Historisch Archief 1877-1940
No. 683
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Prof. dr. P. J. BLOÏ.
Bij zijn zilveren jubileum.
Er zijn vakken van wetenschap, die den
werker eerst- bevrediging geren; wanneer
hy zelf produceert, er zon er ook, waarbij
een zuiver receptieve werkzaamheid den
geest vervullen en. voldoen kan. Tot de
eerste behoorén in het algemeen de vakken,
wier wezen het experiment, de berekening, de
speculatie of de redeneering is, tot de laatste
behoorén diegene, waarin de verbeelding
een groote plaats inneemt. Dat is het geval
bij de geschiedenis. De geschiedbeoefening
leidt licht tot een in zich zelf gekeerde,
ontvankelijke houding van den geest, een
plaeiede beschouwel\jkheid. De afstand
tusschen het begrijpen en het uitdrukken
is hier zoo bijzonder groot, het genot van
het opnemen zoo volkomen in zich zelf.
Ons Hollanders dreigt het gevaar, om bij
de geschiedbeoefening op te gaan in recep
tieve werkzaamheid, nog in het bijzonder.
Wüzijn sterk individualist, zelfgenoegzaam
in den goeden zin, wij kennen onze eigen
gebreken, wüzijn in den regel geen
strevers. De fantazie en het vermogen tot uit
drukking reiken dikwijls niet, en de scepsis,
die even noodige als gevaarlijke eigenschap
voor den historicus, die azijn, die licht den
heelen kost verzuurt, is haast altijd sterk
ontwikkeld.
Zoo zal het wel te verklaren zijn, dat bij
ons zooveel historische werken ongeschre
ven blijven. Hoe dikwijls staan wij verlegen
tegenover den Duitschen vakgenoot, die ons
naar litteratuur over een of ander onderwerp
vraagt. Zijn de twee allerbeste
Nederland«che historici der 19e eeuw: Fruin en Bak
huizen van den Brink, ontkomen aan het
oordeel van niet te hebben gegeven, waar
toe hun talent had gereikt?
En daarom is het zoo goed, dat wij ook
mannen hebben als Blok. De man van actie,
initiatief en onderneming, die gaarne orga
niseert, leidt, regelt en opwekt, en die
gemakkelijk schrijft. Een onuitputtelijke
werkkracht, een verbazende gemakkelijk
heid van zich te orienteeren en een zeer
ruim gebied te blijven beheersehen, een
frissche lust tot aanpakken, en als het noodig
is tot vechten, ziedaar eenige van Blok's
in 't oog springende eigenschappen; daarbij
eindelijk eea groote vaardigheid om spoe
dig van onderzoeken over te gaan tot
schrijven. Een enkele maal te haastig mis
schien; maar de oude zegswijs spreekt hem
vrij: hij geeft wat hij heeft. Doen wij dat
allen ?
Van zijn onvermoeide activiteit geeft het
relaas van zijn productie een voorstelling.
Als docent aan het Lsidsche gymnasium
schreef hij, buiten eenige tijdschriftartikelen,
zijn nog altijd hooggeschatte boeken: Eene
Hollandsche stad in de Middeleeuwen en
Eene Hollandsche stad onder
deBourgondischOostenrijksche heerschappij, die in 1883 en
1884 verschenen, begeleid door een uitgave
van Leidsche Rechtsbronnen uit de Middel
eeuwen 1884, in de Werken der Vereeniging
tot uitgave der bronnen van het oude
Vader landsche recht. In datzelfde jaar
aanvaardt hij het hoogleeraarschap te
Groningen op 26 September, den datum
dien wij thans herdenken! Hij die weet,
wat het zeggen wil, aan een taak, als het
academisch onderwijs in de gansche
algemeene (behalve de oude) en
vaderlandschegeschiedenis stelt,naar behoorén te voldoen,mag
zich wel verbazen, dat Blok reeds in 1886 kon
beginnen met de stelselmatige uitvoering van
wat vóór, hem slechts op enkele punten
was beproefd: het onderzoek naar archi
valia belangrijk voor onze geschiedenis in
buitenlandsche archieven. De voorrede van
het uitvoerige verslag over de eerste reis
in Duitschland, die den len Augustus 1886
was begonnen, is gedateerd l November
1886. Nieuwe reizen in Duitschland en
Oostenrijk volgden in 1887 en 1888, in
Engeland in 1891. Dat daarbij zijn werk
te Groningen niet stilstond, bewijzen de
talrijke dissertaties, daar onder zijn leiding
bewerkt, het deel dat hij had in de oprich
ting van het Historisch Genootschap te
Groningen, steeds gebleven een clubje van
6 a 8 leden, doch waarvan ernstige publi
caties ah het Gedenkboek der Reductie
1894, en het Oorkondenboek van Groningen
en Drente zijn uitgegaan. Voegt men daarbij
nog de bewerking van een uitgave van
Rekeningen der stad Groningen en een in
leiding op Feith's uitgave van Sieke
Benninghe, die mede in zijn Groningschen
tijd vallen, dan is het haast onbegrijpelijk,
hoe reeds in Maart 1892 het eerste deel
kon gereed zijn van het statige werk,
waartoe Blok den moed had: de Geschie
denis van hut Nederlandsche Volk.
Sedert het vorige jaar staat het achtste
en laatste deel in de rij, voltooid in het
einde van 1907. "Wat zouden wij hebben,
als Blok zich niet den ontzaglijken arbeid
en ook de kritiek, die menige tekortkoming,
onvermijdelijk in zulk een werk, hem moest
bezorgen, had willen getroosten? Hier is
een monument geschapen, waarin een
vereerend leerling van Fruin veel van het
beste, wat Fruin geven kon, heeft voort
gezet: zijn volkomen objectieve opvatting
in de eerste plaats, een standaardwerk over
onze geschiedenis, onmisbaar en waarschijn
lijk voor langen tijd onovertroffen.
In 1894 had Blok Groningen verlaten
voor Leiden, om de plaats va,n Fruin in te
nemen. Nam voortaan de Geschiedenis van
het Nederlandsche Volk hem grootendeels
in beslag, de nog meermaals herbaalde
archiefreizen, het belangrijk aandeel dat
hij had in de oprichting der Historische
Commissie (Commissie van advies voor
's Rijks geschiedkundige Publicatiën) en
van zijn lievelingsschepping het
Nederlandsch Historisch Instituut te Rome, het
redacteurschap van Onze Keuw en van de
Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis
(dit laatste reeds verscheiden jaren door
hem alleen waargenomen) bewijzen, dat
Blok's geest niet kan neerzitten bij n
enkel d.ing. Pas is de groote Geschiedenis
voltooid', of reeds verschijnt de geheel nieuwe
bewerking van zijn Hollandsche Stad, en
verwachten wij zijn uitgave der
Venetiaansche gezantschapsberichten over ons
land. Blok is thans eerst vier en vijftig
jaar; hoeveel zal hij ons nog geven?
Voor zijn leerlingen en vrienden,(en dat gaat
ongeveer büallen, die eens het eerste waren,
samen) is Blok meer dan de noeste schepper,
de scherpzinnige onderzoeker en de voor
treffelijke generaal. De groote, actieve be
langstelling die hij voor zijn leerlingen
heeft en uit, maakt het hun gemakkelijk,
hem later als vriend te behouden en na
onderwijs en leiding zijn ongedwongen,
opgewekten omgang te waardeeren. De
tengere gestalte, de helder-blauwe oogen
1IMIMIMHMIMMII
Wetenschappelijke Bijzonderheden,.
Niemand, zelfs niet de hartstochtelijke
amateur-photograaf, die per dag regelmatig
zijn zea negen-twaalfjes belicht en zelf ont
wikkelt met zwarte nagels en dergelyke ge
volgen, niemand heeft -het groote belang der
photographie beter ingezien dan de sterren
kundige van dezen tyd. Wat het oog
weigert waar te nemen, ziet de
photographische plaat; waarnemingen die van het
oog te veel vergen, worden uitgevoerd door
de photo-lens. De camera is niet alleen
een hulpmiddel van het bestaande oog van
den waarnemer, maar het is zelfs een nieu w
orgaan, een derde oog. Was dit reeds duidelijk
by de vele toepassingen van de photographie
op de sterrekundige waarnemingen, het is
nog veel duidelijker geworden bij de toepas
sing der stereoscopie, zelfs zóó duidelijk dat
een kind een .inzicht" in het heelal kan
krijgen, waartoe tot nu toe alleen
veel-denkenden in staat waren.
Het ia een zeer bekend verschijnsel dat
men van een gebouw twee photographien
maken kan, die iets van elkaar verschillen
doordat het toestel tusschen de beide opnamen
over een geringen afstand naar links of
rechts is verplaatst. Worden deze beide photo's
naast elkaar opgeplakt op karton, en bekijkt
men hen in >een stereoscoop, dan wil dit een
voudig zeggen dat het eene oog allén de
ne photo ziet en het andere oog allén de
tweede photo. De hersenen, die de beide beel
den ontvangen, maken er dadelyk een geheel
van, maar dit ne beeld vertoont nu diepte.
Deze heele geschiedenis voor velen zeg
ik bekende dinger, is slechts een toepas
sing van het feit dat wy met onze beide
oogen ook diepte zien in onze omgeving
doordat de twee oogen elk voorwerp van
twee verschillende zy'den bezien.
Wanneer wy met een photo-toestel voor
werpen op groote afstand perspectievisch
willen opnemen, moet de verplaatsing van het
toestel tusschen de beide opnamen steeds
grooter worden om eeaig resultaat te krijgen.
Deze principes toepassend op de
sterrekunde, heeft men reeds jaren geleden photo's
gemaakt van de maan, soodat men in een
stereoscoop de maan niet als een schijf maar
als een bol zag. Het spreekt van zelf dat
het hierbij niet voldoende was het toestel
eenige meters te verplaatsen.
De methode om dergelyke hemelsche
stereoscoopplaten te krijgen is in den laatsten tijd
veelvuldig toegepast door Prof. Max Wolf
te Heidelberg, en de resultaten van zy'n werk
in het fijne gelaat, dat eerst bühet vroeg
verzilveren van haar en baard zijn waar
digste omlijsting heeft gekregen, de hooge,
vroolijke, dikwijls spottende stem, mogen
wy dat alles nog lang zien en hooren. En
mag het diepe leed, dat hem thans van
elke andere huldiging dan een zeer intieme
afkeerig maakt, hoe onuitwischbaar de
stempel van dat leed op zijn geest zal zijn,
dien nimmer afwenden van al datgene, wat
zijn eigen is.
Groningen. J. HÜIZINOA.
Heodrick Hnilson's Rapport.
Aankomst van de Halve Maen", op het eiland
Manhattan. (ffew-York).
Naar HEN. C. MUHPHY.
Hendrick Hudson zelf vertelt in zy'n rapport
de ondervinding door hem opgedaan bij het
binnenvaren van de Hudsonririer als volgt:
Toen ik aan land kwam, kwamen de don
ker van kleur zijnde inboorlingen om m\j
heen staan en zongen op hun manier en in
hun taal een lied; hunne kleeren bestonden
uit huiden van vossen en andere dieren,
welke zy op allerlei wijzen hadden benut.
Hun voedsel was Turkeche tarwe (maïs of
Indiaansen koren) dat zy bakten, en uitste
kend van smaak was.
Zij kwamen by troepjes aan boord in hunne
kano's, vaartuigjes vervaardigd van een
uitgeholden boomstam.
Hunne wapens bestonden uit py'l en boog
voorzien van scherpe steenen punten, be
vestigd met harde gom.
Zy hadden geene huizen, maar sliepen onder
den blooten hemel, soms op matten of wel
op boombladeren.
Hunne goederen droegen zjj altijd mede,
evenals hun voedsel en groene tabak, die wel
erg zwaar doch toch goed rookbaar was.
Zy leken een goedmoedig volk te zyn,
maar toonden een groote neiging tot dief
achtigheid, en waren er zeer handig in om
alles stilletjes mede te pakken wat van hunne
gading was.
De wilden brachten heerlijke oesters aan
boord.
Het is zulk een schoon land als men zich
maar wenschen kan, met overvloed van
geboomte dat zich zeer goed leent om schepen
.te bouwen, en groote zaken te maken.
Daar de inboorlingen hun tabak uit koperen
p\jpen rookten, maa te ik da gevolgtrekking
dat dit metaal in den grond moest voor
komen, terwijl volgens verklaring van de
Indianen ook ijzer in den grond voorkwam,
welk metaal zy' echter niet in het gebruik
wisten toe te passen. Zy' vingen in de rivier
alle soorten zoetwater visch, zalmen, steuren
en andere.
Eenige dagen later de rivier verder op
varende, ging ik met een oud inlandsen
hoofd van een der stammen in zy'n kanoe
mede naar wal, en bevond dat die etam in
zijn geheel bestond uit veertig mannen en
zeventien vrouwen.
Ik zag daar een goed gebouwd huis van
eikenhout, rond in doorsnede, dat een poortje
tot ingang had.
Er was een groote voorraad maïs, en
boonen van den oogst van het laatste jaar.
Ook la£ een massa van deze voedings
middelen te droogen naast het buis; de hoe
veelheid was zoo groot, dat men er wel drie
schepen mede had kunnen bevrachten.
Ook de velden stonden nog in vollen bloei.
Toen w(j het huis binnenkwamen, werden
twee matten uitgespreid om op te gaan zitten,
en dadelijk werd spijs aangeboden in goed
gemaakte rooda kommen.
Twee mannen werden uitgezonden met
pijl en boog en kwamen weldra terug met
een paar duiven, welke zij hadden geschoten.
Zij doodden eveneens een vetten hond en
siroopten diens huid af met schelpen, welke
zg uit de rivier haalden.
Zy dachten dat ifc den nacht zoude over
blijven, doch ik keerde na korten tijd weder
naar boord terug.
Het land leent zich by uitstek voor be
bouwing, ik durf zeggen, ik zag nooit schooner
zijn door hem aan het groote publiek ter
inzage gegeven door een bundel
Stereoskopbilder vom Sternhimmel", prachtige repro
ducties der origineele photo's.
De grond-gedachte hierby is de volgende:
de meeste hemellichamen staan zoo
ontzaggelijk ver van ons verwijderd dat wy op
aarde geen afstand genoeg kunnen zetten
tusschen de beide opnamen die noodig zijn
voor een stereoscoopplaat. Immers de grootste
onderlinge afstand op aarde is de
aardmiddelly'n; de geringste afstand van een eter
is een geweldig aantal millioenen
aardmiddellijnen, dus verplaatsing van het toe
stel op aarde is nutteloos. Maar wanneer
men eerst een opname van een hemellichaam
maakt, en dan een paar uren, dagen, desnoods
een paar weken wacht voordat de tweede
opname geschiedt dan is de aarde in dien
tijd elke seconde 30 kilometer voortgehold,
dus wanneer wij de tweede opname doen,
bevinden wij ons op een heel ander punt
in de ruimte dan eerst. Wanneer men deze
twee opnamen dan behandelt als gewone
aardsche stereoscoopphoto's, dan ziet men het
bedoelde hemellichaam loshangen in de we
reldruimte, tegen een achtergrond die veel
verder ligt.
Als voorbeeld kies ik de hierbijgevoegde
dreven, terwy'l ook de prachtigste boomen
overal groeiden.
De inboorlingen waren een goedhartig soort
van volk, want toen zrj zagen dat ik niet
wilde blijven, kregen zij het vermoeden dat
ik bang was voor pijlen en bogen, welke zij
by zich hadden, waarop zij die in stukken
braken en in het vuar wierpen.
Ik zag nog de fijnste vruchten, pruimen,
druiven, vijgen enz.
Mijne conclusie is dat dit land zeer veel
belovend en vruchtbaar is, en dat de inboor
lingen geschikte menschen zijn, indien zij goed
worden behandeld. De mogelijkheid bestaat
evenwel dat zij veranderlijk van aard zijn,
zooals zoovele wil ien in het noorden.
Aldus het rapport van Hudson zelf.
G. M. KRAAY.
Een yolksMaflnan altene aard.
(Geilachtelike voorlichting)
II.
Ik behoor ook tot de oprichters der
ReinLeven-beweging. Wüwaren toen nog
Sietrekkelik jong. Maar geen ouderen, niemand
anders deed zulk een beweging geboren wor
den, waarnaar wy al zovele jaren verlangend
uitzagen. Toen drong de nood, toen konden
wij ons niet langer stil houden, toen moeiten
wy gaan verbreken dat fatale stilzwijgen,
waaronder wy zelf zo geleden hadden in eigen
leven en in eigen kring en dat wy al meer
drukkend hadden leren kennen als de algemene
toestand der jongeren. Er MOBST verandering
komen. Er moest gesproken en getuigd wor
den, opdat de jongeren na ons niet in precies
dezelfde zwygings-duisternis en verlatenheid'
door geschokt en geknakt vertrouwen, tot
hetzelfde gedoemd zouden blijven als waar
van anderen vóór hen het slachtoffer waren
geworden. Dit heeft als DE beweegreden voor
gezeten bij de oprichting van de Rein
Levenbewegirj g.
Moet ik nog andere feiten noemen ? Welnu,
dan verwijs ik naar de getuigenissen van het
niet-zwygen met gunstig gevolg", welke wy
de laatste jaren nog al eens kunnen horen
en waarvam de mededelingen van Jan
Ligthart en G. Velthnysen Jr. een voorbeeld zijn.
Maar waar blijkt verder uit, dat de ervaring
dsor dr. C. en door dr. Sn. H. opgedaan
een uitzonderingsgeval moet zijn ? Het komt
my' voor, hieruit: De algemene toestand is,
dat de waarheid betreit'ende het geslachts
leven door de ouders tegenover hun kinderen
verzwegen wordt; en daaraan beantwoordt
een algemene toestand van gealaehtelik zon
digen en van geslachtsziekten. Zelfs is er
sprake van zulk een algemeenheid, dat er
door buitengesloten wordt de mogelikheid
voor meerderen dan uitzonderingen om van
een gunstige en bevredigende toestand, wat
bun geslachtsleven betreft, te kunnen spreken.
Vatten wij daarbij het gedachtenleven in het
oog, dan staat dit voor mij onomstotelik vast.
Alleen valt dit moeiliker aan te tonen dan
b.v. betreffende het voorkomen der
zelfbevlekking, waarom ik dit laatste hier kies.
Dit toch ia zo veelvuldig, dat dr. H. Rohleder
verklaart dat geen 10 pCt. der mensen er
van vry' is gebleven 1) En wanneer overigens
gedacht wordt aan de lijfers be'.rellende lijders
aan geslachtsziekten, welke dus steeds
heenwy'zen naar een groter sy'ler van hen die
zich aan ongeoorloofde geslachtsgemeenschap
overgeven , maar ik heb reeds voldoende
bewijsmateriaal aaogebraeht.
Waarom ik betrekkelik zo lang stil sta bij
dit punt, omdat ik mij er van overtuigd houd,
dat er voor mij meer reden bestaat om te
waarschuwen tegen het zwijgen op dit gebied,
dan voor dr. Sn. H. om bezorgd te wezen,
dat reeds zovelen het vroeger-gehuldigde
zwijgen hebben vaarwel gezegd. Want wie
nog zwijgen zijn gewis het overgrote aantal.
Ea waar het voor mij op deugdelike gronden
vaststaat, dat dit zwijgen zo boog-t noodlot
tig is in z'n uitwerking, oordeel ik geen
overbodig werk te verrichten hier eens ter
dege de aandacht op te vestigen. Het betreft
1) Dr. med. Hermann Rohleder. Die
Maeturbation. 2e Aufl. S. 45.
photo's. De eerste geeft een stereoscoop-op
name van de planeet Saturnus met twee van
zijn manen. De eene opname is gemaakt
in den avond van 9 Juni 1899 en de tweede
opname in den avond van 10 Juni 1899. Het
gevolg is dat de aarde een afstand van meer
dan twee millioen kilometer heeft afgelegd
tusschen de twee opnamen; dus wij zien de
planeet Saturnus alsof wij reuzen-oogen heb
ben, die 2.000.0CO K.M. van elkaar staan.'
In de stereoscoop bekeken zien wij Saturnus
vrij zweven voor de sterren-achtergrond; de
eene maan zweeft links dicht bij de
schijfrand en de tweede maan rechts achter
Saturnus.
Het by'eenhooren van Saturnus en zijn ma
nen,dat met het gewone oog niet te zien is,
wordt door de stereoscoop dadelijk bewezen.
De andere photo is nog opmerkelijker. De
vaste sterren zijn zoover van onsvewyderd dat
zelfs de grootste afstand die de aarde op twee
plaatsen van haar baan heeft (dus de
baanmiddellijn) onvoldoende is voor de
stereoscopie. Maar prof. Wolf aarzelt niet: hij wacht
een paar jaar na de eerste opname en als de
tweede photo gemaakt wordt, is de zon met
haar geheele gevolg van planeten, door de
wereldruimte gestoven over een afstand die
weer voldoende is voor een nieuwe opname.
hier toch een volksbelang van al gemene aard.
Waar' dr. C. en dr. Sn. H. tot mijn be
vreemding een zeker tekort aan reinheid en
onbevangenheid bij de ouders tot voorwend
sel laten dienen, om hen niet in staat te
achten hun kinderen op seksueel gebied
voor te lichten, daar ben ik geneigd een
andere gevolgtrekking te maken. De eis
van kinderopvoeding moet dezulken vóór
alles de eis stellen van zelfopvoeding op
dit gebied. En met deze laatste eis ernst
makend, zullen n de opvoeders n de kin
deren er wel by varen. In deze richting
kan alleen vooruitgang liggen. Trouwens het
ligt ook besloten in de roeping van den mees,
bizonderlik van den Christen.
Naar aanleiding van n punt van het
door de sprekers gezegde, wil ik nog iets
opmerken. Het was dr. Cramer die zei, dat
ten opzichte van het vraagstuk der voor
lichting geen algemene regels waren te stellen.
D. w. z. naar gelang van de aard der ouders
en der kinderen kon in verschillende ge
vallen een verschillende methode van te
werk gaan de beste zijn. Hiertegenover wil
ik myn eigen opvatting zetten. Het betreft
hier een alffemeen-meneelike aangelegenheid.
Uit dien hoofde valt er ook normatief een
bepaalde regel te stellen van algemene gel
digheid. Dit heeft hier evenzeer te gelden
als bij iedere aangelegenheid van dergely ken
aard. Dat zulk een regel alleen de richting
aangeeft en hoofdlijnen trekt, en in algemeen
opzicht een vast verband en een bepaalde
verhouding aanwijst, terwijl zij overigens aan
de regeling van bizonderheden, aan alle din
gen van bijkomenden aard en dus ook aan de
voor wisseling vatbare soepelheid der vormen
volkomen, vrijheid laat, dat spreekt, dunkt
mij, van zelf. Eveneens sluit het stellen van
zulk een algemene regel met normatief
karakter niet buiten, dat er in de praktijk
des levens herhaaldelik tekortkomingen te
dien opzichte zullen blyken. Maar opdat de
praktyk des levens, opdat de gedragingen
der mensen zich tot een hoger peil zullen
kunnen opheffen, dienen er toch in de ge
daante van levensnormen en een levensideaal,
d. w. z. een richting van levensgroot, vaste
maatstaven te zy'n en wegwijzers. Op die wijze
is in elk af zonder lik geval vooruitgang mogelik.
Men zal zodoende ten minste n voor eigen
leven n voor het maatschappelik leven aan
de weet komen, in ieder geval kunnen komen,
dat en in hoeverre er van een zekere tekort
koming sprake is en in welke richting en
langs welke hoofdlijn men deze zal hebben
te overwinnen.
Mag ik met n voorbeeld volstaan ? Welnu
als zulk een bepaalderegel van algemene geldig
heid noem ik, dat de moeders zelf hun kinderen
hebben te zogen. Zijn daarom al de moeders
op dit ogenblik daartoe in staat? Zal het
daarom mogelik zijn, dat op weinige uitzon
deringen na alle moeders tans aan die alge
mene regel kunnen voldoen? Geenszins
natuuriik. Maar gaan wij daarom soms die
bepaalde regel met normatief karakter haar
algemene geldigheid ontnemen? Welnu,
ditzelfde heeft ook te gelden ten opzichte
van de vraag die ons hier bezig houdt, nl.
van de geslachtelike voorlichting. Wy hebben
te doen met een atyemeen-menpelike aange
legenheid. Hoe zal hier dua de algemene regel
(met normatief karakter) hebben te luiden?
Altans zo dat hij niet in strijd komt met een
algemene eigenschap van ware menselikheid.
Let dus wel op, dat het hier niet over
bijkomstigheden of over de wijze van toe
passing volgens persoonlik inzicht gaat,
waaromtrent ik natuuriik met dr. Cramer
op de meest mogelike vry'beid van eigen
behandeling van ieder afzondarlik geval
aandring. Maar (wij hebben hier te doen
met zeer prinsipiële hoofdzaken. Terecht
toch noemde ds. Fernhout een drietal wegen
die in verband met deze vraag konden wor
den ingeslagen : 1. er zich van af maken;
uitstellen en afstellen, 2. de z.g. leugentjes
om bestwil, 3. de volle waarheid zeggen.
Wat is nu een al geinene eigenschap, ja wel
een der voornaamste, zo niet de voornaamste
van ware menselikheid? WAARHEID.
Wie onbevooroordeeld deze zaken beschouwt,
behoeft niet lana; te redeneren, maar weet ten
stelligste, dat de zo even onder 1. en 2.
geDe linksche photo van deze
stereoscoopopname is gemaakt 5 Februari 1896 en de
rechtsche photo 19 Dec. 1900. Die 4J4 jaar
is genoeg. Bezien wy deze
stereoscoopopname, waarop de sterren zwart zijn en de
hemei wit, dan liggen de sterren volstrekt
niet in n vlak, maar wy' zien er diepte in;
de reusachtige bollen liggen op afstanden
achter elkaar. Zelfs de leek in astronomie ziet
dadelyk datgene, waarvan de geleerden vele
jarenlange, en moeilijke metingen moesten
verrichten om er inzicüt in te kry'gen.
Behalve deze twee merkwaardigheden be
vat Wolf's uitgave nog veel meer: vallende
sterren zien wij schieten vóór de eigenlijke
sterren langs; nevel vlekken zien wij als groote
nevelspiralen met sterrenstof in de ruimte han
gen; de maan-gebergten vertoonen hoog relief,
enz. enz. En in ónze hersens blijft niets ach
ter dan grenzelooze,ver bazing en bewonder ing.
P. VAN OLST.
Noot. Wanneer de beide gereproduceerde
stereoscoop-photo's uitgeknipt en op karton
geplakt worden (er niets aan veranderend,
daar de reproductie precies den juisten afstand
heeft der oorspronkelike platen), dan zullen
in een stereoscoop de .besproken verschijn
selen zichtbaar zijn.
«* ?
Stereoscopische opname van vaste sterren. De middelste groote ster ligt dichterby' dan de andere.
Stereoscopische opname van de planeet Saturnus met twee manen.