De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 12 september pagina 7

12 september 1909 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Nó. 16S1 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. acW lig de Hagespelers." De dramatische auteur schrijft van het Innerlijk zijner personen uit, het Innerlijk dat, den meesten tijd, hij zien zal in het licht van zijn maatschappelijk- of levensinzicht. HU houdt daarbij het uiterlijk doen zijner personen in het oog, zoodat het Woord ruimte laat voor de plastiek en de mimiek 1) van den acteur en voor hetgeen verder op het tooneel naar buiten behoort te worden ver-beeld. Zy'n aandacht voor dit uiterlijk doen zal echter niet grooter wezen dan strikt noodig is, daar ieder meer-dan-noodig voor' het Uiterlijk, een wat-minder voor het Inner lijk zal beduiden. Hy schrijft van het Inner lyk van bepaalde, zijn eigen personen uit, van de personen namelijk, die zijne verbeelding ziet op grond van intuïtie en innerlijk ma teriaal, maar de groote dramatische auteur zal zoo breed zien en zoo innig, dat het bizondere, want zijn eigene, drager wordtin zich van het algemeene, van iets dat oehoort tot het Wezen van den Mensch. Zóó was het in tijden die aan het natura lisme voorafgingen, zóó gaat de echte-tooneelschry ver kunstenaar ook thans weer te werk, bewust of onbewust. De tooneelspeler daarop, heeft het Innerlijk van de rol, gelijk hjj dit zelfstandig of onder leiding van den regisseur ziet, door plastiek en mimiek naar buiten te ver-beelden; het woord, gesproken, wordt, in zijn waarde blijvend, deel van de creatie des tooneelspelers: het geheel van het Uiterlijk met en in zich het Innerlijk der rol. De sty'l van het Woord bepaalt de stijl van plastiek en mimiek. En de personen van den grooten dramatischen auteur, bovenbedoeld, eischen een andere ver-beelding dan de personen die innerlijk van kleiner proporties zijn. De regisseur heeft zich ondergeschikt te maken aan het maatschappelijk- of. levens inzicht van den schry ver, gelijk dit blijkt ait het dramatische werk, doch verder zelf standig van het Innerlijk van het stuk, het samenstel vaa personen in hunne onderlinge conflicten en hunne conflicten in het eigen binnenste, het Uiterlijk te zien. Hij ziet het uiterlijk doen der personen op grond van den kern van het woord, in een bepaalde kleedy, in een bepaalde omgeving, die door het Innerlijk van het stuk worden bepaald. Er zijn groote schilders geweest, wy' noemen Delacroix, Deseamps,?die door bepaalde plaat sen in een dramatisch werk tot schilderyen 1) Wellicht wil men mimiek als deel der tooneelspelers-plastiek beschouwen. Wij heb ben er niet op tegen. Eduard Verkade als Macbeth in het 5e bedrijf. Eduard Verkade als Macbeth in het 2e bedrijf. werden geïnspireerd, welke van het Innerlyk het Uiterlijk veraanschouwelijken; de regisseur schept geen tableaux (-vivant), hy' heeft de personen voortdurend iu eene aldoor wisse lende handeling te volgen. En alweer: het Woord, gesproken, bly'ft in zy'n waarde. Zoo wenschen wij thans dat het wezen zal. En zoo wil het Eduard Verkade. Hij heeft ons mooie en belangwekkende pogingen gebracht in de lijn van zijn doel-bewust streven: Lanseloet, Hamlet, Elckerlyc. En als nieuwe poging geldt de voorstelling van Macbeth". Decor en costuum hebben een sterke beteekenis gekregen. Zy zijn niet meer wil lekeurig gekozen, zyn niet meer, als vroeger in gevallen dat de voorstelling erg mooi aangekleed" was, buitenissige opschik, want, immers, zij worden thans bepaald" door het Innerlijk van het stuk." Het was Voorlichters. De Heer G. A. Ootmar, arts te Haarlem, heeft een brochure geschreven: Wat is cho lera, en Hoe wordt zij bestreden? Dit boekje verscheen dadelijk na de officieële bekendmaking te Rotterdam dat er cholera heerscht, en mag dus worden gerekend