De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 5 september pagina 1

5 september 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H*. 1680 DE AMSTERDAMMER A°. 1909, WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Onder redactie -van. Dit nummer bevat een bijvoegsel. n. IF. L. Uitgevers: VAX HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar, by vooruitbetaling maij 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Zondag 5 September. Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ? 0.25 » 0.30 0.40INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Goed bedoeld maar immoreel, (Ingax.), door Toe wan. De cholera bjj ons te lalde, door H. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Herhalingsonderwijs en kinderarbeid, door 8. FEUILLETON: Feest, door W. M. Ebbink. KUNST EN LETTEREN: Een en ander o ?er den dichter Starter, door M. M. Kleerkooper. De 'absolute' meetkunde, II, door prof. 6. J. P. J. Bolland. Hollanders in Bergen, door prof. dr. H. Logeman. Kunstenaarsle ven, door N. Berichten. - VOOR DAMES: Een kranige vrouw, met portret. Het volkzelf over prikkel-litteratnnr. Raffia-vlech ten, door S. B. Allerlei, door Caprice. - UIT DE NATUUR, door E. Heimans, De Lof der Zotheid, met afb., beoord. door dr. J. Lindeboom. De 4-jaarljjksche te Arnhem, door Plasechaert. In Memoriam, dr. M. R. Gorten, door A. J. A. Flament. Een antwoord aan den heer W. Steenhoff, door piasachaert. Antwoord aan Plasschaert, door F. Adatna v. Scheltema. Angst voor cholera, met afb?door L. M. De Verenigde Staten van Zuid-Afrika, door dr. J. B. Sche pers. De gerechtelijke eed, door Taco H. de Beer. Griekenland voorheen en t ban si door H. G. Ibels. FINANCIEELE KRO NIEK, door V. d. M. ALLEELEI. INGEZONDEN. DAMRITBRIEK. 6CHAAKSPEL. ADVERTENTIES. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIHIIIMIIII Goed bedoeld maar immoreel. (Ingezonden). Het is al jaren geleden, dat een zeer gezien hoofdofficier van het Nederlandsch Indische leger, als zijne meening gaf, zich niet te kunnen voorstellen hoe een gouverneur generaal, een legercomman dant een nacht rustig konden slapen, als zij er aan dachten hoe weerloos wij tegenover een buitenlandschen vijand stonden. Eens zal de tijd komen, dat een vreemde mogendheid, in overleg met andere, ons onze Oost-Indische koloniën met geweld zal afnemen. Dan zal een ge schiedenis geschreven worden, en tien tegen een zullen degenen, die dan toe vallig de leiding in handen hebben, hunne namen niet met eere daarin vermeld vinden. Een zondebok zal men zoeken, en zal men vinden ook. Zeker, sedert den dag, dat die sym pathieke chef, die wel wat achter de schermen had kunnen kijken, zijn meening tegenover ons jongeren zoo onomwonden uitsprak, is er wel wat gebeurd, is er wat verbeterd. De verdediging van West-Java is althans zo a ingericht, dat wij met eere zullen kunnen ondergaan, als het uit zoovele heterogene bestanddeelen samengestelde Indische leger tegenover een goed gewapenden B.V. even schitterend zijn plicht zal doen als tegenover den inlandschen vijand, als de bevolking ons niet hindert, en ten slotte als een B. V. ons de eer aandoet om het bezit van West-Java met ons te vechten. Nog steeds denkt men althans men doet of men zoo denkt dat delndische archipel met landversterkingen te verdedigen is, terwijl het toch voor de hand ligt, dat die koloniën met hun enorme kustlijn alleen door een vloot behouden kunnen worden, dat in een strijd om onzen Indischen archipel de beslissing ter zee ligt, dat wie meester is van de zee, den geheelen toestand beheerscht. Ik weet het, onze middelen laten niet toe een vloot te scheppen, die het met hoop op succes tegen een vermoedelijken buiten landschen tegenstander zou kunnen op nemen ; er zijn er dan ook, die de landversterkingen alleen maar beschouwen als het middel om den op buit belusten vijand te noodzaken tot een ernstige onderneming als hij zich in het bezit van Java zou willen stellen. Sedert cenige jaren heeft men de defensie van Java zoogenaamd krachtig aangevat, heeft wat versterkingen opgeworpen, en is vooral erg geheimzinnig en lichtschuw. De Indische officier wordt niet werd althans niet tot voor korten tijd tijdens zijn militaire opleiding op de hoogte gebracht van het verdedigingsstelsel in onze koloniën, en de Indische troepen officier wist van de defensie minder af dan b.v. de Japanner. Vrees voor kritiek leidde tot die geheimzinnigheid; maar liierait blijkt wel voldoende dat de leidende personen die defensie zelf niet zoo heel hoog aanslaan, anders zou men niet zoo bevreesd geweest zijn voor een beoordeeling. Het zou het gezond verstand onzer Indische officieren onrecht aandoen zijn, als niet dadelijk werd opgemerkt, dat velen gevoelen hoe wij bij een ernstige poging om ons onze koloniën afhandig te maken, op Java niet anders zouden kunnen doen dan verhongeren of achter waarts 'concentreeren", tot dat we niet meer achterwaarts zouden kunnen gaan. Er zijn er velen die het al duidelijk voor oogen hebben: onze zwakke vloot in een paar dagen, na haar plicht te hebben gedaan, in elkaar geschoten of ontredderd ergens opgesloten, onzebuitenbezittingen daarna, na zwakken tegen stand, bezet en Java van alle gemeen schap afgesloten. Dan komt de puzzle: zou de B. V. landen of niet? Is Java inderdaad zwaar versterkt, en zijn die versterkingen goed bezet, staat er verder een veldleger van beteekenis klaar, zoodat het te voorzien is, dat de vermeestering van Java zware offers zou kosten, dan geloof ik voor mij, dat een B. V. Java afgesloten zou houden, om zoo tot over gave te dwingen. Alleen Soerabaja zou de B. V. waarschijnlijk wel de moeite van vechten waard vinden. Overigens kan hij op de buitenbezittingen rustig den gang van zaken afwachten. Alleen in n opzicht zal in de toekomst misschien Java in gemeenschap met de buiten wereld blijven en dat wel door de draadlooze telegrafie, als deze zulke vorde ringen blijft maken als in den laatsten tijd. Het bevel om te capituleeren zal derhalve uit Den Haag wel altij d kunnen worden overgeseind. Maar dat is voor de defensie van niet veel waarde. Uit het bovenstaande mag wel de gevolgtrekking worden gemaakt, dat bij velen een gevoel van onmacht in zake de verdediging tegen een B. V. bestaat. Waar we zelf dat gevoel niet kunnen wegnemen, daar rees de vraag: wie kan ons helpen ? Als de bevolking ons eens zou willen bijstaan! Eenmaal op dat denkbeeld voortbordurende waren de schoone woorden spoedig gevonden. Den bruinen broeder tot ons opheffen, hem doen inzien dat hij het bij ons zoo goed heeft, als geen ander het hem zou kunnen of willen geven, schouder aan schouder zouden ze dan strijden met ons Indisch leger, als er wat te strijden valt... het was haast niet met droge oogen te lezen, hetgeen van het lachen of van het huilen kan komen, dat hangt van den kijk af, dien men op deze kwestie heeft. In de Nieuwe Bott. Courant van 19 Juni heeft de heer Raden Mas Noto Soeroto, en .in het nummer van l Juli de 1ste luite nant van het Nederl.-Indische leger, gedetacheerd aan de Hoogere Krijgsschool, J. C. A. Bannink, zich in dien geest uitgesproken. De defensie van Java met behulp van Javanen" staat er boven die stukken, hetgeen de zaak niet begrijpelijker maakt; Java wordt toch niet alleen bewoond door Javanen ? Begrijp ik die twee heeren goed dan willen zij dat de bevolking van Java ons zal steunen in onzen strijd tegen een B. V. De luitenant Bannink zegt: Dan nl. als bet Javaansche volk (? T.) een weerbare natie (P T.) geworden zal zijn zou het leger niet meer alleen staan als een vreemde tusschen, maar als een bond genoot naast het volk, om met vereende krachten den vreemden indringer in zee te gooien." Ik geloof dadelijk dat die heeren het heel eerlijk en ernstig meenen, dat hun uitingen in deze richting slechts in onvoorzichtigheid geboren zijn". Dit is de reden, dat ik dien schrijvers de vraag wilde stellen of zij wel over de gevolgen van hetgeen zij voorstaan hebben nage dacht? Van den niet-militairen heer Kaden Mas Noto Soeroto is niet te ver wachten dat hij de consequenties geheel overziet, van den luitenant Bannink mag dat wel gevorderd worden. Een te wapen geloopen bevolking, zou ons niet anders kunnen steunen, met de daad althans, dan door het voeren van den kleinen oorlog, een guerillakrijg. Hebbendegenen, die dit voorstaan, wel eens overwoger, aan welke represaillemaatregelen van den vijand de bevolking dan zou bloot staan ? Een blik op de geschiedenis van den Fransch-Duitschen oorlog zal hen anders voldoende inlichten. Hebben zij wel in het oog gevat, hoe benden franctir^urs de bevolking zouden vexeeren? Is het niet vaak gebleken dat vrijkorpsen de schrik van een streek waren? Als men dit alles overweegt, moet men wel tot de slotsom komen, dat als de bevol king van Java op die wijze aan den strijd tegen een B. V. zou deelnemen, wij den beslissenden stap zouden gezet hebben op den weg die leiden moet tot ontevre denheid en wellicht bepaald vijandige stemming der bevolking. Ik vraag met welk recht zou men de bevolking van Java aan die door haar niet te voorziene gevolgen blootstellen? Zou dit moreel te verdedigen zijn ? Het resul taat zou bovendien niet anders dan poover kunnen zrjn. Het lijkt zoo een voudig, van die kleine bewegelyke afdeelingen franc-tireurs uit de bevolking gevormd, ongrijpbaar als spoken, die den vijand harceleeren, hem het verblijf haast onmogelijk maken, steeds zijn transporten bedreigen, patrouilles overvallen, gemeen schappen afsnijden! Maar in werkelijkheid is het zoc geheel anders. Dan heeft men te maken met een tegenstander die elke gewelddadigheid, door dergelijke vrijkorp sen gepleegd, ernstig zou straffen en de gevolgen zou verhalen op de bevolking. Nimmer worden hoogere eischen gesteld aan het physiek en het moreel van het individu dan juist in den kleinen oorlog, waar list, Ausdauer, vermetelheid, het gebrek aan getalsterkte moeten vergoeden. Snel handelen, snel verplaatsen, steeds gereed een slag te slaan, ziedaar hetgeen van een franc-tireurscorps wordt gevordord.Er zijn dan ook maar weinigen die de noodige physieke en moreele eigenschap pen bezitten, die den franc-tireur eigen moeten zijn. Wat is er in 1870/71 niet weinig door die vrijkorpsen bereikt, als men een paar inderdaad schitterende wapenfeiten, die nog steeds verheerlijkt worden, eens buiten beschouwing laat. Hoe streng zijn de Duitschers daar toch niet tegen opge treden ; men behoeft er de handleidingen over het oorlogsrecht maar pp te slaan. In een oorlog in onze koloniën zou een B. V. zeker niet minder zwaar zijn hand op de bevolking doen rusten, en hij zou er gauw genoeg in slagen de bevolking er toe te brengen alle hulp aan die vrijkorpsen te weigeren en zonder die hulp kan een vrijkorps wel wegblijven. Het is niet de eerste maal, dat ik in geschrifte er op wijs hoe de graaf d'H risson in zijn Journal d'un officier d1 ordonnance ronduit front maakt tegen dat franc-tireur-spelen. Die zijn vaderland in oorlogstijd wil dienen, zegt hij ongeveer, maakt niet zooveel omslag, hij ga een voudig naar den burgemeester en late zich als soldaat aanwerven. Deze schrijver heeft de ongelukkige worsteling van zijn vaderland van het begin af, en door zijn speciale positie zeer goed, kunnen volgen. Hij is over die franc-tireurs niet goed te spreken en ik geloof ten rechfe. Een der triomfen van den modernen tijd is geweest, dat de oorlog gevoerd wordt tusschen de legers, dat het volk als het zich onzijdig houdt daarbuiten wordt gelaten. Door dit beginsel is de oorlog al minder wreed geworden. Zoodra er echter een levée en masse ontstaat, dan is de binnengedrongen vijand voor eigen veiligheid verplicht, den oorlog zonder genade te voeren. Zou men