Historisch Archief 1877-1940
Nó. 16S1
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
acW lig de Hagespelers."
De dramatische auteur schrijft van het
Innerlijk zijner personen uit, het Innerlijk
dat, den meesten tijd, hij zien zal in het
licht van zijn maatschappelijk- of levensinzicht.
HU houdt daarbij het uiterlijk doen zijner
personen in het oog, zoodat het Woord
ruimte laat voor de plastiek en de mimiek 1)
van den acteur en voor hetgeen verder op
het tooneel naar buiten behoort te worden
ver-beeld. Zy'n aandacht voor dit uiterlijk
doen zal echter niet grooter wezen dan strikt
noodig is, daar ieder meer-dan-noodig voor'
het Uiterlijk, een wat-minder voor het Inner
lijk zal beduiden. Hy schrijft van het Inner
lyk van bepaalde, zijn eigen personen uit, van
de personen namelijk, die zijne verbeelding
ziet op grond van intuïtie en innerlijk ma
teriaal, maar de groote dramatische auteur
zal zoo breed zien en zoo innig, dat het
bizondere, want zijn eigene, drager wordtin
zich van het algemeene, van iets dat oehoort
tot het Wezen van den Mensch.
Zóó was het in tijden die aan het natura
lisme voorafgingen, zóó gaat de
echte-tooneelschry ver kunstenaar ook thans weer te werk,
bewust of onbewust.
De tooneelspeler daarop, heeft het Innerlijk
van de rol, gelijk hjj dit zelfstandig of onder
leiding van den regisseur ziet, door plastiek
en mimiek naar buiten te ver-beelden; het
woord, gesproken, wordt, in zijn waarde
blijvend, deel van de creatie des
tooneelspelers: het geheel van het Uiterlijk met
en in zich het Innerlijk der rol. De sty'l van
het Woord bepaalt de stijl van plastiek en
mimiek. En de personen van den grooten
dramatischen auteur, bovenbedoeld, eischen
een andere ver-beelding dan de personen
die innerlijk van kleiner proporties zijn.
De regisseur heeft zich ondergeschikt te
maken aan het maatschappelijk- of. levens
inzicht van den schry ver, gelijk dit blijkt
ait het dramatische werk, doch verder zelf
standig van het Innerlijk van het stuk, het
samenstel vaa personen in hunne onderlinge
conflicten en hunne conflicten in het eigen
binnenste, het Uiterlijk te zien. Hij ziet het
uiterlijk doen der personen op grond van
den kern van het woord, in een bepaalde
kleedy, in een bepaalde omgeving, die door
het Innerlijk van het stuk worden bepaald.
Er zijn groote schilders geweest, wy' noemen
Delacroix, Deseamps,?die door bepaalde plaat
sen in een dramatisch werk tot schilderyen
1) Wellicht wil men mimiek als deel der
tooneelspelers-plastiek beschouwen. Wij heb
ben er niet op tegen.
Eduard Verkade als Macbeth in het 5e bedrijf.
Eduard Verkade als Macbeth in het 2e bedrijf.
werden geïnspireerd, welke van het Innerlyk
het Uiterlijk veraanschouwelijken; de regisseur
schept geen tableaux (-vivant), hy' heeft de
personen voortdurend iu eene aldoor wisse
lende handeling te volgen. En alweer: het
Woord, gesproken, bly'ft in zy'n waarde.
Zoo wenschen wij thans dat het wezen zal. En
zoo wil het Eduard Verkade. Hij heeft ons
mooie en belangwekkende pogingen gebracht
in de lijn van zijn doel-bewust streven:
Lanseloet, Hamlet, Elckerlyc. En als nieuwe
poging geldt de voorstelling van Macbeth".
Decor en costuum hebben een sterke
beteekenis gekregen. Zy zijn niet meer wil
lekeurig gekozen, zyn niet meer, als
vroeger in gevallen dat de voorstelling erg
mooi aangekleed" was, buitenissige opschik,
want, immers, zij worden thans bepaald"
door het Innerlijk van het stuk." Het was
Voorlichters.
De Heer G. A. Ootmar, arts te Haarlem,
heeft een brochure geschreven: Wat is cho
lera, en Hoe wordt zij bestreden?
Dit boekje verscheen dadelijk na de officieële
bekendmaking te Rotterdam dat er cholera
heerscht, en mag dus worden gerekend als
zeer nuttig, en wijl het door een arts werd
geschreven ook als zeer zakelijk. Het boekje
Was, om zoo te zeggen, de voldoening aan
«en behoefte. Iedereen, althans zeer velen,
wilden zich harnassen tegen die gevreesde
ziekte.
Aan de kiosken liggen de boekjes by'
stapels te koop, de prijs uitermate minzaam;
vijftien centen voor vijftien bladzijden druks;
die zeltde maatstaf berekend een
Nederlandsch uitgever ook zoowat voor een roman.
Vele handen grepen naar deze boekjes,
zoo vol heil en verwachtingen, aan de kiosken
had men nauwelijks handen genoeg. Een
kiezentrekker of charletan op de kermis zag
zyn klanten niet in grooter drommen naderen.
De cholera, hoe wordt ze bestreden, stond
«r op 't kaft, en dat lokte wel de menachen.
Het boekje was gezet in ee» omslag van
groen, de kleur der hope, en leek zeer stevig.
Dat omslag dan l
Van binnen zag het er netjes uit, de letter
niet te groot, zeer wel in verhouding tot het
ook al niet overgroote formaat. Zooals ieder
weet, niet het aantal woorden dat ge spreekt,
noch het aantal letters dat ge schrijft, beslist,
doch wel hetgeen ge te zeggen hebt, of wat
ge u gerechtigd voelt te openbaren.
En helaas dit laatste viel niet mee, althans
voor ons leeken. Misschien vinden de medici
er belangrijker dingen in, daarover durf ik
natuurlijk niet oordeelen. Den aanstaanden
cholera-patiënt en vermoedelijk zal daar
voor het boekje toch zijn geschreven ,
lieten deze bladzjj den, gepubliceerd ad een
cent per bladz., even wijs en even onwijs en
even onbevredigd.
De kostbare les begint met de bekende
mededeeling, dat die vier kinderen niet aan
snoepgoed doch aan cholera Asiatica zyn
overleden. Dan volgt dat die cholera Asiatica,
kortweg cholera wordt genoemd, dat menig
een de schrik om het hart zal zijn geslagen,
dut menigeen zal hebben gedacht aan de
jaren van 66 (vooral de lui van 't jonge
geslacht) maar dat ook velen hoopvol het
oog zullen hebben gericht op den vooruit
gang der geneeskundige wetenschap, en
daardoor gerustgesteld hopen.... En zeer
zeker, zegt de schrijver, hebben zy' het bij
het rechte eind. Het zal u maar al te vaak
zijn opgevallen hoe moeilijk 't bleek om de
ziekte in streken die wy minder beschaafd
plegen te noemen, te bestrijden, gübegrijpt
wel, hoe dit komt, vervolgt dan onze arts
met die gemoedelijke neerbuigende
famieljariteit, die ge heel. aangenaam vindt en
geruststellend als ge ziek neerligt en de
dokter u aldus toespreekt, maar die u dadelyk
wat minder vertrouwens waard lijkt als dit
famieljare in een geschriftje wordt voorge
legd. Dit neerbuigende en onderstellende
geeft je ongeveer het gevoel alsof iemand
je een kil klesse hand toesteekt en die hij
dan ook dadelyk terugtrekt, 't Is of ge ergens
een dier ontdekt dat dan bly'kt een
bromvlieg inplaats van een eerlyk-werkende by
te zy'n. Het gebrom en gezoem maakt niet
zoo'n groot onderscheid voor wie het niet
weet.
Het geschriftje gaat dan op deze wyze
voort. Er wordt verteld over de zonderlinge
voorstellingen die de menschen zich vroe
ger maakten over het ontstaan der ziekte,
over Eobert Koch die in 1884 in Egypte en
Indiëde cholera vibrionen ontdekte; dat er
miljoenen en nog eens miljoenen gaan in a
druppel water, waarbij je dan onwille
keurig een optelsom wilt gaan maken.
Om de miljoenen druppels die er in zoo'n
besmette Maas zullen wezen,?tot deschrij
ver eindelyk genaderd is aan de
rein-kulturen, namelijk de manier om die
cholerabacteriën heel rein te kweeken.
Het spreekt, dat wy als leeken, daar zeer
veel belang in stellen, 't Gebeurt in bouillon en
je moet er een potloodpunt voor hebben en
een huisje en dan kun je aan het kooken
gaan om ze rein te kweeken. Hierrnae gevor
derd zijnde, gaat de schry ver er toe over ons
te vertellen waarin je die vibrionen vinden
kant, n.l. in de uitwerpselen van lijders,
en dan eindelyk komt er iets interessants,
n.l. dat je vibrionen in je uitwerpsels kunt
hebben zonder dat je lichaam er door is
aangetast, terwijl je toch wel- anderen ermee
kunt besmetten. We krijgen dan een analoog
geval van typhus, dat wel vermoedelijk niet
geheel hetzelfde is" ook al bly'kt er veel over
eenkomst, om dan te geraken by het schip
persvrouwtje dat 's morgens het akertje met
rivierwater optrekt, om haar gezicht en
handen ermee te wasschen en geen cholera
krijgt, terwijl diegene, die alle voorzorgs
maatregelen nam, toch door de gevreesde
ziekte aangetast wordt. Hierop volgt dan
het verwy't, dat men wel eens vergeten had
de handen goed te wasschen voor je aan tafel
ging.
Inderdaad, dit is een zeer nuttige wenk,
want, merkt de heer Ootmar zeer juist op:
??was niet toevallig eenige dagen vóór het
uitbreken der ziekte het echippersvrouwtje
van daarover in huis geweest om wat te
helpen by het doen der wasch ? Ze had deur
knoppen aangeraakt, had de kinderen een
hemd gegeven enz. l
Dan komt er nog een even nuttige wenk.
Dat de men ach zich niet moet vermoeien en
vooral geen prikkelende middelen gebruiken
om de vermoeidheid te verdrijven, dat we
geen verkoelende dranken moeten drinken
en geen onrijp ooft eten, dat we niet moeten
likken (ja het staat er) aan de vinger by 't
doorbladeren van een boek, en niets gebrui
ken met ongewasschen handen. Wij sterken
ons lichaam, besluit de schry ver, gaan met
vertrou wen de toekomst tegemoet. En wordt
onverhoopt ons lichaam opgeroepen ten strijd,
zoo eindigt hij in extase, wordt dan in ons
darmkanaal de strijd gestreden tusschen
witte bloedcel en cholera-vibrio dan vertrou
wen we op de heerly'ke weermiddelen van
ons lichaam en op de zegeningen die de
nieuwe ganeeskunde, ook voor de lijders aan
cholera heeft en dan welterusten dr. G. A.
Ootmar, want het boekje is uit.
Voorwaar, voorwaar, het is ganech niet
nobel voor ons leeken om zoo den spot te
dryven met een zoo nuttig bedoeld en zoo
populair-wetenscbappelyk geschriftje. Wy'
leeken zyn toch gewoon tegen medici op te
zien. Over een werk van een kunstenaar
durft ieder wel zyn meening te zeggen, doch
zoo spoedig men aan de exacte wetenschap
geraakt, brandt men de handen allicht aan
koud water.
Maar als men in zoo'n geheel boekje niets
anders vindt dan de waarschuwing dat men
zyn handen moet wasschen en niet zijn vin
gers aflikken, dan wordt het een leek toch
ook wel wat bar. Zoo aanmaning had men
toch gereedelijk kunnen drukken bij de ande
re vermaningen die de burgemeester je door
middel van de krant thuis stuurt, en daar
zou dit nog doeltreffender zijn geweest. Want
al zag ik de boekjes door vele handen gretig
koopen, nog in veel meer handen komt toch
de krant. Die heeren medici, ik bedoel dan
de schrijvende en wenkengevende medici,
zijn vaak zulke ooly'ke kornuiten, ze weten
de geduldige lezers zoo aardig bij den neus
rond te leiden en sturen ze aan 't eind heel
gewichtig met een kluitje in 't riet.
Ik wou van dat brochuretje niet zooveel
zeg«en, ware het niet dat bijna al onze
dagbladen reeds zijn ingenomen door die
zoogenaamde medische kronieken waarin
onder een grooten omhaal van woorden, je
niets wordt gezegd. Zonderen we een niet
enkelen er eens buiten, dan kan men week
aan week die kolommen lezen zonder ook
maar iets wijzer te zijn geworden. Dat is
juist de kunst, zullen de aesculapen zeggen,
en voorzeker kunstig is het tot op zekere
Jac. van Looy, die, meenen wy' te weten,
voor het eerst aan dit deel der voorstelling
de diepe waarde heeft toegekend; toen hij de
Inleiding tot zyne Macbeth-vertaling schreef.
Hoe ver is ditmaal Verkade in zyn pogen
geslaagd? Hij heeft ons in het'wisselende
beeld der voorstelling iets geboden, dat voort
durend blyk gaf gezien te zijn door een ver
beelding van zeer goeden huize, dat aldoor
boeide en herhaaldelijk trof als te zijn, wat
het wezen moest, het Uiterlijk
vanMacbethhet-Innerly'k. Herhaaldelijk, zeiden wy,
niet immer. Want om het laatste te bereiken
zou in de eerste plaats noodig zijn geweest, dat
het uiterlijk doen der tooneelspelers, hun
plastiek, hunne mimiek, op de hoogte had
gestaan van het Inner ly k der rollen. E n dat was
in den regel niet het geval, kou het niet
zyn. Het gezelschap van den heer Verkade
IIMIMIIIIIIIIIIIIIlllllllllMlllllllllrllintMIIIIIMIIMIIIIIIUMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMHIIIIIIIIIMnlllllllllHIIIIMnlllirMIIIIIIIMIUIIIIIIIIIIIMIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHII
hoogte en onschuldig ook, als de lezing je
telkens niet zoo ergerde en daardoor telkens
kwaad bloed zette. Want de mensch, ook
de meest elementaire, is weetgierig, hij wil
zijn kennis gaarne verrijken, en getrouw
leest hij dus. Maar de doktoren zijn zoo
bevreesd ook maar een tipje van hun weten
schap op te lichten, dat het souffléis en de
ommelette ontbreekt.
Zoo zal hier de heer Ootmar ons leeken
vertellen welke verschijnselen zich openbaren
by de cholera. En hy' doet aldus:
De ly'der begint te koortsen, de
vermenig huldiging der bacteriën wordt geremd,
door afscheiding van massa's vocht in den
darm tracht het lichaam de boosdoeners
te verjagen, diarrhee treedt al meer en
meer op Hier breekt de geachte medicus
af en zet in een noot, dat hij enkel dit ver
schijnsel noemt en alle andere met opzet
verzwijgt, om dan met een fraai-rhetorischen
draai te schrijven: totdat het lichaam den
ongelijken strijd opgeeft en de bacteriën, de
vibrionen zegevieren en de dood als ver
lossing komt.
Is er wel ooit zoo iets.pedant-grappigs
geschreven als dit met opzet verzwijg ik de
andere verschijnselen?"
Het boekje zal ons leeren hoe cholera
wordt bestreden, en 't noemt niet eens de
verschijnselen waaraan men de ziekte kan
herkennen.
Kent de heer Ootmar ze soms zelf niet,
ik geloof niet dat men zooveel afweet van de
komplikatiën, de voorafgaande verschijnselen,
maar als hij ze wel weet, waarom zegt hij
ze ons leeken dan niet, opdat we ons niet
noodeloos ongerust behoeven te maken als
zich een lichte diarrhee meldt, of anderszins
dat we niet te lichtvaardig over da onge
steldheid ons heen denken en ermee wachten
tot het te laat is.
We weten nu reeds dat het maagsap vol
doende zuur moet bevatten, de geduldige
leek gaat dus op onderzoek uit welk middel
hem daartoe kan dienen, doeh in dit boekje
vindt hij dan enkel de mededeeling, dat bij
proefnemingen het zure maagsap door che
mische middelen was ontzuurd.
Een middel zelf dat hy verwacht, vindt hij
niet, terwijl in de Srant ze gratis wordt ge
meld, dat je b.v. met drie druppels zoutzuur
op een glas water da den maaltijd, je maag
sap in orde kunt houden.
Populair-wetenschappelijke geschriften, niet
ieder kan deze schrijven. Er wordt verlangd,
behalve grondige kennis ook nog taktische
en pedagogische gaven om alles klaar en
duidelijk, niet te veel en ook niet te weinig
te zeggen. Men mag de lezers niet noodeloos
verontrusten en ze evenmin op goed ver
trouwen laten indommelen. Maar al worden
de moeilijkheden hier grif erkend, een
brochure uit te geven waarin als het voor
naamste voorbehoedmiddel wordt aangegeven,
dat men zijn lichaam sterken moet en zijn
handen wasschen, dit gaat toch wel over de
zoo bizonder rekbare grens. Helaas, zooals
vele schrijvers die voor ernstige literatuur
zich niet sterk genoeg voelen, hun gaven
beschikbaar stellen voor het... kind, zoo
schijnen ook medici langzamerhand dit in
toepassing te brengen voor het groote kind,
dat men noemt het goedwillig publiek.
R'dam 5 Sept. '09. G. VAN HUL/EX.
is het seizoen begonnen aanmerkelijk sterker,
door nieuwe of teruggekeerde goede krach
ten, krachten ook met vak-ruggegraat,
doch om den Macbeth" geheel naar den
innerly'ken eisch van het drama naar buiten
te kunnen ver-beelden, zou het beschikken
moeten over minstens vyf zeer groote acteurs
die niet zy'n ver-tooneeld. Want de schrijver
van den Macheth" is de groote kunstenaar
wiens personen dragers zijn in zich van iets
dat behoort tot het Wezen van den Mensch".
Wy herhalen: de Hagespelers zijn door
nieuwe goede krachten die vakkennis hebben
versterkt. Wellicht is 't het grootere ver
trouwen juist in de vakkennis van zijne
tooneelspelers-medewerkers geweest, dat den
leider heeft doen besluiten te trachten
naar datgene, wat alleen de groote tooneel
speler in zyn rijpheid kan bereiken. Zullen
Zeventien September.
Het wa? een publiek gehe'm, dat de heer
Van Kol niet geheel ongevoelig is voor het
spiritisme; maar wat hij nu in den meest
letterlijken zin uitspookt, gaat over het
grieze'ige heen. Het kost altijd bekommernis,
vóór de dooden van de Junislagvelden goed
en wel onder den grond liggen en blijven;
het lukt nooit, ze heelemaal er onder te
houden denk aan dominee De Visser, die
in 1905 met zooveel moeite was toegestopt,
en die nu op de nominatie staat om president
van de Kamer te worden doode Kamer
leden zijn roerige lijken; pas heb-je met
macht en kracht de eene grafzerk weer
vastgemetseld en gekramd, of er komt beweging
in een andere, en by sommigen duurt het
jaren, eer ze voorgoed tot rust zyn gebracht.
Maar zoo erg als nu is het nog nooit
gewesst. Tot nog toe wurmde ieder voor zich,
en liet de anderen betobben; maar Van
Kolzaliger, van wien toch al was te vreezen,
gezien zyn robuste persoon en zyn
natuurdriftige kracht, dat men last van hem zou
kry'^en, brengt de strijdmiddelen van het
moderne proletariaat in de doodenwereld en
laat het: allen voor n, n voor allen,
schallen door de graven. Met zijn steenkool
wetje, dat symbool van verrijzenis uit den
zwarten dood tot liet vurige leven, agiteert
hy onder den grond, en Vrijdag let op
den dag der booze voorteekenen I zal het
ontzette Nederland getaige zyn van een
tafereel, dat het merg in ons gebeente moet
doen verstijven.
Het ergste is, dat het zoo natuurly'k zal
schynen. De heerRoëll zit in den
voorzittersstoel en grijpt naar het reglement van orde
de abonnee van de tribune zegt tot zich
zelf: het is altijd zoo geweest, en het zal
altijd zoo blijven. De twee gebroeders Van
den Bergh z tten als parkiet-vogeltjes stil in
een bankje die hebben zeker een familie
zaakje, denkt de abonnee. De heer Hennequin
heeft het volle gewicht van zijn opgeruimde
vrijzinnigheid hoog in de linkerzijde ge
plant, de heer Lucasse het volle gewicht van
zy'n somber calvinisme hoog in de rechterzijde
allebei Zeeuwen, merkt voor de zooveelste
maal de abonnee op, maar wat een antithese!
De heer Plate schurkt zich vergenoegd,
terwy'l hy voor zy'n bankje staat te luisteren
naar de nieuwste argumenten voor den vrij
handel, die N. G. in zyn vakantiereis heeft
opgedaan; hy wrijft zich prettig de handen
en krabbelt met de gestrekte wijsvinger drie,
vier keer achter zijn oor en het hart van
den abonnee zwelt van trots op deze koryfeeën
der liberale staathuishoudkunde. De heer
Reijne stapt van zijn plaats en kijkt omhoog
in het rond, welk publiek straks de eer zal
hebben, zy'n kernachtige redevoering te
hooren; de abonnee heeft voor de zoo
veelste maal schik in zyn ronde gebrilde
oogen, in het ronde hoofdje op het ronde
rompje met de ronde armpjes, op de ronde
beentjes, het eenige rechtlijnige aan den
heer Reijne is immers het sluike haar dat
van zyn achterhoofd valt en denkt: hy'
moest zich toch eens laten knippen, die Reijne.
Van Ko! heeft links en rechts en voor en
achter zich zeven-en-dertig folianten op
gestapeld; hij heeft de fok erbij opgezet, en
excerpeert met groote haast het eene dikke
boek na het andere, en de abonnee van
de tribune verbeeldt zich, dat hij den levenden
Van Kol voor zich ziet, zooals hij den levenden
Voorzitter en den levenden Pierson, den
levenden Blooker en den levenden Schokking
zal meenen te aanschouwen.
En niet alleen de toekijkers van de kooien
omhoog, maar ook de heuschelijk levende
kamerleden, de heeren die hun mandaat
zagen hernieuwd, op wie de verantwoordelijk
heid rust voor de naaste toekomst van het
land, ook zy' zullen in den noodlottigen waan
verkeeren, dat zij de hand drukken van
levenden, van menschen, van vleesch en van
bloed, van politici, met plicht- en eergevoel.
Als de heer Ketelaar ouder gewoonte plaats
neemt naast den heer Nolting, zal hij misschien,
hem van terzijde aanziende, het hoofd schud
den en verzuchten dat het met Piet weer
minder goed schijnt te gaan, maar hij zal
den levenden Piet naast zich wanen. Jean
Beckers met zijn zuidelijke levendigheid zal bij
den bedaagden Zijlma een gemoedelijk
boerenpraatje komen maken over den slechten stand
van de veldgewassen, maar hij zou zijn
hart uit zijn lijf schrikken, als men hè<u vertelde
dat hij sprak met een spook. En zoo zal het een
algemeen handen drukken en keuvelen zijn;
wy het Uiterly'k van het Innerlyk der rollen
hebben te zien, dan behoort men ons heroën
plastisch voor oogen te voeren.
Het Woord heeft zy'n e waarde te behouden;
wy' zouden dankbaarder geweest zyn voor
het resultaat met de Macbeth-voorstelling
verkregen, wanneer de leiier, het Woord in
zjjne waarde handhavend, in het spel der
rollen zich verder tot aanduiden had bepaald.
Zoo deed, herinneren wy ons goed, niemand
minder dan de groote Forbes Robertson,
wiens physiek niet tegen Macbeth, de rol,
opkon. Wij hadden dan het Innerlijk der
personen immer voor ons, zy het dan oftk,
innerlijk oog kunnen houden, waarbij decor
en costuum onze verbeelding vaak hadden
ondersteund. En wij hadden ongestoord ge
noten van kostelijke vondsten door den
regisseur Verkade gedaan.
Wij deden uitkomen, dat de ver-beelding
door de toonealspelers in den regel niet
op de hoogte stond van het Innerlijk der
rollen. Dit was wél het geval o.a. bij Macduff ?
(Eüssink)'s wek-roep na de ontdekking van
den moord op Duncan, en by
Macbeth(Verkade)'s geweldige weeklacht op de tijding
van het sterven der koningin. Zeer waar
deerden wy ook in dit opzicht den Malcolm
van Pierre Mols in de tsvee eerste bedrijven,
den Ouden Siward van Rienk Brouwer en
den portier van Juliua Brongers.
Als een goed staal van Verkade's kunnen
wyzen we op het tafreel van de heksen met
Macbeth en Banquo op de heide. Wie wel
eens op een eenzame avondwandeling knoes
tige wilgenstammen ontstellend heeft tegen
de lichter lucht zien staan, zal het eerst
met ons instemmen. Het n worden
der heksen met de stammen; het werd als
de eigen verbeelding van Macbeth en Banquo.
En het moeilijke laatste tafreel van het vyfde
bedry'f; zeven personen stonden in zeker
oogenblik op een rij, en het was vol leven
en schakeering, een prachtig beeld.
De heer Verkade heeft voor de voorstelling
gebruik gemaakt van hetgeen hij in zyne
inleiding tot de, voorstelling" noemt: een bij
alle tafreeleu passende zelfde afsluiting" en
van het z.g. ondiepe tooneel". Wy meenen
te weten, dat ook een volgende voorstelling,
de opvoering van een ander werk, op het
ondiepe tooneel en met, wat het principe
betreft, gelijke afsluiting, gedacht is en zal
worden uitgevoerd. Nadat wy' by die nieuwe
voorstelling onze indrukken hebben gecon
troleerd, zal er allicht aanleiding zy'n speciaal op
dit deel der Macbeth-voorstelling terug te
komen. Het costuum: aan Mej. Neeb over het
algemeen bewonderend hulde.
8 Sept. FKANS MIJNSSEN.
imimiiiiiiMMmimiiMiiiimiiiiiniiiiiimiMiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiuiittiu
de dooden zullen zich niet verraden, en de
levenden zullen geen gevaar beseffen,
alleen, zij zullen huiverig worden, koude
rillingen langs hun rug voelen loopen, op
merken, dat het toch een graftombe van een
zaal is, die vergaderzaal, en dat de kilte van
de schoonmaak er nog hangt, en de een voor,
de ander na, zullen zy wegglippen door de
klapdeurtjes, de rechtschen naar rechts, en
linkschen naar links, naar de koffiekamer,
om wat warms in het lijf te krijgen. En wij ?
weten, hoe het gaat, nietwaar, als de heeren
eenmaal in de koffiekamer zyn, dan haalt
alleen het elektrische belletje voor een stem
ming ze terug, als er niets ergers gebeurt,
en de heer Borgesius niet zijn Zondagschen
hoogen hoed opzet, en straks het Binnenhof
oversteekt, uit de verte gevolgd door den
heer Lohman, het wijze staatsmanshoafd in
gepeinzen gebogen, op zyn beurt gevolgd
door den alty'd jeugdigen marine-jonker Van
Wassenaer, die een romannetje gaat lezen
op de Witte, op zijn beurt gevolgd door
de stemmige vrienden die elkander nooit
verlaten: Van Wynbergen en Van Nispen,
de twee zuilen van de jong-katholieke poli
tiek, op hun beurt gevolgd door Thomson
op de flets...
Als er een schaap over de brug is, dat
spreekwoord is zoo droevig waar voor onze
wetgevende vergadering. Eu dan begint in
de vergaderzaal het afgrijselijke: de
doodendans. Zoolang het nog by het mijnwetje
blijft, zal althans de schijn worden bewaard.
Van Kol zal betoogen, dat het onderste boven
moet, hij zal zich een oogenblik heftig veront
waardigd toonen by de gedachte, dat de
millioenen schat s van den bodem aan eenige
winznchtige kapitalisten in de armen zouden worden
gesmeten, en in het vuur zijner rede den
heer Ijzerman met een paar van zijn folianten
naar het hoofd gooien. Maar de altijd opge
ruimde heer Ijzerman zal ze vriendelijk
opvangen en er op gaan zitten. De heer Lely
zal een pleidooi houden voor ingrijpende
staatsbemoeiing, en de heer Pierson zal over
de ekonomisehe gevolgen van staatsexploitatie
een bezielende rede houden, waarvan de
konklusie te loor gaat, omdat het nu eenmaal in
Pieison's karakter ligt, het slot van zijn zin
nen op te eten, en met zware vuistslagen op
de lessenaar de vergadering te overtuigen
dat hy het by' het rechte einde heeft. De
heer Blooker zal aandringen op maatregelen
tegen den mijnworm en het neo
malthusianisme, de heer Nolting op minimumloouen
en maximumwerkty'den, zoowel voor de arbei
ders boven als onder den grond, in zy'n
gekuischt hoog-haarlemmerdyksch. Dan zal de
voorzitter hy heeft zoo vaak met dat bijltje
gehakt - niet bemerken dat er op verrena
geen leden genoeg zijn om een wettig besluit
te nemen, maar naïef aan de vergadering in
everweging geven, het wetsontwerp aan te
nemen zonder hoofdelijke stemming. En aldus
zal worden besloten.
En dan verdwijnt het laatste restje
verantwoordely'ksgevoel voor eigen eer en naam
en voor het welzijn der natie, by deze ziel
en gewetenlooze mensch-verschijningen. Dan
wipt van den eenen kant het rotterdamsche
Van den Bergh-je op de ministerstafel, met
de schitterende kraaloogjes, en van den
anderen kant het amsterdamsche Van den
Bergh-je,metdezwaarmoedigefluweel-oogen;
in sierlijke wendingen naderen zij elkander,
en dansen, de pinken ineengehecht, een
eleganten geisha-dans.
Dan klimt de jolige Ijzerman op zijn tafel,
en begeleidt ze met een javaansche melodie.
De heer Van Deventer trekt zyn jas uit,
springt ook op de tafel, en probeert de tweede
stem te zingen. De jongeling Blooker, door
het onderwerp gsroerd, kraait met heftige
gestiknlaties en met groote stappen heen en
weer loopend door de zaal, een geweldige
redevoering uit tegen den handel m blanke
slavinnen. Reijne, zijn jeugd gedachtig, wipt
al-maar-haasje-over over den
schuddebnikenden heer Van Gijn. De heer Pierson neemt
zijn jaspanden op en trippelt in den pas van
drie, met afgezakte bril, naar het
voorzitter