als zeer nuttig, en wijl het door een arts werd geschreven ook als zeer zakelijk. Het boekje Was, om zoo te zeggen, de voldoening aan «en behoefte. Iedereen, althans zeer velen, wilden zich harnassen tegen die gevreesde ziekte. Aan de kiosken liggen de boekjes by' stapels te koop, de prijs uitermate minzaam; vijftien centen voor vijftien bladzijden druks; die zeltde maatstaf berekend een Nederlandsch uitgever ook zoowat voor een roman. Vele handen grepen naar deze boekjes, zoo vol heil en verwachtingen, aan de kiosken had men nauwelijks handen genoeg. Een kiezentrekker of charletan op de kermis zag zyn klanten niet in grooter drommen naderen. De cholera, hoe wordt ze bestreden, stond «r op 't kaft, en dat lokte wel de menachen. Het boekje was gezet in ee» omslag van groen, de kleur der hope, en leek zeer stevig. Dat omslag dan l Van binnen zag het er netjes uit, de letter niet te groot, zeer wel in verhouding tot het ook al niet overgroote formaat. Zooals ieder weet, niet het aantal woorden dat ge spreekt, noch het aantal letters dat ge schrijft, beslist, doch wel hetgeen ge te zeggen hebt, of wat ge u gerechtigd voelt te openbaren. En helaas dit laatste viel niet mee, althans voor ons leeken. Misschien vinden de medici er belangrijker dingen in, daarover durf ik natuurlijk niet oordeelen. Den aanstaanden cholera-patiënt en vermoedelijk zal daar voor het boekje toch zijn geschreven , lieten deze bladzjj den, gepubliceerd ad een cent per bladz., even wijs en even onwijs en even onbevredigd. De kostbare les begint met de bekende mededeeling, dat die vier kinderen niet aan snoepgoed doch aan cholera Asiatica zyn overleden. Dan volgt dat die cholera Asiatica, kortweg cholera wordt genoemd, dat menig een de schrik om het hart zal zijn geslagen, dut menigeen zal hebben gedacht aan de jaren van 66 (vooral de lui van 't jonge geslacht) maar dat ook velen hoopvol het oog zullen hebben gericht op den vooruit gang der geneeskundige wetenschap, en daardoor gerustgesteld hopen.... En zeer zeker, zegt de schrijver, hebben zy' het bij het rechte eind. Het zal u maar al te vaak zijn opgevallen hoe moeilijk 't bleek om de ziekte in streken die wy minder beschaafd plegen te noemen, te bestrijden, gübegrijpt wel, hoe dit komt, vervolgt dan onze arts met die gemoedelijke neerbuigende famieljariteit, die ge heel. aangenaam vindt en geruststellend als ge ziek neerligt en de dokter u aldus toespreekt, maar die u dadelyk wat minder vertrouwens waard lijkt als dit famieljare in een geschriftje wordt voorge legd. Dit neerbuigende en onderstellende geeft je ongeveer het gevoel alsof iemand je een kil klesse hand toesteekt en die hij dan ook dadelyk terugtrekt, 't Is of ge ergens een dier ontdekt dat dan bly'kt een bromvlieg inplaats van een eerlyk-werkende by te zy'n. Het gebrom en gezoem maakt niet zoo'n groot onderscheid voor wie het niet weet. Het geschriftje gaat dan op deze wyze voort. Er wordt verteld over de zonderlinge voorstellingen die de menschen zich vroe ger maakten over het ontstaan der ziekte, over Eobert Koch die in 1884 in Egypte en Indiëde cholera vibrionen ontdekte; dat er miljoenen en nog eens miljoenen gaan in a druppel water, waarbij je dan onwille keurig een optelsom wilt gaan maken. Om de miljoenen druppels die er in zoo'n besmette Maas zullen wezen,?tot deschrij ver eindelyk genaderd is aan de rein-kulturen, namelijk de manier om die cholerabacteriën heel rein te kweeken. Het spreekt, dat wy als leeken, daar zeer veel belang in stellen, 't Gebeurt in bouillon en je moet er een potloodpunt voor hebben en een huisje en dan kun je aan het kooken gaan om ze rein te kweeken. Hierrnae gevor derd zijnde, gaat de schry ver er toe over ons te vertellen waarin je die vibrionen vinden kant, n.l. in de uitwerpselen van lijders, en dan eindelyk komt er iets interessants, n.l. dat je vibrionen in je uitwerpsels kunt hebben zonder dat je lichaam er door is aangetast, terwijl je toch wel- anderen ermee kunt besmetten. We krijgen dan een analoog geval van typhus, dat wel vermoedelijk niet geheel hetzelfde is" ook al bly'kt er veel over eenkomst, om dan te geraken by het schip persvrouwtje dat 's morgens het akertje met rivierwater optrekt, om haar gezicht en handen ermee te wasschen en geen cholera krijgt, terwijl diegene, die alle voorzorgs maatregelen nam, toch door de gevreesde ziekte aangetast wordt. Hierop volgt dan het verwy't, dat men wel eens vergeten had de handen goed te wasschen voor je aan tafel ging. Inderdaad, dit is een zeer nuttige wenk, want, merkt de heer Ootmar zeer juist op: ??was niet toevallig eenige dagen vóór het uitbreken der ziekte het echippersvrouwtje van daarover in huis geweest om wat te helpen by het doen der wasch ? Ze had deur knoppen aangeraakt, had de kinderen een hemd gegeven enz. l Dan komt er nog een even nuttige wenk. Dat de men ach zich niet moet vermoeien en vooral geen prikkelende middelen gebruiken om de vermoeidheid te verdrijven, dat we geen verkoelende dranken moeten drinken en geen onrijp ooft eten, dat we niet moeten likken (ja het staat er) aan de vinger by 't doorbladeren van een boek, en niets gebrui ken met ongewasschen handen. Wij sterken ons lichaam, besluit de schry ver, gaan met vertrou wen de toekomst tegemoet. En wordt onverhoopt ons lichaam opgeroepen ten strijd, zoo eindigt hij in extase, wordt dan in ons darmkanaal de strijd gestreden tusschen witte bloedcel en cholera-vibrio dan vertrou wen we op de heerly'ke weermiddelen van ons lichaam en op de zegeningen die de nieuwe ganeeskunde, ook voor de lijders aan cholera heeft en dan welterusten dr. G. A. Ootmar, want het boekje is uit. Voorwaar, voorwaar, het is ganech niet nobel voor ons leeken om zoo den spot te dryven met een zoo nuttig bedoeld en zoo populair-wetenscbappelyk geschriftje. Wy' leeken zyn toch gewoon tegen medici op te zien. Over een werk van een kunstenaar durft ieder wel zyn meening te zeggen, doch zoo spoedig men aan de exacte wetenschap geraakt, brandt men de handen allicht aan koud water. Maar als men in zoo'n geheel boekje niets anders vindt dan de waarschuwing dat men zyn handen moet wasschen en niet zijn vin gers aflikken, dan wordt het een leek toch ook wel wat bar. Zoo aanmaning had men toch gereedelijk kunnen drukken bij de ande re vermaningen die de burgemeester je door middel van de krant thuis stuurt, en daar zou dit nog doeltreffender zijn geweest. Want al zag ik de boekjes door vele handen gretig koopen, nog in veel meer handen komt toch de krant. Die heeren medici, ik bedoel dan de schrijvende en wenkengevende medici, zijn vaak zulke ooly'ke kornuiten, ze weten de geduldige lezers zoo aardig bij den neus rond te leiden en sturen ze aan 't eind heel gewichtig met een kluitje in 't riet. Ik wou van dat brochuretje niet zooveel zeg«en, ware het niet dat bijna al onze dagbladen reeds zijn ingenomen door die zoogenaamde medische kronieken waarin onder een grooten omhaal van woorden, je niets wordt gezegd. Zonderen we een niet enkelen er eens buiten, dan kan men week aan week die kolommen lezen zonder ook maar iets wijzer te zijn geworden. Dat is juist de kunst, zullen de aesculapen zeggen, en voorzeker kunstig is het tot op zekere Jac. van Looy, die, meenen wy' te weten, voor het eerst aan dit deel der voorstelling de diepe waarde heeft toegekend; toen hij de Inleiding tot zyne Macbeth-vertaling schreef. Hoe ver is ditmaal Verkade in zyn pogen geslaagd? Hij heeft ons in het'wisselende beeld der voorstelling iets geboden, dat voort durend blyk gaf gezien te zijn door een ver beelding van zeer goeden huize, dat aldoor boeide en herhaaldelijk trof als te zijn, wat het wezen moest, het Uiterlijk vanMacbethhet-Innerly'k. Herhaaldelijk, zeiden wy, niet immer. Want om het laatste te bereiken zou in de eerste plaats noodig zijn geweest, dat het uiterlijk doen der tooneelspelers, hun plastiek, hunne mimiek, op de hoogte had gestaan van het Inner ly k der rollen. E n dat was in den regel niet het geval, kou het niet zyn. Het gezelschap van den heer Verkade IIMIMIIIIIIIIIIIIIlllllllllMlllllllllrllintMIIIIIMIIMIIIIIIUMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMHIIIIIIIIIMnlllllllllHIIIIMnlllirMIIIIIIIMIUIIIIIIIIIIIMIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHII hoogte en onschuldig ook, als de lezing je telkens niet zoo ergerde en daardoor telkens kwaad bloed zette. Want de mensch, ook de meest elementaire, is weetgierig, hij wil zijn kennis gaarne verrijken, en getrouw leest hij dus. Maar de doktoren zijn zoo bevreesd ook maar een tipje van hun weten schap op te lichten, dat het souffléis en de ommelette ontbreekt. Zoo zal hier de heer Ootmar ons leeken vertellen welke verschijnselen zich openbaren by de cholera. En hy' doet aldus: De ly'der begint te koortsen, de vermenig huldiging der bacteriën wordt geremd, door afscheiding van massa's vocht in den darm tracht het lichaam de boosdoeners te verjagen, diarrhee treedt al meer en meer op Hier breekt de geachte medicus af en zet in een noot, dat hij enkel dit ver schijnsel noemt en alle andere met opzet verzwijgt, om dan met een fraai-rhetorischen draai te schrijven: totdat het lichaam den ongelijken strijd opgeeft en de bacteriën, de vibrionen zegevieren en de dood als ver lossing komt. Is er wel ooit zoo iets.pedant-grappigs geschreven als dit met opzet verzwijg ik de andere verschijnselen?" Het boekje zal ons leeren hoe cholera wordt bestreden, en 't noemt niet eens de verschijnselen waaraan men de ziekte kan herkennen. Kent de heer Ootmar ze soms zelf niet, ik geloof niet dat men zooveel afweet van de komplikatiën, de voorafgaande verschijnselen, maar als hij ze wel weet, waarom zegt hij ze ons leeken dan niet, opdat we ons niet noodeloos ongerust behoeven te maken als zich een lichte diarrhee meldt, of anderszins dat we niet te lichtvaardig over da onge steldheid ons heen denken en ermee wachten tot het te laat is. We weten nu reeds dat het maagsap vol doende zuur moet bevatten, de geduldige leek gaat dus op onderzoek uit welk middel hem daartoe kan dienen, doeh in dit boekje vindt hij dan enkel de mededeeling, dat bij proefnemingen het zure maagsap door che mische middelen was ontzuurd. Een middel zelf dat hy verwacht, vindt hij niet, terwijl in de Srant ze gratis wordt ge meld, dat je b.v. met drie druppels zoutzuur op een glas water da den maaltijd, je maag sap in orde kunt houden. Populair-wetenschappelijke geschriften, niet ieder kan deze schrijven. Er wordt verlangd, behalve grondige kennis ook nog taktische en pedagogische gaven om alles klaar en duidelijk, niet te veel en ook niet te weinig te zeggen. Men mag de lezers niet noodeloos verontrusten en ze evenmin op goed ver trouwen laten indommelen. Maar al worden de moeilijkheden hier grif erkend, een brochure uit te geven waarin als het voor naamste voorbehoedmiddel wordt aangegeven, dat men zijn lichaam sterken moet en zijn handen wasschen, dit gaat toch wel over de zoo bizonder rekbare grens. Helaas, zooals vele schrijvers die voor ernstige literatuur zich niet sterk genoeg voelen, hun gaven beschikbaar stellen voor het... kind, zoo schijnen ook medici langzamerhand dit in toepassing te brengen voor het groote kind, dat men noemt het goedwillig publiek. R'dam 5 Sept. '09. G. VAN HUL/EX. is het seizoen begonnen aanmerkelijk sterker, door nieuwe of teruggekeerde goede krach ten, krachten ook met vak-ruggegraat, doch om den Macbeth" geheel naar den innerly'ken eisch van het drama naar buiten te kunnen ver-beelden, zou het beschikken moeten over minstens vyf zeer groote acteurs die niet zy'n ver-tooneeld. Want de schrijver van den Macheth" is de groote kunstenaar wiens personen dragers zijn in zich van iets dat behoort tot het Wezen van den Mensch". Wy herhalen: de Hagespelers zijn door nieuwe goede krachten die vakkennis hebben versterkt. Wellicht is 't het grootere ver trouwen juist in de vakkennis van zijne tooneelspelers-medewerkers geweest, dat den leider heeft doen besluiten te trachten naar datgene, wat alleen de groote tooneel speler in zyn rijpheid kan bereiken. Zullen Zeventien September. Het wa? een publiek gehe'm, dat de heer Van Kol niet geheel ongevoelig is voor het spiritisme; maar wat hij nu in den meest letterlijken zin uitspookt, gaat over het grieze'ige heen. Het kost altijd bekommernis, vóór de dooden van de Junislagvelden goed en wel onder den grond liggen en blijven; het lukt nooit, ze heelemaal er onder te houden denk aan dominee De Visser, die in 1905 met zooveel moeite was toegestopt, en die nu op de nominatie staat om president van de Kamer te worden doode Kamer leden zijn roerige lijken; pas heb-je met macht en kracht de eene grafzerk weer vastgemetseld en gekramd, of er komt beweging in een andere, en by sommigen duurt het jaren, eer ze voorgoed tot rust zyn gebracht. Maar zoo erg als nu is het nog nooit gewesst. Tot nog toe wurmde ieder voor zich, en liet de anderen betobben; maar Van Kolzaliger, van wien toch al was te vreezen, gezien zyn robuste persoon en zyn natuurdriftige kracht, dat men last van hem zou kry'^en, brengt de strijdmiddelen van het moderne proletariaat in de doodenwereld en laat het: allen voor n, n voor allen, schallen door de graven. Met zijn steenkool wetje, dat symbool van verrijzenis uit den zwarten dood tot liet vurige leven, agiteert hy onder den grond, en Vrijdag let op den dag der booze voorteekenen I zal het ontzette Nederland getaige zyn van een tafereel, dat het merg in ons gebeente moet doen verstijven. Het ergste is, dat het zoo natuurly'k zal schynen. De heerRoëll zit in den voorzittersstoel en grijpt naar het reglement van orde de abonnee van de tribune zegt tot zich zelf: het is altijd zoo geweest, en het zal altijd zoo blijven. De twee gebroeders Van den Bergh z tten als parkiet-vogeltjes stil in een bankje die hebben zeker een familie zaakje, denkt de abonnee. De heer Hennequin heeft het volle gewicht van zijn opgeruimde vrijzinnigheid hoog in de linkerzijde ge plant, de heer Lucasse het volle gewicht van zy'n somber calvinisme hoog in de rechterzijde allebei Zeeuwen, merkt voor de zooveelste maal de abonnee op, maar wat een antithese! De heer Plate schurkt zich vergenoegd, terwy'l hy voor zy'n bankje staat te luisteren naar de nieuwste argumenten voor den vrij handel, die N. G. in zyn vakantiereis heeft opgedaan; hy wrijft zich prettig de handen en krabbelt met de gestrekte wijsvinger drie, vier keer achter zijn oor en het hart van den abonnee zwelt van trots op deze koryfeeën der liberale staathuishoudkunde. De heer Reijne stapt van zijn plaats en kijkt omhoog in het rond, welk publiek straks de eer zal hebben, zy'n kernachtige redevoering te hooren; de abonnee heeft voor de zoo veelste maal schik in zyn ronde gebrilde oogen, in het ronde hoofdje op het ronde rompje met de ronde armpjes, op de ronde beentjes, het eenige rechtlijnige aan den heer Reijne is immers het sluike haar dat van zyn achterhoofd valt en denkt: hy' moest zich toch eens laten knippen, die Reijne. Van Ko! heeft links en rechts en voor en achter zich zeven-en-dertig folianten op gestapeld; hij heeft de fok erbij opgezet, en excerpeert met groote haast het eene dikke boek na het andere, en de abonnee van de tribune verbeeldt zich, dat hij den levenden Van Kol voor zich ziet, zooals hij den levenden Voorzitter en den levenden Pierson, den levenden Blooker en den levenden Schokking zal meenen te aanschouwen. En niet alleen de toekijkers van de kooien omhoog, maar ook de heuschelijk levende kamerleden, de heeren die hun mandaat zagen hernieuwd, op wie de verantwoordelijk heid rust voor de naaste toekomst van het land, ook zy' zullen in den noodlottigen waan verkeeren, dat zij de hand drukken van levenden, van menschen, van vleesch en van bloed, van politici, met plicht- en eergevoel. Als de heer Ketelaar ouder gewoonte plaats neemt naast den heer Nolting, zal hij misschien, hem van terzijde aanziende, het hoofd schud den en verzuchten dat het met Piet weer minder goed schijnt te gaan, maar hij zal den levenden Piet naast zich wanen. Jean Beckers met zijn zuidelijke levendigheid zal bij den bedaagden Zijlma een gemoedelijk boerenpraatje komen maken over den slechten stand van de veldgewassen, maar hij zou zijn hart uit zijn lijf schrikken, als men hè<u vertelde dat hij sprak met een spook. En zoo zal het een algemeen handen drukken en keuvelen zijn; wy het Uiterly'k van het Innerlyk der rollen hebben te zien, dan behoort men ons heroën plastisch voor oogen te voeren. Het Woord heeft zy'n e waarde te behouden; wy' zouden dankbaarder geweest zyn voor het resultaat met de Macbeth-voorstelling verkregen, wanneer de leiier, het Woord in zjjne waarde handhavend, in het spel der rollen zich verder tot aanduiden had bepaald. Zoo deed, herinneren wy ons goed, niemand minder dan de groote Forbes Robertson, wiens physiek niet tegen Macbeth, de rol, opkon. Wij hadden dan het Innerlijk der personen immer voor ons, zy het dan oftk, innerlijk oog kunnen houden, waarbij decor en costuum onze verbeelding vaak hadden ondersteund. En wij hadden ongestoord ge noten van kostelijke vondsten door den regisseur Verkade gedaan. Wij deden uitkomen, dat de ver-beelding door de toonealspelers in den regel niet op de hoogte stond van het Innerlijk der rollen. Dit was wél het geval o.a. bij Macduff ? (Eüssink)'s wek-roep na de ontdekking van den moord op Duncan, en by Macbeth(Verkade)'s geweldige weeklacht op de tijding van het sterven der koningin. Zeer waar deerden wy ook in dit opzicht den Malcolm van Pierre Mols in de tsvee eerste bedrijven, den Ouden Siward van Rienk Brouwer en den portier van Juliua Brongers. Als een goed staal van Verkade's kunnen wyzen we op het tafreel van de heksen met Macbeth en Banquo op de heide. Wie wel eens op een eenzame avondwandeling knoes tige wilgenstammen ontstellend heeft tegen de lichter lucht zien staan, zal het eerst met ons instemmen. Het n worden der heksen met de stammen; het werd als de eigen verbeelding van Macbeth en Banquo. En het moeilijke laatste tafreel van het vyfde bedry'f; zeven personen stonden in zeker oogenblik op een rij, en het was vol leven en schakeering, een prachtig beeld. De heer Verkade heeft voor de voorstelling gebruik gemaakt van hetgeen hij in zyne inleiding tot de, voorstelling" noemt: een bij alle tafreeleu passende zelfde afsluiting" en van het z.g. ondiepe tooneel". Wy meenen te weten, dat ook een volgende voorstelling, de opvoering van een ander werk, op het ondiepe tooneel en met, wat het principe betreft, gelijke afsluiting, gedacht is en zal worden uitgevoerd. Nadat wy' by die nieuwe voorstelling onze indrukken hebben gecon troleerd, zal er allicht aanleiding zy'n speciaal op dit deel der Macbeth-voorstelling terug te komen. Het costuum: aan Mej. Neeb over het algemeen bewonderend hulde. 8 Sept. FKANS MIJNSSEN. imimiiiiiiMMmimiiMiiiimiiiiiniiiiiimiMiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiuiittiu de dooden zullen zich niet verraden, en de levenden zullen geen gevaar beseffen, alleen, zij zullen huiverig worden, koude rillingen langs hun rug voelen loopen, op merken, dat het toch een graftombe van een zaal is, die vergaderzaal, en dat de kilte van de schoonmaak er nog hangt, en de een voor, de ander na, zullen zy wegglippen door de klapdeurtjes, de rechtschen naar rechts, en linkschen naar links, naar de koffiekamer, om wat warms in het lijf te krijgen. En wij ? weten, hoe het gaat, nietwaar, als de heeren eenmaal in de koffiekamer zyn, dan haalt alleen het elektrische belletje voor een stem ming ze terug, als er niets ergers gebeurt, en de heer Borgesius niet zijn Zondagschen hoogen hoed opzet, en straks het Binnenhof oversteekt, uit de verte gevolgd door den heer Lohman, het wijze staatsmanshoafd in gepeinzen gebogen, op zyn beurt gevolgd door den alty'd jeugdigen marine-jonker Van Wassenaer, die een romannetje gaat lezen op de Witte, op zijn beurt gevolgd door de stemmige vrienden die elkander nooit verlaten: Van Wynbergen en Van Nispen, de twee zuilen van de jong-katholieke poli tiek, op hun beurt gevolgd door Thomson op de flets... Als er een schaap over de brug is, dat spreekwoord is zoo droevig waar voor onze wetgevende vergadering. Eu dan begint in de vergaderzaal het afgrijselijke: de doodendans. Zoolang het nog by het mijnwetje blijft, zal althans de schijn worden bewaard. Van Kol zal betoogen, dat het onderste boven moet, hij zal zich een oogenblik heftig veront waardigd toonen by de gedachte, dat de millioenen schat s van den bodem aan eenige winznchtige kapitalisten in de armen zouden worden gesmeten, en in het vuur zijner rede den heer Ijzerman met een paar van zijn folianten naar het hoofd gooien. Maar de altijd opge ruimde heer Ijzerman zal ze vriendelijk opvangen en er op gaan zitten. De heer Lely zal een pleidooi houden voor ingrijpende staatsbemoeiing, en de heer Pierson zal over de ekonomisehe gevolgen van staatsexploitatie een bezielende rede houden, waarvan de konklusie te loor gaat, omdat het nu eenmaal in Pieison's karakter ligt, het slot van zijn zin nen op te eten, en met zware vuistslagen op de lessenaar de vergadering te overtuigen dat hy het by' het rechte einde heeft. De heer Blooker zal aandringen op maatregelen tegen den mijnworm en het neo malthusianisme, de heer Nolting op minimumloouen en maximumwerkty'den, zoowel voor de arbei ders boven als onder den grond, in zy'n gekuischt hoog-haarlemmerdyksch. Dan zal de voorzitter hy heeft zoo vaak met dat bijltje gehakt - niet bemerken dat er op verrena geen leden genoeg zijn om een wettig besluit te nemen, maar naïef aan de vergadering in everweging geven, het wetsontwerp aan te nemen zonder hoofdelijke stemming. En aldus zal worden besloten. En dan verdwijnt het laatste restje verantwoordely'ksgevoel voor eigen eer en naam en voor het welzijn der natie, by deze ziel en gewetenlooze mensch-verschijningen. Dan wipt van den eenen kant het rotterdamsche Van den Bergh-je op de ministerstafel, met de schitterende kraaloogjes, en van den anderen kant het amsterdamsche Van den Bergh-je,metdezwaarmoedigefluweel-oogen; in sierlijke wendingen naderen zij elkander, en dansen, de pinken ineengehecht, een eleganten geisha-dans. Dan klimt de jolige Ijzerman op zijn tafel, en begeleidt ze met een javaansche melodie. De heer Van Deventer trekt zyn jas uit, springt ook op de tafel, en probeert de tweede stem te zingen. De jongeling Blooker, door het onderwerp gsroerd, kraait met heftige gestiknlaties en met groote stappen heen en weer loopend door de zaal, een geweldige redevoering uit tegen den handel m blanke slavinnen. Reijne, zijn jeugd gedachtig, wipt al-maar-haasje-over over den schuddebnikenden heer Van Gijn. De heer Pierson neemt zijn jaspanden op en trippelt in den pas van drie, met afgezakte bril, naar het voorzitter

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl