Historisch Archief 1877-1940
No. 1679
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?taan' van den Rheinische Goethe-Verein.
Tijdens de feestvoorstellingen in Juni en
Juli, w«» «r in. zijn Waarenhaus" op
«en der bovenverdiepingen een
Groethetentoonstelling... en heel intressant, terwijl
in een der winkelkasten prachtige borst
beelden van Groethe en ook van Schiller,
en verschillende uitgaven zijner werken,
curiosa .en zeldzaamheden, enz., in be
trekking tot hem, tentoongesteld waren.
Om de verscheidenheid van goederen
en stoffen te ordenen en behageljjk te
doen uitkomen zijn voor het uitstallen
bepaalde artiesten met een chef aange
wezen. Deze chef heeft in Juli, in de
zoogenaamde witte week", laten zien
wat hij vermag. In bijna alle afdeelingen,
die er zich toe leenden, was alle stof,
ieder voorwerp wit van kleur, soms heel
«ven met blauw afgezet. Dat was overal
de eenige afzetkleur. In de groote
lichthal was een tempel van wit goed ge
bouwd, mét nissen, waarin witte beelden.
Om leven en verscheidenheid te geven
waren zakdoeken en servetjes met vlossig
einde tot randen gebezigd. Aan zakdoeken
ter versiering, alleen een getal van 20.000.
J. H. R.
iiiUiiiiiimmiiHiimimiHiiimiiHiiiiiiiiiiiiiiii
iminimiiiiiimiu
Al reizende,,,
m.
I. Dij on ia een stad vol fijne binnenplaatsen.
De kleuren der huizen zijn 't geel der muren,
't grijs der blinden, en dikwijls tiert er langs
(wart ijzeren rasterwerk een tak van een
wijnstok. Het leven riekt er naar den wijn.
De straten en straatjes, in dit stadje, buigen
zich onverwacht, en er is iets Spaansch en
iets midden-eeuwsch in de vensters, met de
zware ijzeren hekwerken er-voor. De
menschen ben ik vergeten het levendst ble
ven de binnenplaatsen, en binnenplaats]es.
Er zijn daarvan, de groote en de kleinere.
Op en in zoo'n groote binnenplaats stond een
wagen met een gele kap te gloeien in den
?doorschrjnenden schemer van een schaduw.
Ver, aan het eind van een gang eerst, zag 'k
daar plotsling, op een grauwe trap, een edel
bruin van een hond zeer statig zijn; boven
«en poort van een huis stonden drie witte
beelden, ouderwets. De gewone bloemen waren
er, en de schoone gazons, en het gevoel, dat
huizen geven die zeer lang en zeer getrouw
bewoond zyn. Elk scherf van den muur ig
een scherf van een leven en elk beeld
waaraan iets mist, is telkens een leven waarin
iets voorbijging, of waaraan iets voorbijging,
en1 waarin diep iets, pynenvol, woekerde.
Het lieflijke van Dijon, in het zomersch weer,
was juist dat zich herinneren, juist dat
menschelijk leven der veel-bewoonde, en getrouw
bewoonde, huizen; en het vol op rieken
naar den zwaren eedlen wijn.
In Beaune is een Rogier van der Weyde
dien ik gaarne zien won, maar niet zag: een
stortende regen en een onwillig portier ver
hinderden dat, büden weinigen tijd dien 'k
bad. Ik weet alleen dat het nog zuidelijker
,lij kt dan DU on, en dat er een provinciaal
pleintje is, waarop de Beanneezen zeer trotsch
moeten zijn. De trotsche nonnen van 't
HostelDieu zag ik niet, weer door dien on willigen
kleinsteedschen portier, die een half uur later
won open doen dan ik dacht dat hu moest,
-en die niet naar rede wou hooren...
II. Wanneer ge in Lyon de trappen van het
Museum opgaat, vindt ge daar de drie Puvis
de Ckavannet, uit 1885: Ie Bois Sacré,
Inspiration Chrétienne, en zijn Vision Antiqne.
Het verschil van deze wandschilderingen in
hun sobere warmte met de veel zwakkere
van den andren schilder in het Baseier
Muse.um, is groot. Bij Puvis de Chavannes is
zeker hier en daar een figuurtje wat arm,
maar het geheel is toch van een milde innig
heid. Het werk van den Frangchman mist het
soms overdadige, het volbloedige, het altijd
zeer somptueuze van de hierdoor grootere
Italianen uit den besten tijd; het heeft iets
kleiners daarvoor ia de plaats dat ons soms
hart-aangrijpender aandoet. Het werk van
Puvis de Chavannes heeft verfijning van
weemoed, het ig een late herfst van gedach
ten. Wat het aan stijl bezit is op een wijze
ontstaan, die alleen ons wel mogelijk is. Het
mist de ziel en gedachteuitdrukkende ver
mogens van de groote vlakken der
Egyptenaren,?de natuurlijkheid, die het bezit, wierd
eenvoudiger wijze tot stijl. Er is in dit werk
uit 1885 geen gemaaktheid. In een schilderij
(uit 1864, eveneens in het Museum te Lyon)
zit allerlei onechts. De kleuren schikken daar
zich niet tot een gemaklij k geheel.
Denaakten zijn mat. In de serie van den laatsten
tijd is dit verwonnen. Het ig een lang saam
aanrijpen geweest. De bloemen op de schil
derijen uit 1885 zyn eenvoudig, natuurge
trouw, speelsch en toch goed ten opzichte
van de lichamen, die, eveneens juist, meer
synthetisch zijn. Op de Ingpiration Chrétienne
treft te midden van de ranke lijven een
stilleven van een rood boek op een bruin
bankje; in de Vigion Antique rijdt een Atti
sche stoet van ruiters en paarden langs een
strand, en geeft een luchtige, droomachtige,
gedachte. Er is niets theoretisch in deze
muurschilderingen ofschoon ze vol overwon
nen overwegingen moeten zijn. Dit is altijd
het Schoone geweest: overwonnen overwe
ging. Ge merkt de overweging niet meer, ge
merkt alleen het bloesmex. Dit ig Puvis de
Chavannes hier. Het werk kon in een andren
tijd zeker grootecher, maar het lijkt me om
zijn eenvoud en om zijn fijne weemoedige
beschaafdheid dat ? wat nu te bereiken is,
en was.
Van niet zoo grooten styl is het gtilleven
van de gelen Franschen roman en het glas
met bloemen op de tafel van Fantin Latour's
schilderij: de Twee lezende vrouwen. Beide
vrouwen zijn in het zwart. Op het linker deel
ziet ge'die blond is, en profil; meer naar achter
zit, zoowat van voren gezien, de donkerder
vrouw eveneens in 't zwart gekleed. Er is
in dit werk van Fantin weer die eigenaar
dige bedeetde innigheid in de houdingen der
figuren, in de gedachte van den schilder die
dit maakte, dat het te begrijpen is dat de
Franschen hem soms te wainig waardeeren.
Ze zijn werken van grooter stoutmoedigheid
gewoon. Toch zijn ook de figuren in de
portretstukken nooit klein of arm gezien. Er is
bier nog een blank stilleven van rozen en
een allegorisch werkje dat gloedvoller is en
mij natuurlijker dan dikwijls deze soort van
werken zijn.
In het museum te Lyon, dat ik niet vol
ledig kon bestudeeren reuen i» soms niets
dan een bloem plukken van een gekende soort
zag ik nog het werk van Seignemartin en
van Vernay, een portret van Mfllet, een schets
met figuren van Bellet dn Poisat. Het werk
van Seignemartin is dat van een begaafd
schilder, en het is: in zjjn portret, in zijn
bloemstuk, in zijn stuk met figuren, eigenaardig
vroeg ten opzichte van wat later zou komen
met Manet. Er is verwantschap. De kleuren
van de bloemstukken van Manet die tot het
beste hooren als werk wat Manet maakte,
zijn misschien wel sprankelender, zijn zeker
guller dan de kleuren van Seignemartin,
maar toch is in dit schilderwerk allerlei dat
van leven beeft. Er is hier een vrouwenkop
met een hoed met veeren er op, naast de stil
levens nog, die dezen vroegen dood betreuren
doet. Het beste in het werk van Vernay is
eveneens het stilleven. Ook daarin is de
klenr soms somptueus, maar niet altijd tot
de edelste harmonie gezet. Maar ook deze
was stellig een schilder die tegenover de
tamheid der Lyonneezen gunstiger wijze zijn
klenr gloed bracht en gloed bleef houden.
Zyn leerling Baudin mist al het innemende
van den kleur van zijn meester. Er zijn bij
hem al plekken waarin de ontroering niet
meer pulseert.
Er is in het portret van Millet de hem
altijd eigen menscb.elijkb.eid, op zijn ruime
wijze, gezien er was in het schetsje van
Bellet du Poisat uitgesproken hartstocht.
Na Lyon zag ik in Frankrijk geen musea
meer, maar alleen het zacht-bezonnen en
bezonde landschap... En, een ding nog.
Iets mag ik van dit reizen door Frankrijk
niet vergeten: mijn vrienden" de popel». Ze
maken 't landschap mede schoon. Willig
groeien ze langs het water; ze vormen een
stoet langs alle wegen. Op hooge heuvels
staan ze, op de vlakten. Soms heffen ze zich,
als in een wijden zwaai, om een plein; soms
zyn ze een niet in te_ziene, maar door het
gevoel erkende, figuur! Ze zijn wel eensmet
een enkelen pluim aan den top en verder
naakt van blad, of ze zijn rank in hun kort
loof met, daaruit, een onwillig takje recht
hoekig op den stam, als een dwarse pluim.
Ze ny'gen op den wind als een meisje. Er zijn
veel van deze populieren in Frankrijk. Hoe
zuidelijker ik kwam hoe talrijker ze wierden.
Soms leken ze inderdaad een vlam ten
hemel, en, 'g avonds, bij het donkren hadden
ze in den weemoed van al de dingen hun
gratie die 't geheel wél sierde. De schoone,
duidelijke evenwijdigheid van hun staande
stammen was een verrukking...
Hun blad is niet uitbundig, hun schaduw
ig klein. Zij zijn slechts te prijzen om hun
blijde statieasheid. Hun hout is niet veel
waard. Hun staan alleen is lenig, en heeft,
ja, het golven van een langen mensch die
buigt. Van zelve groepeeren ze zich, tot welke
figuren niet! Somg stonden er vier op de
hoeken van een wei, vier wufte torens; somg
op een oud plein van gras te midden der
z vellende heuvels breidde hun stoet zich
uit tot een mild groepeeren, een spel van
drie hoeken, grootere en kleinere, gelijkzijdige,
en gelijkbeenige door malkaar, en op ieder
hoekpunt leek een popel te staan, gaande
omhoog, niet bizonder hoog, maar in de
juiste verhouding tot zijn lieflijke beweeglijk
heid en zyn lichten bouw...
Ik zag ze langs de stortende beken gaarne.
Langg de greppels geneerden ze zich niet om
hoog uit te varen, en hoog op te schieten.
Het is vreemd (misschien is het dat niet?)
maar ge kunt op een boom evenzeer verliefd
worden in dit gelukkig Frankrijk als op het
ginsche landschap. Ig het omdat de weelde
righeid hier zoo van goeden smaak is in het
landschap, en is het omdat de gratie der
menschen een beweeglijke weer party vindt
in den boom?
PLASSCHAERT.
De repM w Plasschaert.
Waarde collega t
Indien ge niet die ongeredderde lijst van
schilders, door dun en dik heen hadt willen
schoon praten, zou ik nog in twijfel kunnen
blij yen of er al dan niet een zweempje
geraaktheid in u v weerwoord te bemerken was. Ik
moet nu wel gaan aannemen, dat ge zeer
ongeneigd zy't de gegrondheid van my'n aan
merkingen op uw boekje te onderzoeken.
6e zegt de verantwoordelijkheid van die lijst
gaarne op u te nemen hoe meent ge dat?
Dat er geen onjuiste opgaven zyn betreffende
geboorte en sterfdatum, etc. ? Ik bedank er
ten zeerste voor dit te gaan contröeeren,
in mijne zoo op prys gestelde vry'e uren. Mijn
verwy't was, dat die lijst samengeflanst werd
zonder eenig critigch toezicht, en my'n be
zwaar, dat ge daarmee zoo'n aanzienlijk deel
van de u beschikbare ruimte verkwist hebt.
(Neem dit aan als een compliment, m'n
waarde). Kent ge het werk van al degenen
in die lijst geboekstaafd ? Ik geloof het niet.
Daar zyn er n.b. onder die eigenlijk, in de 18e
eeuw thuis hooren. Dat er nu al velen zullen
zyn, die in een hoekje met uw boekje tersluiks
die lijst zitten na te neuzen, nou zeg,
dat is toch wel een al te povere uitvlucht. In
oogenblikken van verveling of geestelijke
vadzigheid, houdt men zich al eens met
minder hartverheffende bezigheden onledig,
by' v. met het nazoeken van zonderlinge woor
den in een dietionnaire, of onder een abnor
male belangstelling van de rubriek geboorte
en gterfteaangiften van een krant. Ik gun u
de voldoening aan de menschheid in uren
van verveling of vadzigheid wat afleiding
te bezorgen I Met uwe rechtvaardiging van
de betrekkelijke negatie van Jongkindt wil
ik wel voor driekwart vrede nemen. Ge
mocht denken dat ik vitlustig was en daarom
ben ik graag een beetje royaal nu.
Uit uw repliek blijkt me ten duidelykate
dat ge ruimelijk een eigenschap hebt, die
velen u zullen benijden, maar, die tevens een
groote verhindering kan zijn tot het bereiken
van dat, waarnaar we allen hebben te stre /en:
het juigte evenwicht.
Ik bedoel: het mangelt u niet aan
zelfwaardeering. Dat ge verklaart een zuiver
inzicht te hebben van uw tekortkomingen
is me een bewijs te meer daarvoor. Want ter
nadere verklaring wy'st ge niet zoozeer op fou
ten, den wel op de mogelijkheid van nog hoo
gere volmaking uwer kwaliteiten. En wonder
lijk,waar ge zegt in uw wy'ze van schrijven alles
nog gedrongener, spitser te wenschen, stemt
ge op negatieve wy'ze, zonder het te bemer
ken allicht, in met mijne aanwijzing van uw
fouten. Geloof me, zelfwaardeering is ook een
hartstochten een zeer verblindende; ge wilt
van uw schryfwyze of stijl, te veel een kleurig
spel van woorden als een impressionnigt de
kleuren naast elkaar zet gely'k zy°'t het
levendigstdoen; ik wil ze liever redelijk en... een
voudig gerangschikt tot zinnen, gebouwd op
het ly'nenstet van de weloverwogen uiting
eener gedachte.
Het behoedt beter voor het overtollige
gebruik van woorden, die aan de redeneering
dan soms hangen als een redelooze franje.
Ga maakt wel eens heel korte zinnen die
kernachtig moeten schijnen, doch waarlijk
vol onwezenlijkheid zyn. By'v. op bl. 190
lees ik: Nabootsing is een armoede, imitatie.
Het is een valschheid. Een slecht acteur ig
ze."... Armoede ig geen definitie van naboot
sing" alleen zoo wat een illustratie; maar
bovenal, welken zin heeft hier nog de toe
voeging van het verfranschte imitatie?"
Dat het ook nog een valschheid" is kan
waarlijk ieder wel inzien men denke
slechts aan valsch geld, valsche tanden; (kijk
dit wag nog een meer redelijke uitvoerignei i
geweest, om te doen beseffen hoe moeiely'k
het dikwijls is het nagebootste van het echte
te onderscheiden.)
Op verschillende aanmerkingen bewaart ge
het stilzwijgen. De ongelijkheid in uw critisch
oordeelen, zooals my' bly'kt by onderlinge ver
gelijking der karakteriseeringen zult ge echter
wel niet toegeven. Natuurlijk is een wijziging,
zelfs algeheele keering in meeningen, niet
onvoorwaardelijk te misprijzen; integendeel
wel eens.
Maar ifc houd vol dat uw appreciatie'g soms
een al te bedenkelijke wisselvalligheid
vertoonen, te willekeurig verzet zgn in aansluiting
met zich jong ontpoppende aesthetische in
zichten.
Een voorbeeld weer: Derksen van Angeren
die tot voor zeer korten tijd'een zeer
bijzonderlyke waardeering by u ondervond, neemt
ge niet in de karakteriseeringen maaralleen
in die lijst op, en zelfs scheent ge hem als
zoovele anderen onder deze, minderen dan, met
eens een of twee regels ter nadere kenschet
sing waard te achten. Ik heb nooit geheel
uwe meening over D. v. A. gedeeld; toch
reken ik hem superieur aan meer dan een der
nitgelezenen in de karakteriseeringen.
Ik zou ecnter een wederwoord op uw repliek
vrijwel noodeloos hebben, geacht, zoo ik niet
inzag dat u w ver weer betreffende de bespreking
Vincent van Gagh een eenigszins verkeerde
voorstelling van my'n beoordeeling kan geven.
Uw bespreking van Van Gogh, noem ik uiterst
oppervlakkig omdat de verhouding, Van
Gogn-moderne schilderkunst, er volkomen bij
verwaarloosd werd, omdat die bespreking
niet had mogen nalaten te wijzen op het
gewichtig onderscheidende van wat ge zelf
noemtden etb.ischen hartstocht" ia dit ver
schijnsel, te midden van zooveel
kleurverlekkerdheid, kleurdronkenheid by de anderen.
Ik wil daarom nog eens wat uitvoeriger
herhalen. Ge begint heel gewichtig, met
te zeggen dat zyn plaats tot nu niet
nauwkeurig bepaald werd". Vervolgens
schijnt ge dat dan maar eens eventjes te
willen doen, voor eens en voor al. Ge neemt
ter hand het compas, dat, gesteld naar u ve
tegenwoordige intellectneele bevindingen o ver
de kenmerken van het schoone en de eischen
van het kunstwerk, het onfeilbar e orien teer
vermogen heeft bij de omdolingen over de
uitgestrekte en veelwegige kunstdomeinen.
In nog korter woorden dan bij vele anderen,
zijt ge bij dit phenomeen" klaar met de
kenschetsing en de waardebepaling. En nu
wel vooral kan uw onverstoorbaar critisch
zelfbewustzijn benydbaar heetenl Maar eerlijk
gezegd, wrok ik Hierover tegen u. Als wel
ergends, is hier eenige ootmoedigheid in de
houding van den beoordeelaar gepast, niet
uit laffe nederigheid, maar wijl hy nu tegen
een kunstverschijning opziet, waarin het puur
ste van een menschelyk wezen zich ge
ncarneerd heeft, waarbij het zeldzame wonder
plaats vond, dat een schilder iu harmo
nieuze mengeling van zijn menechely'kheid
en zyn kunstenaarschap zich openbaarde.
Wat voor waarde heeft het dat ge zegt: ik
weet dat niemand meer door zyn wilden harts
tocht ig geroerd geweest dan ik?" Met welk
recht? 't is lichtelijk arrogant. Ge ontwijkt
het besliste antwoord op mijn uitlokkende
vraag of Van Konijnenburg (ik neem dezen
nu als het voordeeligste type) dan hooger
geschat moet worden dan Van Gogh. Hierin
lag juist een criterium. Ik zou ook de vraag
kunnen stellen: is Poussin soms hooger te
achten dan Rembrandt? Omdat ge in koelen
oogenschouw van Vincent'g arbeid, bevondt,
dat die niet tot toonbeeld kon dienen bij het
stre ren naar dan idealen vorm van een kunst
uiting, zaagt ge de daarin voor onzen tijd zoo
onschatbare waarde voorby', als gevoeligste
toetssteen voor alle waarachtigheid in
kungtdaad. Gij zegt: hij is een onvolkomen wekker
ten ieven ik noem zijn uiting de stem eens
roependen in de woestyn. Moet dan theore
tische volkomenheid aan een kunst *erk ten
eisch worden gesteld boven den verwarmenden
gloed van den harstocht? Hoe wilt ge toch
afscheiden, reduceeren het element hartstocht
tot een afgepast deel by de wording van het
kunstwerk ? De hartstocht immers in alle
menschelijke daad, beteekent een volheid van
lust in reinheid van doelen, de ontspanning
der levensenergie volkomen, die geen prik
kels van buiten af noodig heeft; zij is de
eerste dryfmacht van alle actie, de opwekker
van intelleutueele vermogens tot volmaking
van wat uit een drang tot scheppen ont
staan gaat.
De hartstocht, getuigenis ?an Ie?en9volheid,
schept; het intellect, de geest, is de rang
schikkende, regelende factor. Maar wat va t
er voor den geest te regelen als er geen
scheppende hartstocht is? Onze tijd die in
de kunstdaad door impotentie gekenmerkt
is, geeft te aanschouwen veel kunstmatig
opgedrevene scheppingsdrang, een zeker
onanistisch kunstbed.yf. En ziehier een
menschtype waarin de hartstochtwerking nog
getuigen gomt van de uitgebreide ontwikke
ling der vermogens in den mensch en tevens
van zyn eindigheid. De hartstochtwerking
is afhankelijk van de omringende atmosfeer
waaraan zij zich voedt; maar het is altijd de
bewoytnluid waarin de essentie van het Ie ven
zica kenbaar maakt. De flonkerende ster is
het symoool van opperst evenwichtige be
wogen ueid, God het meest nabij; maar ook
een stormende lucht heeft schoonheid. Ver
kiest ge de majesteit van sterrefonkeling,
erken ook een anderen staat van geordend
heid, uaar het wezen sran onstuimigheid, in
deu woeligen vaart der wolken. In beide is
hartstochtwerking. Kunnen we het getij
forceeren ? Kunt ge u een compleeter beeld
denken van onzen woeligen tijd dan de
kunst van Van Gogh ?
Een bespreking, beoordeeling van dezen
De Tlietweet te Mm.
Sommer.
Cockburn.
Delagrange.
Een Wright-toestel.
Blériot.
Latham, (boven.)
Paulhan, (onder.)
Het terrein, waarop te Reims de vlieg wedstrijden plaats hebben, met de toestellen
en met den uitkyk der jury.
iiiiimiiiimiiiiimiiiiiiiiii immuun mini mm mimi miimiimiinimiii
neid om bang van te worden. De grond lag
bezaaid met gestorven blaren in allerlei
kleuren en weemoedig hieven de zware olmen
vóór het huis van mij a vriend hunne naakte
armen hemelwaarts, als smeekten zij om mede
lijden met hunne naaktheid; bij eiken
zwaren windvlaag steunden zij en uitten klagende
geluiden. In de wetering aan de andere kant
van den weg vóór het huis, vormde het lood
kleurige water wilde golven, die met hunne
witte schuimkoppen vrij regelmatig met dof
geklots tegen een schuit aanbeukten welke
aan de wal was vastgemeerd en waarvan da
schipper een paar dagen geleden was over
boord geslagen en verdronken.
Juist dien morgen wag de schuit door den
kantonrechter op verzoek der weduwe ver
zegeld en wag mijn vriend tot bewaarder
aangesteld nadat bij zichzelf daartoe had
aangeboden. Op verzoek van hem had men
ook het lijk in de schuit gelaten, daar het
ly'kenhuisje op het kerkhof erg bouwvallig
was en juist een groote dakreparatie onderging.
Alle deze bizonderheden hoorde ik eerst later,
maar zijn van belang voor het goed begrip
van hetgeen volgen zal.
Mijn vriend, een veertigjarig ernstig en
nadenkend uitziend man, gold reeds in zijn
studententijd als een wel zonderling maar
ook bizonder begaafd man, waarvan men in
ieder geval iets buitengewoons verwachtte
en niemand kon begrijpen, waarom hij in
plaats van adsistent te worden bij een of
anderen beroemden professor in Weenen,
Berlijn, of in Nederland zelf, zich als genees
heer op een klein dorp vestigde.
Toe ti baande zyne knapheid zich ook hier
een weg en zelfs uit Amsterdam en utrecht
werd hij dikwijls door collega's ontboden,
om in moeilijke gevallen adviezen te geven
of bij zware operatiën tegenwoordig te zijn.
Op het dorp werd hij met ontzag bejegend
en menigeen die nu nog lustig op zjjn beenen
rondloopt, zou zonder hem reeds lang op
het stille vochtige kerkhof aan den overkant
van het water rusten; hij kon dan ook geiust,
zooals men dat noemt, bij hen een potje
breken en welke vreemde verhalen van hem
dan ook de ronde deden, steeds werd er,
tegelijk vergoelijkend en tevreden getuigd,
we hebben toch maar een knappen dokter."
Zijn huiskamer, alwaar ik dien avond ver
toefde, zag er vrij gezellig uit, heel gewoon
burgerlijk ingericht, zonder foetus of gezwel
op sterk water, zooals men andera wel eens
in huiskamers van doctoren ziet, die on
getrouwd zijn. Aan den wand hingen de
bekende portretten van Annie Besant en
mevrouw Blavatski, alsmede een rekje met
theosophiache en spiritigtische werken, niets
dat aan het interieur van een medicus
herinnerde; dat alles vind je in het studeer
vertrek, was vast zijn antwoord, wanneer de
een of ander hierover eene onbescheiden
opmerking maakte.
Na het diner, dat vrij vervelend verliep,
daar R. teruggetrokkener was dan ooit, werd
er gebeld en een lang, bleek en zwart gebaard
man verscheen, dien R. my voorstelde als zy'n
collaga van W., uit D. Dit wag voor mij een
uitkomst, want het gezelschap van mijn
vriend was dien avona niet erg opwekkend
en het begon met het opkomen der maan
steeds erger te waaien, zoodat het huilend
gegier en geloei van den wind door den
echoorsteen en de reten der slecht sluitende
deuren en ?ensters van het oude huis, mijne
stemming eenigzins gedrukt ea melancoliek
maakte.
Eerst werd er eenigen tijd O"er patiënten
gesproken en toen, na een kleine pauze,
zeide v. W. plotseling , hoor toch eens dat
water tegen dien schuit klotsen, je zoudt
zweren, dat er iemand voortdurend tegen
aanklopt l"
't Zal die dooie schipper zijn," antwoordde
mijn vriend lachend, hij wil zeker nog wat
varen, jammer anders, zoo'n flinke knappe
vent, solide en stevig gebouwd om 100 jaar
te worden. Ik heb hem gisterenmorgen ge
schouwd; hy schijnt onder zijn schuit te zjjn
geraakt,"
Het gesprek over den schipper werd voort
gezet en eeneen een inleiding te zijn tot
een levendig dispuut over een leven hier
namaals, eindigende met eene diepzinnige
beschouwing over spiritistische vraagstuk
ken, waarbij mijn vriend zelfs de bewering
durfde uitspreken, dat een tafel, eenmaal
door handoplegging van een aantal aan
wezigen in beweging gebracht, ty'dely'k een
eigen ziel had en als het ware een levend
wezen geworden was. De tafeldans beweerde
kan niet zijn zonder inzicht van zijn beteekenis
als machtig cultuurverschijnsel. Als zoo
danig is hij een hoogtepunt, voor alle tijden.
Ik ben voor den hartstocht, omdat er aard en
graad van het kunstvolle in een werk door
te herkennen is; ik stel onvoorwaardelijk
den kunstenaar boven den rudit, omdat...
het werk van den eerste op meer natuurlijke
wijze behagend is. Als ge een edelsteen hebt,
nog ruw of zeer gebrekkig bewerkt en een
zuiver geslepen kristalletje, ig het toch van
meer belang op de essentieele kenteekeneu
van den diamant te wijzen dan op de kunst
matige schittering eener hoeveelheid regel
matig tegen elkaar afgebakende facetten.
Vincent van Gogb was een klare diamant.
De kunstbeoefening in onzen tijd lijkt wel
wat op een maatschappelijke usance; alsof
in een beschaafde maatschappij de klasse
kunstenaars als bereiders van het geestelijk
voedsel voor de gemeenschap, onontbeerlijk
wordt bevonden. Da kunstuiting Van Gogh
is zonder een vlekje van
beschavingsverbastering.
Nergens is minder op zijn plaats, het
nuchter, mathematisch critigch onderzoek
naar het kunstwaardige in een werk dan hier.
En vooral het complex van daden kunt ge,
moogt ge, bij dezen niet uiteenschakelen
Het groote geheel el zijn schilderijen en
teekeningen, zy'n schrifturen, zelfs zijn per
soonlijke houding in het leven geeft eerst
het volle beeld van een individualiteit, die
zich nooit van zich zelf vervreemde. Reedg
voor jaren heb ik gewezen op wat ge de
tekortkomingen in Van Gogh'g kunst kunt
achten zoudt kunnen achten.
Eindelijk, (deel even maar) indien ge
werkelijk wat aandacht besteedt voor mijn
geschrijf, moet ga ook inzien dat uwe ken
schetsing van mijn critiek-methode niet de
juiste is. Ge moest weten dat ik Leonardo
net uitgelezen toonbeeld acht voor de ont
wikkeling der levenskracht eener toekomst
kunst. Wat ge zegt over den ontwikkelingsgang
van W. Maris, in tegenoverstelling van een
vroegen en lateren staat, ik heb desgelijks
mijn meening gegeven, nog niet lang geleden.
Ik erken het groote gewicht der vormbepaling,
steunpunt der kleurwerking en bestendiging
der overreding in een kunstwerk, niet minder
dan gij. De vergelijking die ge desbetreffende
maakt in de Algem. Inleiding, noemend de
teekening het skelet en de kleur het vleesch,
ik heb dezelfde beelden gebruikt voor eenigen
tijd in overeenkomstige strekking.
Ten slotte: ook ik speur wel ongeveer het
verschil tusschen oaze wijze van beoordeelen
en beschouwing. Gy lijkt mij meer de
precieuze in 't algemeen. De kern van het ver
schil zal wel liggen dat gij in
kunstaangelegen heden, in het beschouwende als in het
produceerende, voor een zekere
klagjenverdeeling zijt, waarbij ge de (vermeend) aris
tocratische in eere wilt hebben. Gij acnt de
kunst als domineerend levensgetuigenis van
alle tyden; maar ik wil onderscheiden wat
als kunstbeoefening niet mear rechtstreeksch
van het leven uitgaat, het versiersel, het
pronkerige, ondergeschikt oordeelen aan de
waarachtige nooddruftigheden, ethisch en ma
terieel, in het leven. t. t.
W. STEENHOFF.
De yerrezene dooie.
Schrik niet, lezer, van dit opschrift, want
de geschiedenis die ik ga verhalen is, alhoe
wel tamelijk eenvoudig, hoogstens eenigzins
luguber. Zij vindt haar oorsprong in een
spiritiatische Séance. Ik wil naar aanleiding van
zulke Séances en in het algemeen doen
opmerken, dat spiritistische
kunstenmakery'en zooals tafeldans en dergelijke grappen,
ook al worden zy door vakmenschen" uitge
voerd, tot onaangename, zelfs zeer droevige
gevolgen kunnen leiden en derhal ?e eenvou
dig verboden moesten worden. Het verhaal
slaat op feiten die reeds eenige jaren oud
zyn. Maar daar de hoofdpersonen nu oveleden
zijn, zie ik er geen bezwaar in, het te
publiceeren; onaangenaamheden voor hen of hun
familie kunnen er niet meer door ontstaan.
Het was op een novemberavond van het
jaar 1906, dat ik een bezoek bracht by mijn
vriend R. die op een groot dorp in
ZuidHolland als geneesheer gevestigd was. Ik
herinner mij, dat het dien dag zeer guur
weer was, er woei een geduchte wind die de
gry'ze zware wolken in het luchtruim over
en langs elkaar deed schuiven met een
snel