Historisch Archief 1877-1940
1680
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD 'VOOR NEDERLAND.
wwe ran belang geweest voor 't opsporen
van nadere bijzonderheden.
De naam Robynson" en het beroep van
Starters vader geven wat meer Taaiheid aan
de gissing, dat das dichters familie tot de
Brownisten behoord zon hebben, welke in
1607 wegens de vervolgingen van Jacob I
naar ons laad vluchtten. Hun hoofdman was
namelijk de bekende John Robinson en
onder de aanhangers dezer gecte trof men
vele we?er« aan.
Londen, Aug.'OQ. M. M. KLEEBKOOPER.
De 'absolute' leettefie.
Tegenstrijdigheid in het logische punt van
uitgang der 'Euclidische' of werkelijke meet
kunde valt zeer zeker te erkennen. Maar dat
is in het algemeen gesproken niets bijzon
ders; de zelf weerstre ving der werkely'khtid
maakt van de zuiverste redelijkheid eene
begrijpelijke zelfweerspreking. Tegenstrijdig
heid heet in de verstandige of zich innerlijk
onderscheidende re ie het als geschil gadachte
verschil harer eigene eenheid. En wie over
evenwijdige lijnen axiomeu en theoremen
?wil opstellen, daartoe allereerst zich vragende,
?wat men met evenwydighedeu moet bedoelen,
?wat evenwijdigheden zijn, hij dus die van
evenwrjdigheden om te beginnen eene be
paling of dtfiaitie wil geven, zoekt verschil
aan eenheid en eenheid van het verschillende,
dat geene eenheid zónder verschil, geene
identiteit zónder differentie kan blijken; hij
zoekt niet identieke identiteit. Men noemt
de gestrektheid eener !y'n in de meetkunde
hare 'richting', om van hare eenheid het ver
schillende te stallen, dat hare bespreking
mogelijk maakt, maar komt hiermede dan
al aanstonds tot de strekking of gestrektheid
zonder snelheid, die als richting niets te
beteekenen heeft; men voorkomt in dezen
wat men voorbereidt, een begrip aannemende
uit de bewegingsleer. Zoo laat zich van te
voren denken, dat niet zonder onverstand
en 'zelf weerspreking de richting ook van even
wijdige lijnen besproken wordt. En inder
daad, vraagt men zicb, of eveawydigelynen,
lynen van dezelfde dan wel verschillende
richting z(Jn, dan zal men zich moeten zeggen,
dat twee lijnen twee richtingen hebben, dat
zich geene verschillende lynen zonder ver
schillende richtingen laten denken, en meteen
heeft men weer in en voor zijne verbeelding,
dat het verschil van richting aan evenwy'dige
lynen niets te beteekenen heeft. Want ver
meerdering of vermindering van beider wijdte
of afstand brengt het niet mede; het ver
schil van richting aan evenwijdige lijnen is niet
noementwaard, en evenwydige lynen blyven
evenwydige lynen, aldus ten slotte weer het
tautologisch onderscheidende of zuivere ver
stand. Tracht nu weer de rede te zeggen,
dat evenwydigheden iets zijn, iets anders zijn,
maakt zij 'evenwijdigheden' tot onderwerp
van een gezegde, waarin wat anders of wat
meer dan 'evenwijdigheden' wordt gezegd,
gewaagt zij op nieuw van hare strekking of
lichting, om die als enkelvoud aan evenwijdig
meervond te bespreken, dan aioet ze hoor
baarheid geven aan het inzicht of aanschou
welijke besef, dat de richting van evenwij
digheden dezelfde blijft en toch verschilt,
gely'k ze verschilt en toch dezelfde blijft ;
zeer verstandig spreekt hierom in
Windelbands geschiedenis der oude wijsbegeerte de
Münchener hcogleeraar S. Günther van de
in het parallelenaxioom ontegenzeggelijk
schuilende 'aporie'.
Wanneer zelfweerstreeing en selfweenprtking
bedenkelij kheden zijn, schuilt er t/edenkeiijkheid
in alles, alles, wat zich laat bespreken,
waarmede dan echter de aanschouwing, de
voorstelling of de verbeelding, die de rede
in haar en over haar doet spreken zooals ze
«preekt, nog niet tot eene onredelijke,
redelooze en 'onlogische' verbeelding is gemaakt.
Men mag de werkelykheid onzer verbeelding
absoluut wiskundig voor een 'gevai' verklaren
van de berekenbare denkbaarheid, maar de
ware verbeelding bly'ft met de ware en
Je k«h nog alleen gaan," zei Stoel. Ik
zal me weg wel miade."
Scherpe repliek lag al op haar tong, toen
een hossende bende jongens en meiden,
schreeuwend met schorgezongen keelen, Stoel
deed zeggen: Pas op. Bij elkaar bly've."
De troep raasde voorbij, baande z'n weg
door de menigte, die bang te worden mee
gesleurd, angstig uitweek.
Dat moste ze toch verbieje, dat hosse"
zei Stoel.
Die hebbe tenminste lol" kreeg-i te
hooren.
Hij zweeg maar.
't Begon nu zachtjes te regenen.
Zet je parrepln op, Marie, 't Regent".
Parreplu ? 'k Heb geen parreplu".
Jrj niet ? Wie heit 'm dan ? Ik heb 'm
ook niet", zei Stoel verschrikt.
Piet heit 'm ommers, vader" kwam Trui
er tusschen.
U heb 'm an Piet gegeve".
Ja, dat heb-i ook" snauwde Marie.
Affijn" aei St«el 't regent niet hard.
't Zal daly'k wel ophouwe As 'k me niet
vergis, kenne me hier niet verder. Hier
motte ze langs komme".
Hier zie je niks" bitste Marie, kijkend
naar de zwarte mB&cchenhaag, waarboven
kleine troepjes uitstaken, die op stoelen of
karren een plaatsje hadden gekocht.
Laa'n we maar es d'erlaags loope. Mis
schien is 't er cog wel 'n plaasie" troostte
Stoel.
Ze liepen door, uitkijkend naar een ge
schikt plekje; maar overal was de
menechenry' even dik, ondoordringbaar. Telkens
hoorden ze plaatsen aanbieden op nog leeg
staande karren en stoelen, en n was er,
die slechts een dubbeltje vroeg.
Hoor je ?" vroeg Marie. Die vraag maar
een dubbeltje".
Ja" zei Stoel, maar heb jij dan cente?"
Die had je kunne hebben, as je maar.,.."
Leg nou niet langer te klesse. Is 't mijn
schuld, dat die lamsak van 'n jonge ons
kwy traakt ?"
Marie, bang voor ruzie, nu ze hem kwaad
zag worden, zweeg, kropte haar ergernis op
tot ze thuis zouden zijn straks.
't Begon harder te regenen. Hier en daar
werden parapluies opgestoken.
Die broerling van een jonge," mompelde
Stoel.
Ken dat kind ook niet helpe," zei
Marie.
Laa'n we hier nou maar bly've staan onder
de boome. 't Geeft altijd wat," beweerde
werkelijke denkbaarheid vereenigd. En de
verbeelding, waarmede soms de rede zegt,
dat bij vooronderstelling van twee pun
ten of een« ly'n door een derde punt
buiten die lijn niet meer dan ne evenwij
dige lyn gaat, is geene verbeelding van
redelooze en onzinnige dingen, maar van bere
deneerde en zinry'ke ondingen, verbeelding
van de rede zelve, de redelyke of logische
verbeelding, al laat zich hier terstond eene
allerverstandigste op- of aanmerking maken.
Want, laat zich vragen, hoe zal door het
derde puct eene evenwijdige lijn gddn? Hoe
zal eene lijn zonder meer heeleroasil gaan?
Eene lijn is eene grens en de grens is nergens;
eene lijn bestaat niet, staat niet en gaat niet.
De meetkunde, men kan het zich niet te
duidelijk maken, is potentialiteit of onont
wikkeldheid van mechanica, voorbereiding
van bewegingsleer, en ze moet hierom mede
brengen wat zy op zichzelve niet bespreken
kan, bewéglykheid. En eene lijn is eene
ingebeelde strakheid, die in hare onvoelbaar
heid en onzichtbaarheid alt richting zuiver
meetkundig voorloopig niets te beteekenen
heeft, en dus cok nergens heeft te komen;
de lijn van de meetkunde is onbeweeglijk,
en vervolgt dus allerminst een 'doel'. Niet
temin heeft in zijn 'Systeem van Logica'
(3: 24,7) John Stuart Mill geschreven, that
parallel lines 'pursue' the eatne direction;
woordelijk heet het daar, dat the meaning
of parallel lines is lines which pursue exactly
the same direction". Wij vragen hier niet
meer: are th«y moving? Moving in the direc
tion of the same pnnt, taere to meet? Het
spreekt van ze f, dat de evenwijdig! eid van
lynen een geval i->, waarin bespreekbaarheden
elkander niet ontmoeten, al is het niet ont
moeten met evenwijdig zyn niet
ononderscaeidenlyk n; J. S;. Mill maakt op de aan
gehaalde plaats dan ook de opmerking, dat
if to be in the same plane" waarvan
intusechen by lynen voorloopig nog niet
gesproken wordt, of téft te worden, if
to be in the same plaue and never to meet
were all that is meant by being parallel, we
should feel no incongruity in speaking of a
curve as parallel to its asymptote." Wat dan
van evenwijdigheden met verstand te zeggen?
Het verstand is niet allén in de wereld, en
moet tot rede komen, om te leeren geven
en nemen, wat hier dan zeggen wil, dat het
moet leeren inzien, hoe onmogelijk een zuiver
of uitsluitend verstandig spreken ook over
evenwijdige lijnen is. Want het is niet eens
volmaakt verstandig, te zeggen, dat even
wijdigheden overal evenwijdigheden zijn en
blijven, omdat ze nergens en allerminst dus
overal zijn, zoodat zy' ook niet ovtral evenwijdig
zijn; geeft men niettemin toe, dat zij ergens
zijn in de verbeelding, dan zijn ze toch daar,
waar zy een einde nemen, zonder wijdte of
afstand, en waar ze niet zy'n te denken ook
niet als evenwijdigheden te denken. Maar
zy'n ze dan ergens meer of minder wijd van
elkander, zij, de evenwydige lijnen? Absolute
negativileit is het ware, en in waarheid laat
zich zeggen, dat evtnutijdigheden niet overal
evenwijdigheden zijn; wie wét wat hij zegt
en du i niet meer meent wat hij zegt, zegt
het in waarheid. Verkeert men echter die
ontkenning in hare bevestiging', dan komt
de in hare waarheid schuilende onwaarheid
vast ^oor den dag; meent men te moeten
zeggen, dat eienwijdigheden ergens dus wel iets
anders dan evenwijdig lieden zullen zijn, dan
vervalt men tot stellende en stellige wd
nwetenschap, al laat zich zulke waanwetenschap
planmatig zelfs berekenen. De absolute meet
kunde is dan ook zeer in eere by vele
'wetenschappelyke' menschen, die niet wijs zijn,
menschen, die aan bestaanbaarheden in
Nergenshuhen 'wetenschappelijk' gelooven
in den geest der nieu^erwetsche
geestenzienerij ; een abeoluut meetkundig menich is de
onwillekeurige geestrerwai. t en bondgenoot der
ipiritislen.
Geschiedkundig gesproken heeft zich aan
pogingen om van het elfde Euclidische axioom
een theoreem, van eene zoogenaamde
onweersprekelykheid eene bewijsbaarheid te maken,
eece absolute wiskundigheid ontwikkeld, die
op zichzel'e nog niet is wudawetenschap,
S'.oel, en het drietal bleef staan onder een
hooge kastanje, wien's bladertooi echter te
dun was om veel bescherming te bieden.
As rne ons een beetje uitrekke, as je op
je teene gaat staan, kejje nog wel zien. Ik
zal..."
Maar eensklaps liet Marie een zwak gilletje
hooren, greep ze haar man bij z'n jas en
wijzend raar de overkant van de straat, met
een gezicht, waarop de grootste verbazing te
lezen lag, zei ze: Kijk es... nee maar...
zoo'n ... gotallemachtig, zie je dat?"
Watte?" vroeg Stoel.
Kijk dan, daar. Daar heb i 'm, Piet, daar
bove de andere uit. Wat een beest van een
jonge."
Aan de 07erkant tusschen de mensehen,
uitstekend boven de menigte, stond Piet. Hij
had zich blijkbaar een plaatsje gekocht,
rookte een sigaret en stond veilig tegen de
regen onder de parapluie. Vroolijk keek-i om
zich heen, blij met z'n vrijheid en z'n goed
plaatsje, gekocht uit vader's portemonnaie.
't Was zeker, dat-i geen oogenblik aan z'n
ouders dacht.
Stoel, die hem eindelijk zag, was sprake
loos van verwondering. Met oogeu, wijd
open van verbazing over zooveel brutaliteit,
keek-i even z'n vrouw aan, toen weer naar z'n
zoon, en wist-i een oogenblik niet wat-i
doen zou. Dat begreep-i wel, naar den jongen
toegaan was onmogelijk. Hevige woede kwam
op in hem. Hij moest zich laten natregenen,
had gesn cent op zak, zou niets zien van de
optocht, 't zoontje genoot van alles.
Je zou 'm krake," zei Stoel met
nijdspattende oogen, Zooies heb 'k van me lefe
nog niet beleefd. Zoo'n gemeene stinkerd."
Zwijgend stond Marie naast hem, keek
steeds naar Piet, maar steeds niet begrijpend
hoe hij 't had durven wagen. Ze vergaten de
regen, de optocht.
Wat mot je nou in goanaam doen?" zei
Stoel.
Roep es naar 'm," antwoordde Marie.
Roepe? 'k Zal gek weze. Wor je nog
uitgelache op de koop toe."
Toen opeens kwam er vóór hen gedrang,
hoorden ze geroep: daar komme ze, daar
heb-i ze."
Muziek klonk van uit de verte, naderde
meer en meer, gteedi duidelyker hoorbaar.
Plotseling viel heviger de regen neer.
God, god, zoo'n beest, zoo'n kreng van
een jonge," viel Marie uit.
Laa'n we maar gaan," bromde Stoel. Me
ziene toch niks."
Nee," beet ze terug, 'k ben nou toch nat.
maar enkel rekenend leuterende w it n weten
schap, een benzelend en toch weer weten
schappelijk gedoe, dat in de zelfweerspreking
wortelt, waarmede de rede moet gewagen
van eene richting aan verschillende maar
evenwijdige lynen. Evenwijdige lijnen zijn lijntn
van dezelfde en toch verschillende richting;
aldus het logische uitgangspunt van
redeneeringeu, waaraan menigeen zoolang heeft
gedaan, tot hij in den waan is geraakt, dat
ergens op eenen afstand waartoe hij in zijne
verbeelding niet komen kan, de evenwijdig
heden positief wat andeis zy'n dan evenwijdig
heden. De 'absolute' of van de wy's geraakte
meetkunde namelyk, van de 'Euclidische'
een bijzonder geval makende, leert alsnu:
Wannér evenwijdige lijnen nergens een punt
gemeen hebben, wannér dus
evenwijdigbeden evenwijdigbeden zy'n, is de som der
boeken in eenen driehoek aan twee rechte
gelijk en geldt m werkelykheid de meetkunde,
waartoe wy' menschen in 'onze' verbeelding
komen; hebben zy ergtns een punt gemeen,
dan is die som gróóter en de tuimte in
werkelijkheid 'sphajrisch'; terwijl, ingeval zij
ergens twee punten gemeen mochten hebben, die
mogelijkheid zich verkeert en omkeert, de som
der hoeken in eenen driehoek kleiner dan
twee rechte en de ruimte in werkelijkheid
'pseudospbtt'risch' wordt.
Zoo denkt mtn wiskundig werkelijkheid zonder
waarheid. Zoo maakt men in berekenbare
wanwetenscbap van de ruimte eene
zakelykheid of realiteit, een ding, dat mogelijk bol
en mogelijk hol is, terwy'l ze niets is dan
mogelijkheid van verbeelding, de natuurlijk
geestelijke verbeelding, in drieëenheid van
denkbare, aanschouwelijke en begrijpelijke
welbekendheid als het bedenkelijke of onbe
grijpelijke andere en vreemde voorgesteld.
En werkelijk is de ruimte een onding; de ruimte
onzer verbeelding is zelfs het ware en wérkelijke
onding, en de werkelijk vreemde of onbe
kende ruimte doet niet mede, allerminst
als voorwerp van de ware wetenschap. De
wetenschap, waarin andere dan de heiende
of kenbare luimteverhoudingen besproken
worden en berekend, is eene futiliteit, eene
wiskundige beuzelarij; bovendien wordt zulke
wanwetenschap tot waanwetecschap, zoodra
men gaat meenen of gelooven, dat de ruimte
werkelijk wel eens 'iets anders' konde zijn
dan de ruimte onzer ondervinding, zoodra
dus hier de afgetrokkene denkbaarheid, be
spreekbaarheid en berekenbaarheid eener
bolle of holle ruimte van meer dan drie
afmetingen als eene mogelijke z&ik wordt
gedacht. In 1897 heeft schrijver dezes laten
drukken, dat de absolute meetkunde weinig
nut had en tot nog toe hoofdzakelijk slechts
bevorderlijk geweest was aan phant asterij en.
En in 1898 heeft in Amsterdam de heer
W. A. Wijthofi bij eene absoluut wiskundige
dissertatie de stelling gevoegd, dat het tot
nogtoe niet als voldoende vaststaande
?datstaandel konde worden beschouwd, dat
voor de ruimte, waarin wij ons bevinden, de
Euclidische meetkunde geldt. Wat in weer
wil van alle rekenkunst, door den genoemde
en ar,deren aan het door hen bedachte
'absolute' ten koste gelegd, slechts een voor
beeld is geweest van het gemak, waarmede
bij gebrek aan de rechte logische geoefend
heid eene op zichzelve onschuldige en slechts
beuzelachtige wanwetenschap tot
wdiinwetenfchap verloopt. Hetfc echter toen de abso
luut wiskundige schrijver de stelling laten
drukken, dat het minachtende oordeel van
schrij ?er dezes over de niet-Euclidische en
absolute meetkunde op onjuist inzicht in die
meetkunde berustte, dan zal te erkennen
zijn, dat schrijver dezes twaalf jaar geleden
niet alles had begrepen wat hij nu begrijpt,
zonder dat toch het geloof aan de 'zakelijke'
mogelijkheid eener 'niet-Euclidische' ruimte
iets beters wordt dan waan, een waan, die
nog minder is dan verbeelding, een waan,
in strijd met alle werkelijke en ware onder
vinding.
Leiden, 13 Aug. 1908. G. J. P. J. BOLLAMJ.
Licht zien me nog wat. Hou me goed vast,
Trui."
De stoet naderde kwam vóór hen. Vroolijk,
opwindend klonk de muziek, die daar nu was
tuaschen de menschen. Jubelend stegen de
klanken omhoog, tot 't weer langzaam ver
stierf, 't Had Stoel en z'n vrouw nijdiger nog
gemaakt, dat feestelijk lawaai, omdat z'er niets
van konden zien. En erger nu voelend de streek
van hun jongen, keken ze woedend weer naar
de overkant, waar Piet met blijde oogen
van bewondering van af z'n goed plaatsje
't voorbijgaande bekeek. En 't echtpaar met
naast zich het bibberend dochtertje, werd
steeds natter onder 't druipend geboomte,
tot de menigte, klaar met het ky'ken, zich
verspreidend hen verdrong. Maar juist nog
zieni hoe Piet afdaalde van z'n verheven
heid, zei Stoel: , Laa'n we nou niet
wegloope. Laa'n we naar de overkant gaan,
dan kenne me Piet nog pakke."
Ga jij maar alleen. Wij zulle hier wel
blijve staan wachtte."
Stoel, duwend en dringend, baande z'n
weg in de richting waar-i Piet had gezien.
't Ging langzaam en toem-i dacht er te vrezen,
keek-i scherp rond naar een jongen met een
parapluie. Z'n zoon niet ziende, riep hij :
Piet... Piet."
Mot je mijn hebbe?" vroeg een jongen,
brutaal opkijkend naar Stoel, die naïf ant
woordde : ..Nee, me zoon."
Hij mot z'n zoon hehbe. Heit-i net zoo'n
smoel as jij ? As 'km zie, zal 'km bij je
sture. Adie."
't Gelach om hem heen maakte Stoel ver
legen, nijdig. Roepen durfde hij echter niet
meer, en 't zoeken opgevend, ging-i terug
naar z'n vrouw.
Niks hoor. Hij is 't er niet meer."
Laa 'n me dan maar gaan" zei Marie.
Zoo'n snotneus. Klesnat ben 'k. 't Water
siepelt my'n in me schoene."
Stoel, zich bewust, dat-i voor een deel de
schuld droeg van de misère, z^eeg, en stil
naast elkaar loopend, Trui tusschen ze in,
gingen ze haastig naar huis.
Ruischend kletste de regen neer, tjoepend
in de hier en daar ontstane plasjes, ontelbare
waterbobbels vormend tusschen fijntjes
uitspattende druppels op de natglimmende keien,
waarin het licht der straatlantaarns weer
spiegelde.
Steeds zwijzend, de hoofden gebogen, liep
het drietal niet haastigen pas in voortdurende
begieting, Trui, als 't ware meegetrokken, in
kleine drafpasjes. Ze glommen van natheid,
de voeten koud kleilend in de doorsiepelde
Hollanders in Berpo,
Op een ogenblik dat ook Nederland zijn
contingent geleerden naar de Regenstad ge
stuurd heeft om met gedelegeerden van alle
landen samen te werken ten einde de Lepra
te bestudeeren en wat er tegen die vreeslikste
aller ziekten ij te doen, komt my' toevallig
een boek in handen dat van de invloed
spreekt die mijn landgenoten in vroegere
dagen hier in dit land geoefend hebben en
wel meer spesiaal in de stad zelf die voor
zo veel Nederlanders 't uitgangspunt geweest
is van reizen en tochten in dit wonderschoon
land van fjorden en watervallen.
Helaas! Er valt wel eens te veel water
om wanhopend te worden; wie er deze
zomer" rondgedwaald heeft, weet er van
mee te spreken. En als men nu bedenkt dat
dit 't hele jaar zo door gaat, dan zal de
outsider" zicb licht gaan verbeelden dat
de Bergenser een somber, morose, klagende
en brommende verschijning zijn moet, een
e'ement in het proses dat Noors" voor ons
Hollanders tot nors" gemaakt heeft. En
merkwaardig genoeg is niets verder van de
waarheid. Wie gewend is aan de gesloten
en gereserveerde
duister-'t-wereldraadselinstarende Oost-Noren, voelt zich als in een
andere wereld zeker in een ander land,
waartoe ook 't geheel verschillend klinkende
dialekt-zangetje sterk medewerkt wanneer,
zo als nu (sedert de opening van de heerlike
Bergensbaan dwars door sneeuw en ijs) zo
gemakkelik gebeuren kan, hij van 't Oost
land" naar 't Westland" reist. In plaats van
somberheid, vrolikheid, opgewektheid in
plaats van neeralagtigheid, gestes en leven
digheid in plaats van een voorname
Albionachtige kalmte.
Vanwaar dat verschil ? Dat is de vraag die
't zo even door mij bedoelde werkje domi
neert, hoewel die er niet duidelik in uitge
sproken is en in elk geval niet uitvoerig
beantwoord wordt. In een statige kwartijn
maar »an niet meer dan een tachtigtal blad
zijden, das met piijzenswaarde kortheid, heeft
de heer Nordahl-Olsen 1) een studie geleverd
over het Lwen in Bergen tegen het einde
van de 17e eeuw" (Livet i Bergen ved
slutningen af det 17 aarhundrede, John Griegs
Forlag, Bergen 1909) waarin hij uit oude
rechtsverslagen en andere documfnten menig
aardig trekje uit 't leven van zijn voorvade
ren opdiept en 'c dagelikse doen en laten
van de kleine gtadsburger uit die tijd doet
kennen, 't Boekje is te karakteriseren als
een belangrijke tegenhanger van de
verschil
1) l)e schrijver is verder bekend door een
interessante monografie over Holberg, waarin
bij o. a. 't juiste huis heeft aan kunnen tonen
waar de Deense Molière" geboren is en waar
nog een klein gedeelte van over is en ook
hoe weinig Deens" en hoe zeer echt-Noors
hy was. 't Werkje verdient nadere kennis
making.
lende studies die in de laatste jaren vooral,
door Sandvig, Yisted, Hariy Fett en andere
aan de boeren-beschaving, 4e kultaur van 't
(niet al te platte! platteland gewijd zijn in
tegenstelling met de stadskultuur die dus't
onderwerp van dit werkje uitmaakt. Maar
op dat algemene karakter kan ik hier niet
nader ingaan. Wat voor Nederlanders maakt
dat 't verdienstelike werkje ook bij ons te
lande bekend moet worden is de omstandig
heid, zo als de titel van dit opstel reeds zal
hebben doen vermoeden, dat de schrijver
aan invloed van de lage landen" een groot
deel van 't resultaat schy'nt toe te schrijven:
het verschil In landaard van de Bergenser
vergeleken met de andere Noren.
Ik zeg: schijnt, want, en dit is myn voor
naamste bezwaar tegen 't werkje, bewezen
wordt 't niet, in alle onpartijdigheid wil ik
er ook dadelik by'voegen dat het by deze
omvang van de studie en zonder een verge
lijkend ingaan op het volkskarakter der ver-.,
schillende naties die Bergen beïnvloed heb
ben, niet gemakkelik te bewijzen zou zijn
geweest.
Waar Nederlandse invloed echter gemak
kelik aan te wijzen valt, is op het gebied v*n de
taal en daaraan wijdt de heer Nordahl Olseu
dan ook een belangrijk hoofdstuk. Er zullen
weinig van myn lezers zijn die niet terstond in
de volgende woorden die grotendeels nog
dageliks hier te horen zy'n, onze eigen taal
zullen herkennen : at snope, skilderier, klaue,
pyk, de var donderen, rektl en düdbidtr, die ons
natuurlik, vooral in de samenhang die ik hier
niet heb kunnen aangeven, dadelik de woor
den snoepen, schilderijen, kluwen, puik, don
der, rekel en doodbidder te binnen brengen.
Dit zijn er maar enkele en wel die van de
40 cents per regel.
BOUWT te NUNSPEET.
Inlichtingen by het bouwbureau Ar t i"
aldaar.
BöllaDtalielioiiil-LtleD
C. H. VAN DER VELDEN, Fa. O. BOSCU.HofJBW.
KALVERSTKAAT153-155, Amsterdam. Tel. 2045.
Piano-, Orgel- en Muziekhande!
Meyroos *V Ualshoven,
ARNHEM, KONINGSPLEIN.
VLEUGELS en PIANO'S
in Eoop en in Huur.
REPABEEREN STEMMEN RUILEN.
STOKPAARDJES
LELIENMELK-ZEEP
er en zacht met
IIKULKL u*v i.uiu tuiw-i ._,. i.u.ti.i met jeugdig frissche rose, verblindendschoone teint,
verdrijft zomersproeten, puisten enz en alle verdere huidonreinheden. Verkrijgbaar
a 50 cent per Stuk bij Apothekers, drogisten, en coiffeurs.
Koopt UITSLUITEND BOTER ONDER RIJKSCONTROLE.
De STAAT GARANDEERT U een ONVERYALSCHT product,
Roterhandel ZUIDLAREN", REGULIERSGRACHT 27. TELEFOON 8935.
schoenen. Oneindig lang leek nu de weg terug.
Toen stak een windje op, die de
schuinneerstrijkende regen kletste in de gezichten,
de kleeren sneller doorweekte tot ze bij eiken
tred kil-klam het water op de knieën voelden.
Toch, eindelijk kwamen ze bij huis.
Gauw nou Jan. Doe ope", zA Marie.
,,'k B;n door en door."
Ik ook", zei Stoel en zocht z'n sleutel, eerst
in de eene, toen in de andere zak. Niets
vindend bevoelde hij opnieuw beide zikken.
Wat heb 'k nou an de hand? 'k Weet toch
zsker, da'k me sleutel...."
Caristenenziele, nou heit i de sleutel ook
vergete", bitste fel Marie in woedend ongeduld.
Vader", zei Trui zachtjes, u heb 'm an Piet
gegeve, zooeve, voor de portemenee te hale."
Marie, met oogjes, fonkelend van inge
houden nijd, stond trillend van ruzie-lust
een oogenblik sprakeloos tegenover d'er man,
die voelend wel, dat 't alles voorname'.ijk
zijn schuld was, bedremmeld vóór zich keek,
om dan, hoofdschuddend even, met een zucht
te zeggen:
;e jonge heit ons wat aangedaan."
Die joige?" gilde Marie haast, maar toch
even nog demping leggend in haar
driftgeschreeuw, uit angst voor de buren. Die
jonge heit niks. 't Is allemaal door jou, door
jou stommigheid, niks anders. Je mot my'n
weer es vragen om uit te gaan."
Bedaar asjeblief. Denk om de bure. Me
dunkt, we hebbe al broerdigheid genog.''
Allemaal door jou, jou schuld," ging ze
nijdig door.
Goed dan, allemaal door mijn.... Maar
zóó komme we d'er niet in. Trui, gaan je
es... cee 'k zal zelf wel gaan."
Hij liep een deur verder, belde dair aan.
Zoo stonden ze weer een oogenblik zwijgend
in den vallenden regen, 't Was stil in de
straat. Eenzaam piekten er de lantaarns en
wierpen in einielooze rij steeds kleinere
lichtplekken af, waarvoor de dichte re^en als
een doorzichtig glinsterend gordijn neerhing.
Zacht, schuchter had de bel geklonken
Het wachten scheen hun lan?. Toen eindelijk
werd angstvallig opengedaan, de deur op
een kier.
Of-i effe de sleutel mog leene van 't huis."
Weer duurde 't nu een oogenblik voor
Stoel de sleutel had. Toen liep-i vlug weer
naar z'n eigen deur, zocht zenuwachtig,
haastig 't sleutelgat, waarin de sleutel pa9aen
moest. Ze pasten allema il, de sleutels van z'n
buren, dat wist-i.
Al een half uurtje waren ze binnen. Onder
nu en dan vinnig verwijt van Marie, steeds
stijgende ergernis van haar man over Piet,
waren de natte schoenen, do druipende kleeren
uitgetrokken Ze zaten nu zwijgend en mokkend
te wachten op Piet, die nog maar niet kwam.
Aflijn," zei Stoel eindelyk, terwijl-i nog een
pyp opstak, me benne in ieder geval goedkoop
uitgeweest. As me naar 't kefee ware gegaan,
hadde we motte verteere. Da's tenminste "
Heftig klonk ineens de bel.
Daar zul je 'm hebbe."
Da's Piet niet" zei Marie. Die heit om
mers de sleutel." Toch liep ze vlug de gang
in, deed open en dadelijk al klonk haar
schelle stem schreeuwerig van uit de gang.
Lamzak, waar blyf-i? Snotneus. Gauw naar
binnen, beest, lammeling" Klappen klonken
na en heel gauw al stond Piet in de kamer,
de druipende parapluie in de hand, die vader
hena dadelijk ontrukte. Wit was z'n gezicht,
dof stonden z'n oogen. De klappen scheen-i
niet te voelen, en blijkbaar onverschillig
hoorde hij 't schelden van vader en moeder
aar. Marie was gaan zitten.
Kom hier, akelige naarling. Hier, zeg ik
je. Laa'n me je zakke uithale."
Piet be?on eensklaps te schreien.
Ja, blère schiete me niks mee op.... Wat
is Hè... ? Kreng van een jonge ... nee
maar, kijk es; heit-i me een heel doosie
sigerette... doorbrenger, schandaal," en weer
volgde een klinkende pats. En heelemaal
leeg is 't. Een dief bejje, een dief. Van je
vader's geld. Kom," geef op, waar is de
portemenee." Ze bevoelde hem verder, kon
echter niets vinden. Toen deed de schrik
haar even ophouden. Stoel had met
angstoogen de visitatie gevolgd, met tusschen z'n
beenen de druipende parapluie, waarvan een
straaltje water heel stiekum zich kronkelde
over de vloer tot onder 't karpet.
Waar heb-i de portemenee?" vroeg driftig,
met ietwat intonatie van angst, Marie, terwijl
ze haar zoon aan z'n armen schudde.
En heviger schreiend kwam 't snikkend
er uit: Die... die hè'k verlore, hebbe ze
gerold van me." Maar dadelijk daarop klonk
't klagelijk o moeder, 'k ben zoo misselek.
'k Mot spuwe" en zich losrukkend uit z'n
moeder's handen, liep i vlug naar achter.
In naamlooze ontzetting bleef 't ouderpaar
zitten. Stoel met de druipende regenscherm,
zij met het leege sigarettendoosje in de hand.
Zwijgend, als lamgeslagen keken ze elkander
aan, terwijl Trui van de weeromstuit ging
huilen. Buiten sloeg de wind, door huilende
windvlagen gezwiept, met kletterend gespat
op de ruiten.