De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 22 augustus pagina 2

22 augustus 1909 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1678 buiten-treding daarentegen zeer zwak en ons «taatkundig aanzien uiterst gering. Juist dit laatste fnuikt onze ernergie, houdt on» klein in de oogen der anderen en in die van ons zelf. Al zeer voldoende beschouwen we het als we maar niet al te veel achterblijven; we werken hier niet met volle zenuw kracht, stellen ons al gauw tevreden met het kalmbereikte. Toen van Deyssel schreef, dat hy ons volk en onze taal wilde opstuwen in de vaart der volkeren, glimlachte men goed moedig, zooals men glimlacht om iemand die met zijn hand naar de maan wil reiken. Zijn we dan niet op weg om uitgebluscht te raken? Eerlijk erkend: Belgiëis ons in menig opzicht vooruit. Daar zit meer durf en ondernemingsgeest en het renommeeren houdt daarmee gelijken tred. Neem eens een buitenlandsch blad in handen, een zeld zaamheid als ge iets over Holland leest. Zelfs Zweden, Noorwegen, Benemarken worden meer genoemd. Hoe komt het dan toch, dat ons volk dat sterk in zijn talen kennis is, zoo slecht gebruik maakt van die gare en zelfs vergeet het buitenland voor te lichten ... ? of gebeurt hier niets, valt niet belangrijks te zeggen, ja dan...! Onaangenaam is dit paisible geenszins. Verlokkend zelfs ah zich daar maar niet rondom ons ontwikkelden machtige staten als Amerika, Duitschland, om enkele te noemen. Wie in Duitschland toeft en niet met zijn oogen den verkeerden kant uitkijkt, moet wel onder den indruk geraken, dat dit groote volk ons in zee zal dringen. ' En toch is hier zooveel goeds, zouden we zooveel kunnen, maar zoolang we zelftevreden znn a la Dr. Schepers blijven we uiende blind en richten niets uit. Wat baat het of er enkelen zijn die uit munten, als de gezapigheid der anderen hem weer neertrekt? Een volk van enke lingen ia geen natie. Eerst zouden we dus moeten weten of we als volk willen blijven bestaan ? Wat dit beteekent? Dat ieder man van 16 tot 60 en daar boven nog, de wapens moet kunnen hanteeren en zijn leven voor 't land willen geven. Als men daarover eens een refe rendum uitschreef? Ik vrees, ik vrees ... dit punt valt zeker verder te onderzoeken. Voor het oogenblik is ons staatkundig aanzien niets. We voelen ons enkel sterk, nee niet sterk, doch veilig, omdat het Europeesch evenwicht hier op onzen bodem ligt. Verder kunnen we weinig uitrichten, moeten we ons alles laten welgevallen, onze invloed is nihil. Er bestaat enkel nog een zekere achting voor de traditie, het grootsch verleden, doch een dwaas is hij die meent dat een i ge mogendheid daarmee rekening zal houden, als haar belang het meebrengt hierin ver andering te brengen. Denkt dan niemand er aan, dat als Duitschland b.v. onze noordelijke zeegaten noodig moeht hebben ala basis voor zijn vloot, het eenvoudig Friesland en Groningen zal bezetten zonder het ons te vragen. Die provinciën zijn toch absoluut niet te verde digen, zooals ze daar nu open liggen. Van 't voorjaar, toen in de Balkan oorlog dreigde, een oorlog waar achter de partijen Duitschland en Engeland ommiddellijk ston den, leek me deze kans zeer groot te zijn geweest. Ik heb mij togp enkel verwonderd dat men hier te lande zelfs niet aan de mogelijkheid dacht van zoo'n bezetting buiten onzen wil om. Ik bedoel dan bij de massa, aan het departement van oorlog zal men wel indachtig zijn geweest, gereed tot mobili satie. We zijn dus machteloos, overgeleverd aan de willekeur der anderen... ? Ik geloof juist het