daaraan een overheerscht ras willen bloot stellen ? Mag men het daaraan bloot stellen ? Ik denk van neen. Ik zal hier niet inlasschen een be schouwing over de gevechts waarde van den bewoner van Java; dat is een gebied waarover men nimmer uitgepraat raakt. Wel is het van belang eens te over wegen van welke waarde de inlandsche soldaten zullen zijn tegenover een B.V. die niet op den loop gaat voor Orree attaqueeren". Ik voor mij geloof, dat die inlandsche soldaten tegenover een modern bewapenden vijand van nul en geener waarde zullen blijken te zijn. Ook in het Indische leger zal het blijken, dat de gemakkelijke overwinningen op een slecht bewapenden en slecht aangevoerden inlandschen vijand behaald, in een strijd tegen een B.V. eer nadeelig dan voordeelig zullen zijn. Wij zouden gaandeweg moeten leeren, maar daarvoor zal de tijd ontbreken, en al leeren we wat dan zal de tijd om er profijt van te trekken er niet zijn. Het in het Indische leger den laatsten tijd gevolgde oefenings systeem, tegenover den inlandschen vijand patent, heeft er ook al niet toe geleid het Indische leger bruikbaarder te maken voor een strijd tegen een B.V. Hoeveel hoofdofficieren van het Indische leger zijn in staat om een eenigszins groote samengestelde troepenmacht naar behooren aan te voeren? Als er eenige jaren geleden te Weltevreden parade gehouden moest worden met een bataljon of drie, dan werd er een plattegrond geteekend van de opstelling, met de afstan den er bij. Men zou nu de bevolking schouder aan schouder'1 willen laten strijden met een voor den strijd tegen den B.V. minderwaardig leger? Het behoeft geen betoog wie dan het zwaarste 't gelag zou hebben te betalen. Daar ik van meening ben, dat wij nimmer de immoraliteit zouden mogen begaan om de bevolking van Java tot een levée en masse tegen een binnengedrongen B.V. over te halen, kan ik buiten be schouwing laten of, gesteld men werkte toch in die richting, die bevolking er gevolg aan zou geven. Wil men toch mijne meening er over? Welnu, ik ben er vast van overtuigd, dat bij het eerste schot uit het vijandelijke scheepsgeschut, de bevolking er vandoor zou gaan. Zij zal zich dan op veilige plaatsen ophoopen, gebrek aan allerlei zal daar ontstaan, met daarvan het ge vol g zijnde misdrijven en onlusten. Het kan best zijn, dat er zich lieden zullen aanmelden om vrijkorpsen te vormen, maar dat zullen alleen duistere elementen zijn, die wel lust voelen in rampassen onder officieuse goedkeuring, dat zullen vrijscharen zijn, die den vijand geen kwaad doen, maar de bevolking terroriseeren. Het spreken over een Javaansche natie is woordspel, er bestaat geen Javaansche natie, evenmin als een Madoereesche of Soendaneesche natie. Jaren en jaren zouden er mede heengaan om die volks stammen in zulk een richting op te voeden, dat wij van een natie" in de beteekenis, die wij daaraan hechten, zouden kunnen spreken. Wil men die richting uit, er bestaat geen bezwaar tegen, als men maar niet denkt, dat wij daaraan iets voor de defensie van onze koloniën zullen hebben. Zooveel tijd zal ons waarschijnlijk niet meer gelaten worden; we leven snel in den moder nen tijd. Om niet misverstaan te worden plaats ik hier de verklaring, dat het streven om het inlandsche element in het Indische leger bruikbaarder te maken, o. a. door zonen van aanzienlijke inlanders tot officier van het Indische leger op te leiden, door in het algemeen den inlander te verheffen, mijn volle sympathie heeft. Waar wij voor de defensie van Indie slechts beschikken over een zwakke vloot, wat versterkingen en een leger van twijfelachtige waarde voor den strijd tegen een overmachtigen, goed uitgerusten B.V., daar acht ik het immoreel, al bedoelt men het nog zoo goed, te trachten de bevolking van Java de rampen van een levée en masse te berokkenen. Hier tegen verhef ik luide mijn stem. Te meer doe ik dit omdat dergelijk gepraat over het schouder aan schouder strijden" van de bevolking met het leger een uitnemend slaapmiddel is. Het kan er tos leiden, dat wij hoe langer hoe minder zelf voor de defensie van Java zorgen, waarvan dan het gevolg zou zijn, dat wij niet eens met eere te gronde zouden gaan. TOEWAX. De cholera bij ons te lande. De cholera heeft dan bij ons treurigerwijs haar intree gedaan. Men wist het, te St. Petersburg woedde ze allang. Ook Riga was besmet verklaard. Maar St. Petersburg en Riga, die liggen zoo ver, en Rusland wordt nog wel voor een deel, al zijn het nu juist deze steden niet, tot Aziëgerekend. Intusschen bij een veelvuldig verkeer als tusschen St. Petersburg, Riga en onze havensteden, liepen we doorloopend gevaar. Een enkele lijder aan boord en de kans werd bijna zekerheid. De autoriteiten mochten dus wel op haar <\ul vive zijn, en dit waren ze dan ook, en zeer geducht, schrijft de N. Ilotterd. Crt. (Oehtendbl. 26 Aug. jl.). Niet enkel liet men het aankomen op de staatsquarantaine aan den Hoek van Hol land, doch in aansluiting en in overleg met den quarantainedienst zijn de schepen, ge komen uit een besmette haven en na de quarantaine aan den Hoek naar hier opge varen, door den gemeentelijken ontsmettingsdienst dagelijks geobserveerd, voor namelijk met het oog op het mogelijke uitwerpen van, onder meer, ballastwater en drinkwater uit tanks, welk water zou kunnen zijn ingenomen op een besmette rivier. Het aantal van die schepen heeft verleden jaar en dit voorjaar eenige honderd tallen bedragen. Ook wat de stad betrof was men steeds op zijn qui vive. Aan alle politieposten stonden tot onmiddellijk afhalen gereed behoorlijk verpakte fleschjes voor het op nemen van uitwerpselen van zieken, bij wie aan cholera gedacht zou moeten worden. En 't was aan alle particuliere medici hier ter stede verleden jaar bij hernieuwing be kend gemaakt, dat deze fleschjes als middel tot het stellen van hun diagnose te hunner onmiddellijke beschikking stonden, 't Bacte riologisch laboratorium van dr. Poels was er van uur tot uur op voorbereid, om dadelijk nadat zulk een fieschje daar door bemiddeling van den ontsmettingsdienat eventueel zou worden bezorgd, een bacte riologisch onderzoek aan te vangen." *** "We zullen deze lofrede hier even laten slippen, wijl lofredenen, als ze zoo opzettelijk geschieden altijd iets verdachtelijks hebben. Qui s'excuse s'accuse. Wat had er toch eenige dagen te voren plaats gehad? Men weet het: het geval met de zuurtjes. Heel Nederland was in opschudding ge bracht. Er zoüen vier kinderen den dood hebben gevonden tengevolge van vergifti ging. Overal werd de politie in werking ge steld, overal werd van dit vergjftige goed in beslag genomen. En horribile dictu,al spoedig ontdekt, in schoensmeerdoopjes moest sui kergoed zijn verkocht. Het geval zou komisch zij o, indien het niet tragisch ware, want behalre dat deze onschuldige fabrikant slachtoffer werd gemaakt, deze arme vier kinderen stierven zonder doeltreffend te zijn behandeld, werd dagen achtereen een zoo bevolkte en door haar vele water verbindingen voor cholera vatbare stad, blootgesteld aan verbreiding der ziekte, wat dan ook helaas tengevolge heeft gehad, dat er thans reeds over de 10 dooden en ver over de vijftig aangetasten of verdachten zijn. Laten we nu de nuchtere feiten spreken, daarbij vooral goed in aanmerking nemend, dat de gevreesde ziekte Rotterdam niet onvoorbereid heeft gevonden, zooals de officieele term luidt: "Welnu dan: In het avondblad N. Rotterd. Crt. van Vrijdag 20 Aug. stond het bekende bericht, dat we hier nog eens overnemen, om er een en ander mee aan te toonen: In het gezin van den ketelbikker C. Korteland aan de Atjehstraat No. 15a, alhier, werd in den afgeloopen nacht de hulp inge roepen van dr. V. Huisman. Van denegen kinderen die van dit gezin deel uitmaken, waren vier meisjes gisterenavond te 11 ure ernstig ongesteld geworden. Die onge steldheid openbaarde zich door brakingen, krampen en zware inwendige pijnen. Dr.V. Huisman, die dadelijk aan vergif tiging dacht, verleende onmiddellijk alle hulp, maar kon niet voorkomen dat inden ochtendstond, om vijf en om zeven uren achtereenvolgens onder hevige pijnen bezwede 9 jarige Jacoba ende l/i-jarige Adriana Trijntje. Sedert is de 11 jarige Louise ster vende en verkeert de 4 jarige Gornelia nog in levensgevaar. De deelneming van de buurt met het zoo plotseling in rouw gedompelde gezin is groot. Heel de Atjeh straat is er den gansenen dag vol van. De politie die vanochtend door dr. Huisman met de plotselinge sterfgevallen in kennis gesteld werd, toog op onderzoek." enz.enz. Dit werd dus Donderdagsavonds 11 uur. Den volgenden middag bezweek ook de 11-jarige Louise onder hevige pijnen. Men kent verder het verloop, den twijfel en de angst door het geheele land. Toen verscheen Woensdagavond 25 Aug. en blijkbaar zoo laat, dat maar een gedeelte in het avondblad kon worden opgenomen een of ficieele kennisgeving van Rotterdam's burge meester, dat de vergiftiginsgevallen cholera asiatica bleken te zijnen, en dat nog twee ge vallen erbij en vijf verdachten in het zieken huis waren opgenomen. Overigens behoefde zich niemand ongerust te maken, want naar de overtuiging van den inspecteur van het geneeskundig Staatstoezicht, den directeur van de Rijksserum-inrichting, den waarnemenden geneesheer-direkteur en de bacterioloog van het ziekenhuis, de directeur en bacterioloog der drinkwaterleiding, de directeur van den ontsmettingsdienst, was hij gerechtigd te verklaren, dat naar de overtuiging van al de bovenbedoelde auto riteiten de hygiënische toestanden te dezer stede en de genomen maatregelen recht gaven de toekomst zonder ongerustheid af te wachten. Intusschen was de N. Bott. Crt. erop uitgetogen en reeds Donderdagmorgen bij de herplaatsing van de officieele kennis geving, kon ze ons volledig inlichten. En wat blijkt nu ? Dat dr. Huisman, reeds in denzelfden nacht aan cholera heeft gedacht. Van dr. Th. G. den Houter, inspekteur van de Volksgezondheid, verneemt het blad: Dat met het aanvankelijk resultaat van het bacteriologisch onderzoek, ingesteld bij de 4 kinderen Korteland, die overleden zijn, niet geheel in overeenstemming was, het ziektebeeld, dat zij opleverden. Dit onder zoek heeft daarom op de meest nauw keurige en uitgebreide wijze moeten plaats vinden, maar heeft daa ook ten slotte vol komen zekerheid verschaft, dat men te doen had met cholera asiitica. Hoewel in het ziektebeeld een en ander waar te nemen viel, dat niet in overeen stemming was met de meening, dat hier cholera asiatica aanwezig was, heeft die ziekte de Rotterdamsche autoriteiten toch niet onvoorbereid gevonden. In weerwil van het duistere van het ziektebeeld zijn terstond alle maatregelen genomen, als ware de cholera van meet af aan met zekerheid geconstateerd". ^Ye zullen nu niet ingaan op die schoone kromspraak van het bacteriologisch onder zoek, dat niet geheel in overeenstemming was met het ziektebeeld dat ze opleverden (ergerlijke verdraaiing) doch vragen hoe men alle maatregelen heeft genomen van meet af, als de burgerij eerst zes volle dagen later in kennis wordt gesteld ? Het antwoord hierop vindt men een eind verder in 't zelfde blad. De N. Rotterdamsclte Crt. had toch nog een en ander vernomen omtrent de geno men maatregelen. Zoo is er ook 's morgens, zegt het blad, onmiddellijk een flescbje met uitwerpselen aan het laboratorium bezorgd, nadat ziekteverschijnselen bij de kinderen van het gezin Korteland dr. Huisman, van oud-Charlois, 's nachts aan cholera hadden doen denken, waarvan hij reeds 's morgens 6 uur de directie van den ontsmettings dienst per telefoon in kennis stelde. Met het oog op verdenking van die ern stige besmetting zijn toen dadelijk, 's mor gens half-zeven al, een opzichter en twee

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl