De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 5 september pagina 6

5 september 1909 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAM M E II WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1680 De zotheid op het spreekgestoelte. De Lof der Zotheid. DESIDEKIUS ? ERASMUS, De Lof der Zotheid, vertaald door wijlen Mr. Dr. J. B. KAN, uitgegeven en van korte ophelderingen voorzien door Dr. A. H. KAN. Met prentjes naar penteekeningen van HANS HOLBEIN den jongeren. Uitgegeven door de Maatschappij v. g. e. g. lect., Amst. Erasmus behoort tot de bekende, de klassieke" figuren der historie, en zijne Moria tot de bekende boeken. Eekend echter in den zin van uiterlijke bekend heid. "Want met de wetenschap dat Erasmus, de Rotterdammer, den Lof der Zotheid" schreef, is der meesten wijeheid over hem wel aan haar einde, en hoe uiterst klein zou het aantal wel zijn van hen, die het beroemde boekje gelezen hebben! Toch bestonden er wel vertalingen, o. a. eene vrij bruikbare van Witsea Geysbeek, maar zelden trof men een exenplaar van de Moria aan. De nieuwe uitgave van de Wereld-Bi bliotheek kan en zal daar ongetwijfeld verandering in brengen. Zoo Erasmus, in ons midden ver schijnende, het feit van eene volksuitgave van zijn boekje nog eens mocht beleven, hij zou zich verheugen en ver wonderen tegelyk. Verheugen zou hij zich, zooals alles zijne vreugde wekte wat schrijven, uitgeven en gelezenworden van boeken betrof. Zoo er iemand is, die verdiensten heeft jegens het Boek", dan is hij het. En verwonderen zou hij zich waarschijnlijk, dat het juist dit werkje zou moeten zijn, dat de eeuwen overleeft en zich in de gunst van een ver nageslacht verheugt. Hij zou allicht, wetenschappelijk man ils hij voor albs was, oordeelen, dat hij wel wat beters, wat degelijkers geschreven had, dat zijn aandeel aan de renaissance der wetenschap wel op waardiger wijze den volke hekend kon worden gemaakt. Maar, bladerend in de lijst der uitgaven van de WereldBibliotheek wij kunnen ons van Eras mus niet voorstellen dat hij zoo iets zou verzuimen zou zijn oog misschien vallen op Bakels' Nieuwe Testament, in eene vertaling voor allen, en de humanist die eenmaal de gewaagde stelling durf de verkondigen, dat Turken, Saracenen en.... vrouwen den Bijbel zouden moeten lezsn, zou, bescheiden als hij was,- te vreden zijn met dit bewijs, dat zijn ver lichtend streven op wetenschappelijk ge bied de gewenschte vruchten gedragen heeft. En dan zou hij zich ook met de uitgave van zijne boertige lofrede" uit nemend kunnen vereenigen. Om velerlei redenen kan men eene uitgave van den Lof der Zotheid be langrijk noemen. In de eerste plaats omdat een gebied van geest en humor er door ontsloten wordt. Erasmus' geestig heid is van goeden huize, fijn, on vervaard, beschaafd, satyriek, maar nimmer grof. Wat hij van theologen en juristen, van de menschelijke deugden en ondeugden te zeggen heeft, is in staat ook bij ons, wel geen gullen schaterlach, maar toch Een oade vrijer. IHIlmMllllmlIIIUIMIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIII De 4-ja.rloisctie te Arte. (Notities). a. Deze tentoonstelling riekt naar allerlei dat niet deugt. Het schijnt me toe (en gaarne won ik het volledig weten) dat er in deze tentoonstelling een invloed van een paar kunsthandelaars te bespeuren is. Mocht dit het geval in werkelijkheid zijn, dan was het opnieuw noodig tegen zoo iets te protesteeren. Het gaat niet aan invloed toe te kennen aan hen, wien haudeldrij ven lust ia, en wien niet ten eerste het om de schoonheid gaat. Een commissie van een tentoonstelling dient toch alleen om deze laatste te denken. Heeft ze de hulp van den kunsthandel noodig, dan of deugt ze zelf niet, of de tentoonstelling die niet op baar eigen beene a meer kan staan dient afgeschaft te worden. Het lijkt verder dat er een overvloed was van medailles. Men is er zeer kwistig mee geweest. De gouden medailles die vroeger een heel kunstenaars leven als een werkelijke eer beloonden, zijn wel als zoodanig in waarde verminderd. Zeker is er iets in het werk, dat hier zoo beloond werd, wat te prijzen is, maar even zeker is het dat gouden medailles uitgekeerd werden op tentoongestelde kunstwerken, die noch dat waard waren noch ook dat waard waren wanneer ge denkt aan het andre wat de De zotheid als sophist. Elke zot heeft zijn marot. een even eeplooiden glimlach te wekken. Vergeten wij echter niet, zijne geestigheid is de onze niet meer, daarvoor is ze te pedant, te zeer verklassiekt, te gezocht, te veel product van haar tijd. Dit worde bedacht door een ieder, die dit boekje opslaat omdat hij van zijn geest en humor groote ver wachtingen heeft; die verwachtin gen behoeven zeer zeker niet teleurgesteld te worden, zoo men slechts niet aan dit voortbrengsel van de renais sance de eischen stelt van het heden. 'In de tweede plaats is de uitgave van beteekenis, omdat ze ons Erasmus nader brengt. Hij is belangrijk genoeg om ook nog van de twintigste eeuw ruime belangstelling te mogen vragen. Zijne Moria doet ons eene zijde zijner persoon lijkheid kennen. Doch ook hierbij worde iets ia het oog gehouden, dat het namelijk maar ne zijde er van is. Hij verschijnt ons als hekelend humorist van klassieken huize, maar nimmer worde vergeten dat zijne beteekenis als philoloog, theoloog, godsdienstig hervormer, even groot, ja, meerder was. In de derde plaats schenkt het boekje ons een stuk beschavings-geschiedenis. Dit zouden we zijne grootste beteekenis kunnen noemen. Weinig tijdperken zijn zoo belangrijk als dat van den overgang van midieleeuwen en nieuwe geschiede nis; Erasmus' boekje verplaatst er ons midden in. Humanisme, renaissance, gods dienstig verval en godsdienstig herleven, maatschappelijke en godsdienstige ver houdingen en verwikkelingen, ze spreken uit dit kleine boek. Wie weten wil wat toen de geesten bewoog, late het niet ongelezen. In zijne be teekenis voor de kennis van dien tijd waarin het een lust was te leven", bezit het misschien zijne grootste aantrekkelijkheid. Goed ah de gedachte van deze Desiderius Erasmus. Kalm beleid vermag meer dan ruwe kracht. uitgave is de uitvoering. De naam Kan is op eervolle wijze aan Erasmus-studie ver bonden; de vertaling is die van een deskundige, die voor den auteur eene meer dan gewone belangstelling had. De historicus weet welk een aandeel Mr. Dr. J. B. Kan heeft genomen aan het onderzoek naar Erasmus' levens omstandigheden, en gedenkt in dit ver band ook den naam en de groote ver diensten van Pruin. Eene goede, sobere inleiding is door Dr. A. II. Kan bijge voegd, goed te noemen al ware het alleen hierom, dat zij niets vertoont van den schromelijken onzin, waarop zoovele geleerde" schrijvers het publiek ont halen zoovaak er sprake is van Erasmus' houding tegenover Kerk en godsdienst. Het is nooit bij Erasmus opgekomen iets tegen de Roomsche Kerk als zoo danig te ondernemen.... hij was in de eerste plaats een fijn-litteraire geest, een kamergeleerde"; ziehier een oordeel waartoe de meeste Erasmus-kenners in hunne bedroevende onkunde zijner werken het nooit hebben gebracht. Goed zijn ook de prentjes. Ze hooren bij het boek. Niet alleen om hunne artistieke verdiensten, of om hun maker, Julius Caesar, act. l, se. 2. Het volk, het veelhoofdig monster. Een redenaar. of om de traditie. Zeker, waar zelfs de deftige folianten van Clericus' uitgave ze gastvrijheid verleenen, daar mochten ze in deze volksuitgave niet ontbreken. Maar vooral zijn ze van belang, omdat ze beter dan iets ter wereld, dan de beste inleiding, eene aanwijzing zijn voor de stemming, de bedoeling, waar mee het boekje geschreven is. Los weg, spelenderwijs, maar scherp en raak als ze door Holbein zijn neergekrabbeld, typeeren ze volkomen den geest die Erasmus bij zijn werk bezielde. De Moria was een product zijner speelsche fantasie waaraan hij, voor eene enkele maal, wel eens den vrijen loop heeft willen laten, bij wijze van tijdverdrijf. Maar de bezonken ernst, die anders bij zijn arbeid voorzat, heeft hij hier geheel buiten spel gelaten. Niet de uiterlijke schittering van het werk, maar wel de vastheid der compositie, heeft er onder geleden. De nauwkeurige lezer bemerkt dit aan de stumperige wijze, waarop Erasmus het karakter df)r Dwaasheid heeft volgehouden. De wijze waarop hij haar ten slotte met Bijbelsehe uitspraken steunt, past niet in zijn aangenomen kader. Dit verklaart de vele definities, die men van de Dwaasheid heeft willen geven. Terecht zegt Dr. A. H. Kan dat zij aan elke poging tot definitie ontsnapt. Waarom Dr. Kan dan juist de eene van Emerton aanhaalt is mij niet duidelijk, want m. i. is deze al heel weinig gelukkig. Door op Erasmus' Dwaasheid de be grippen verbeeldingskracht, ideaEen taaimeester. e^ fortuin begunstigt de dwazen. beide zoo beloonden gaven als werk in andre tijden. Er is verder nog een gevaar in de medailles die geschonken worden. Komen deze van invloedrijke personen dan kunnen deze ook daardoor invloed oefenen op be slissingen, en aannemingen, omdat natuurlijk niet gaarne men zoo iemand het ongenoegen aandoet, van een protégéte weigeren. Toch is en bly'ft te hopen dat we in Hol land nog niet zoo ver daalden in onafhan kelijkheid dat, niettegenstaande beloofde of gegeven medailles, niettegenstaande de invloe irijkheid van personen die zoo iets willen en kunnen geven, een jury van kunstenaars of schilders die zich voor de schoonheid moeten verantwoorden, zich in welk opzicht oot zonden laten beïnvloeden, te nemen maatregelen zouden laten wijzigen, genomen beslissingen angstig zouden opgeven. Schilders als Willem Witsen en Breitner om de an deren die in de jury zaten niet te noemen, zyn immers vry en hoog genoeg om zoo iets, onder we ken drang, nooit te kunnen doen. Toch riekt de tentoonstelling naar allerlei. Het is soms lastig te vinden waar een slechte reuk 7an daan komt. b. Het nut van een 4-jaarlijksche kon zyn: dat 500 ne tentoonstelling ons een aantal buitenlands hèwerken liet zien, die van belang zijn of tot opwekking konden dienen (evenzeer retrospectief als vooruit ziend) en 2o. dat ze een gelegenheid was voor een aantal jonge schilders die nog niet ex poseerden of zicb niet den stuttenden arm van den kunsthandel konden verzekeren, om door een onpartijdige jury toegelaten te worden, zoo te vertoonen wat ze kunnen of wat ze willen. In wat nummer n ver meldt Bchiet de tentoons'ellins; te kort, aan wat nummer twee hoopt voldoet ze gedeeltelyk. Toch blyft de actie van jonge, niet al te jonge schilders die hun talent willen gewaardeerd zien, en die complete ten toonstellingen organiseeren zooals dat in Amsterdam in een goede gelegenheid ka a, naast een 4-jaarlijkeehe noodzakelijk. En omdat dus maar gedeeltelijk een 4-jaarlyksche aan den eisen onder nummer twee voldoet, behoeft ze daarom ook niet behouden te blijven. De gemeenten kon den voor de ontwikkeling en voor de gele genheid van tentoonstelling van zulke serieëu werken zorgen door gratis een goede zaal in een gemeente-museum beechikbaar te stellen; ik had in het ringmuseum ook een der koepels voor dit doel bestemd gedacht. Minder beleende buitenlanders of hier nog niet gekenden konden daar eveneens gebruik van maken : er is onder schilders toch maar n concurrentie: Wie het schoonst kan schilderen. c. Degenen die buiten mededinging waren, etc. zal ik buiten bespreking laten. Het zyn schilders waarover ik dikwy Is reeds my'n oor deel schreef. Enkele anderea mocht ik bespre ken. Akkeringa,die tegenwoordig metBreitner en met Witsen veel expo-eert kreeg de gouden medaille op werk dat n jch tot het beste behoort wat hij maakte noch mij leek van die hoedanigheden te zyn die deze belooning met genoegen deden zien. Lizzie Ansingh heeft met een guitaarspeelstertje (roze en grijs) nog niet haar charme verloren maar ook niet haar fout verbeterd van te weinig modelleeren; de derde dimensie is nooit genoe? aanwezig. De twee Hagenaars Van den Berg en Bautz, en Goed vriend uit de Steeg behooren door werkwijze bij elkaar maar bereiken niet wat ze willen. W. v. den Berg is hier niet op zijn best. D. Bautz is beter vooral in de eene kip, maar beiden, verzot op vetten gloed, vergeten wat Lizzie Ansingh vergeet. Goed vriend is tiier met een serie Paddestoelen. De vreemde vormen, de eigenaardige stof van deze planten zijn eenigs'.ins gevoeld, maar en hier en op de tentoonstelling in den Haag wordt gemist wat ik graag in zoo iets zou vinden: het bizar en welig inzicht van de Maraaeug van Schrieck. De drie jonge schilders zijn te veel verlekkerd enkel op het uiterlijk ze schijnen nog te meenen dat schoonheid een schoone vrouw is maar zonder schoonen geest. Het "^v^ Een dwaas in aanbidding voor eene afbeelding van Christophorus. lisme, zelfopoffering ten behoeve van anderen" toe te passen, valt men geheel buiten Erasmus' gedachtengang, bijna zouden we zeggen: bewijst men dien te veel eer. Nog een enkel woord over de aanteekeningen. Zij dragen de sporen dat te weinig de theoloog er in aan het woord is geweest. Humaniora en theologie moeten beide hunne diensten bieden ter opheldering; Erasmus was humanist en theoloog beide! Naast de uitvoerige mythologische en klassieke oriënteering was meerdere verklaring bij aant. 177 (aflaatbrieven) op haar plaats geweest, had de transsubstantiatie (blz. 105) wel eenigen uitleg mogen hebben, was bij de leeraars" (blz. 120) eene verwijzing naar de door Erasmus bedoelde voor mannen der scholastiek niet overbodig geweest. De vertaling en verklaring van opus operatum (blz. 116, aant. 303) is weinig gelukkig; of Erasmus van zonen der theologen" spreekt naar Homerisch voorbeeld (aant. 381), en niet veeleer naar Bijbelsch voorbeeld (zonen der profeten), zou met recht betwijfeld kunnen worden; aant. 268, over de vier causae", is beslist onjuist; niet Erasmus spreekt daarvan in zijne werken, maar de Scholastiek, op het voetspoor van Aristoteles. Van overwegende beteekenis zijn deze tekortkomingen niet. De aanteekeningen zijn overigens helder en sober, daarbij onontbeerlijk. Zij zullen goede diensten bewijzen om het groote publiek Erasmus te doen verstaan, altijd, voor zoover dit laatste door Samenspraken en Moria mogelijk is. Men zou kunnen zeggen, dat de Wereldbibliotheek door deze twee uitgaven tegenover Erasmus eene ver plichting op zich heeft genomen, van namelijk ook de godsdienstige zijde zijner persoonlijkheid aan het publiek te open baren. Eene uitgave van het andere wereldberoemde boekje, het Handboek van den Christenridder" zou, met de beide andere, een wel niet volkomen, maar toch afgerond beeld van Erasmus' beteekenis kunnen geven. Zoo goed als Thomas' Imitatio heeft ook dit werkje eene niet aan tijd gebonden waarde. Moge een goed, en wei-verdiend, onthaal aan Moria bereid, er de aanleiding toe geven. Dr. J. LINDEBOOM. Een pater-goed-leven. stilleven van Van Beever is deze keer door een ietwat roestig lijken der kleuren zwakker dan de anders in sommige plekken even delicaat zijnde stillevens. Er is baast iets krachtigs in de meisjes aan Zee van Bergsma, met daarnaast iets gewoons. Het werk van Suze Robertson is als alty'd ruw, hoewel in groote partijen. By de Vischpoort te Harder wijk is de lucht niet gegeven in verband met het overige van de Voorstelling; ze is geen lucht. Bleckmann en Bongers zyn voor hun doen niet slecht, Hart Nibbrig is te dor. Rijpheid kan dit schilderij alleen verbeetren. Buisman's Speenhoff is een portret dat er door kan. Dankmeyer blijkt als altijd een wildheid te hebben in zyn kleur, die een zenuw v»llen impressionist kenmerkt. Berkzen van Angeren kreeg de gouden medaille. Baner was hier buiten mededinging; ?an Angeren was dan wel de eenige die overbleef. Toch i» dit zijn werk niet. Het zyn etsen uit be stelde Albums. Ik voel er de vrijheid niet in die ik in vroeger werk vond; ook het tragisch accentueeren niet. Misschien is er wat meer ervaring in, maar de geeitelyke diepte is niet grooter geworden, en de oude fout van niet zuiver alles op zijn plaats heb ben, het niet aangeven der verschillende diepte-afmetingen, is hier niet vermeden. Het schijnt me toe dat Van Angeren meer noodig heeft zich te concentreeren en wat hij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl