met kracht bestreden
wordt, dat mr. Aalberse de cliristliche
Geselschaftslehre" van pater Posch als
HE KATHOLIEK;:" maatschappijleer uitgeeft
en dat zij aldus er gezamenlijk naar
streven om onder Katholieke vlag en
op, toen z'n vrouw binnenkwam, praatte geen
woord tegen de jongens, liet zijn thee koud
worden.
Toen de jongens naar bed waren, deed hij
't boek dicht, ging dadelijk een brief schrijven.
Emma was beneden gekomen, zat druk met
Moe te praten. Om negen uur kwam Bertha
ook binnen, Marie zei goeiennacht.
Ommen bromde: goeienavond," zonder
op te zien. Ny'dig hoorde hij 't vroolijke
praten van Betsie en de meisjes. Anders
deed hij mee, gooide er een grap tusschen ;
nu kon hy 't niet uitstaan, dat gekweb'oel
van die wijven
Houwen jullie je mond toch!"
To;n hij 't er uitgegooid had, bosg hij
zich gauw weer over zijn brief, bang om 't
pijnlijke trekken van zijn moEd te laten zien.
Gunst oian, ken je daar niet tegen?"
Tegen! tegen! bij soo'n wijvengekakel
schrijven, dat kan de duvel nog niet!"
An wie schrijf je?"
An geen mensch!"
Nou pa/' flapte Emma uit, we maggen
?wel 'n schietgebedje doen, dat uw puist...
god. wat kijk u kwaad l"
Era, schei nou uit," vermaande Moe
zachtjes, eu Bertha stootte haar aan : kind,
as jij hoofdpijn heb, staat je humeur ook
op slecht weer."
Ik heb geen hoofdpijn," zei Ommen, en
voegde er tevreden achter: ik weet geen
eens wat dat is."
Een poos hing stilte in de kamer, vreemd
en drukkend.
Toen begonnen de meisjes te fluisteren ca
Moe duisterde mee; 't leek angstig, of ze bij
'n doodzieke zaten.
Ommen schreef door, twee, drie brieven,
gehinderd en als opgejaagd door het gefluister.
Hij kreeg honger... wat had hij ook
gej geten? 'n happie andijvie en aardappelen.
l Maar eten dtó weer pijn, en dan keken ze
j 'ni in z'n gezicht.
l Toch was hij blij toen zijn vrouw om half
j elf 't brood opzette.
j .,Man, zou koffie wel goed voor je zijn?"
l aarzelvroeg ze, maar toen ze zijn gezicht
! zag, of ie der au wou vliegen, schonk ze
zwijgend in, reikte hem de kop.
Hij dronk er niet dadelijk van. Als de puist
warm werd, deed 't nog meer pijn, en
koffie was zeker niet goed, je kreeg er op vlie
ging van, maar wat hoefde Betsie dat te
zeggen? Xu moest hij 't wel opdrinken,
anders leek 't cf hij de puist telde, of hij
bang was.