Historisch Archief 1877-1940
N0: 682
DB AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
achter b|j de daarvoor genoemde nadeelige
invloeden op de voedinggprijzen. De prezen
der gebruiksartikelen daalden weinig en die
der voedingsmiddelen in het geheel niet.
(Slot volgf). H. N. TBH VEEN.
MDM in te HooflM
Het feit dat de heer Mengelberg den
dirigeeretaf in het Concertgebouw wederom ter
hand genomen heeft en dat het orchest, met
den eoncertmeester Timmner incluis, wederom
in vollen getale aanwezig was 1.1. Donderdag,
mag wel beschouwd worden als een bewijs
dat het nieuwe concert seizoen officieel ge
opend is.
Alvorens een paar indrukken mede te
deelen over het concert van Donderdag S dezer,
wil ik met een paar woorden de werkzaam
heid van den heer C. Dopper gedenken, die
gedurende de afwezigheid van den heer Men
gelberg de leiding van het orchest in banden
had. Het is nu eenmaal geen gebruik over
zomer uit voer in gen «te refereeren, anders
zou er gelegenheid te over zijn om te wijzen
op het vele voortreffelijke dat de heer Dopper
heeft bereikt. Het was een lust om te zien
hoe het contact tusschen leider en orchest
voortdurend sterker werd' zoodat de dirigent
zich ten slotte geheel kon geven en het
publiek onder den indruk brengen van zijn
echt degelijke, niet opgesmukte maar door
en door gezonde muzikale opvatting.
Schrijver dezes heeft nog reden den heer
Dopper zy'ne bijzondere erkentelijkheid te
betuigen voor de waardige en zoo juist ge
voelde wedergave van zijn orchestwerk
Elaine nnd Laneelet". Ook, het orchest dat
op zoo intelligente wijze de voortreffelijke
intentiën van den dirigent wist te volgen,
een woord van dank.
Sedert Ree op n zijner laatste concerten
de symphonie van Chr. Sinding in d, opus
21, hier heeft geïntroduceerd, is dit opus mijn
aandacht blijven trekken.
Het benieuwde mij na te gaan of de
gymphonie thans nog dezelfde plaats in mijn
appreciatie zou kunnen innemen.
Ten opzichte van bet eerste deel kan ik
dit geheel bevestigend beantwoorden.
Het krachtige, gespierde hoofdthema, met
zyn Noorschen melodieval en zijn rbythmiscbe
schakeeringen, daarnaast het mooie lyrische
tweede thema ziedaar de elementen die
Sinding de stof hebben verschaft voor den
kunatvollen en toch klaar-doorzichtigen bouw
van zijn Allegro.
Ook het Andante is in staat de aandacht
voortdurend gepannen te honden. De muzi
kale stroom vliet onophoudelijk door en steeds
wordt men gepakt docr mooie
instrnmentencombinatiesof interessante melodiewendingen.
Het pittige Scherzo, vooral pittig door de
virtuositeit waarmede het werd voorgedragen,
maakte mede een uitstekenden indruk. Het
Finale echter kwam mij voor veel zwak
ker van factuur te zg'n. Het scheen
alsof de componist moe was en niet meer
bij machte zijne gedachten tot dezelfde voor
naamheid te concentreeren als in de vooraf
gegane deelen.
Bij de uitvoering trollen my weer al de
voortreffelijke eigenschappen, die wij van ons
orchest reeds zoo vaak bewonderd hebben;
als de smaakvolle toonaanzet, zoowel bij
de strijk- al bij de blaasinstrumenten en het
prachtig in elkaar vloeien der drie instru
mentengroepen.
In hooge mate troffen mij ook die eigen
schappen bij van Gade, Ossian'sNachklange,"
blijkbaar het eenige orchestwerk van dien
eertijds zoo gevierden Deenschen componist.
dat zich heeft kunnen handhaven en dus
gevoegelijk Gade's Nacbklange1' zou kunnen
genoemd worden. Zóó uitgevoerd als Men
gelberg het deed, vermag dit werk toch nog
wel te boeien.
Met Liszt's Préludes" gaf Mengelberg een
pracht-uit voering te genieten van den eersten
rang. Inderdaad, het banale, dat aan Liszt'a
thema's nog wel eens .eigen is, werd door de
noblesse van de opvatting geheel getemperd,
zoodat het geheel misschien met uitzon
dering van het ritardando voor de laatste
12 8 maat, waarbij een kleine weifeling te
bespeuren was aan de hoogste ea meest
virtuose eiechen van klankschoonheid en
rhythmieche zekerheid kon beantwoorden.
Een waardig slot van het mooie en niet
(e lange programma vormden de voorspelen
III en I van Wagner's Meistersinger". Voor
al het eerstgenoemde korte voonpel was
volmaakt van klank en stemming. Het eerste
voorspel kon mijn gevoel niet geheel bevre
digen ondanks al het raffinement en het
virtuose in de voordracht, of misschienjuist
wel dadrom. Het was mij te haastig en
schielijk van beweging; er was te weinig
vastheid en eenheid in de tempo-keuze.
Buitengewoon warm klonken de toejuichin
gen van het publiek. Tot tweemalen toe deed
de heer Mengelberg het orchest in de ovaties
deelen, ANT. AVEBKAMP.
Stille levens, door J. H. PENNING. Uitg.
H. J. van de Garde & Co., Zaltbommel.
Het prentje op den licht-rozen omslag
is tamelijk onnoozel: een dame, die blijkbaar
last van een stijven nek ea een zoogenaamden
hoogen schouder" heeft en die een tulp ia
de hand houdt, n een kaal-hoofdige meneer,
die een boedhistisch of Jan Tooropiaansch,
daar wil ik afwezen gebaar maakt, loopen
beiden vol bewondering op een bol rond een
fonteintje, dat wel de levensbron zal moeten
verbeelden. Goedkoope symboliek, met dan
ook alle waar is naar z'n geld minder
waardige figuranten.
Maar de binnenkant, de geestelijke inhoud
van Stille levens" is heel wat beter. Ik
gevoel zelfs voor dit overigens zoo
pretentielooze boekje een zekere genegenheid, en 't
zoude mij aangenaam zijn, indien ik daarvan
door middel van de volgende regelen een
weinig op u kon overbrengen. Want ik wilde
wel, dat dit product van een jongen literairen
geest nn eens niet dood genegeerd werd : ten
eerste, omdat 't daarvoor te goed is, en ten
tweede,uit vriendelijkheid jegensden schrijver,
die juist blijkens z'n werk zoo'n be
minnelijk mensch is, en dien ik blij ben ont
moet te hebben.
Dit mag immers wel, dat men het werk
ver-eenzelvigt met den maker ? Ik heb
trouwens te mijner verdediging het nu
bijna alweer klassieke voorbeeld van ik
meen den ouden Mauve, die, als big een
mooi schilderij zag, z'n bewogenheid uitte
door te zeggen: Wat een beste goeie jongen."
't Kan dan ook misschien beet wezen, dat
J. H. Penning in het dagelijksch leven, wat
je noemt een naarling is. Ik weet 't niet.
Maar in z'n werk is hu beminnelijk en daar
houd ik jnjj aan; dit is voor mrj, en ook
voor u, lezer, die den heer Penning waar
schijnlijk nooit zult leeren kennen, de hoofd
zaak.
Nu geloof ik oprechtelijk, dat er veel kans
is, dat mijn boven-geopenbaarde wensch ver
vuld zal worden, want dit is inderdaad sma
kelijke en gemaklijke lectuur.
Neen, waarlijk, ik heb in lange geen boek
gelezen, dat mij zoo'n aangename, klare ont
roering gegeven heeft, als dit. O, ik weet
wel: 't is geen overweldigende, diepe, schok
kende, emo- [of senea-tioneele literatuur; 't
is alweer geen wereld-gebeurtenis, dit boek
zal geen poque maken; maar 't is wel van
een uitenst-beminnelrjken senvoud, van een
prettige eerlijke openheid en doorzichtigheid,
die u onmiddellijk inneemt en vasthoudt tot
het einde. Er gaat een lichte bewogenheid,
een zachte ontroering, een teere, maar zui
vere, en nooit tot weeheid-ontaardende ge
voeligheid door dit boek, aan welks bekoring
niemand, die ook maar eenigszins ontvanke
lijk is, ontkomen zal. 't Heeft... ja, 't heeft
?de charme van zachte heldere kinderstem
men ; en 't is of de auteur zelf nog een kind
is, zoo argeloos, zoo eenvoudig heeft bij de
wereld, het leven beteken en zoo kalm en
gemaklyk, zoo zonder eenig effeet-bejag
vertelt hij «rvaa.
Ieder beeft in zgn leven wel eens zoo'n
aardigen jongen ontmoet, die ge definieert
niet dadelijk waardoor maar die u van
het eerste oogenblik af voor zich inneemt.
't Verwondert u wel een weinig, want hij
doet er hoegenaamd zijn be»t niet voor, in
tegendeel: 't is al eenvond en natuurlijkheid,
wat er aan is; bij laat zich juist heel gewoon
gaan". Maar dan bespeurt ge na een wijle,
dat 't z'n door-en-door goede aard is, die
u zoo aangenaam getroffen heeft, en die ook,
uiteraard" in al i'n doen en laten aan den
dag komt. Zeker, hij mist den dieperen ernst,
de rijpere .doordachtheid en den volleren
toon van later leeftijd, 't is een echt kind
nog, maar dit maakt hem in zeker opzicht
nog aantrekkelijker: al z'n goede hoedanig
heden liggen daardoor des te opener, gaver
en zuiverder voor u. Ge benijdt den knaap
bijna om z'n licht, jongkrachtig en ongerept
leven, dat niettemin al vol kleine vreugden
en verdrietigheden is, doch dat hij nog zoo
luchtig draagt. Er bekruipt u evenwel tevens
een kleine zorg: wat zal er van al die goede
eigenschappen terecht komen? Hoevelen
ervan zullen bij gebrek aan voedsel, goed
voedsel, verdrogen; hoevelen zullen er, slecht
geleid, in verkeerde banen komen en geheel
falikante resultaten geven; en hoevelen ein
delijk zullen er goed uitgroeien? Wat zal het
wispelturige levea ervan sparen, wat ver
nielen, wat koesteren?
Dringen deze gedachten zich miet immer
onwillekeurig aan ons op, als we een jong
rijk leren, vol beloften, zien? En is dit
pessimisme zoo ge wilt niet volkomen
begrijpelijk ? Hoevelen hebben we er al niet
zien verongelukken of althans achter blij ven?
Waar blijven toch al die knappe kinde
ren"?" snierde Multatuli, en terecht l
Zoo gaat 't, in geestelijken zin, ook in de
literatuur. Zoo ging 't ons ook met dit boek.
't Zit vol mooie beloften, vol goede eigen
schappen, maar ze zyn nog in den eersten
groei. Ze zijn als de eerste twijgen aan een
jongen boom: even sappig en week en teer,
en wel heerlijk om te zien: zoo
volgroeikracht. Maar er komen felle stormen en
baire winters.... Laten we hopen, dat
althans een goed deel van dit jonge getwijg,
zooals 't behoort, tot hout wordt het hont
immeie, waarvan men planken zaagt.
Maar nu hebben we alvast deze belofte,
en daartoe moeten we ons beperken.
't Is dan waarlijk opvallend zoo frisch als
dit bundeltje is, zoo prettig gemakkelijk en
vlot geschreven, 't Kerft niet, 't gaat nooit
heel diep, 't is nooit tragisch, maar 't ia ook
nooit hol, nooit onbeduidend, 't is altijd iets.
De negen stukjes, die 't bevat, zijn als even
zoovele luchtig-gedane, maar altyd mia of
meer rake aquarellen; en 't is een deugd
ervan eigenlijk, det er niet meer op gepeuterd
is, dat ze niet meer doorwerkt zijn. Daarmee
zou de schrijver 't waarschijnlijk bedorven
hebben, want niet in staat meerdere diepte
of zwaarte vol te houden zouden ze minder
op n hoogte, on-evenwichtiger, minder
harmonieus geworden ziJD. Men moet daarom
dit werk nemen voor wat 't is: een licht
genre, en als zoodanig waardeeren
Zóó beminnelijk, zóó zacht en vriendelijk
is het sentiment van dezen schrijver, dat hij
een hatelijk geval eenvoudig niet scherp en
in een donker gamma geven kan, waardoor
bijv. Oud worden ', waarin hij een verzuurden
misanlropischenouwe heer teekent?ook weer
niet meer dan luchtigjes teekent iets
onbenulligs en on wezenlijks krijgt, 't Is een mengsel
van tragiek en oppervlakkige vriendelijkheid,
en men krijgt daarbij een zonderling verdraaid
gevoel, zooiets als warneer men een ramp
door een mild speelsch voorjaarszonnetje be
schenen ziet. 't Is waar, dat dit in het leven
voorkomt, maar in een boek als dit mag 't
meen ik niet, omdat 't den eind-indrnk
schaadt, verzwakt, vervlakt, 't Is valsch, en
men zou 't daarom alleen bij een zeer cynisch
of dramatisch schrijver kunnen verdragen,
onder zekere omstandigheden.
Overigens blijkt sterk uit dit boek het
vermogen der blijmoedigheid, en daarmee
samengaand de waarheid van het feit:
dat het leven voornamelijk dit is, wat men
er van maakt. Deze schrijver bekijkt het
leven zeer zeker met belangstelling, maar
hij vat alles wat er om hem heen gebeurt
niet zoo zwaar en ernstig op, hij tobt er niet
over, transponeert of liever ziet nu eenmaal
alles in een lichter kleur,en de laagste toon,dien
hij aanslaat, is die van de zachte weemoed:
in Sisi" en vooral In het oude huis" te
vinden. Als motto voor z'n boek zou hij
dan ook de versregels van dien anderen
optimist, Emerson, hebben kunnen gebruiken:
Nature, strong and kind,
Whiepered: darling, never mind"
Ik zal u niet vermoeien met een complete
inhouds-weergave van elk stukje afzon
derlijk. Hoe een oud besje den dominee
vraagt, voor het herstel van haar ziekte
van den preekstoel af te danken en zij
juist vóór deze enorme gebeurtenis wegens
onpasselijkheid de kerk moet verlaten; hoe
n van drie ouwe tantes kippe-kuren krijgt,
dewelke met champagne genezen worden;
hoe een klerk j e, den eersten dag op een
groot naargeestig kantoor, een brief verliest
en onder aan de trap zy'n kinderlijke wan
hoop gaat zitten uithuilen; hoe een blind
pianist op een bal aan zijn heerlijke jeugd,
toen hij nog zien kon, terugdenkt en op
eens het buitenkansje heeft op een
Bechstein-vleugel te mogen spelen in plaats van
op een ouwe afgebonkte piano; enz. enz. dit
alles kunt ge in het boek zelf lezen en beter
dan ik 't u nu even vertellen kan.
Doch het eerste, grootste, beste en ook
om het onderwerp belangwekkendste ver
haal, het verhaal waarnaar de geheele bundel
genoemd is, zoude ik gaarne wat uitvoeriger
meedeelen.
We worden daar in kennis gebracht met
een jong dominé, die in een afgelegen dorp
op de hei, ergens aan de duitsche grens
staat". Nu is 't iels tegenstrijdigs in onze
gezegende, wel-geordende maatschappij, dat
dominé's, die toch dikwijls, meestal zelfs,
maar gewone, heel gewone menschen zijn, op
zoo'n hoog voetstuk geplaatst worden. Dit
levert gevaar voor sensationeele tuimelingen
of althans hevige conflicten, heel interes
sant wel is waar voor de toezienden, doch
minder aangenaam voor de betrokkenen.
De Scandinavische literatuur vooral heeft
daar al menig mooi boek aan te danken.
Het intereseante nu aan den
onderhavigen domino is, dat ook hij goddank meer
mensch dan dominéblijkt te zijn. Hij be
speurt weldra een zekeren weerzin tegen
zijn werk, want langzaam met 'n wanho
pig- groeiende zekerheid was hij gaan voelen
dat 't voor hem 'n vak moest zijn, domi
nee, 'n vak als zoovele, je moest
je werk doen en j^ liefde-woorden zeggen,
en trachten carrière te maken. En hoe
hij nu alleen, zonder liefde, z'n werk van
liefde zou moeten doen hier was hij
nn, met de wondere taak. om voor vreemden
te voelen in smart en vreugd, om ze tot z'n
vrienden te maken, geheel voor ze te leven
met alles wat hij had." 't Is hem daar dan
ook uiti rst onbehaaglijk te moede in zyn
eenzaamheid tusschen het grove boerenvolk,
en vooral tegen de nachten met haar
eindelooze donkere verlatenheid en machtige druk
kende stilte is bij niet bestand. Voor het
eerst voelt hij dan den wreeden
beangstigenden, eer- en ziel-doodenden greep der
dwingende noodzakelijkheid: En God, o God,
hij moest hier een preek schrijven, hij die
zich nu, klein en bang, als veilig verscholen
voelde in z'n licht-warme huisje, hij, zoo
angstig in zijn miezerige droeve verlatenheid!"
Hij krijgt een onbedwingbare behoefte aan
menschen-warmte, aan gezelligheid en liefde,
en zoo'n hevig-verlangend menschenhart is
een enorme kracht ten goede of ten kwade.
Bij hem in woont z'n jonge huishoudster.
Ze is eigenlijk niet mooi, en hy bekent zich
dat ten volle; maar ze is jong en ze is een
vrouw en naar dit jong-vrouwelijke gaat nu
langzaam doch onweerstaanbaar al z'n gene
genheid, z'n hartstocht, z'n zinnelijkheid.
Dag in, dag uit leeft hij met haar samen en
hij omspint haar met zyn liefelijkste gedach
ten, droomt zich liefs om en in haar, een
voudig omdat hij aan iets liefs behoefte heeft.
Al meer tegenzin krijgt bij in z'n werk, al
het mooie ideëele, dat hij er in z'n studie
tijd in zag, wordt door de barre realiteit
vermoord; hij ziet vooral het leelijke in de
boeren en hij staat te hoog, dan dat hij
zich dit niet bekennen zou. En in zy'n
berooide menechelykheid, voortdurend bij
hiïar, beheerscht hem zijn zinnelijkheid
steeds sterker : Maar onder 't loopen door
den tuin, toen ze voor 'm uitging,
zaehtwiegend haar lenige heupen en hij even blank
bij eiken sta» haar hals zag uitranken boven
't donkere van haar japon ... toen schokte
plots, als 'n kramping 'n verlangen door z'n
lyf om haar aan te grijpen en z'n handen
te laten gaan over die soepele zachtheid van
haar meiejeslijf, zoo tastbaar-dicht bij 'm..."
Er is een heel goede styging in dit verhaal.
We beseffen, dat 't mis moet loopen. En 't
loopt ook mis. Op een nacht houdt hij 't
niet uit en gaat naar haar kamer. Maar in
haar schrik gaat zij voor hem op de vlucht.
Terug op z'n slaapkamer, valt hij op een
stoel naast z'n bed in slaap, en als hy
's morgens vroeg door de kou wakker wordt
voelde (hij) plots een walging voor zichzelf,
zooals hy daar na lag, zoo belachelijk in z'n
verkreukeld hemd, dwaas in z'n koude
samenhurking. Maar hij was te lam om op te staan
... slap bleef hij liggen, al maar rond kijkend
naar den groeienden dag om hem. En
telkens weer, dacht hij, slap, zonder haat, in
'n willooze berusting... Nou is 't uit, nou
gaat ce weg ... nou ben ik weer alleen ..."
't Is een heel eenvoudig, ja sober verhaal,
maar vol warme menschelijkheid, en gelijk
het leven: aio uit zichzelf voortgroeiend,
even natuurlijk, even noodwendig. Er
komt een besoek aan een boer in voor, dat
er niet in hoort, erby hangt, en ook op zich
zelf niets is maar dit dunkt mij dan ook
de eenige fout van beteekenig.
De taal van het boek is over het algemeen
goed: 't is lichtgehouden modern proza, dat
den indruk maakt met vervaarlijke
gemakkelykheid te zijn neergeschreven. Alleen
wordt het woordje ze" nogal eens
verkeerdelijk voor haar" gebezigd, en een
dubbelslaan van den geest als in:
bewustzynloosheid" komt gelukkig hooget zeldzaam voor.
J. EVEETS.
Oyer absolute leettafle, , , . tn
o-flitoAls ik ze?, dat prof. Bolland in de nummers
1679 en '80 van dit Weekblad een vijf- of
zeskolommig blijk heeft gegeven, geen verstand
van meetkunde en absoluut geen verstand
van absolute meetkunde te hebben, dan weet
ik natuurlik heel wel, dat dit op zichzelf
nog niemendal beduidt. Immers de taak des
redemeesters en die des verstandhebbers
liggen zover uiteen, dat ook hun
titels-totbevoegdheid-van-oordeel-en-veroordeel gans
en al verscheiden kunnen zijn. Aange
zien evenwel te vrezen staat, dat de
meeste lezers van dit Weekblad behoren
tot hen, die tot nu toe gemeend hebben,
het zonder collegium logieum te kunnen
stellen, en derhalve niet alleen gevaar
lopen in natuurlijke domheid, in domme
natuurlijkheid te sterven, :' 1) maar erger nog,
met dit noodlottig gebrek aan onnatuurlike
wijsheid te moeten voortleven, ben ik wat
huiverig, genoemde redemeester op het ge
bied der zuivere rede of het zuivere gebied der
rede onverzeld tegemoet te treden, zoolang ik
niet de verstrikkende warrelhoop
vanwiskunstflarden, die Z.Ed. met verachtelike voetstoot
heeft om zich heen geschopt, tenminste in
zoverre heb opgeruimd, dat de eveneens ge
noemde, en ongetwijfeld nog steeds ietwat
beduusde lezers er overheen kunnen kijken.
Alleen te dien einde dan ook zij hier in
alle bescheidene aanvankelikheid en
ondoorhegelde bescheidenheid opgemerkt:
1. dat, al is bewezen (zooals Proclus in
navolgirjg vaa Ptolemeüs gedaan heeft), dat
twee elkaar snijdende rechte lijnen met een
derde binnenhoeken vormen, die samen klei
ner zijn dan twee rechte, hieruit nog Biet
volgt, dat dit by twee elkaar niet-snijdende
rechte lijnen zou uitgesloten zijn;
2. dat de verwarring, die ten aanzien van
het z.g. parallellen-axioma, van Proclus tot
Lobatchefsky algemeen, en bij prof. Bolland
tijdens het schrijven der hier bedoelde arti
kelen meer in het biezonder geheerst heeft,
niet in de eerste plaats is voortgekomen uit
een gebrekkige definitie der evenwijdigheid
(parallelle en aeqnidistante lijnen uit elkaar
te houden, is heus zoo moeilik niet!), maar
wel uit een onvoldoende of ontbrekende be
paling van de term rechte lijn";
3. dat er tot nu toe geen niet-euklidiese
meetkunde is gekonstrueerd, waarin twee
rechte lijnen twee punten gemeen hebben!
Professor is denkelik hiermede in de war,
dat in de lobatchefskyse meetkunde de
zegswy'ze gebruikelik is, dat een rechte lijn twee
punten in het oneindige heeft", terwy'1 Z. H. G.
zeker ook wel eens heeft horen zeggen, dat
in de gewone" meetkunde twee evenwijdige
lijnen een punt in het oneindige gemeen
hebben", en nu waargchynlik het een met
het ander in een verband gebracht heeft, dat
slechts redelik redelik" genoemd kan worden.
Maar kleinigheden terzijde. De Rede moet
het doen!" 2) Laat ons zien, of-ie het 'm
gedaan het f t.
Hegel zegt: Das W i r k l i C h e ist nicht
ein Ranmliches, wie es in der Mathematik
betrachtet wird; mit solcher Unwirklicbkeit,
als die Dinge der Mathematik sind, giebt sich
weder das konkrete linnliche Amchauen, noch
die Philotophie ai". 3) Bolland zegt: Men
mag de werkelijkheid onzer verbeelding absoluut
wiskundig voor een 'geval' verklaren van de
berekenbare denkbaarheid, maar de ware ver
beelding blijft met de ware en werkelijke denk
baarheid veremigd". 4) Hegel verklaart
wiskunst en aanschouwing, en dus ook wiskunst
en wijsheidsleer, voor onafhankelik van el
kander, onvatbaar voor tegen- zoowel als
voor nevenstelling, Bolland vereenzelvigt het
als euklidiese meetkunde bekende 'geval' met
de werkelijkheid onzer verbeelding", en reser
veert voor dat 'geval' bij uitsluiting van alle
andere de ware en werkelijke denkbaarheid'.
Gelijk hebben" is, naar ik meen, geen
zuiver redelik begrip, en ik wil dan ook geen
poging doen, deze slechts voor 't alledaags
verstand" begeerlike zegepalm, hetzy aan
de grootmeester der rede zelve, hetzij aan
zijn afvallige volgeling te dosn toekennen.
Maar dat de man, die beeft laten drukken",
dat hy in Hegel zag: et n meester in het
denken als haast gten ander, als voltooier
van Kants rationalistisch kritische
grondgedechten, een denkreus, bij wiens
dialektieche scherpte en ruimte van gezichtsveld de
cherprinnigheid en de geestelijke horizon
van den grooten Oude van £oningsbergen
slechts een verward en halfryp voorspel
mogen heeten," 5) hier dwars door Hegel heen
auf Kant zurückgieift", moet duidelik zijn
voor ieder, die de grote stryd om het
Kantianisme, welke in de laatste kwarteeuw in
de kringen der mathematiese filosofen ge
voerd is, slechts enigermate heeft gevolgd. 6)
En even duidelik moet het voor dezulken
zy'n, dat de kantiaan Bolland daarby een
standpunt inneemt, zó primitief en zó
konservatief, als baast door geen enkel wis
kundig Kantbewonderaar meer verdedigd
wordt. Ja, o f er de vraag, of en in hoeverre
van een ruimtebegrip" gespioken kan wor
den, dat in het wezen van ons kenvermogen
zijn oorsprong vindt, is zeker het laatste
woord nog niet gezegd, maar dat de keus
tussen euklidiese en niet-euklidiese (met
name de lobatchefskyse) meetkunde niet ene
is, die van dat rui mi ebegrip, nog minder van
enigerlei menselike ervaring afhangt, doch
enkel een willekeurige beslissing inhoudt,
welke van alle mogelike" bewegingen eens
lichaams wij als
.beweging-zonder-vormverandering' wensen te betitelen, wordt toch
meer en meer ingezien. Mocht desniettegen
staande de hegelaar Bolland lust gevoelen,
dit inzicht niet alleen te verlochenen," maar
alsnog te bestrijden, dan zal die bestrijding
ongetwijfeld haar plaats in de wereldtocht
der denkbeelden waardig zijn, ... mits hij
daarbij de moeite neme, zich een weinig van
de zaak, waarom het gaat, op de hoogte te
stellen, ten einde vanaf die hoogte wederom
door zuiverheid van rede... en van rede
nering, tot de laagte der
Gemeinverstiindlichkeit" te kunnen afdalen.
Maar of hy er zelfs dan in slagen zal, zyn
paehtrecht op de waarheid onomstotelik aan te
tonen? Ik voor mij ben hegelaar genoeg om
het te betwijfelen, en van de Rede" te ge
loven, wat Bolland zoo terecht van de
Natunr" heeft opgemerkt:
dat zij op zichzelve geene waar
heid heeft." 7)
Helmond, 12-9-'09. G. MANNODEY.
1) Bolland, De Natuur. Proeve van
centialiteit der wetenschap." Leiden, Adriani,
1908. Blz. 14.
2) Ibid., zelfde blz.
3) Pb iinomenologie des Geistes"
.AusgabeSchulze. Berlin 1832. Vorrede S. 31.
4) Weekbl. No. 1680. Ik kursiveer in
beide citaten.
5) Hegel. Een historische studie".
Tweemaand. Tüdschr. Sept. '98, blz. 48.
6) Zie inzonderheid de diskussies tussen
Poincaré, Conturat, Russell e. a. in de Revue
de métaphitique et de morale.
7) De Natuur", zelfde blz.
* *
*
Bijschrift van den onwiskundigen rede
meester. Den absoluut wiskundigen schrijver
van het bovenstaande zij van harte geluk
en beterschap gewenscht.
BOLLAND.
Berichten.
HERMAKN SUDERMANN'S nieuwste
tooneelstuk Strandkinder zal nog in de eerste helft
van het zooeven begonnen speelseizoen te
Berlijn worden opgevoerd.
BIBLIOQBAPHISCHE uxicA. Onlangs is op zijn
kasteel in de nabijheid van Windsor gestorven
de graaf van Carysfort, die de bezitter was
van eene der meest zeldzame bijbelverzame
lingen der wereld. Daaronder bevinden zich
meerdere exemplaren van den oudsten
Engelschen bijbel, den zoogenaamden Wycliffe"
bijbel, alsmede een exemplaar van de
Mazarin-bijbel," het eerste boek dat met losse
letters is gedrukt. De waarde van dit werk
wordt door kenners op 40- a 50.000 gulden
PROTEST VAN CONAN DOYLE TEGEN ONECHTE
SHEBLOCK-HOLMES VERHALEN. Door den
ryksadvocaat Ulf Hansen te Kopenhagen, heeft
de bekende Engelsche schrijver van
detectiefgeschiedenissen, Arthur Conan Doyle, aan de
Deensche pers een schrijven gericht, waarin
hy' verzoekt ter algemeene kennis te willen
brengen, dat hy niets uit te staan heeft met
de goedkoope, geïllustreerde verhalen over
Sherlock Holmes, die in Denemarken en
andere landen verschijnen. Hy laat het aan
het oordeel van de lezers der couiant over
uit te maken of het aangaat, zooals gebeurt,
om zonder meer zich den naam van zijn
romaaöguur toe te eigenen.
IIIIIIIIMIIIIIIIItMIIIIUIM
Z a a m s l a g, 15 Sept. '09.
Hooggeachte Redaktie!
U zoudt my zeer verplichten door enkele
opmerkingen mijnerzijds in uw blad te willen
plaatsen naar aanleiding van het ingezonden
stuk van Rideamus" in het nummer van
12 Sept. jl.
De geschiedenis van den verrezen schipper
wordt daarin afdoende toegelicht en ik meen
dat de meeste lezers het wel zullen hebben
opgevat gely'k de inzender dat deed.
In het slot van zyn stuk komen echter
immiumiiiiiiimiiiiiijiiimiiiiiHii
40 cents per regel.
IGNACIÏ1ARTELL
Apten:KOOPMHNS&BRffMER,AfflsteriIaiii.
BOUWT te NUNSPEET.
Inlichtingen by het bouwbureau A.rti",
aldaar.
en
C. H. VAN DER VELDEN, Fa. fi. H. BOSCU, Hofjnw.
KALVERSTRAAT153-155, Amsterdam. Tel. 2045
Piano-, Orgel- en Muziekfiandel
Meyroos «K* Sialsltoven,
ARNHEM, KONINGSPLEIN.
VLEUGELS en PIANO'S
in Koop en in Huur.
REPAREEREN STEMMEN KUILEN.
Vraagt
-iewvancu'r ? Mn
txvni mei -lalryke
-we /ÏHcdMen. waaander
jnze /me/eken/
J/obhmTriumph
l
Om te kussen
is een zacht, blank gdaat met rose jeugdigfrisd) uiterlyk, witte
fluwetlzadjle huid en verblindend sd)oone teint zonder
zomersproeten en buidonreinbeden, daarom gebruike men
Stokpaardjes - Celienmelkzeep
\ V.Bergnann (f Go* RacUfcenl. a 50 cent p. St., overal verkrijgbaar, .j