tegendeel. Vereenigd mat D uitschland zouden we den machtigsten staat vormen van Europa. Vereenigd met Belgiëen bond genoot om Frankrijk en Engeland, zou ZIE KIE DOOK ANNA VlN GOGH?KAULBACH. -«SrMan, wat heb je daar voor 'n puistje onier je neus?" Ik? niks." Ommen ging door met dassen uitzoeken, zijne handen begravend ia de kleurige, zij. Zijn vrouw stond op van haar naaiwerk aan de groote tafel, kwam dichterbij. lawel, ik zie 't duidelijk, diidr." Hij duwde haar arm terug. Maak me nou niet in de war." Nijdig keerde hij zich om naar het raam. Belabberd, dat hij nou juist in 't licht moest blijven om de dassen; hij voelde 't wel, het pijnlijke gesteek onder zijn neus, had er de heele nacht slecht, van geslapen, maar hij wou er niets van hooren, omdat h|j nooit wat had. Batsie en de kinderen en de winkeljnffrouw, allemaal klaagden ze wel eens over 'n pijntje hier of 'n pijntje daar; hij nooit, en daar was hij trotsch op. ten minste, hij deed er trotsch op ; in zijn diepste innerlijk wenschte hij ook wel eens iets te hebben, ook eens beklaagd en vertroeteld te worden. Maar dan moest 't ernstig zy'n, niet zoo iets, dat haast belachelijk werd. Bertha, de oudste dochter, die in de zaak was, kwam uit den winkel in de kamer : Pa, mag ik de blauwe lavalières?" Asjeblieft." Ze reikte naar de doos, die hy haar toestak. Hépa, wat heeft u daar onder uw neus t" Niks!" viel hij uit, maar zyn vrouw zei triomfantelijk: zie je, Bertha ziet 't ook dadelijk." Dadelijk, dadelijk," boosde Ommen nu; dan had je 't gisteren moeten zien; toen zat 't er ook al." Bertha was al weg met de dassen, en juf frouw Ommen zei kalm : dan is 't zeker vandaag grooter geworden." Natuurlijk is 't dat, maar ik wil der nou niks meer over hooren." Een half uur later kwam Emma thuis, de tweede dochter, die op de normaalschool voor onderwijzeres leerde. Dag pa, dag moei" groette ze vroolijk en toen hij haar aankeek, verwonderd: hépa, u heeft daar iets." Duitsuhland kunnen worden weerstaan. Het zwaartepunt ligt dus bij ons. Maken we hiervan gebruik? Ik meen van niet, althans tot dusverre merken we er zeer weinig van. En toch, zonder eenige oorlogzuchtigheid, konden we een ge duchte voorsprong nemen, uit ons isolement geraken. En dit op meer dan n wijze. Zouden we durven? dit is de vraag! 't Blijkt veel gemakkelijker 't hoofd er maar niet mee te breken en rustigjes in te dutten. 't Zal onzen tijd wel uithouden, denkt de vreedzame burger. Zijn we niet uitgebluscht, een groot vuur brandt er tooh evenmin. R'dam 14/8 '09. G. VAX HUL/EN. Engeland en Holland. Er is nu eenige ontroering over een vonnis van den heer Hamilton Fife over ons land en volk, als een naüon temte. Is daarbij niet vergeten dat dit was een tendentieus geschrift, zwaar gekleurd, om zijn eigen landgenooten op te schrikken? De Engelschen zyn zeer nerveus geworden over hun toekomst als wereld volk. Van alle kanten zien ze hun grootheid bedreigd; ze voelen zich achteruit duwen. Angstige vaderlanders wijzen op de concurrentie der groeiende volkeren, Duitschland vooral. Maar als nu de Engelschen nog niet wak ker worden, dan moeten ze nog eens ge prikkeld: wees niet te zelfgenoegzaam in het verkregene. Pas op dat je niet ook een nation teinte wordt. En dan kan óns land, dat immers ók eenmaal de wereld beheerschte, als afschrikwekkend voorbeeld dienen, ten minste als men het neemt als vervallen. Aan een herlevend, weer op zijn wijze bloeiend land heeft men voor de afschrikking niets. Bovendien doet dat ook niet goed tegenover Zuid-Afrika. Daar moet men niet aan een levend Holland gelooven! Wie dit nu bagrijpt, en bovendien be denkt hoe oppervlakkig iemand, die onze taal niet kent, over land en volk most oprdeelen, zal niet al te erg gechoqueerd znn over zulk een vonnis. *.* Ik ben pas kort geleden nog herhaaldelijk in Engeland geweest; heb er weer wat kunnen inleven, kan nu, op mijn beurt vergelijken: Engeland is, om met de letterkunde te te bsginnen geleidelijk achteruit gegaan (als trouwens America het niet geleerd had George Meredith te waardeeren, het had dezen grootste van haar romanschrijvers allicht nooit ondekt") en wij zijn vooruit gegaan. Dat onze literatuur te weinig u tgestald wordt, mag waar zijn; dat ze niet verkocht zou worden, kan ik met alle be slistheid tegenspreken. Er is onder de enorme massa romans in Engeland p. jaar uitgegeven al bitter weiiiig literatuur, en de weinigen die literatuur willen maken hebben er niet te eten (zelfmoord-Davidson in Aprij jl.) Mijn vrienden de literatoren die ik bij mijn laatste bezoek aan Engeland sprak, klaagden steen en been over de on verschilligheid van het publiek voor al wat buiten de cmispannings- en de oi'erspanningslectuur valt. Ze klaagden over den geestelij ken achteruitgang van het Engelsche volk onder invloed van de alle-aandacht vergende sportwedstrijden. En een onzer letterkundige landgenooten, die jaren lang in Engeland woont en pas een reisje door Holland gemaakt had, haJ ons veel te vertellen van het groote verschil dat hem getroffen had tusschen de intelligentie van ons Nederlandsche volk en die der Eagelsche arbei dersklasse, zooals hem ook gefrappeerd had dat ons volk zooveel betere manieren tegenorer vreemdelingen krijgt. En terwijl onze bouwkunst, zoo goed als de Duitsche, vooruit gaat, is de Engelsche, die in de 19a eeuw van zoo'n kostelijke voornaamheid was, bezig hard achteruit te krabben en iii Londen bijzonderlijk den slechtsten Duitschen barok stijl van 1880-1900 na te apen. Onze musici nemen overal de beste plaatsen in, in Iets, iets l niks, haor je!" Emma lachte. Gut pa, wat doet u mal, 't is toch zoo." Pa hoort er liever niet van," zei moe. O, goed," vroolijkte Emma, begon dadelijk over ieta anders. Toen de twee jongens daarna ait school kwamen, beduidde Moe ze met gebaren en hoofdschudden, dat ze niets van de puist mochten zeggen. Ommen merkt het aan 't gegichel van de jongens; niet groote driftige stappen liep hij de Kamer uit, ging boven op de slaapkamer voor den spiegel staan. Ja, 't was een leelijk vurig ding geworden met 'n kwaadaardige witte puut in't midden. Hij streek overiijn baardelooze wangen, voor 't eerst met spijt, dat hij geen knevel droeg. En een vage ongerustheid begon in hem wakker te worJen: als je nooit wat gehad had, moest je zoo iets ook niet krijgen. Zoo'n puist was een bewijs, dat je gestel niet gezond was... en 't kon van alles worden: 'n a'oces of 'n negenoog. Daar kon je an doodgaan. Hij schrikte... doodgaan, daar was hij bang voor, hevig, schrikkelijk bang. Over den dood dacht hij nooit, sprak hij zoo weinig mogelijk. Nog eens bekeek hu zijn gezicht. Nee, dat beroerde ding zou wel zoo'n vaart niet loopen; hoe kwam ie au 't idee van ... ? Hij lachte, maar de spiegel gaf z'n mal vertrokken gezicht er bij weer. Bat was lachen als 'n boer, die kiespijn heeft. Nou gewoon. Nee, 't bleef mal, en 't de vervloekt pijn. Hij leek wei 'n comediant, zoo as ie voor die spiegel gezichtan stond te trekken. Man, kora je eien?1' riep zijn vrouw aan de trap. Ja l'1 schreeuwde hij terug, moedig den pjjn trotgeerend bij 'c opensperren van zyn mond. Beneden zeiden ze niets meer, schenen niet eens op te merken, dat bij 't eten s'nmond vreemd vertrok. Waarom waren er nou net varkenslappies ? Varkensvleesch maakte de brand erger. Dat vleesch is taai," zei hij nijdig. Taai?" wonderde zijn vrouw, 't Is net als anders." Nee, ik lust 't zoo niet." Met een ruk smeet hij 't lapje van zijn bord weer op de schaal. Mag ik 't?" riepen de twee jongens tegelijk. Gunst man, ik begrijp niet, wat je der an proeft," ;ei Betsie, wat kregelig omdat zij ae!f de lapjes gebraden had, ze zijn zoo Engeland zoo goed als in Duitschland; wat muziekljefhebbers hier voor het Concert gebouw en de Wagnerver. over hadden is met eere te noemen; onze kunstnijverheid wordt in Duitschland en Zwitserland ten voorbeeld gesteld; ons Hooger Onderwijs staat stellig hooger dan het Engelsche, en wat we in de laatste tien jaren door samenwerking van particulieren en regeering in landbouw, tuinbouw en ontginningen bereikt hebben, mogen we gerust vertoonen. Rotterdam heeft zijn doorvoerhandel uitgebreid; Am sterdam de markt van verschillende artike len tiit zich getrokken; onze industrie heeft zich stevig en gestadig een ruimer plaats veroverd; nee, een dood volk zijn we toch waarachtig nog niet. *** Zijn we dan niet in veel dingen achter lijk ? Verdienen we de zweep niet voort durend achter ons te hooren klepperen ? Ik zou die niet graag missen, en tegenover heel wat, waarin we ons mogen toonen, blijft er genoeg waarover best gezwegen wordt. De Engelschen hebben in het alge meen gebrek aan geestelijken durf; wu lijden onder een gemis aan oorspronkelijk heid en ondernemingszin, ook, stellig, aan offervaardigheid ten bate van het algemeen. Kom eens hier met een denkbeeld dat men in het buitenland nog niet beproefd heeft! En zelfs als men 't daar heeft toegepast, hoe dikwijls moet mon hier niet overproeven eer men er weer aandurft. Maar de Engelschen zijn zelf ook al hard bezig de kunst te loeren van de kat uit den boom te kijken"; oude volken krijgen licht het gemaklievende van oude heeren; en jonge volken als Duitschland, (dat eeuwen lang geslapen heeft,maar nu toch eigenlijk wakker is geworden), Amerika en Japan loopen ze lichtelijk vooruit. Daarom moeten we af en toe flink met de zweep hebben, om niet al te hard achterop te sukkelen. Maar men moet ons toch ook liefst de oogen niet er bij uitslaan, want dan is het met allen vooruitgang natuurlijk voor goed gedaan. * »* Onze dwaasheid is: dat we onszelf beurte lings in do hoogte steken en toch geen recht vertrouwen hebben in ons doen en kunnen. Maar op diezelfde wipplank schud den de Engelschen tusschen paniek en zelf genoegzaamheid heen en weer. En klein volk als we zij o, zouden we zonder onze hyperzelfcritiek en ons kijken naar het buitenland heelemaal wegzinken tusschen onze dijken, in zelfvergoding. "We hebben noodig dat we aan onze kikvorschooren getrokken worden na een douche van bewondering; en ons universalisme, dat te ver gaat, is toch het noodzakelijk tegengif tegen ons provincialisme. Beide zijn beter dan Engelsche kritiekloosheid, die om een haverklap boeken van het jaar", van de eeuw" zelfs, ontdekt in dingen die geen jaar levens hebben, en dan insulariteit, die het buitenlandsch leven al te lang negeerde. Het juiste midden houden is de kunst. Maar als die levenkunst te wél verstaan werd, waar bleven dan onze satyrici, kribbebijters, volksvorbeteraars ? Laten dus gerust de literatoren elkander in hat haar zitten : het is aardige sport voor de omstanders, die er eindelijk uit zullen leeren kritiek naar haar juiste maat te moten en zelf te pordeelen ; en den beeritiseerde doet het niets, orndat hij toch. wie hem aftakelt, als een per.-'onn. van n wis op zij schuift! Ook onze psychische measchnatuur heeft haar antimicroben! * * # Mijn slotsom is: Laten wo ons doordien wijsneiizigen Engelschen Jingo niet van de wijs laten brengen. We hoeven geen te hooge borst te zetten, maar ons ook niet weg te gooien. Terwijl men Kngelschen en Duitschers op hun best leert kennen bij zich thuis, kunnen vreemden dat ons Hol landers niet zoo goed doen, omdat we onne huizen wat erg gesloten tnuden. Zetten we ze open en leert men ons goed kennen, of ontmoet men ons ia het buitenland, dan komt men tot andere conclusies, ik houd er malsch as boter." Maar Emma merkte snug ger op : Pa wil zeker niet, om ...." Om niks l" viel pa uit. Hou jij je der bmten'." Toen zag hij, dat Emma Moe aankeek en tersluika oiet den vinger onder haar neus wees. Zijn gezicht werd rood van kwaadheid. wat d3 puiat heftiger deed steken. De jongens kibbelden nog om 't afgekeurde lapje vleesch; in eens patste vaders hand hen alleoei orn de ooren. Zallsn jullie je bek houwej, beroerds bengels!" Verschrikt zwegen de jongens, wreven hunne roode ooren. W;u staat daar nou in 't magazijn?'' zei Ommen plotseling. Zoowaar mevrouw Kevnpers," wonderde zijn vrouw, blij met de afleiding. Zou Marie die wel goed te woord staan?" Alle oogen tuurden naar de winkeldeur, waar ze door de vitrage-gordijntjes de juü'ronw en de klaüt konden zien. Zou je niet zelf gaan, man?" Xee, ik wil met rust eten. Marie kan 't best af;' ,,Zaken gaan vóór 't rneissie!"neuriede Emma. Moe wenkte verschrikt om haar mond te houden, maar Ommen had 't al gehoord. Brutale meid!" Uw eigen lijfspreuk, pa!" Ik geloof, dat ik nog zal maggen doen wat, ik wil in m'n eigen huis; ik verkies ten minste niet door ni'n kinderen bekapitteld te worden." Emma mompelde nog iets van... grof geschut." Mevrouw Kempers ia al weg," zei Jan, met j 'u schuinschen blik naar pa's handen. j Marie l" riep Batsie. j i.'e winkeljufl'rouw kwara, wat verlegen, Wat had mevrouw Kempers?" l Marie aarzelde even. Aan mevrouw Kern l pers hid ze nog nooit iats kunnen verkoopen. j Ze wou^fijne linnen kant hebben, maar die in de doozen beviel der niet." In de blauwe doos ook liet?'' Nee meneer, ze moest breeër zijn." Had ze dan wat aangeprezen!'' Dat heb ik gedaan, maar..." Dus niks?" Niks meneer." Zie je, man." Ik zie niks; ik heb 'n juffrouw om wat an der over te laten. Anders kan ze, godj dorie, wol ophoepelen." niet van iemand te laten blozen van lof, en wil niet in de krant zetten wat ik van buitenlanders, die Hollanders hadden leeren kennen, voor goeds over ons Nederlanders, onze beschaving, onze werkkracht gehoord heb. Zooals van die Engelsche dame, die aan een vriendin, in een Duitsch hotel vertoevend, schreef: And what about your neighbour at table, the Dutchman ? He must be a fine fellow, because all Dutchmen are, I do like them. I have known ever so many." En zoo voort. Misschien dat deze bekentenis van een landgenoote van den heer Hamilton Fife voor velen wat pleister legt op de door dezen geslagen wonde. Laat ik zeggen dat ik dien Hollander, op wien het directelijk sloeg, niet ken, en de schrijfster evenmin, 't Was de geadresseerde, die het een paar jaar geleden mijn vrouw liet lezen. Een te mooi getuigenis? Ik ben bang van ja! En de klappen van H. F. zijn me toch eigenlijk liever. L. SIMONS. Een tekst uit het Bijbeltje. Het bijbeltje, dat wij hier op het oog hebben is het Heilig Evangelie en de Handelingen der apostelen" uitgegeven door de apologetische vereeniging Petrus Canisius" en goedgekeurd en aanbevolen door het Doorluchtig Episcopaat van Nederland. Volgens de voorrede is voor de vertaling van Lucas de Zeer Eer w. Pater J. P. van Rasteren S. J. aansprakelijk en daar de tekst, die wij meanen eens in 't openbaar te moeten behandelen de eerste zinsnede van Lucas 6?35 is, mo3t deze polemiek be schouwd worden als tegen ZijnEerw. te zijn gericht. Wanneer ik dit op deze vrije spreekplaats doe, dan ligt het volstrekt niet hieraan, dat het verdedigen mijner meeningen mij door de gezaghebbende kerkelijke zijde wordt belet (het tegendeel is het geval), maar er zijn andore personen en andere kringen, die, op weg zijnde om zich door hei uitvinden en oprichten van nieuwe katholieke stelsels en scholen op politiek en economisch gebied beroemd te maken, het verkondigen en verdedigen der aloude waarheid niet aangenaam vinden, omdat het in hun sociale kraam niet te pas komt. Het verkondigen der EENSTEMMIGE leer van de concilies, de Kerkvaders en de Pausen is aan deze kringen naar 't schijnt zeer onaangenaam en 't is mij gebleken, hoe gevaarlijk onder die omstandigheden een enkele zetfout worden kan. Gelukkig ben ik nu in staat om de leer der Kerk te verdedigen zonder daarom door die verdedigers" der Kerk van mijn brood te worden beroofd. De tekst waarover wij spreken luidt in de Yulgata als volgt: verumtameu diligite inimieos vestros: benefacite, et mutuum date, nihil is DE sperantes." Allioli vertaalt heel juist Ihr aber, liebet eure Feinde; thut Gutes, leihet ohne etwas PAFÜK zu boffen." De vertaling van den ZeerEerw. pater van Rasteren is echter als volgt: Bemint integendeel uwe vijanden, doet wel eu leent uit zonder iets TERUU te hopen." 't Verschil is duidelijk, de Duitsche ver taling verbiedt het winst nemen terwillo van het mutuum, van het gemutueerde kapitaal, van eene geleende som, terwijl het woordje INDE daarvandaan" in zijn juiste beteekenis genomen wordt. De vertaling van pater van Rasteren schrijft voor om te leenen en dan niets terug te verwachten en aldus van het leen contract een voorwaardelijk geschenk te maken. Dat deze vertaling niet klopt met den Latijnschen tekst derVulgata zal vooriederen Latinist duidelijk zijn, of zij steunt op een anderen tekst weet ik niet, maar zeker is het, dat in de Katholieke Kerk de betee kenis van dezen tekst van oudsher vast stond. Immers zoo schrijft Benedictus XIV in zijn werk de Synodis: de usuris 6: Marie was alweer in den winkel. Ommen schoof zijn boid wat verder op tafel, duwde zyn stoel achteruit, kroop weg achter de courant. Maar hij kon haast niet lezen, zóó stak dat verroeste ding. Had ie maar'n spiegeltje. Wat smoesde Betsie daar uoa met de meisjes? Ze zeien iets van humeur'1, werkt der op"'. In eens keken zijne nijdige oogen over de courant heen. Hebben jullie 't over mija?" .,'Junst nee pa, hoe kom u er bij?1' óertha ging naar den winkel, Eoima liep zingend naar boven om te gaan werken; de jongens repten naar buiten, om nog wat op straat te spelen. Betsie ruimde de tafel leeg, sjouwde't sta peltje borden en schalen naar de keuken. Goldaak, nou bleef ie even alleen. Schichtig stond hij op, sloop naar den spie gel, telkens sehuw-angstig blikkend naar de deuren van winkei en gang. Hij moest zijn gezicht vlak voor 't glas houden, zag toen nog maar vaag in den aariechemerenden avond; snel streek hij een lucifer af... de puist zag er uog net uit als van middag, of iets rooder wel. Au!' Lij brandde zijn vinger», streek een tweede lucifer ai. Door de gang sloften voetstappen aan, Verschrikt doofde hij de lucifer, smeet 't houtje in 't wilde weg, viel met een zwaai teru* in zijn stoel, hief de courant voor zijn gezicht. Hij zag nu niets, maar stijf bleef Lij zitten, tot Betaie de kaaier weer uit wat». oeu, verlicht, leunde hij achterover in den stoel, veilig in 't alleenzijn en den echeuier. Anders deel hij een dutje om dezen tijd;au bleef hij wakker met die vervloekte pijn. Bertha siak 't licht aan in den winkel; hij schoof uit den schijn, zat niet dichte oogen, beproefde aan de zaak te denken. Zou dat krimpïrije tricot opnemen? je hoorde der niet veel van... alle jezes, wat atak dat ding weer... as der maar geen dokter bij most kcffimec; die ging natuurlijk anijeii, dat deeën ze altijd dadelijk. En dan kon i'er koorts bij kommen... hij had nou al koorts, zoo rillerig as ie was. Maar wond koorts, dat was erger, daar kon je an ... ver domd nee, dat niet. Maar 't kon toch ... In 'r. huilerige verbeelding zag hij zichzelf in eens dood liggen, boven in bed, alleen. Driftig sprong hij op, stak't gas aan, haalde zijne wiiikelboekea te voorschijn. Ingespannen ging hij rekenen, keek niet Dat in het nieuwe testament Lucas VI door deze woorden van Christus: Leent elkander zonder er iets voor te verwachten" het gebod gegeven wordt, of juister de natuurwet er weer door wordt ingescherpt volstrekt geen winst (komende) uit eene geleende som van iemand, hetzij arm of rijk te vorderen leert niet alleen de groote Thomas van Aquine (2.2. qu. 78 art. l ad 4) maar was de eenstemmige meening der concilies, der Kerkvaders en der Pausen, met name van Urbanus III (in cap consuluit) die op gezag van voornoemden tekst verkondigden, dat alle ook de minste woeker geheel verboden is. De voornoemde woorden van Christus uitleggende zegt Urbanus, dat er door verboden wordt: alle woeker en overmaat. Te zeggen evenwel, dat de Pausen en de Concilies den waren en oprechten zin van voornoemden tekst niet hebben begrepen, zooals sommigen zich te morren niet schaam den is vermetel en zelfs bijna kettersch; want wat het ook zij óf de Rerk alleen een onfeilbaar gezag bezit in het vast stellen van vraagstukken, die geloof en zeden be treffen, Iwat geen katholiek loochent; of ook bij de keuze der redenen, die zij soms om hare bepalingen te begronden aanvoert, waaromtrent sommige katholieken twijfel den, zeker en ontwijfelachtig is het, dat zij niet dwalen kan bij het uitleggen der H. Schriftuur en bij het openbaren van haren juisten zin." Dat de ouden onder woeker alle rente van het geld als zoodanig verstaan, is overbekend. Wij zien geen kans om den bedoelden tekst van het bijbeltje in overeenstemming te brengen met de uitlegging, welke de Kerk er aan geeft en welke duidelijk door Sint Thomas (loc. cit.) ala volgt wordt vast gesteld : Een mensen is niet altijd ver plicht eene som ter leen te geven. Dit valt onder de (evangelische) raden. Maar dat de mensch uit eene geleende som geen winst tracht te behalen, dit valt onder de voorschriften. Maar nu is het merkwaardig om na te gaan, hoe vele katholieke geleerden der negentiende eeuw onder den invloed van het kapitalisme steeds meer van de leer der Ouden zijn afgeweken, zoo erg zelfs, dat men onwillekeurig het woordje inde" in plaats van door daarvandaan" of er voor" door terug" ging vertalen en deze tekst verandering niet werd opgemerkt, Wij zeggen de leer der Ouden, want voor het jaar 1800 zal men nauwelijks een katho liek geleerde aantreffen, die de winst ter wille van eene geleende of onder borgstelling gecrediteerde som, of wat hetzelfde is ter wille van het gemutueerde kapitaal durfde verdedigen. Na de zegepraal van het kapitalisme is het evenwel anders geworden en werd het aantal katholieke theologen, dia hier van de oude leer afweken steeds grooter, hoewel men van uit Rome bleef aandringen om aan de leer van Benedictus XIV vast te houden, al werd dan ook in de praktijk de matige geldrente geduld. Onder hen, die van de aloude leer af weken, treedt vooral de Duitsche Jezuïet Theod. Meyer met zijne ordebroeders Cathrein en Pesch op den voorgrond, die zich niet ontzien om het recht van het kapitaal op overwaarde, ook waar het yewooa wordt uitgezet te bepleiten. Zij worden gevolgd door verschillende voormannen der Katholieke Sociale Actie in Nederland en deze gaan zoover, dat de een (mr. van Wijnbergen) in zijn Schoolspaarbanken" het fokken van geld met gel i, wat volgens de eenstemmige leer der Ouden is eene misdaad tegen de natuur, als deugd aanbeveelt, dat de ander (mr. Kooien) de waardeleer van den Oostenrijker vou B hmBawerk op de Sociale week te Utrecht kon verkondigen, hoewel deze door de Kath. Oostenrijksche school met kracht bestreden wordt, dat mr. Aalberse de cliristliche Geselschaftslehre" van pater Posch als HE KATHOLIEK;:" maatschappijleer uitgeeft en dat zij aldus er gezamenlijk naar streven om onder Katholieke vlag en op, toen z'n vrouw binnenkwam, praatte geen woord tegen de jongens, liet zijn thee koud worden. Toen de jongens naar bed waren, deed hij 't boek dicht, ging dadelijk een brief schrijven. Emma was beneden gekomen, zat druk met Moe te praten. Om negen uur kwam Bertha ook binnen, Marie zei goeiennacht. Ommen bromde: goeienavond," zonder op te zien. Ny'dig hoorde hij 't vroolijke praten van Betsie en de meisjes. Anders deed hij mee, gooide er een grap tusschen ; nu kon hy 't niet uitstaan, dat gekweb'oel van die wijven Houwen jullie je mond toch!" To;n hij 't er uitgegooid had, bosg hij zich gauw weer over zijn brief, bang om 't pijnlijke trekken van zijn moEd te laten zien. Gunst oian, ken je daar niet tegen?" Tegen! tegen! bij soo'n wijvengekakel schrijven, dat kan de duvel nog niet!" An wie schrijf je?" An geen mensch!" Nou pa/' flapte Emma uit, we maggen ?wel 'n schietgebedje doen, dat uw puist... god. wat kijk u kwaad l" Era, schei nou uit," vermaande Moe zachtjes, eu Bertha stootte haar aan : kind, as jij hoofdpijn heb, staat je humeur ook op slecht weer." Ik heb geen hoofdpijn," zei Ommen, en voegde er tevreden achter: ik weet geen eens wat dat is." Een poos hing stilte in de kamer, vreemd en drukkend. Toen begonnen de meisjes te fluisteren ca Moe duisterde mee; 't leek angstig, of ze bij 'n doodzieke zaten. Ommen schreef door, twee, drie brieven, gehinderd en als opgejaagd door het gefluister. Hij kreeg honger... wat had hij ook gej geten? 'n happie andijvie en aardappelen. l Maar eten dtó weer pijn, en dan keken ze j 'ni in z'n gezicht. l Toch was hij blij toen zijn vrouw om half j elf 't brood opzette. j .,Man, zou koffie wel goed voor je zijn?" l aarzelvroeg ze, maar toen ze zijn gezicht ! zag, of ie der au wou vliegen, schonk ze zwijgend in, reikte hem de kop. Hij dronk er niet dadelijk van. Als de puist warm werd, deed 't nog meer pijn, en koffie was zeker niet goed, je kreeg er op vlie ging van, maar wat hoefde Betsie dat te zeggen? Xu moest hij 't wel opdrinken, anders leek 't cf hij de puist telde, of hij bang was.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl