De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 19 september pagina 3

19 september 1909 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

N0: 682 DB AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 3 achter b|j de daarvoor genoemde nadeelige invloeden op de voedinggprijzen. De prezen der gebruiksartikelen daalden weinig en die der voedingsmiddelen in het geheel niet. (Slot volgf). H. N. TBH VEEN. MDM in te HooflM Het feit dat de heer Mengelberg den dirigeeretaf in het Concertgebouw wederom ter hand genomen heeft en dat het orchest, met den eoncertmeester Timmner incluis, wederom in vollen getale aanwezig was 1.1. Donderdag, mag wel beschouwd worden als een bewijs dat het nieuwe concert seizoen officieel ge opend is. Alvorens een paar indrukken mede te deelen over het concert van Donderdag S dezer, wil ik met een paar woorden de werkzaam heid van den heer C. Dopper gedenken, die gedurende de afwezigheid van den heer Men gelberg de leiding van het orchest in banden had. Het is nu eenmaal geen gebruik over zomer uit voer in gen «te refereeren, anders zou er gelegenheid te over zijn om te wijzen op het vele voortreffelijke dat de heer Dopper heeft bereikt. Het was een lust om te zien hoe het contact tusschen leider en orchest voortdurend sterker werd' zoodat de dirigent zich ten slotte geheel kon geven en het publiek onder den indruk brengen van zijn echt degelijke, niet opgesmukte maar door en door gezonde muzikale opvatting. Schrijver dezes heeft nog reden den heer Dopper zy'ne bijzondere erkentelijkheid te betuigen voor de waardige en zoo juist ge voelde wedergave van zijn orchestwerk Elaine nnd Laneelet". Ook, het orchest dat op zoo intelligente wijze de voortreffelijke intentiën van den dirigent wist te volgen, een woord van dank. Sedert Ree op n zijner laatste concerten de symphonie van Chr. Sinding in d, opus 21, hier heeft geïntroduceerd, is dit opus mijn aandacht blijven trekken. Het benieuwde mij na te gaan of de gymphonie thans nog dezelfde plaats in mijn appreciatie zou kunnen innemen. Ten opzichte van bet eerste deel kan ik dit geheel bevestigend beantwoorden. Het krachtige, gespierde hoofdthema, met zyn Noorschen melodieval en zijn rbythmiscbe schakeeringen, daarnaast het mooie lyrische tweede thema ziedaar de elementen die Sinding de stof hebben verschaft voor den kunatvollen en toch klaar-doorzichtigen bouw van zijn Allegro. Ook het Andante is in staat de aandacht voortdurend gepannen te honden. De muzi kale stroom vliet onophoudelijk door en steeds wordt men gepakt docr mooie instrnmentencombinatiesof interessante melodiewendingen. Het pittige Scherzo, vooral pittig door de virtuositeit waarmede het werd voorgedragen, maakte mede een uitstekenden indruk. Het Finale echter kwam mij voor veel zwak ker van factuur te zg'n. Het scheen alsof de componist moe was en niet meer bij machte zijne gedachten tot dezelfde voor naamheid te concentreeren als in de vooraf gegane deelen. Bij de uitvoering trollen my weer al de voortreffelijke eigenschappen, die wij van ons orchest reeds zoo vaak bewonderd hebben; als de smaakvolle toonaanzet, zoowel bij de strijk- al bij de blaasinstrumenten en het prachtig in elkaar vloeien der drie instru mentengroepen. In hooge mate troffen mij ook die eigen schappen bij van Gade, Ossian'sNachklange," blijkbaar het eenige orchestwerk van dien eertijds zoo gevierden Deenschen componist. dat zich heeft kunnen handhaven en dus gevoegelijk Gade's Nacbklange1' zou kunnen genoemd worden. Zóó uitgevoerd als Men gelberg het deed, vermag dit werk toch nog wel te boeien. Met Liszt's Préludes" gaf Mengelberg een pracht-uit voering te genieten van den eersten rang. Inderdaad, het banale, dat aan Liszt'a thema's nog wel eens .eigen is, werd door de noblesse van de opvatting geheel getemperd, zoodat het geheel misschien met uitzon dering van het ritardando voor de laatste 12 8 maat, waarbij een kleine weifeling te bespeuren was aan de hoogste ea meest virtuose eiechen van klankschoonheid en rhythmieche zekerheid kon beantwoorden. Een waardig slot van het mooie en niet (e lange programma vormden de voorspelen III en I van Wagner's Meistersinger". Voor al het eerstgenoemde korte voonpel was volmaakt van klank en stemming. Het eerste voorspel kon mijn gevoel niet geheel bevre digen ondanks al het raffinement en het virtuose in de voordracht, of misschienjuist wel dadrom. Het was mij te haastig en schielijk van beweging; er was te weinig vastheid en eenheid in de tempo-keuze. Buitengewoon warm klonken de toejuichin gen van het publiek. Tot tweemalen toe deed de heer Mengelberg het orchest in de ovaties deelen, ANT. AVEBKAMP. Stille levens, door J. H. PENNING. Uitg. H. J. van de Garde & Co., Zaltbommel. Het prentje op den licht-rozen omslag is tamelijk onnoozel: een dame, die blijkbaar last van een stijven nek ea een zoogenaamden hoogen schouder" heeft en die een tulp ia de hand houdt, n een kaal-hoofdige meneer, die een boedhistisch of Jan Tooropiaansch, daar wil ik afwezen gebaar maakt, loopen beiden vol bewondering op een bol rond een fonteintje, dat wel de levensbron zal moeten verbeelden. Goedkoope symboliek, met dan ook alle waar is naar z'n geld minder waardige figuranten. Maar de binnenkant, de geestelijke inhoud van Stille levens" is heel wat beter. Ik gevoel zelfs voor dit overigens zoo pretentielooze boekje een zekere genegenheid, en 't zoude mij aangenaam zijn, indien ik daarvan door middel van de volgende regelen een weinig op u kon overbrengen. Want ik wilde wel, dat dit product van een jongen literairen geest nn eens niet dood genegeerd werd : ten eerste, omdat 't daarvoor te goed is, en ten tweede,uit vriendelijkheid jegensden schrijver, die juist blijkens z'n werk zoo'n be minnelijk mensch is, en dien ik blij ben ont moet te hebben. Dit mag immers wel, dat men het werk ver-eenzelvigt met den maker ? Ik heb trouwens te mijner verdediging het nu bijna alweer klassieke voorbeeld van ik meen den ouden Mauve, die, als big een mooi schilderij zag, z'n bewogenheid uitte door te zeggen: Wat een beste goeie jongen." 't Kan dan ook misschien beet wezen, dat J. H. Penning in het dagelijksch leven, wat je noemt een naarling is. Ik weet 't niet. Maar in z'n werk is hu beminnelijk en daar houd ik jnjj aan; dit is voor mrj, en ook voor u, lezer, die den heer Penning waar schijnlijk nooit zult leeren kennen, de hoofd zaak. Nu geloof ik oprechtelijk, dat er veel kans is, dat mijn boven-geopenbaarde wensch ver vuld zal worden, want dit is inderdaad sma kelijke en gemaklijke lectuur. Neen, waarlijk, ik heb in lange geen boek gelezen, dat mij zoo'n aangename, klare ont roering gegeven heeft, als dit. O, ik weet wel: 't is geen overweldigende, diepe, schok kende, emo- [of senea-tioneele literatuur; 't is alweer geen wereld-gebeurtenis, dit boek zal geen poque maken; maar 't is wel van een uitenst-beminnelrjken senvoud, van een prettige eerlijke openheid en doorzichtigheid, die u onmiddellijk inneemt en vasthoudt tot het einde. Er gaat een lichte bewogenheid, een zachte ontroering, een teere, maar zui vere, en nooit tot weeheid-ontaardende ge voeligheid door dit boek, aan welks bekoring niemand, die ook maar eenigszins ontvanke lijk is, ontkomen zal. 't Heeft... ja, 't heeft ?de charme van zachte heldere kinderstem men ; en 't is of de auteur zelf nog een kind is, zoo argeloos, zoo eenvoudig heeft bij de wereld, het leven beteken en zoo kalm en gemaklyk, zoo zonder eenig effeet-bejag vertelt hij «rvaa. Ieder beeft in zgn leven wel eens zoo'n aardigen jongen ontmoet, die ge definieert niet dadelijk waardoor maar die u van het eerste oogenblik af voor zich inneemt. 't Verwondert u wel een weinig, want hij doet er hoegenaamd zijn be»t niet voor, in tegendeel: 't is al eenvond en natuurlijkheid, wat er aan is; bij laat zich juist heel gewoon gaan". Maar dan bespeurt ge na een wijle, dat 't z'n door-en-door goede aard is, die u zoo aangenaam getroffen heeft, en die ook, uiteraard" in al i'n doen en laten aan den dag komt. Zeker, hij mist den dieperen ernst, de rijpere .doordachtheid en den volleren toon van later leeftijd, 't is een echt kind nog, maar dit maakt hem in zeker opzicht nog aantrekkelijker: al z'n goede hoedanig heden liggen daardoor des te opener, gaver en zuiverder voor u. Ge benijdt den knaap bijna om z'n licht, jongkrachtig en ongerept leven, dat niettemin al vol kleine vreugden en verdrietigheden is, doch dat hij nog zoo luchtig draagt. Er bekruipt u evenwel tevens een kleine zorg: wat zal er van al die goede eigenschappen terecht komen? Hoevelen ervan zullen bij gebrek aan voedsel, goed voedsel, verdrogen; hoevelen zullen er, slecht geleid, in verkeerde banen komen en geheel falikante resultaten geven; en hoevelen ein delijk zullen er goed uitgroeien? Wat zal het wispelturige levea ervan sparen, wat ver nielen, wat koesteren? Dringen deze gedachten zich miet immer onwillekeurig aan ons op, als we een jong rijk leren, vol beloften, zien? En is dit pessimisme zoo ge wilt niet volkomen begrijpelijk ? Hoevelen hebben we er al niet zien verongelukken of althans achter blij ven? Waar blijven toch al die knappe kinde ren"?" snierde Multatuli, en terecht l Zoo gaat 't, in geestelijken zin, ook in de literatuur. Zoo ging 't ons ook met dit boek. 't Zit vol mooie beloften, vol goede eigen schappen, maar ze zyn nog in den eersten groei. Ze zijn als de eerste twijgen aan een jongen boom: even sappig en week en teer, en wel heerlijk om te zien: zoo volgroeikracht. Maar er komen felle stormen en baire winters.... Laten we hopen, dat althans een goed deel van dit jonge getwijg, zooals 't behoort, tot hout wordt het hont immeie, waarvan men planken zaagt. Maar nu hebben we alvast deze belofte, en daartoe moeten we ons beperken. 't Is dan waarlijk opvallend zoo frisch als dit bundeltje is, zoo prettig gemakkelijk en vlot geschreven, 't Kerft niet, 't gaat nooit heel diep, 't is nooit tragisch, maar 't ia ook nooit hol, nooit onbeduidend, 't is altijd iets. De negen stukjes, die 't bevat, zijn als even zoovele luchtig-gedane, maar altyd mia of meer rake aquarellen; en 't is een deugd ervan eigenlijk, det er niet meer op gepeuterd is, dat ze niet meer doorwerkt zijn. Daarmee zou de schrijver 't waarschijnlijk bedorven hebben, want niet in staat meerdere diepte of zwaarte vol te houden zouden ze minder op n hoogte, on-evenwichtiger, minder harmonieus geworden ziJD. Men moet daarom dit werk nemen voor wat 't is: een licht genre, en als zoodanig waardeeren Zóó beminnelijk, zóó zacht en vriendelijk is het sentiment van dezen schrijver, dat hij een hatelijk geval eenvoudig niet scherp en in een donker gamma geven kan, waardoor bijv. Oud worden ', waarin hij een verzuurden misanlropischenouwe heer teekent?ook weer niet meer dan luchtigjes teekent iets onbenulligs en on wezenlijks krijgt, 't Is een mengsel van tragiek en oppervlakkige vriendelijkheid, en men krijgt daarbij een zonderling verdraaid gevoel, zooiets als warneer men een ramp door een mild speelsch voorjaarszonnetje be schenen ziet. 't Is waar, dat dit in het leven voorkomt, maar in een boek als dit mag 't meen ik niet, omdat 't den eind-indrnk schaadt, verzwakt, vervlakt, 't Is valsch, en men zou 't daarom alleen bij een zeer cynisch of dramatisch schrijver kunnen verdragen, onder zekere omstandigheden. Overigens blijkt sterk uit dit boek het vermogen der blijmoedigheid, en daarmee samengaand de waarheid van het feit: dat het leven voornamelijk dit is, wat men er van maakt. Deze schrijver bekijkt het leven zeer zeker met belangstelling, maar hij vat alles wat er om hem heen gebeurt niet zoo zwaar en ernstig op, hij tobt er niet over, transponeert of liever ziet nu eenmaal alles in een lichter kleur,en de laagste toon,dien hij aanslaat, is die van de zachte weemoed: in Sisi" en vooral In het oude huis" te vinden. Als motto voor z'n boek zou hij dan ook de versregels van dien anderen optimist, Emerson, hebben kunnen gebruiken: Nature, strong and kind, Whiepered: darling, never mind" Ik zal u niet vermoeien met een complete inhouds-weergave van elk stukje afzon derlijk. Hoe een oud besje den dominee vraagt, voor het herstel van haar ziekte van den preekstoel af te danken en zij juist vóór deze enorme gebeurtenis wegens onpasselijkheid de kerk moet verlaten; hoe n van drie ouwe tantes kippe-kuren krijgt, dewelke met champagne genezen worden; hoe een klerk j e, den eersten dag op een groot naargeestig kantoor, een brief verliest en onder aan de trap zy'n kinderlijke wan hoop gaat zitten uithuilen; hoe een blind pianist op een bal aan zijn heerlijke jeugd, toen hij nog zien kon, terugdenkt en op eens het buitenkansje heeft op een Bechstein-vleugel te mogen spelen in plaats van op een ouwe afgebonkte piano; enz. enz. dit alles kunt ge in het boek zelf lezen en beter dan ik 't u nu even vertellen kan. Doch het eerste, grootste, beste en ook om het onderwerp belangwekkendste ver haal, het verhaal waarnaar de geheele bundel genoemd is, zoude ik gaarne wat uitvoeriger meedeelen. We worden daar in kennis gebracht met een jong dominé, die in een afgelegen dorp op de hei, ergens aan de duitsche grens staat". Nu is 't iels tegenstrijdigs in onze gezegende, wel-geordende maatschappij, dat dominé's, die toch dikwijls, meestal zelfs, maar gewone, heel gewone menschen zijn, op zoo'n hoog voetstuk geplaatst worden. Dit levert gevaar voor sensationeele tuimelingen of althans hevige conflicten, heel interes sant wel is waar voor de toezienden, doch minder aangenaam voor de betrokkenen. De Scandinavische literatuur vooral heeft daar al menig mooi boek aan te danken. Het intereseante nu aan den onderhavigen domino is, dat ook hij goddank meer mensch dan dominéblijkt te zijn. Hij be speurt weldra een zekeren weerzin tegen zijn werk, want langzaam met 'n wanho pig- groeiende zekerheid was hij gaan voelen dat 't voor hem 'n vak moest zijn, domi nee, 'n vak als zoovele, je moest je werk doen en j^ liefde-woorden zeggen, en trachten carrière te maken. En hoe hij nu alleen, zonder liefde, z'n werk van liefde zou moeten doen hier was hij nn, met de wondere taak. om voor vreemden te voelen in smart en vreugd, om ze tot z'n vrienden te maken, geheel voor ze te leven met alles wat hij had." 't Is hem daar dan ook uiti rst onbehaaglijk te moede in zyn eenzaamheid tusschen het grove boerenvolk, en vooral tegen de nachten met haar eindelooze donkere verlatenheid en machtige druk kende stilte is bij niet bestand. Voor het eerst voelt hij dan den wreeden beangstigenden, eer- en ziel-doodenden greep der dwingende noodzakelijkheid: En God, o God, hij moest hier een preek schrijven, hij die zich nu, klein en bang, als veilig verscholen voelde in z'n licht-warme huisje, hij, zoo angstig in zijn miezerige droeve verlatenheid!" Hij krijgt een onbedwingbare behoefte aan menschen-warmte, aan gezelligheid en liefde, en zoo'n hevig-verlangend menschenhart is een enorme kracht ten goede of ten kwade. Bij hem in woont z'n jonge huishoudster. Ze is eigenlijk niet mooi, en hy bekent zich dat ten volle; maar ze is jong en ze is een vrouw en naar dit jong-vrouwelijke gaat nu langzaam doch onweerstaanbaar al z'n gene genheid, z'n hartstocht, z'n zinnelijkheid. Dag in, dag uit leeft hij met haar samen en hij omspint haar met zyn liefelijkste gedach ten, droomt zich liefs om en in haar, een voudig omdat hij aan iets liefs behoefte heeft. Al meer tegenzin krijgt bij in z'n werk, al het mooie ideëele, dat hij er in z'n studie tijd in zag, wordt door de barre realiteit vermoord; hij ziet vooral het leelijke in de boeren en hij staat te hoog, dan dat hij zich dit niet bekennen zou. En in zy'n berooide menechelykheid, voortdurend bij hiïar, beheerscht hem zijn zinnelijkheid steeds sterker : Maar onder 't loopen door den tuin, toen ze voor 'm uitging, zaehtwiegend haar lenige heupen en hij even blank bij eiken sta» haar hals zag uitranken boven 't donkere van haar japon ... toen schokte plots, als 'n kramping 'n verlangen door z'n lyf om haar aan te grijpen en z'n handen te laten gaan over die soepele zachtheid van haar meiejeslijf, zoo tastbaar-dicht bij 'm..." Er is een heel goede styging in dit verhaal. We beseffen, dat 't mis moet loopen. En 't loopt ook mis. Op een nacht houdt hij 't niet uit en gaat naar haar kamer. Maar in haar schrik gaat zij voor hem op de vlucht. Terug op z'n slaapkamer, valt hij op een stoel naast z'n bed in slaap, en als hy 's morgens vroeg door de kou wakker wordt voelde (hij) plots een walging voor zichzelf, zooals hy daar na lag, zoo belachelijk in z'n verkreukeld hemd, dwaas in z'n koude samenhurking. Maar hij was te lam om op te staan ... slap bleef hij liggen, al maar rond kijkend naar den groeienden dag om hem. En telkens weer, dacht hij, slap, zonder haat, in 'n willooze berusting... Nou is 't uit, nou gaat ce weg ... nou ben ik weer alleen ..." 't Is een heel eenvoudig, ja sober verhaal, maar vol warme menschelijkheid, en gelijk het leven: aio uit zichzelf voortgroeiend, even natuurlijk, even noodwendig. Er komt een besoek aan een boer in voor, dat er niet in hoort, erby hangt, en ook op zich zelf niets is maar dit dunkt mij dan ook de eenige fout van beteekenig. De taal van het boek is over het algemeen goed: 't is lichtgehouden modern proza, dat den indruk maakt met vervaarlijke gemakkelykheid te zijn neergeschreven. Alleen wordt het woordje ze" nogal eens verkeerdelijk voor haar" gebezigd, en een dubbelslaan van den geest als in: bewustzynloosheid" komt gelukkig hooget zeldzaam voor. J. EVEETS. Oyer absolute leettafle, , , . tn o-flitoAls ik ze?, dat prof. Bolland in de nummers 1679 en '80 van dit Weekblad een vijf- of zeskolommig blijk heeft gegeven, geen verstand van meetkunde en absoluut geen verstand van absolute meetkunde te hebben, dan weet ik natuurlik heel wel, dat dit op zichzelf nog niemendal beduidt. Immers de taak des redemeesters en die des verstandhebbers liggen zover uiteen, dat ook hun titels-totbevoegdheid-van-oordeel-en-veroordeel gans en al verscheiden kunnen zijn. Aange zien evenwel te vrezen staat, dat de meeste lezers van dit Weekblad behoren tot hen, die tot nu toe gemeend hebben, het zonder collegium logieum te kunnen stellen, en derhalve niet alleen gevaar lopen in natuurlijke domheid, in domme natuurlijkheid te sterven, :' 1) maar erger nog, met dit noodlottig gebrek aan onnatuurlike wijsheid te moeten voortleven, ben ik wat huiverig, genoemde redemeester op het ge bied der zuivere rede of het zuivere gebied der rede onverzeld tegemoet te treden, zoolang ik niet de verstrikkende warrelhoop vanwiskunstflarden, die Z.Ed. met verachtelike voetstoot heeft om zich heen geschopt, tenminste in zoverre heb opgeruimd, dat de eveneens ge noemde, en ongetwijfeld nog steeds ietwat beduusde lezers er overheen kunnen kijken. Alleen te dien einde dan ook zij hier in alle bescheidene aanvankelikheid en ondoorhegelde bescheidenheid opgemerkt: 1. dat, al is bewezen (zooals Proclus in navolgirjg vaa Ptolemeüs gedaan heeft), dat twee elkaar snijdende rechte lijnen met een derde binnenhoeken vormen, die samen klei ner zijn dan twee rechte, hieruit nog Biet volgt, dat dit by twee elkaar niet-snijdende rechte lijnen zou uitgesloten zijn; 2. dat de verwarring, die ten aanzien van het z.g. parallellen-axioma, van Proclus tot Lobatchefsky algemeen, en bij prof. Bolland tijdens het schrijven der hier bedoelde arti kelen meer in het biezonder geheerst heeft, niet in de eerste plaats is voortgekomen uit een gebrekkige definitie der evenwijdigheid (parallelle en aeqnidistante lijnen uit elkaar te houden, is heus zoo moeilik niet!), maar wel uit een onvoldoende of ontbrekende be paling van de term rechte lijn"; 3. dat er tot nu toe geen niet-euklidiese meetkunde is gekonstrueerd, waarin twee rechte lijnen twee punten gemeen hebben! Professor is denkelik hiermede in de war, dat in de lobatchefskyse meetkunde de zegswy'ze gebruikelik is, dat een rechte lijn twee punten in het oneindige heeft", terwy'1 Z. H. G. zeker ook wel eens heeft horen zeggen, dat in de gewone" meetkunde twee evenwijdige lijnen een punt in het oneindige gemeen hebben", en nu waargchynlik het een met het ander in een verband gebracht heeft, dat slechts redelik redelik" genoemd kan worden. Maar kleinigheden terzijde. De Rede moet het doen!" 2) Laat ons zien, of-ie het 'm gedaan het f t. Hegel zegt: Das W i r k l i C h e ist nicht ein Ranmliches, wie es in der Mathematik betrachtet wird; mit solcher Unwirklicbkeit, als die Dinge der Mathematik sind, giebt sich weder das konkrete linnliche Amchauen, noch die Philotophie ai". 3) Bolland zegt: Men mag de werkelijkheid onzer verbeelding absoluut wiskundig voor een 'geval' verklaren van de berekenbare denkbaarheid, maar de ware ver beelding blijft met de ware en werkelijke denk baarheid veremigd". 4) Hegel verklaart wiskunst en aanschouwing, en dus ook wiskunst en wijsheidsleer, voor onafhankelik van el kander, onvatbaar voor tegen- zoowel als voor nevenstelling, Bolland vereenzelvigt het als euklidiese meetkunde bekende 'geval' met de werkelijkheid onzer verbeelding", en reser veert voor dat 'geval' bij uitsluiting van alle andere de ware en werkelijke denkbaarheid'. Gelijk hebben" is, naar ik meen, geen zuiver redelik begrip, en ik wil dan ook geen poging doen, deze slechts voor 't alledaags verstand" begeerlike zegepalm, hetzy aan de grootmeester der rede zelve, hetzij aan zijn afvallige volgeling te dosn toekennen. Maar dat de man, die beeft laten drukken", dat hy in Hegel zag: et n meester in het denken als haast gten ander, als voltooier van Kants rationalistisch kritische grondgedechten, een denkreus, bij wiens dialektieche scherpte en ruimte van gezichtsveld de cherprinnigheid en de geestelijke horizon van den grooten Oude van £oningsbergen slechts een verward en halfryp voorspel mogen heeten," 5) hier dwars door Hegel heen auf Kant zurückgieift", moet duidelik zijn voor ieder, die de grote stryd om het Kantianisme, welke in de laatste kwarteeuw in de kringen der mathematiese filosofen ge voerd is, slechts enigermate heeft gevolgd. 6) En even duidelik moet het voor dezulken zy'n, dat de kantiaan Bolland daarby een standpunt inneemt, zó primitief en zó konservatief, als baast door geen enkel wis kundig Kantbewonderaar meer verdedigd wordt. Ja, o f er de vraag, of en in hoeverre van een ruimtebegrip" gespioken kan wor den, dat in het wezen van ons kenvermogen zijn oorsprong vindt, is zeker het laatste woord nog niet gezegd, maar dat de keus tussen euklidiese en niet-euklidiese (met name de lobatchefskyse) meetkunde niet ene is, die van dat rui mi ebegrip, nog minder van enigerlei menselike ervaring afhangt, doch enkel een willekeurige beslissing inhoudt, welke van alle mogelike" bewegingen eens lichaams wij als .beweging-zonder-vormverandering' wensen te betitelen, wordt toch meer en meer ingezien. Mocht desniettegen staande de hegelaar Bolland lust gevoelen, dit inzicht niet alleen te verlochenen," maar alsnog te bestrijden, dan zal die bestrijding ongetwijfeld haar plaats in de wereldtocht der denkbeelden waardig zijn, ... mits hij daarbij de moeite neme, zich een weinig van de zaak, waarom het gaat, op de hoogte te stellen, ten einde vanaf die hoogte wederom door zuiverheid van rede... en van rede nering, tot de laagte der Gemeinverstiindlichkeit" te kunnen afdalen. Maar of hy er zelfs dan in slagen zal, zyn paehtrecht op de waarheid onomstotelik aan te tonen? Ik voor mij ben hegelaar genoeg om het te betwijfelen, en van de Rede" te ge loven, wat Bolland zoo terecht van de Natunr" heeft opgemerkt: dat zij op zichzelve geene waar heid heeft." 7) Helmond, 12-9-'09. G. MANNODEY. 1) Bolland, De Natuur. Proeve van centialiteit der wetenschap." Leiden, Adriani, 1908. Blz. 14. 2) Ibid., zelfde blz. 3) Pb iinomenologie des Geistes" .AusgabeSchulze. Berlin 1832. Vorrede S. 31. 4) Weekbl. No. 1680. Ik kursiveer in beide citaten. 5) Hegel. Een historische studie". Tweemaand. Tüdschr. Sept. '98, blz. 48. 6) Zie inzonderheid de diskussies tussen Poincaré, Conturat, Russell e. a. in de Revue de métaphitique et de morale. 7) De Natuur", zelfde blz. * * * Bijschrift van den onwiskundigen rede meester. Den absoluut wiskundigen schrijver van het bovenstaande zij van harte geluk en beterschap gewenscht. BOLLAND. Berichten. HERMAKN SUDERMANN'S nieuwste tooneelstuk Strandkinder zal nog in de eerste helft van het zooeven begonnen speelseizoen te Berlijn worden opgevoerd. BIBLIOQBAPHISCHE uxicA. Onlangs is op zijn kasteel in de nabijheid van Windsor gestorven de graaf van Carysfort, die de bezitter was van eene der meest zeldzame bijbelverzame lingen der wereld. Daaronder bevinden zich meerdere exemplaren van den oudsten Engelschen bijbel, den zoogenaamden Wycliffe" bijbel, alsmede een exemplaar van de Mazarin-bijbel," het eerste boek dat met losse letters is gedrukt. De waarde van dit werk wordt door kenners op 40- a 50.000 gulden PROTEST VAN CONAN DOYLE TEGEN ONECHTE SHEBLOCK-HOLMES VERHALEN. Door den ryksadvocaat Ulf Hansen te Kopenhagen, heeft de bekende Engelsche schrijver van detectiefgeschiedenissen, Arthur Conan Doyle, aan de Deensche pers een schrijven gericht, waarin hy' verzoekt ter algemeene kennis te willen brengen, dat hy niets uit te staan heeft met de goedkoope, geïllustreerde verhalen over Sherlock Holmes, die in Denemarken en andere landen verschijnen. Hy laat het aan het oordeel van de lezers der couiant over uit te maken of het aangaat, zooals gebeurt, om zonder meer zich den naam van zijn romaaöguur toe te eigenen. IIIIIIIIMIIIIIIIItMIIIIUIM Z a a m s l a g, 15 Sept. '09. Hooggeachte Redaktie! U zoudt my zeer verplichten door enkele opmerkingen mijnerzijds in uw blad te willen plaatsen naar aanleiding van het ingezonden stuk van Rideamus" in het nummer van 12 Sept. jl. De geschiedenis van den verrezen schipper wordt daarin afdoende toegelicht en ik meen dat de meeste lezers het wel zullen hebben opgevat gely'k de inzender dat deed. In het slot van zyn stuk komen echter immiumiiiiiiimiiiiiijiiimiiiiiHii 40 cents per regel. IGNACIÏ1ARTELL Apten:KOOPMHNS&BRffMER,AfflsteriIaiii. BOUWT te NUNSPEET. Inlichtingen by het bouwbureau A.rti", aldaar. en C. H. VAN DER VELDEN, Fa. fi. H. BOSCU, Hofjnw. KALVERSTRAAT153-155, Amsterdam. Tel. 2045 Piano-, Orgel- en Muziekfiandel Meyroos «K* Sialsltoven, ARNHEM, KONINGSPLEIN. VLEUGELS en PIANO'S in Koop en in Huur. REPAREEREN STEMMEN KUILEN. Vraagt -iewvancu'r ? Mn txvni mei -lalryke -we /ÏHcdMen. waaander jnze /me/eken/ J/obhmTriumph l Om te kussen is een zacht, blank gdaat met rose jeugdigfrisd) uiterlyk, witte fluwetlzadjle huid en verblindend sd)oone teint zonder zomersproeten en buidonreinbeden, daarom gebruike men Stokpaardjes - Celienmelkzeep \ V.Bergnann (f Go* RacUfcenl. a 50 cent p. St., overal verkrijgbaar, .j

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl