De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 29 augustus pagina 7

29 augustus 1909 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1679 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?taan' van den Rheinische Goethe-Verein. Tijdens de feestvoorstellingen in Juni en Juli, w«» «r in. zijn Waarenhaus" op «en der bovenverdiepingen een Groethetentoonstelling... en heel intressant, terwijl in een der winkelkasten prachtige borst beelden van Groethe en ook van Schiller, en verschillende uitgaven zijner werken, curiosa .en zeldzaamheden, enz., in be trekking tot hem, tentoongesteld waren. Om de verscheidenheid van goederen en stoffen te ordenen en behageljjk te doen uitkomen zijn voor het uitstallen bepaalde artiesten met een chef aange wezen. Deze chef heeft in Juli, in de zoogenaamde witte week", laten zien wat hij vermag. In bijna alle afdeelingen, die er zich toe leenden, was alle stof, ieder voorwerp wit van kleur, soms heel «ven met blauw afgezet. Dat was overal de eenige afzetkleur. In de groote lichthal was een tempel van wit goed ge bouwd, mét nissen, waarin witte beelden. Om leven en verscheidenheid te geven waren zakdoeken en servetjes met vlossig einde tot randen gebezigd. Aan zakdoeken ter versiering, alleen een getal van 20.000. J. H. R. iiiUiiiiiimmiiHiimimiHiiimiiHiiiiiiiiiiiiiiii iminimiiiiiimiu Al reizende,,, m. I. Dij on ia een stad vol fijne binnenplaatsen. De kleuren der huizen zijn 't geel der muren, 't grijs der blinden, en dikwijls tiert er langs (wart ijzeren rasterwerk een tak van een wijnstok. Het leven riekt er naar den wijn. De straten en straatjes, in dit stadje, buigen zich onverwacht, en er is iets Spaansch en iets midden-eeuwsch in de vensters, met de zware ijzeren hekwerken er-voor. De menschen ben ik vergeten het levendst ble ven de binnenplaatsen, en binnenplaats]es. Er zijn daarvan, de groote en de kleinere. Op en in zoo'n groote binnenplaats stond een wagen met een gele kap te gloeien in den ?doorschrjnenden schemer van een schaduw. Ver, aan het eind van een gang eerst, zag 'k daar plotsling, op een grauwe trap, een edel bruin van een hond zeer statig zijn; boven «en poort van een huis stonden drie witte beelden, ouderwets. De gewone bloemen waren er, en de schoone gazons, en het gevoel, dat huizen geven die zeer lang en zeer getrouw bewoond zyn. Elk scherf van den muur ig een scherf van een leven en elk beeld waaraan iets mist, is telkens een leven waarin iets voorbijging, of waaraan iets voorbijging, en1 waarin diep iets, pynenvol, woekerde. Het lieflijke van Dijon, in het zomersch weer, was juist dat zich herinneren, juist dat menschelijk leven der veel-bewoonde, en getrouw bewoonde, huizen; en het vol op rieken naar den zwaren eedlen wijn. In Beaune is een Rogier van der Weyde dien ik gaarne zien won, maar niet zag: een stortende regen en een onwillig portier ver hinderden dat, büden weinigen tijd dien 'k bad. Ik weet alleen dat het nog zuidelijker ,lij kt dan DU on, en dat er een provinciaal pleintje is, waarop de Beanneezen zeer trotsch moeten zijn. De trotsche nonnen van 't HostelDieu zag ik niet, weer door dien on willigen kleinsteedschen portier, die een half uur later won open doen dan ik dacht dat hu moest, -en die niet naar rede wou hooren... II. Wanneer ge in Lyon de trappen van het Museum opgaat, vindt ge daar de drie Puvis de Ckavannet, uit 1885: Ie Bois Sacré, Inspiration Chrétienne, en zijn Vision Antiqne. Het verschil van deze wandschilderingen in hun sobere warmte met de veel zwakkere van den andren schilder in het Baseier Muse.um, is groot. Bij Puvis de Chavannes is zeker hier en daar een figuurtje wat arm, maar het geheel is toch van een milde innig heid. Het werk van den Frangchman mist het soms overdadige, het volbloedige, het altijd zeer somptueuze van de hierdoor grootere Italianen uit den besten tijd; het heeft iets kleiners daarvoor ia de plaats dat ons soms hart-aangrijpender aandoet. Het werk van Puvis de Chavannes heeft verfijning van weemoed, het ig een late herfst van gedach ten. Wat het aan stijl bezit is op een wijze ontstaan, die alleen ons wel mogelijk is. Het mist de ziel en gedachteuitdrukkende ver mogens van de groote vlakken der Egyptenaren,?de natuurlijkheid, die het bezit, wierd eenvoudiger wijze tot stijl. Er is in dit werk uit 1885 geen gemaaktheid. In een schilderij (uit 1864, eveneens in het Museum te Lyon) zit allerlei onechts. De kleuren schikken daar zich niet tot een gemaklij k geheel. Denaakten zijn mat. In de serie van den laatsten tijd is dit verwonnen. Het ig een lang saam aanrijpen geweest. De bloemen op de schil derijen uit 1885 zyn eenvoudig, natuurge trouw, speelsch en toch goed ten opzichte van de lichamen, die, eveneens juist, meer synthetisch zijn. Op de Ingpiration Chrétienne treft te midden van de ranke lijven een stilleven van een rood boek op een bruin bankje; in de Vigion Antique rijdt een Atti sche stoet van ruiters en paarden langs een strand, en geeft een luchtige, droomachtige, gedachte. Er is niets theoretisch in deze muurschilderingen ofschoon ze vol overwon nen overwegingen moeten zijn. Dit is altijd het Schoone geweest: overwonnen overwe ging. Ge merkt de overweging niet meer, ge merkt alleen het bloesmex. Dit ig Puvis de Chavannes hier. Het werk kon in een andren tijd zeker grootecher, maar het lijkt me om zijn eenvoud en om zijn fijne weemoedige beschaafdheid dat ? wat nu te bereiken is, en was. Van niet zoo grooten styl is het gtilleven van de gelen Franschen roman en het glas met bloemen op de tafel van Fantin Latour's schilderij: de Twee lezende vrouwen. Beide vrouwen zijn in het zwart. Op het linker deel ziet ge'die blond is, en profil; meer naar achter zit, zoowat van voren gezien, de donkerder vrouw eveneens in 't zwart gekleed. Er is in dit werk van Fantin weer die eigenaar dige bedeetde innigheid in de houdingen der figuren, in de gedachte van den schilder die dit maakte, dat het te begrijpen is dat de Franschen hem soms te wainig waardeeren. Ze zijn werken van grooter stoutmoedigheid gewoon. Toch zijn ook de figuren in de portretstukken nooit klein of arm gezien. Er is bier nog een blank stilleven van rozen en een allegorisch werkje dat gloedvoller is en mij natuurlijker dan dikwijls deze soort van werken zijn. In het museum te Lyon, dat ik niet vol ledig kon bestudeeren reuen i» soms niets dan een bloem plukken van een gekende soort zag ik nog het werk van Seignemartin en van Vernay, een portret van Mfllet, een schets met figuren van Bellet dn Poisat. Het werk van Seignemartin is dat van een begaafd schilder, en het is: in zjjn portret, in zijn bloemstuk, in zijn stuk met figuren, eigenaardig vroeg ten opzichte van wat later zou komen met Manet. Er is verwantschap. De kleuren van de bloemstukken van Manet die tot het beste hooren als werk wat Manet maakte, zijn misschien wel sprankelender, zijn zeker guller dan de kleuren van Seignemartin, maar toch is in dit schilderwerk allerlei dat van leven beeft. Er is hier een vrouwenkop met een hoed met veeren er op, naast de stil levens nog, die dezen vroegen dood betreuren doet. Het beste in het werk van Vernay is eveneens het stilleven. Ook daarin is de klenr soms somptueus, maar niet altijd tot de edelste harmonie gezet. Maar ook deze was stellig een schilder die tegenover de tamheid der Lyonneezen gunstiger wijze zijn klenr gloed bracht en gloed bleef houden. Zyn leerling Baudin mist al het innemende van den kleur van zijn meester. Er zijn bij hem al plekken waarin de ontroering niet meer pulseert. Er is in het portret van Millet de hem altijd eigen menscb.elijkb.eid, op zijn ruime wijze, gezien er was in het schetsje van Bellet du Poisat uitgesproken hartstocht. Na Lyon zag ik in Frankrijk geen musea meer, maar alleen het zacht-bezonnen en bezonde landschap... En, een ding nog. Iets mag ik van dit reizen door Frankrijk niet vergeten: mijn vrienden" de popel». Ze maken 't landschap mede schoon. Willig groeien ze langs het water; ze vormen een stoet langs alle wegen. Op hooge heuvels staan ze, op de vlakten. Soms heffen ze zich, als in een wijden zwaai, om een plein; soms zyn ze een niet in te_ziene, maar door het gevoel erkende, figuur! Ze zijn wel eensmet een enkelen pluim aan den top en verder naakt van blad, of ze zijn rank in hun kort loof met, daaruit, een onwillig takje recht hoekig op den stam, als een dwarse pluim. Ze ny'gen op den wind als een meisje. Er zijn veel van deze populieren in Frankrijk. Hoe zuidelijker ik kwam hoe talrijker ze wierden. Soms leken ze inderdaad een vlam ten hemel, en, 'g avonds, bij het donkren hadden ze in den weemoed van al de dingen hun gratie die 't geheel wél sierde. De schoone, duidelijke evenwijdigheid van hun staande stammen was een verrukking... Hun blad is niet uitbundig, hun schaduw ig klein. Zij zijn slechts te prijzen om hun blijde statieasheid. Hun hout is niet veel waard. Hun staan alleen is lenig, en heeft, ja, het golven van een langen mensch die buigt. Van zelve groepeeren ze zich, tot welke figuren niet! Somg stonden er vier op de hoeken van een wei, vier wufte torens; somg op een oud plein van gras te midden der z vellende heuvels breidde hun stoet zich uit tot een mild groepeeren, een spel van drie hoeken, grootere en kleinere, gelijkzijdige, en gelijkbeenige door malkaar, en op ieder hoekpunt leek een popel te staan, gaande omhoog, niet bizonder hoog, maar in de juiste verhouding tot zijn lieflijke beweeglijk heid en zyn lichten bouw... Ik zag ze langs de stortende beken gaarne. Langg de greppels geneerden ze zich niet om hoog uit te varen, en hoog op te schieten. Het is vreemd (misschien is het dat niet?) maar ge kunt op een boom evenzeer verliefd worden in dit gelukkig Frankrijk als op het ginsche landschap. Ig het omdat de weelde righeid hier zoo van goeden smaak is in het landschap, en is het omdat de gratie der menschen een beweeglijke weer party vindt in den boom? PLASSCHAERT. De repM w Plasschaert. Waarde collega t Indien ge niet die ongeredderde lijst van schilders, door dun en dik heen hadt willen schoon praten, zou ik nog in twijfel kunnen blij yen of er al dan niet een zweempje geraaktheid in u v weerwoord te bemerken was. Ik moet nu wel gaan aannemen, dat ge zeer ongeneigd zy't de gegrondheid van my'n aan merkingen op uw boekje te onderzoeken. 6e zegt de verantwoordelijkheid van die lijst gaarne op u te nemen hoe meent ge dat? Dat er geen onjuiste opgaven zyn betreffende geboorte en sterfdatum, etc. ? Ik bedank er ten zeerste voor dit te gaan contröeeren, in mijne zoo op prys gestelde vry'e uren. Mijn verwy't was, dat die lijst samengeflanst werd zonder eenig critigch toezicht, en my'n be zwaar, dat ge daarmee zoo'n aanzienlijk deel van de u beschikbare ruimte verkwist hebt. (Neem dit aan als een compliment, m'n waarde). Kent ge het werk van al degenen in die lijst geboekstaafd ? Ik geloof het niet. Daar zyn er n.b. onder die eigenlijk, in de 18e eeuw thuis hooren. Dat er nu al velen zullen zyn, die in een hoekje met uw boekje tersluiks die lijst zitten na te neuzen, nou zeg, dat is toch wel een al te povere uitvlucht. In oogenblikken van verveling of geestelijke vadzigheid, houdt men zich al eens met minder hartverheffende bezigheden onledig, by' v. met het nazoeken van zonderlinge woor den in een dietionnaire, of onder een abnor male belangstelling van de rubriek geboorte en gterfteaangiften van een krant. Ik gun u de voldoening aan de menschheid in uren van verveling of vadzigheid wat afleiding te bezorgen I Met uwe rechtvaardiging van de betrekkelijke negatie van Jongkindt wil ik wel voor driekwart vrede nemen. Ge mocht denken dat ik vitlustig was en daarom ben ik graag een beetje royaal nu. Uit uw repliek blijkt me ten duidelykate dat ge ruimelijk een eigenschap hebt, die velen u zullen benijden, maar, die tevens een groote verhindering kan zijn tot het bereiken van dat, waarnaar we allen hebben te stre /en: het juigte evenwicht. Ik bedoel: het mangelt u niet aan zelfwaardeering. Dat ge verklaart een zuiver inzicht te hebben van uw tekortkomingen is me een bewijs te meer daarvoor. Want ter nadere verklaring wy'st ge niet zoozeer op fou ten, den wel op de mogelijkheid van nog hoo gere volmaking uwer kwaliteiten. En wonder lijk,waar ge zegt in uw wy'ze van schrijven alles nog gedrongener, spitser te wenschen, stemt ge op negatieve wy'ze, zonder het te bemer ken allicht, in met mijne aanwijzing van uw fouten. Geloof me, zelfwaardeering is ook een hartstochten een zeer verblindende; ge wilt van uw schryfwyze of stijl, te veel een kleurig spel van woorden als een impressionnigt de kleuren naast elkaar zet gely'k zy°'t het levendigstdoen; ik wil ze liever redelijk en... een voudig gerangschikt tot zinnen, gebouwd op het ly'nenstet van de weloverwogen uiting eener gedachte. Het behoedt beter voor het overtollige gebruik van woorden, die aan de redeneering dan soms hangen als een redelooze franje. Ga maakt wel eens heel korte zinnen die kernachtig moeten schijnen, doch waarlijk vol onwezenlijkheid zyn. By'v. op bl. 190 lees ik: Nabootsing is een armoede, imitatie. Het is een valschheid. Een slecht acteur ig ze."... Armoede ig geen definitie van naboot sing" alleen zoo wat een illustratie; maar bovenal, welken zin heeft hier nog de toe voeging van het verfranschte imitatie?" Dat het ook nog een valschheid" is kan waarlijk ieder wel inzien men denke slechts aan valsch geld, valsche tanden; (kijk dit wag nog een meer redelijke uitvoerignei i geweest, om te doen beseffen hoe moeiely'k het dikwijls is het nagebootste van het echte te onderscheiden.) Op verschillende aanmerkingen bewaart ge het stilzwijgen. De ongelijkheid in uw critisch oordeelen, zooals my' bly'kt by onderlinge ver gelijking der karakteriseeringen zult ge echter wel niet toegeven. Natuurlijk is een wijziging, zelfs algeheele keering in meeningen, niet onvoorwaardelijk te misprijzen; integendeel wel eens. Maar ifc houd vol dat uw appreciatie'g soms een al te bedenkelijke wisselvalligheid vertoonen, te willekeurig verzet zgn in aansluiting met zich jong ontpoppende aesthetische in zichten. Een voorbeeld weer: Derksen van Angeren die tot voor zeer korten tijd'een zeer bijzonderlyke waardeering by u ondervond, neemt ge niet in de karakteriseeringen maaralleen in die lijst op, en zelfs scheent ge hem als zoovele anderen onder deze, minderen dan, met eens een of twee regels ter nadere kenschet sing waard te achten. Ik heb nooit geheel uwe meening over D. v. A. gedeeld; toch reken ik hem superieur aan meer dan een der nitgelezenen in de karakteriseeringen. Ik zou ecnter een wederwoord op uw repliek vrijwel noodeloos hebben, geacht, zoo ik niet inzag dat u w ver weer betreffende de bespreking Vincent van Gagh een eenigszins verkeerde voorstelling van my'n beoordeeling kan geven. Uw bespreking van Van Gogh, noem ik uiterst oppervlakkig omdat de verhouding, Van Gogn-moderne schilderkunst, er volkomen bij verwaarloosd werd, omdat die bespreking niet had mogen nalaten te wijzen op het gewichtig onderscheidende van wat ge zelf noemtden etb.ischen hartstocht" ia dit ver schijnsel, te midden van zooveel kleurverlekkerdheid, kleurdronkenheid by de anderen. Ik wil daarom nog eens wat uitvoeriger herhalen. Ge begint heel gewichtig, met te zeggen dat zyn plaats tot nu niet nauwkeurig bepaald werd". Vervolgens schijnt ge dat dan maar eens eventjes te willen doen, voor eens en voor al. Ge neemt ter hand het compas, dat, gesteld naar u ve tegenwoordige intellectneele bevindingen o ver de kenmerken van het schoone en de eischen van het kunstwerk, het onfeilbar e orien teer vermogen heeft bij de omdolingen over de uitgestrekte en veelwegige kunstdomeinen. In nog korter woorden dan bij vele anderen, zijt ge bij dit phenomeen" klaar met de kenschetsing en de waardebepaling. En nu wel vooral kan uw onverstoorbaar critisch zelfbewustzijn benydbaar heetenl Maar eerlijk gezegd, wrok ik Hierover tegen u. Als wel ergends, is hier eenige ootmoedigheid in de houding van den beoordeelaar gepast, niet uit laffe nederigheid, maar wijl hy nu tegen een kunstverschijning opziet, waarin het puur ste van een menschelyk wezen zich ge ncarneerd heeft, waarbij het zeldzame wonder plaats vond, dat een schilder iu harmo nieuze mengeling van zijn menechely'kheid en zyn kunstenaarschap zich openbaarde. Wat voor waarde heeft het dat ge zegt: ik weet dat niemand meer door zyn wilden harts tocht ig geroerd geweest dan ik?" Met welk recht? 't is lichtelijk arrogant. Ge ontwijkt het besliste antwoord op mijn uitlokkende vraag of Van Konijnenburg (ik neem dezen nu als het voordeeligste type) dan hooger geschat moet worden dan Van Gogh. Hierin lag juist een criterium. Ik zou ook de vraag kunnen stellen: is Poussin soms hooger te achten dan Rembrandt? Omdat ge in koelen oogenschouw van Vincent'g arbeid, bevondt, dat die niet tot toonbeeld kon dienen bij het stre ren naar dan idealen vorm van een kunst uiting, zaagt ge de daarin voor onzen tijd zoo onschatbare waarde voorby', als gevoeligste toetssteen voor alle waarachtigheid in kungtdaad. Gij zegt: hij is een onvolkomen wekker ten ieven ik noem zijn uiting de stem eens roependen in de woestyn. Moet dan theore tische volkomenheid aan een kunst *erk ten eisch worden gesteld boven den verwarmenden gloed van den harstocht? Hoe wilt ge toch afscheiden, reduceeren het element hartstocht tot een afgepast deel by de wording van het kunstwerk ? De hartstocht immers in alle menschelijke daad, beteekent een volheid van lust in reinheid van doelen, de ontspanning der levensenergie volkomen, die geen prik kels van buiten af noodig heeft; zij is de eerste dryfmacht van alle actie, de opwekker van intelleutueele vermogens tot volmaking van wat uit een drang tot scheppen ont staan gaat. De hartstocht, getuigenis ?an Ie?en9volheid, schept; het intellect, de geest, is de rang schikkende, regelende factor. Maar wat va t er voor den geest te regelen als er geen scheppende hartstocht is? Onze tijd die in de kunstdaad door impotentie gekenmerkt is, geeft te aanschouwen veel kunstmatig opgedrevene scheppingsdrang, een zeker onanistisch kunstbed.yf. En ziehier een menschtype waarin de hartstochtwerking nog getuigen gomt van de uitgebreide ontwikke ling der vermogens in den mensch en tevens van zyn eindigheid. De hartstochtwerking is afhankelijk van de omringende atmosfeer waaraan zij zich voedt; maar het is altijd de bewoytnluid waarin de essentie van het Ie ven zica kenbaar maakt. De flonkerende ster is het symoool van opperst evenwichtige be wogen ueid, God het meest nabij; maar ook een stormende lucht heeft schoonheid. Ver kiest ge de majesteit van sterrefonkeling, erken ook een anderen staat van geordend heid, uaar het wezen sran onstuimigheid, in deu woeligen vaart der wolken. In beide is hartstochtwerking. Kunnen we het getij forceeren ? Kunt ge u een compleeter beeld denken van onzen woeligen tijd dan de kunst van Van Gogh ? Een bespreking, beoordeeling van dezen De Tlietweet te Mm. Sommer. Cockburn. Delagrange. Een Wright-toestel. Blériot. Latham, (boven.) Paulhan, (onder.) Het terrein, waarop te Reims de vlieg wedstrijden plaats hebben, met de toestellen en met den uitkyk der jury. iiiiimiiiimiiiiimiiiiiiiiii immuun mini mm mimi miimiimiinimiii neid om bang van te worden. De grond lag bezaaid met gestorven blaren in allerlei kleuren en weemoedig hieven de zware olmen vóór het huis van mij a vriend hunne naakte armen hemelwaarts, als smeekten zij om mede lijden met hunne naaktheid; bij eiken zwaren windvlaag steunden zij en uitten klagende geluiden. In de wetering aan de andere kant van den weg vóór het huis, vormde het lood kleurige water wilde golven, die met hunne witte schuimkoppen vrij regelmatig met dof geklots tegen een schuit aanbeukten welke aan de wal was vastgemeerd en waarvan da schipper een paar dagen geleden was over boord geslagen en verdronken. Juist dien morgen wag de schuit door den kantonrechter op verzoek der weduwe ver zegeld en wag mijn vriend tot bewaarder aangesteld nadat bij zichzelf daartoe had aangeboden. Op verzoek van hem had men ook het lijk in de schuit gelaten, daar het ly'kenhuisje op het kerkhof erg bouwvallig was en juist een groote dakreparatie onderging. Alle deze bizonderheden hoorde ik eerst later, maar zijn van belang voor het goed begrip van hetgeen volgen zal. Mijn vriend, een veertigjarig ernstig en nadenkend uitziend man, gold reeds in zijn studententijd als een wel zonderling maar ook bizonder begaafd man, waarvan men in ieder geval iets buitengewoons verwachtte en niemand kon begrijpen, waarom hij in plaats van adsistent te worden bij een of anderen beroemden professor in Weenen, Berlijn, of in Nederland zelf, zich als genees heer op een klein dorp vestigde. Toe ti baande zyne knapheid zich ook hier een weg en zelfs uit Amsterdam en utrecht werd hij dikwijls door collega's ontboden, om in moeilijke gevallen adviezen te geven of bij zware operatiën tegenwoordig te zijn. Op het dorp werd hij met ontzag bejegend en menigeen die nu nog lustig op zjjn beenen rondloopt, zou zonder hem reeds lang op het stille vochtige kerkhof aan den overkant van het water rusten; hij kon dan ook geiust, zooals men dat noemt, bij hen een potje breken en welke vreemde verhalen van hem dan ook de ronde deden, steeds werd er, tegelijk vergoelijkend en tevreden getuigd, we hebben toch maar een knappen dokter." Zijn huiskamer, alwaar ik dien avond ver toefde, zag er vrij gezellig uit, heel gewoon burgerlijk ingericht, zonder foetus of gezwel op sterk water, zooals men andera wel eens in huiskamers van doctoren ziet, die on getrouwd zijn. Aan den wand hingen de bekende portretten van Annie Besant en mevrouw Blavatski, alsmede een rekje met theosophiache en spiritigtische werken, niets dat aan het interieur van een medicus herinnerde; dat alles vind je in het studeer vertrek, was vast zijn antwoord, wanneer de een of ander hierover eene onbescheiden opmerking maakte. Na het diner, dat vrij vervelend verliep, daar R. teruggetrokkener was dan ooit, werd er gebeld en een lang, bleek en zwart gebaard man verscheen, dien R. my voorstelde als zy'n collaga van W., uit D. Dit wag voor mij een uitkomst, want het gezelschap van mijn vriend was dien avona niet erg opwekkend en het begon met het opkomen der maan steeds erger te waaien, zoodat het huilend gegier en geloei van den wind door den echoorsteen en de reten der slecht sluitende deuren en ?ensters van het oude huis, mijne stemming eenigzins gedrukt ea melancoliek maakte. Eerst werd er eenigen tijd O"er patiënten gesproken en toen, na een kleine pauze, zeide v. W. plotseling , hoor toch eens dat water tegen dien schuit klotsen, je zoudt zweren, dat er iemand voortdurend tegen aanklopt l" 't Zal die dooie schipper zijn," antwoordde mijn vriend lachend, hij wil zeker nog wat varen, jammer anders, zoo'n flinke knappe vent, solide en stevig gebouwd om 100 jaar te worden. Ik heb hem gisterenmorgen ge schouwd; hy schijnt onder zijn schuit te zjjn geraakt," Het gesprek over den schipper werd voort gezet en eeneen een inleiding te zijn tot een levendig dispuut over een leven hier namaals, eindigende met eene diepzinnige beschouwing over spiritistische vraagstuk ken, waarbij mijn vriend zelfs de bewering durfde uitspreken, dat een tafel, eenmaal door handoplegging van een aantal aan wezigen in beweging gebracht, ty'dely'k een eigen ziel had en als het ware een levend wezen geworden was. De tafeldans beweerde kan niet zijn zonder inzicht van zijn beteekenis als machtig cultuurverschijnsel. Als zoo danig is hij een hoogtepunt, voor alle tijden. Ik ben voor den hartstocht, omdat er aard en graad van het kunstvolle in een werk door te herkennen is; ik stel onvoorwaardelijk den kunstenaar boven den rudit, omdat... het werk van den eerste op meer natuurlijke wijze behagend is. Als ge een edelsteen hebt, nog ruw of zeer gebrekkig bewerkt en een zuiver geslepen kristalletje, ig het toch van meer belang op de essentieele kenteekeneu van den diamant te wijzen dan op de kunst matige schittering eener hoeveelheid regel matig tegen elkaar afgebakende facetten. Vincent van Gogb was een klare diamant. De kunstbeoefening in onzen tijd lijkt wel wat op een maatschappelijke usance; alsof in een beschaafde maatschappij de klasse kunstenaars als bereiders van het geestelijk voedsel voor de gemeenschap, onontbeerlijk wordt bevonden. Da kunstuiting Van Gogh is zonder een vlekje van beschavingsverbastering. Nergens is minder op zijn plaats, het nuchter, mathematisch critigch onderzoek naar het kunstwaardige in een werk dan hier. En vooral het complex van daden kunt ge, moogt ge, bij dezen niet uiteenschakelen Het groote geheel el zijn schilderijen en teekeningen, zy'n schrifturen, zelfs zijn per soonlijke houding in het leven geeft eerst het volle beeld van een individualiteit, die zich nooit van zich zelf vervreemde. Reedg voor jaren heb ik gewezen op wat ge de tekortkomingen in Van Gogh'g kunst kunt achten zoudt kunnen achten. Eindelijk, (deel even maar) indien ge werkelijk wat aandacht besteedt voor mijn geschrijf, moet ga ook inzien dat uwe ken schetsing van mijn critiek-methode niet de juiste is. Ge moest weten dat ik Leonardo net uitgelezen toonbeeld acht voor de ont wikkeling der levenskracht eener toekomst kunst. Wat ge zegt over den ontwikkelingsgang van W. Maris, in tegenoverstelling van een vroegen en lateren staat, ik heb desgelijks mijn meening gegeven, nog niet lang geleden. Ik erken het groote gewicht der vormbepaling, steunpunt der kleurwerking en bestendiging der overreding in een kunstwerk, niet minder dan gij. De vergelijking die ge desbetreffende maakt in de Algem. Inleiding, noemend de teekening het skelet en de kleur het vleesch, ik heb dezelfde beelden gebruikt voor eenigen tijd in overeenkomstige strekking. Ten slotte: ook ik speur wel ongeveer het verschil tusschen oaze wijze van beoordeelen en beschouwing. Gy lijkt mij meer de precieuze in 't algemeen. De kern van het ver schil zal wel liggen dat gij in kunstaangelegen heden, in het beschouwende als in het produceerende, voor een zekere klagjenverdeeling zijt, waarbij ge de (vermeend) aris tocratische in eere wilt hebben. Gij acnt de kunst als domineerend levensgetuigenis van alle tyden; maar ik wil onderscheiden wat als kunstbeoefening niet mear rechtstreeksch van het leven uitgaat, het versiersel, het pronkerige, ondergeschikt oordeelen aan de waarachtige nooddruftigheden, ethisch en ma terieel, in het leven. t. t. W. STEENHOFF. De yerrezene dooie. Schrik niet, lezer, van dit opschrift, want de geschiedenis die ik ga verhalen is, alhoe wel tamelijk eenvoudig, hoogstens eenigzins luguber. Zij vindt haar oorsprong in een spiritiatische Séance. Ik wil naar aanleiding van zulke Séances en in het algemeen doen opmerken, dat spiritistische kunstenmakery'en zooals tafeldans en dergelijke grappen, ook al worden zy door vakmenschen" uitge voerd, tot onaangename, zelfs zeer droevige gevolgen kunnen leiden en derhal ?e eenvou dig verboden moesten worden. Het verhaal slaat op feiten die reeds eenige jaren oud zyn. Maar daar de hoofdpersonen nu oveleden zijn, zie ik er geen bezwaar in, het te publiceeren; onaangenaamheden voor hen of hun familie kunnen er niet meer door ontstaan. Het was op een novemberavond van het jaar 1906, dat ik een bezoek bracht by mijn vriend R. die op een groot dorp in ZuidHolland als geneesheer gevestigd was. Ik herinner mij, dat het dien dag zeer guur weer was, er woei een geduchte wind die de gry'ze zware wolken in het luchtruim over en langs elkaar deed schuiven met een snel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl