De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 29 augustus pagina 3

29 augustus 1909 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

16?» DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. Brandts Boys heeft ook in dit liedje van den Vlaamschen dichter dien innigen herzigen" toon weten te leggen, dien wij uit zoo menig vroeger lied van hem kennen. H»t «eüge wat aai verwondert is dat de cocaptvniftt bet voor l»g» stem g«z*t heeft, t et w ij l tMtd en stemming van het versje mij m««* aan een hoege stem does denken. Maar door transpositie kan hieraan tegemoet götoiB*öworden. v begeleiding steunt em schraagt de zang partij, illustreert hier en daar en ia gemakkelfcfc te speler), zoodathet lied zeker ia Teler haaien zal komws. Minder eenvoudig, meer kunstvol in conceg&e ia het lied Moedertje/ van Bernard Zveers op woorden van Joh. Been. Zweers hoeft terecht de drie strophen doorgecomponeerd, dos niet als strophenlied behandeld. Daardoor wi»t hjj den uiteenloopenden inhoud vaa elkftstrophe tot ajjn recht te brengen Uit muntend ie d« componist er in geslaagd de velschillende teedere versregelen van het gekiekt melodisch weer te geven. Niet altijd voel ik met Zweeis den 6/8rhythmusiahtt vers. Minder fraaie declamaties als b.v. bij de woovden: dat telken» om haar vriendel\jJmt lartt" en, nog enkele andere plaatsen, konden in deze maatsoort kwalijk vermeden worden. Als altgd is Zweers' harmonische bewerking interessant en vol afwisseling, hoewel een accoordop volging ala bij Met deze woorden in" menigeen wel ietwat bedenkelijk zal voor komen. In soortgelijke gevallen kan men zich echter steeds beroepen op geen mindere dan Bacb. ANT. AVERKAMP. Ida Waterman, door GEKARD VAN ECKBEEN. Amsterdam, P. N. van Kampen & Zoon 180». Ook in dit boek is het Geloof hoofdmotief. Maar hoe anders dan in dat vlakke, doffe schriftuur, Hij ons, van name, door M. Van Ravestein vervaardigd. Ook in dit boek blijkt .iiet onmogelijke, het schrijnend onharmoniseha ee&er liefdesverbintenia, als er maar een d«r twee gelooft... maar hoe anders dan in dien katholieken roman: Bij ons... Het is intusschen merkwaardig die twee geloofsovertuigingen te vergelijken, ? aan nemende dat de schrijvers, bewust of onwil lekeurig, uitspraken wat in hun bekende kringen leeft en dan is het verschil bij zender duidelijk. De gewone katholieken plegen te antwoorden met ceremonieel, met eeeediengt en met symboliek, als men hun naar geloof vraagt. Zij lijken weinig verstandig ea weinig gevoelig, maar zeer vatbaar voor zmsindrukken. Alles zet zich bij hen on m beelden steeds dezelfde trouwens en cultushandelingen, of nauwkeuriger gezegd : religie bestaat voor hen eigenlijk alleen in zekere gewijde handelingen en gebaren en verder denken zy niet, begeeren zij niet. Maar ia hun veelheiden vastgesloten kring heb ben zg gemeeniij s. het gevoel van veilige sterkte, ea een niet nader doordacht besef van een heid in opgang tot iets heer lij k s en machtig?, dat uitsluitend hun behoort, een soort streelend-geheimvoll» vrijmettelarij-gemeenschap waarin, daa ook hun daden in het gewone leven besloten en. bepaald zijn. Dit alles is echter- <k>{ en. haast instinctief, beredeneerd, doordacht of zelf* maar. mér dan zinnelijk gevoeld wordt het maar zelden, schijnt het. De weinig levendige zielestrijd" van dat jonge mensen in Büons" is er een bewijs van. Doch in dit protestantsche boek de katholieken uit Bij ons" zijn zoo vriendelijk protestanten baast geen christenen te ach ten gaat het inniger toe en ai erkent men ook den schrijver zelf ia een groot deel van de psychologie en het gevoel in zijn verhaal, daa nog krijgt men eerbied voor da degelijkheid, ernst en ttouw van den kring dien hij beschrijft en waarmee hij toch zeker gemeenzaam was. Het is zoo de gewoonte in de literatuur en op het theater van den calvinistischen kleinen burgerstand enkel het belachelijke te doen zien, ook wel het hui chelachtige en bekrompene. lu dien laat at en roman van mevr. Metz-Koning kon men daar nog zijn hart, desrerkiezende, aan op halen ... Maar de heer Van Eckeren ontdekt ons nu ware 't voor een enkelen keer hoe niet alleen ijdelheid en heerschzucht of bekrompen betweterij en disputeerzucht in die kringen floreeren, hoe er ook, zij 't maar zoo hier en daar, innigheid en geest driftvolle overgave, levenatucht naar als waar achtig beleden beginselen, en opofferings gezindheid gevonden worden. En 't is niet te , ontkennen dat dit eenig plezier doet. Ida gegierman ij de dochter van een welbeklanten en gerenommeerden kruidenier in een klein stadje. Het is een streng orthodox gezin en zoo kan het moeilijk anders of Ida moet haar aanstaanden man vinden in den zelfden rechtzinnigen kring. Zoo ge schiedt dan ook en een onderwijzer van de christelijke school doet zich op als pretendent. Er is niets tegen den jongen man te zeggen en het engagement gaat door", met al de lieflijke gevolgen van dien. Het meisje, de zachtmoedige Ida, geheel een gevoels- en geloofsnatuur, een die redeneert noch critiseert, die leeft van korte naief-zinnelijke geloofseztasen en, zóó zij strijdt, enkel strijdt tegen de neigingen en ongedurigheien van haar jeugdige levenskracht en rijpende vrouwelijk heid ... dit meisje is stralend gelukkig, n zalige overgave en opgaan in den geliefden man. Maar soms blijkt toch dat haar geestesbeschaving büde zijne ietwat hinderlijk achter staat. Zij is burgerlijker daa hij, meer op fatsoen en familie, op conventie en gebruik gesteld en züweet zoo weinig.... Of dat hinderen zal, hangt echter enkel af van de kracht hunner genegenheid en weder zij dsch begrip. Doch er komt erger. De jonge man ver liest zijn geloof, en in een bondige, heldere uiteenzetting leert ons de schrijver, hoe dit niet heel subtiel maar wel logisch toegaat. En met zijn geloof verliest hij ook het moreele recht zijn verlooving te doen voortduren, zonder van zijn anders geworden gezindheid te doen blijken. Zoo openbaart hij dan, eerst aan zijn meisje, vervolgens ook aan de ouders hoe 't in zijn geest uitziet. Ida blijft hem, trots veel aan vankelijke smart en zielsbenauwenis, aan hangen. Hoe zou zij anders kunnen, waar zij hem zoo lief heeft. Al heel gauw beseft zij ook, dat haar na klaarblijkelijk de taak is opgelegd Johan voor den Heere Jezus terug te winnen, enz. Maar de ouders zien nuchter en willen niet meer van een verbintenis weten. De jonge man, die zijn ontslag als christelijk onder wijzer moest nemen, vertrekt uit het stadje om een redacteurepost aan een kleine courant te gaan vervullen. Het engagement is n u for meel verbroken, maar Ida kan niet vergeten en kwijnt. Het ia een ontroerend gedeelte vin het boek, waar de schrijver Ida'a verlangen en ellende zegt. De dorre verschrikking van den langen, leegen dag met zijn tallooze vermoeiende kleine plichtjes, die de aandacht noch geheel bezighouden noch geheel vrijlaten, en dan de nacht met zijn duldelooze slapeloosheid en verweekend zoete liefdesverbeeldingen, die in zoo afgematte, wanhopig grauwe reactie om slaan. .. Zoo volgen weken op weken en maanden op maanden in buien van moede loosheid en koortsige, schrille opgewektheid, tot Ida, onder den dwang der gedachte dat Johan zwaar ziek ligt, plotseling heen reist om hem op te zoeken. Die gewaagde stap, waarvan zij ziek terug keert, brengt den vader tot inzicht dat hij verkeerd deed te scheiden, wat God wellicht vereenen wilde en... hy verzet zich niet langer tegen het geluk der jongelieden. Zoo zuilen ze elkander toch krijgen." Maar dan gebeurt dit droevige. De zaligheid van geluk,die zij zich droomden van een hereeniging, toen die onmogelijk scheen, blijft uit, nu die hereeniging werke lijkheid is geworden. De afwezige Jjhan van haar verlangen was niet geheel gelijk aan den Johan, dien zij nugngebindeidmag liefhebben en ook hij, de jonge man, die intussehen den weg zjjner vetdere bewust wording vervolgde, gevoelt bij wijlen sterker dan te voren in Ida het bekrompen burgermeisje, dat goed en lief, maar zoo heel weinig in staat is om hem te begrijpen. Dat maakt hem ongerust en zorgelijk, slecht op zijn gemak ook in dien huiselijken kring, waar van hij gantch vervreemdde 't Stralende, volle geluk van vroeger keert aldus niet meer terug. En terwijl nu zijn levenslust en jonge veerkracht zich allengs een uitweg banen tot zeker vaag geloof in Natuur en Leven en Mensch, gaat zich opnieuw haar zieleleven verinnigeu in de herinnering aan dat vroegere Paaschfeest, toen zij haar belijdenis deed. Opnieuw komt zij nader tot God ... 't Was Ida te moede of haar ziel een wijd gestrekt landschap was vol witte bloemen, die in deemoedige afwachting, in heilige aandaeit, hun kronen hieven naar den hoogen hemel op. Mijn ziel is wachtend op den Heer". Ja, zij wachtte Hem. Haar ziel lag open om haren Heiland in dezen kerkegang te ont moeten. Boven haar luidden de klokken In dezen toestand van zachte extase, van vromen aandacht, is dan maar een kleine aanleiding noodig, een wat scherp formuleereu van zijn ongeloof door Johan in een oogenblik van geprikkeldheid, om haar ineens met hem te doen breken. ... Wij zullen nooit gelukkig kunnen zijn. En het mag' ook niet. Ik kan Jezus niet dienen en met jou trouwen. Dat heb ik ineens gevoeld Jo, toen je zoo sprak aan tafel... over den Zondag... en over de kerk; dat klonk me zoo vreemd en zoo koud alles; 't was toen of iets in me verkilde." Zoo schrijft Ida Johan af en hij begrijpt dat alles voorgoed uit is. Oat het zoo ook het beste is, zal hij misschien later be grijpen, a'.s zijn haat tegen het geloof, dat hen scheidde, in hevigheid vermindert, zoodat hij kan inzien hoe inderdaad juist dat geloof bij haar kleine ziel, louter van gevoel en zoete zinlijkheid, paste en zijn ongeloof haar enkel ongelukkig zou hebben gemaakt. Want het is niet ia Ida's kring, het is in den zg. gezeten burgerstand", bij de lieden van kantoor, beurs en fabriek, dat men de meeste menschen vindt, oppervlakkig genoeg om het zonder eenige zekerheid in 't leven te stellen. Deze materieel onbezorgden, voor wie de aardsche genoegens meest rijkelijk worden opgedischt, komen zelden door de omstandigheden van aangezicht tot aangezicht voor de groote levecsvragen te staan, die zij van zichselven niet diepdenkend ofdiepvoelend genoeg zijn om te stellen. Maar een Ida kan niet zonder haar geloof. Het moge waar zijn dat de kleine burgerstand, waartoe zij be hoort, de menschen die in dufle winkels en be dompte opkarnerf jes lev«n, vaak het benauw ie Calvinistische geloof hebben, dat bij hun soort \an leven past, het doodnuchtere, kijverige, nijdige en afgunstige, dat wel een prodact van al bun slechte hoedanigheden schijnt, voor meisjes als Ida geldt dit niet. In haar geloof is al de levensverhelling, die zj be hoeft, waar buiten zij niet leven kan. Haar geloof is n O7ergave in liefde en bewuste zinlykheid, de spil, de kern zelf van haar bestaan. Haar verstand heeft er niets mee van doen en dat geloof haar afnemen staat gelijk met haar leven te vernietigen. Daarom kiest zij onbewust, met intuïtieve zekerheid, wat voor haar het noodigst is. Daarom ont zegt zij zich de aardsche liefde, om de hemelache niet te verliezen, die haar door het leven draagt. Het is geen kleine verdienste van Gerard van Bekeren dit beminlijk meiajesflguuttje /,DO toegewijd fijn en teer, als van binnen uit, te hebben geschapen. In zoo menige bekorende scène, in allerlei eenvoudig-lieve gesprekken, schrijft hij haar zieleleven, vooral haar geloof, gemaakt van zinsverrukkingen en diepinnerlijke zekerheid, Zooals op een winterdag: Zij zag uit over de velden waar zij langs reden; zij zag de lucht tast staan, met de zon. Het blauw was, van de zon uit, meer en meer verbleekt tot een gele strak heid, en de hemel had iets van een koperen bol die uitstond over het lage land. En zy begreep eensklaps, hoe er menschen waren, die aan Gods bestaan en zijn voorzienigheid konden twijfelen, zooals Johan. Maar op het eigenst oogenblik dat zij dit begreep, ge voelde zij zich zelve stil gezet in een on wankelbaar vertrouwen aan den God harer kindsheid harer meisjesjaren, den God, die héir nooit, zelfs waar ze Hem verliet, ver laten had..." In zulke sensaties en diep innerlijke over tuigingen voelt Ida telkens weer haar geloof leven en het smart, haar alleen dat die ver heffingen maar oogenblikken zijn en niet duren. Haar God en haar man in n liefde ver eenigen, dat zou het grootste geluk zijn ge weest, het volmaaktste in haar leven. Nu dit niet kan, kiest zij wat haar het verst strekt en duurzaamst is. De menschelijkheid van Johan wordt ons veel minder duidelijk dan Ida. Wij zien hem te zeer door haar heen. Zijn beeld blijft tegelijk te groot en te vlak tegen den achtergrond. Ook de gezinsleden, vader, moeder en groote broer, hoezeer tweede-grondsfiguren leven voor ons niet met een volkomen afgerond, eigen leven. Zft blijven omgeving en leveren overigens het bewijs dat Van Eckeren minder realist is, dan psycholoog", man van zieleleven en levensinzicht. Heel wat hangt verder hiermee samen. Zijn klare, evenwichtige compositie en rustige verhaalgang, het onverstoorbaar zich nevenen onderschikken der verschillende personen en tafreelen aan het doelbewuste geheel, en ten slotte ook de vaste, eenvoudige taal, die de dingen des geestee" zuirerlijk zegken van zelf in den levenssfeer der personen tot zekere afgemeten deftigheid en zelfs plechtigheid komt. En die ook eigenlijk nergens fijn woordgevoelig is naar zinUjk-dichterlijken trant... Zulk een begin bijvoorbeeld: Tar*te Dien, al geheel klaar, had reeds een paar maal ongeduldig den winkel op en neer geloopen, mopperend waar ze toch zoo lang bleven.'' Treft door zekere correcte nuchterheid, zekere houterige stelligheid, die men betheele boek door in echier alle beschrijvingen teruj; vindt. Hier is iemand bezig, gevoelt men, die zulke uiterlijkheden, zulke momenten maar koeltjes aanziet. Hij begeert hun niets te kort te doen, dat hebben de tachtigers hem geleerd. Maar die brandende belang stelling van hen, juist in zulke gewone uiter lijkheden, heeft hij niet en zoo, als een schilder, leerde hij de mooie woorden onzer taal ook niet gebruiken. Het geestelijke gaat hem aan, de bewegingen der ziel, de stem mingen, en in 't algemeen is 't niet de kunst van schrijven, waarom 't hem te doen is. 't Schrijven is hem integendeel wel zeer middel tot doel... al is aan de soms zelfs pijnlijke pogingen tot zuiverheid en precisie den invloed der tachtigers nog ev«n te her kennen. Moest men den naam vinden voor dit werk, men zou het niet een realistischen maar een psychologischen loman willen heeten, en een goed exemplaar van die soort, die letterkundigen en publiek gelijkelijk pleegt te interesseeren. Maar het laatste toch niet meer zoo hél lang, vrees ik, FBANS COENEN. De 'absolute Eene les van zuivere rede voor beoefenaren der wetenschap I. Volgens Kant in diens Kritiek van Zuivere Rede, B 204, spreekt de stelling, dat lusechen twee punten niet meer dan céne rechte lijn mogelijk is, eene voorwaarde uit van zin tuiglijk iazicht a priori, evenals volgens hem, t. a. p. 41, de stelling, dat de ruimte niet meer dan drie afmetingen heeft, verbonden is met het bewustzijn harer noodzakelijkheid, waarmede dan een onderscheid tusschen werkelijke verbeelding en ware of begrijpe lijke noodzakelijkheid nog niet is opgesteld, veel min weer opgeheven. Kantisch criticisme is ondoordacht criticisme. Kant rekent de beide genoemde stellingen niet tot de voorloopig en zelfs doorloopend betwistbare om schrijvingen, bepalingen of definities van bespreekbaarheden, maar tot de onweersprekelijkheden of astomata. zeggelijkheden, waarover men niet in bespreking treedt met tegensprekers, woordverbindingen, die niet te verdedigen zijn als waren zij nog te be wijzen, onbewijsbaarheden, waarvoor men zonder verder nadenken instemming vorderen en verwachten mag. Wie 'axiomata' uit spreekt, uit ondoordachtheden met den wenscb, te haren aanzien van vragen der nadenkendheid verschoond te blijven, en zoo heeft ook Kant in de beide aangehaalde 'axiomata' ondoorditchtheden geuit; men had er, vond hy, verstandigerwijze in het geheel niet over te redeneeren, alsof ze zich bij geval eerst nog eens in twijfel lieten trekken. Maar Kantische ondoordachtheid blijft ondoordachtheid van criticisme, en Kant zegt ook, t. a. p. 7C1, dat er voor wij sgeerengeene axiomen zyn. Het zuiver verstandige, het verstandige zonder meer, is dan ook als eenheid zonder verschil en in het afgetrokkene slechts eenheid zonder zin, dat ia het werkelijk zinledige; een zin met inhoud ia eenheid van het verschillende, die zich van verschillende zijden laat opvatten, om zoo dan al naar gelang van de strekking des oogenblika te worden toegegeven of ontkend; een zin met zin laat zich weerspreken. Onweersprekeüjkheden worden niet geuit, zelfs niet wanneer men zegt, dat tweemaal twee vier en een hoogleeraar een hooggeleerde is, al zal men beide zeggelijkheden redelijkerwijze en fatsoenlij kerwij ze onweersproken laten. Wat moet men niet al onweeraproken laten, zouder dat het onweersprekelijk is? En zoo zijn er ongeteld veel axicmen, beweringen, waarvoor instemming wordt gevorderd, die niet onvoorwaardelijk is verschuldigd, gelijk zich omgekeerd laat zeggen, dat de menigte van gezegden, waarmede een redelijk wezen vrede heeft, in waarheid en werkelijkheid onbepaald en onbeperkt is. Axiomen zijn er niet en er zijn oneindig vél axiomen, al naar men het neemt of niet neemt; ieder gezegde, waarin meer wordt gezegd, dan dat een os een os of een ezel een ezel is, stelt aan de eenheid van het onderwerp het ver schil en de verscheidenheid, die niet ononder scheidenlijk of zuiver en zonder meer het zelfde is, maar aan bedoeld verschil geschil of beredeneerde oneenigheid kan doen ont staan, al zegt de rede honderdmaal, dat Je zin van den zin op zijne wijze in de rede ligt, of door de rede was medegebracht, om zoo dan in wisselende verscheidenheid van verschillende eenheid van zelven en voor zichzelven te spreken. Ja, reeds de opmer king, dat het gezegde het gezegde, het onderwerp het onderwerp en hetzelfde het zelfde is, stelt met hetzelfde het verschillende gelijk; ze stelt met het eerstgenoemde het laatstgenoemde, met het vroegere bet latere gelijk, en is inzooverre niet 'zuiver ver standig', al laat zich omgekeerd weer zeggen, dat juist hierom de 'verstandigste' zin niet zonder zin is of reden, dat de 'onzinnigste' zin niet zonder zin wordt geuit. Alles laat zich betwisten en heeft zijnen zin, verschil lenden zin ; door verscheidenheid en verschil in eenheid ig het, dat in de eenheid van den zin bespreekbare zin komt, en wie onrede lijkerwijze zuiver verstandige stellingen of eenheden van zin zonder verschil verwacht of eischt, wie zijne instemming meent te moeten bewaren voor den zin, waarvan de zin geene aanleiding blijkt tot geschil, zal niet vinden wat hij zoekt, al mocht hij het zoeken als wiskundige. Want ook of jnist de wiskunde is vol van on.bestaan,ba.arheden, en de zuiverste wiskunde is de zuiverste onbe staanbaarheid. Htt onbestaanbare is niet het onberekenbare. En allerminst het ondenkbare. Wat hier dan al aanstonds zeggen wil, dat de eenheden der stelkunde niet alleen maar ook de punten, lynen en vlakken van de meetkunde niet bestaan en zich niettemin laten denken en bespreken, vol berekening bespreken zelfs op de wijze der voorbeeldigheid of voorbeeldelijkheid. Het is voorbeeldig berekende gedachte, die zich uit, wanneer het heet, dat tusschen twee punten niet meer dan ne (rechte) lijn mogelijk is en twee (rechte) lijnen niet meer dan n punt kunnen gemeen hebben, waarmede dan op lijnrecht verschillende wijze eenzelfde 'axioom' is uitgesproken, het zoo gezegd twaalfde 'Euclidische' axioom, volgens hetwelk, in weerwil van alle 'abso lute' meetkunde, in weerwil, anders gezegd, van alle meetkunde, die nooit gemeten heeft of meten zal, zich verder ook laat zeggen, dat twee rechtschapene lijnen geene ruimte insluiten. Want de rede leert en figura toont, dat het verschillende op zijne wij ze hetzelfde mag heeten, en hier vereenigt of hereenigt zich het verschillende tot hetzelfde in den zin, of tot den zin. dat aanschouwelijke vereeniging of insluiting en synthesis onmid dellijk en rechtstreeks een drietal van lijnen medebrengt; de opmerking van de rede, dat het vereenigende niet zonder meer het ver schillende en zoo in derden aanleg hetzelfde is, geldt voor de stomste verbeelding recht streeks in de aanschouwelijkheid, dat er tot insluiting meer dan twee punten of lijnen, dat hiertoe onmiddellijk en voorloopig drie punten en lijnen van noode zijn. Zoo ver eenigt zich de stelling omtrent de twee punten en de eene lijn met de daarvan ver schillende omtrent de twee lijnen en het eene punt tot eenzelfden, beiden vooronderstel lenden, zin betreffende drie punten en drie lijnen; waar vereeniging of synthesis wordt gedacht, wordt allereerst drie'éenheid gedacht, en de verbeelding, die zich 'insluiting' voorBtelt, stelt zich rechtstreeks of lijnrecht vereenigend aan drie punten drie puntverhoudingen of lijnen voor. Drie punten weliswaar zij a op zichzelven nog niet drie lijnen. En de driehoek, die voor de verbeelding bereids met drie punten is gegeven, is daarmede weer niet gegeven, inzooveire men aan twee of drie punten ne (rechte) lijn, of aan het derde punt niet meer dan eene tweede lijn voor de verbeelding heeft. Verbeeldt men zich aan het derde punt slechts eene tweede lijn, dus ook geene gemeenschap of zoogenoemde ontmoeting en snijding van beide lijnen in een vierde punt, dan komt de verbeelding niet tot eenen driehoek, maar blijven de lijnen zelfs eenvoudig verschillende of over en weer afgezonderde en buiten elkander gestelde grootheden, wat niet wegneemt, dat in dit geval juist aaa eene derde lijn voor de verbeelding kan worden gebracht, dat de twee lynen in alle verstandigheid van wederkeerige afzondering en zonder gemeenschap of samenkomst twee lijnen blijven. Wanneer twee lijnen met eene derde, die er doorheenligt, twee binneahoeken vormen, wier som g«lyk is aau twte rechte, hebben die twte lijnen geen punt gemeen, en ze heeten dan evenwijdig, evenals zij ónevenwijdig zijn, wanneer zij met de derde aau eene zelfde zijde binnenhoeken vormen, wier som van twee rechte verschilt; bij voldoende ver lenging aan de zijde der kleinere binnen hoeken zullen dan de bei ie lijnen elkander, zooals men dat noemt, 'ontmoeten'. Door zelfzuivermg moet het verstand tot rede komen. En het verstand vrage zich hier eens in alle gestrengheid of zuiverheid, of met zulke opmerkirgen het wezen van evenwijdigheden nu eigenlijk in beginsel bepiiiild is? Juist watneer men bier spreekt vaneen parallelenaxióóai, van eene on weersprekelijkheid 'aangaande' evenwijdigheden, moet men zich learen zeggen, dat men nog niet heeft gezegd, of om te beginnen hiid gezegd, waar over men het heeft, of had, of zoude hebben, dat men niet eer men begon van die even wijdigheden eene omschrijving, bepaling of definitie heeft gegeven; eene definitie is ver standig (of onderscheidend) gesproken nog iets andera dan een axioom, om niet te spreken van het theoreem, dat in de stelling aangaande evenwijdigheden alreeds door Próklos is gezien. Want Prcculus Diadochus heeft gewetep, dat het elfde Euclidische theorema, de stelling zeggende, 'wanneer' twee lijnen evenwijdig blijken of fnders elkander ontmoeten zullen, eene omkeering is van het zeventiende Euclidische theorema, de bewijsbaarheid, dat in eenen driehoek de som van twee hoeken kleiner dan twee rechte is. Is de omkeer ing eener bewijsbaar heid eene onwraakbare onbewijsbaarheid en eene onbewijsbaarheid eane bevredigende omschrijving of bepaling? Heeft men aller eerst de deliniüe gesteld, wanneer men het axioom heeft gesteld, dat bij verkeering of omkeering uitloopt op een theoreern ? Edoch, het paralleienaxioorn heelt de verdenking gewekt, dat het behoefte heeft aan bewijs, zonder dat men het zich door en door duidelijk 40 cents per regel. BOUWT te NTJNSPEET. Inlichtingen bühet bouwbureau Arti", aldaar. [-LSHeii C. H. YAN DER TELDEN, Fa. C. M. BOSCU.Hofjnw. KALYERSTRAAT153-155, Amsterdam. Tel.2045. taaal-OniierklEEuin van Prof.DrG Eenige Fabrikanten W.BengerSöhne S'hittgart Hoofddepöt te AMSTERDAM: Kalverstr.15? K. P. DEDSCHLE-BENGER. maakte, dat men hier aan het redeneeren was, aleer de rede om te beginnen bepaald had, waarover zühet eigenlijk zoude hebben; had men allereerst het mogelijke gedaan, om streng en zuiver verstandig te zeggen, wat men met evenwijdige lynen bedoelde, had men van evenwijdigheden om te beginnen ter dege de definitie gezocht, men had aan het begin het beginsel moeten vinden, dat hier aan axioom en theoreem tot wiskundige wanwetenschap leidt, zonder dat men daar mede kwam tot onnoozele wa^nwetenschap. De kans- of waarschijnlijkheidsrekening is als toevalligheidsvernoodzakelijking of on zekerheidsverzekeringenonberekenbaarheidgberekening eene wiskundige wanwetenschap, maar daarom geene wddnwetenschap, en de geheele natuurwetenschap is met verlof ge sproken de wanwetenschap zelve, de rede neering van de rede, de 'logische' rede, over het iindere, het verkeerde, al kan de natuur geleerde aan zijne de ak baarbede D, waarneembaarheden en begrjjpelijkheden buiten de waan weten schap even goed blijven als de godgeleerde, zoo hij slechts aan geen'bestaan' van de Natuur gelooft. Wie echter gelooft aan een bestaan, is vol van waan, en wie op de gedachte komt, dat het elfde Euclidische axioom geene onwedersprekelijkheid en daar om te bewijzen ig, om hierop dan te laten volgen, dat dus de ruimte wel eens wat men zoo noemt 'sphxrisch' of 'pseudo sphicrisch' in meer dan drie afmetingen kondt zijn, is aan deze gevolgtrekking tot onnoozelt w&dnwetenschap vervallen. Zyne verbeelding weliswaar heeft zich niet laten bepraten, die is voor verstandige domheid veel te stom; zijn ver stand echter gewaagt dan van de mogelijkheid eener ontmoeting om den hoek, waar de ruimte ongezien een bocht heeft, waarmede de ontoonbaarste en onooglijkste aller denkbaarheden tot aangelegenheid van berekenbaar bestaan gemaakt is in den geest van waan wijze geloovigheid. Leiden, 13 Aug. 1909. G. J. P. J. BOLLAXD. (Slot volgt.) Berichten. VICTOB MAKGUEBrrTE vindt dat zijn optre den als politiek persoon zy'ne werkzaamhedeals literator in den weg staat, en ia diensvolgens besloten bij de eerstvolgende verkie zingen zich niet herkiesbaar te stellen. Hij i» op 't oogenblik bezig aan een nieuwen roman getiteld Les ruines" en aan een tooneelstuk in twee bedrijven dat zal heeten L'Imprêvu. Onder de andere nieuwe fransche verschij ningen worden genoemd: Les fourberies de l'awwur, een collectie korte- schetsen van G rard d'HouvilLe; Le crêputcule de» nymphes door Pierre Louys; en L' Amphiilème, door Henri de Regnier. LOJIBHOSO. Binnenkort zal vanden drie- enzeventig jarigen professor Lombroso een nieuw werk het licht zien dat handelt over spiritistische verschijnselen en hunne verklaring. Men zegt dat het boek met evenveel vuur en even strijdlustig is geechreven als de vorige werken van den grooten criminalist. EMERSON'S DAGBOEK. In het najaar zullen de twee eerste deelen van Emerson' a Journal het licht zien, welke voor de pers syn gereed gemaakt door E. W. Emerson en Waldo Emerson Forbes. Deze deelen loopen over de jaren 1820 tjt 182'.) en bevatten belangrijke rnededeelingen over des schrijvers studie- tijd, zijn omgang met Charmicg, zyn religieuze opvattingen en den invloed op zijne werken geoefend door het lezen van Coleridge Wordsworth en Montaigne. KARL MARX. Een levensbeschrijving van Karl Mars, vrucht van twaalfjarigen arbeid, ia zooeven voltooid door John Spargoenzal in den herfst tegelijkertijd in het Engelsch, Duitsch en Franseh verse lijnen. De heer Spargo ia een Amerikaan die reeds verschil lende boeken over het socialisme heeft ge schreven. XG. In de September-aflevering van Harper's Magazine z il het eerste gedeelte ver schijnen van eene nieuwe novelle van Rudyard Kipling, 27(e house surgeon geheeten. ZEFI-ELINLIED. In ons weekblad van 11 Juüjl. vertelt Caprice" Onder de rubriek Allerlei" dat de Duitsche kinderen, de handen ineen gestrengeld een rondje dansen en daarbij een liedje zingen waarvan het refrein is : Zeppelin hin, Zeppelin her Zeppelin hat kein Luftsehiff mehr, enz. Dat geheele lied is onder den titel Das Zeppelinlied der Kinder; woorden van Mas Möller, muziek voor piano en zang van Carl Reinecke, in het jongste nummer van Die Woche opgenomen. nEDERLADDSCHE INDUSTRIE DER NATUUR WOLLEN ODDERGOEDEREN r.nnnMTic IEDER STUK DAT KRIMT UHnnnMC WORDT TERUGGEflOMin FABRIKAKTCN VALTOfl ZODEN AMSTERDAM Verkrijgbaar bij: KIRSCH & Cie., Hofl., Leidscheplein. ADRIAAN SCHAKEL, Hofl., Heiligenweg. H. MEYER, Hofl., Koningsplein. Mag. KEIZERSHOF, Nieuwendijk. C. NIEUWENKAMP KOTTING & ZOON Galerij 29. Kleeding-Mag. M. DE KONING, Batavia. Winkel-Maatschappij, EIGEN HULP, Batavia. Verdere adressen onzer contractanten ver strekken gaarne YALTON & ZONEN, A'dam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl