De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 26 september pagina 7

26 september 1909 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 683 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Prof. dr. P. J. BLOÏ. Bij zijn zilveren jubileum. Er zijn vakken van wetenschap, die den werker eerst- bevrediging geren; wanneer hy zelf produceert, er zon er ook, waarbij een zuiver receptieve werkzaamheid den geest vervullen en. voldoen kan. Tot de eerste behoorén in het algemeen de vakken, wier wezen het experiment, de berekening, de speculatie of de redeneering is, tot de laatste behoorén diegene, waarin de verbeelding een groote plaats inneemt. Dat is het geval bij de geschiedenis. De geschiedbeoefening leidt licht tot een in zich zelf gekeerde, ontvankelijke houding van den geest, een plaeiede beschouwel\jkheid. De afstand tusschen het begrijpen en het uitdrukken is hier zoo bijzonder groot, het genot van het opnemen zoo volkomen in zich zelf. Ons Hollanders dreigt het gevaar, om bij de geschiedbeoefening op te gaan in recep tieve werkzaamheid, nog in het bijzonder. Wüzijn sterk individualist, zelfgenoegzaam in den goeden zin, wij kennen onze eigen gebreken, wüzijn in den regel geen strevers. De fantazie en het vermogen tot uit drukking reiken dikwijls niet, en de scepsis, die even noodige als gevaarlijke eigenschap voor den historicus, die azijn, die licht den heelen kost verzuurt, is haast altijd sterk ontwikkeld. Zoo zal het wel te verklaren zijn, dat bij ons zooveel historische werken ongeschre ven blijven. Hoe dikwijls staan wij verlegen tegenover den Duitschen vakgenoot, die ons naar litteratuur over een of ander onderwerp vraagt. Zijn de twee allerbeste Nederland«che historici der 19e eeuw: Fruin en Bak huizen van den Brink, ontkomen aan het oordeel van niet te hebben gegeven, waar toe hun talent had gereikt? En daarom is het zoo goed, dat wij ook mannen hebben als Blok. De man van actie, initiatief en onderneming, die gaarne orga niseert, leidt, regelt en opwekt, en die gemakkelijk schrijft. Een onuitputtelijke werkkracht, een verbazende gemakkelijk heid van zich te orienteeren en een zeer ruim gebied te blijven beheersehen, een frissche lust tot aanpakken, en als het noodig is tot vechten, ziedaar eenige van Blok's in 't oog springende eigenschappen; daarbij eindelijk eea groote vaardigheid om spoe dig van onderzoeken over te gaan tot schrijven. Een enkele maal te haastig mis schien; maar de oude zegswijs spreekt hem vrij: hij geeft wat hij heeft. Doen wij dat allen ? Van zijn onvermoeide activiteit geeft het relaas van zijn productie een voorstelling. Als docent aan het Lsidsche gymnasium schreef hij, buiten eenige tijdschriftartikelen, zijn nog altijd hooggeschatte boeken: Eene Hollandsche stad in de Middeleeuwen en Eene Hollandsche stad onder deBourgondischOostenrijksche heerschappij, die in 1883 en 1884 verschenen, begeleid door een uitgave van Leidsche Rechtsbronnen uit de Middel eeuwen 1884, in de Werken der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het oude Vader landsche recht. In datzelfde jaar aanvaardt hij het hoogleeraarschap te Groningen op 26 September, den datum dien wij thans herdenken! Hij die weet, wat het zeggen wil, aan een taak, als het academisch onderwijs in de gansche algemeene (behalve de oude) en vaderlandschegeschiedenis stelt,naar behoorén te voldoen,mag zich wel verbazen, dat Blok reeds in 1886 kon beginnen met de stelselmatige uitvoering van wat vóór, hem slechts op enkele punten was beproefd: het onderzoek naar archi valia belangrijk voor onze geschiedenis in buitenlandsche archieven. De voorrede van het uitvoerige verslag over de eerste reis in Duitschland, die den len Augustus 1886 was begonnen, is gedateerd l November 1886. Nieuwe reizen in Duitschland en Oostenrijk volgden in 1887 en 1888, in Engeland in 1891. Dat daarbij zijn werk te Groningen niet stilstond, bewijzen de talrijke dissertaties, daar onder zijn leiding bewerkt, het deel dat hij had in de oprich ting van het Historisch Genootschap te Groningen, steeds gebleven een clubje van 6 a 8 leden, doch waarvan ernstige publi caties ah het Gedenkboek der Reductie 1894, en het Oorkondenboek van Groningen en Drente zijn uitgegaan. Voegt men daarbij nog de bewerking van een uitgave van Rekeningen der stad Groningen en een in leiding op Feith's uitgave van Sieke Benninghe, die mede in zijn Groningschen tijd vallen, dan is het haast onbegrijpelijk, hoe reeds in Maart 1892 het eerste deel kon gereed zijn van het statige werk, waartoe Blok den moed had: de Geschie denis van hut Nederlandsche Volk. Sedert het vorige jaar staat het achtste en laatste deel in de rij, voltooid in het einde van 1907. "Wat zouden wij hebben, als Blok zich niet den ontzaglijken arbeid en ook de kritiek, die menige tekortkoming, onvermijdelijk in zulk een werk, hem moest bezorgen, had willen getroosten? Hier is een monument geschapen, waarin een vereerend leerling van Fruin veel van het beste, wat Fruin geven kon, heeft voort gezet: zijn volkomen objectieve opvatting in de eerste plaats, een standaardwerk over onze geschiedenis, onmisbaar en waarschijn lijk voor langen tijd onovertroffen. In 1894 had Blok Groningen verlaten voor Leiden, om de plaats va,n Fruin in te nemen. Nam voortaan de Geschiedenis van het Nederlandsche Volk hem grootendeels in beslag, de nog meermaals herbaalde archiefreizen, het belangrijk aandeel dat hij had in de oprichting der Historische Commissie (Commissie van advies voor 's Rijks geschiedkundige Publicatiën) en van zijn lievelingsschepping het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome, het redacteurschap van Onze Keuw en van de Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis (dit laatste reeds verscheiden jaren door hem alleen waargenomen) bewijzen, dat Blok's geest niet kan neerzitten bij n enkel d.ing. Pas is de groote Geschiedenis voltooid', of reeds verschijnt de geheel nieuwe bewerking van zijn Hollandsche Stad, en verwachten wij zijn uitgave der Venetiaansche gezantschapsberichten over ons land. Blok is thans eerst vier en vijftig jaar; hoeveel zal hij ons nog geven? Voor zijn leerlingen en vrienden,(en dat gaat ongeveer büallen, die eens het eerste waren, samen) is Blok meer dan de noeste schepper, de scherpzinnige onderzoeker en de voor treffelijke generaal. De groote, actieve be langstelling die hij voor zijn leerlingen heeft en uit, maakt het hun gemakkelijk, hem later als vriend te behouden en na onderwijs en leiding zijn ongedwongen, opgewekten omgang te waardeeren. De tengere gestalte, de helder-blauwe oogen 1IMIMIMHMIMMII Wetenschappelijke Bijzonderheden,. Niemand, zelfs niet de hartstochtelijke amateur-photograaf, die per dag regelmatig zijn zea negen-twaalfjes belicht en zelf ont wikkelt met zwarte nagels en dergelyke ge volgen, niemand heeft -het groote belang der photographie beter ingezien dan de sterren kundige van dezen tyd. Wat het oog weigert waar te nemen, ziet de photographische plaat; waarnemingen die van het oog te veel vergen, worden uitgevoerd door de photo-lens. De camera is niet alleen een hulpmiddel van het bestaande oog van den waarnemer, maar het is zelfs een nieu w orgaan, een derde oog. Was dit reeds duidelijk by de vele toepassingen van de photographie op de sterrekundige waarnemingen, het is nog veel duidelijker geworden bij de toepas sing der stereoscopie, zelfs zóó duidelijk dat een kind een .inzicht" in het heelal kan krijgen, waartoe tot nu toe alleen veel-denkenden in staat waren. Het ia een zeer bekend verschijnsel dat men van een gebouw twee photographien maken kan, die iets van elkaar verschillen doordat het toestel tusschen de beide opnamen over een geringen afstand naar links of rechts is verplaatst. Worden deze beide photo's naast elkaar opgeplakt op karton, en bekijkt men hen in >een stereoscoop, dan wil dit een voudig zeggen dat het eene oog allén de ne photo ziet en het andere oog allén de tweede photo. De hersenen, die de beide beel den ontvangen, maken er dadelyk een geheel van, maar dit ne beeld vertoont nu diepte. Deze heele geschiedenis voor velen zeg ik bekende dinger, is slechts een toepas sing van het feit dat wy met onze beide oogen ook diepte zien in onze omgeving doordat de twee oogen elk voorwerp van twee verschillende zy'den bezien. Wanneer wy met een photo-toestel voor werpen op groote afstand perspectievisch willen opnemen, moet de verplaatsing van het toestel tusschen de beide opnamen steeds grooter worden om eeaig resultaat te krijgen. Deze principes toepassend op de sterrekunde, heeft men reeds jaren geleden photo's gemaakt van de maan, soodat men in een stereoscoop de maan niet als een schijf maar als een bol zag. Het spreekt van zelf dat het hierbij niet voldoende was het toestel eenige meters te verplaatsen. De methode om dergelyke hemelsche stereoscoopplaten te krijgen is in den laatsten tijd veelvuldig toegepast door Prof. Max Wolf te Heidelberg, en de resultaten van zy'n werk in het fijne gelaat, dat eerst bühet vroeg verzilveren van haar en baard zijn waar digste omlijsting heeft gekregen, de hooge, vroolijke, dikwijls spottende stem, mogen wy dat alles nog lang zien en hooren. En mag het diepe leed, dat hem thans van elke andere huldiging dan een zeer intieme afkeerig maakt, hoe onuitwischbaar de stempel van dat leed op zijn geest zal zijn, dien nimmer afwenden van al datgene, wat zijn eigen is. Groningen. J. HÜIZINOA. Heodrick Hnilson's Rapport. Aankomst van de Halve Maen", op het eiland Manhattan. (ffew-York). Naar HEN. C. MUHPHY. Hendrick Hudson zelf vertelt in zy'n rapport de ondervinding door hem opgedaan bij het binnenvaren van de Hudsonririer als volgt: Toen ik aan land kwam, kwamen de don ker van kleur zijnde inboorlingen om m\j heen staan en zongen op hun manier en in hun taal een lied; hunne kleeren bestonden uit huiden van vossen en andere dieren, welke zy op allerlei wijzen hadden benut. Hun voedsel was Turkeche tarwe (maïs of Indiaansen koren) dat zy bakten, en uitste kend van smaak was. Zij kwamen by troepjes aan boord in hunne kano's, vaartuigjes vervaardigd van een uitgeholden boomstam. Hunne wapens bestonden uit py'l en boog voorzien van scherpe steenen punten, be vestigd met harde gom. Zy hadden geene huizen, maar sliepen onder den blooten hemel, soms op matten of wel op boombladeren. Hunne goederen droegen zjj altijd mede, evenals hun voedsel en groene tabak, die wel erg zwaar doch toch goed rookbaar was. Zy leken een goedmoedig volk te zyn, maar toonden een groote neiging tot dief achtigheid, en waren er zeer handig in om alles stilletjes mede te pakken wat van hunne gading was. De wilden brachten heerlijke oesters aan boord. Het is zulk een schoon land als men zich maar wenschen kan, met overvloed van geboomte dat zich zeer goed leent om schepen .te bouwen, en groote zaken te maken. Daar de inboorlingen hun tabak uit koperen p\jpen rookten, maa te ik da gevolgtrekking dat dit metaal in den grond moest voor komen, terwijl volgens verklaring van de Indianen ook ijzer in den grond voorkwam, welk metaal zy' echter niet in het gebruik wisten toe te passen. Zy' vingen in de rivier alle soorten zoetwater visch, zalmen, steuren en andere. Eenige dagen later de rivier verder op varende, ging ik met een oud inlandsen hoofd van een der stammen in zy'n kanoe mede naar wal, en bevond dat die etam in zijn geheel bestond uit veertig mannen en zeventien vrouwen. Ik zag daar een goed gebouwd huis van eikenhout, rond in doorsnede, dat een poortje tot ingang had. Er was een groote voorraad maïs, en boonen van den oogst van het laatste jaar. Ook la£ een massa van deze voedings middelen te droogen naast het buis; de hoe veelheid was zoo groot, dat men er wel drie schepen mede had kunnen bevrachten. Ook de velden stonden nog in vollen bloei. Toen w(j het huis binnenkwamen, werden twee matten uitgespreid om op te gaan zitten, en dadelijk werd spijs aangeboden in goed gemaakte rooda kommen. Twee mannen werden uitgezonden met pijl en boog en kwamen weldra terug met een paar duiven, welke zij hadden geschoten. Zij doodden eveneens een vetten hond en siroopten diens huid af met schelpen, welke zg uit de rivier haalden. Zy dachten dat ifc den nacht zoude over blijven, doch ik keerde na korten tijd weder naar boord terug. Het land leent zich by uitstek voor be bouwing, ik durf zeggen, ik zag nooit schooner zijn door hem aan het groote publiek ter inzage gegeven door een bundel Stereoskopbilder vom Sternhimmel", prachtige repro ducties der origineele photo's. De grond-gedachte hierby is de volgende: de meeste hemellichamen staan zoo ontzaggelijk ver van ons verwijderd dat wy op aarde geen afstand genoeg kunnen zetten tusschen de beide opnamen die noodig zijn voor een stereoscoopplaat. Immers de grootste onderlinge afstand op aarde is de aardmiddelly'n; de geringste afstand van een eter is een geweldig aantal millioenen aardmiddellijnen, dus verplaatsing van het toe stel op aarde is nutteloos. Maar wanneer men eerst een opname van een hemellichaam maakt, en dan een paar uren, dagen, desnoods een paar weken wacht voordat de tweede opname geschiedt dan is de aarde in dien tijd elke seconde 30 kilometer voortgehold, dus wanneer wij de tweede opname doen, bevinden wij ons op een heel ander punt in de ruimte dan eerst. Wanneer men deze twee opnamen dan behandelt als gewone aardsche stereoscoopphoto's, dan ziet men het bedoelde hemellichaam loshangen in de we reldruimte, tegen een achtergrond die veel verder ligt. Als voorbeeld kies ik de hierbijgevoegde dreven, terwy'l ook de prachtigste boomen overal groeiden. De inboorlingen waren een goedhartig soort van volk, want toen zrj zagen dat ik niet wilde blijven, kregen zij het vermoeden dat ik bang was voor pijlen en bogen, welke zij by zich hadden, waarop zij die in stukken braken en in het vuar wierpen. Ik zag nog de fijnste vruchten, pruimen, druiven, vijgen enz. Mijne conclusie is dat dit land zeer veel belovend en vruchtbaar is, en dat de inboor lingen geschikte menschen zijn, indien zij goed worden behandeld. De mogelijkheid bestaat evenwel dat zij veranderlijk van aard zijn, zooals zoovele wil ien in het noorden. Aldus het rapport van Hudson zelf. G. M. KRAAY. Een yolksMaflnan altene aard. (Geilachtelike voorlichting) II. Ik behoor ook tot de oprichters der ReinLeven-beweging. Wüwaren toen nog Sietrekkelik jong. Maar geen ouderen, niemand anders deed zulk een beweging geboren wor den, waarnaar wy al zovele jaren verlangend uitzagen. Toen drong de nood, toen konden wij ons niet langer stil houden, toen moeiten wy gaan verbreken dat fatale stilzwijgen, waaronder wy zelf zo geleden hadden in eigen leven en in eigen kring en dat wy al meer drukkend hadden leren kennen als de algemene toestand der jongeren. Er MOBST verandering komen. Er moest gesproken en getuigd wor den, opdat de jongeren na ons niet in precies dezelfde zwygings-duisternis en verlatenheid' door geschokt en geknakt vertrouwen, tot hetzelfde gedoemd zouden blijven als waar van anderen vóór hen het slachtoffer waren geworden. Dit heeft als DE beweegreden voor gezeten bij de oprichting van de Rein Levenbewegirj g. Moet ik nog andere feiten noemen ? Welnu, dan verwijs ik naar de getuigenissen van het niet-zwygen met gunstig gevolg", welke wy de laatste jaren nog al eens kunnen horen en waarvam de mededelingen van Jan Ligthart en G. Velthnysen Jr. een voorbeeld zijn. Maar waar blijkt verder uit, dat de ervaring dsor dr. C. en door dr. Sn. H. opgedaan een uitzonderingsgeval moet zijn ? Het komt my' voor, hieruit: De algemene toestand is, dat de waarheid betreit'ende het geslachts leven door de ouders tegenover hun kinderen verzwegen wordt; en daaraan beantwoordt een algemene toestand van gealaehtelik zon digen en van geslachtsziekten. Zelfs is er sprake van zulk een algemeenheid, dat er door buitengesloten wordt de mogelikheid voor meerderen dan uitzonderingen om van een gunstige en bevredigende toestand, wat bun geslachtsleven betreft, te kunnen spreken. Vatten wij daarbij het gedachtenleven in het oog, dan staat dit voor mij onomstotelik vast. Alleen valt dit moeiliker aan te tonen dan b.v. betreffende het voorkomen der zelfbevlekking, waarom ik dit laatste hier kies. Dit toch ia zo veelvuldig, dat dr. H. Rohleder verklaart dat geen 10 pCt. der mensen er van vry' is gebleven 1) En wanneer overigens gedacht wordt aan de lijfers be'.rellende lijders aan geslachtsziekten, welke dus steeds heenwy'zen naar een groter sy'ler van hen die zich aan ongeoorloofde geslachtsgemeenschap overgeven , maar ik heb reeds voldoende bewijsmateriaal aaogebraeht. Waarom ik betrekkelik zo lang stil sta bij dit punt, omdat ik mij er van overtuigd houd, dat er voor mij meer reden bestaat om te waarschuwen tegen het zwijgen op dit gebied, dan voor dr. Sn. H. om bezorgd te wezen, dat reeds zovelen het vroeger-gehuldigde zwijgen hebben vaarwel gezegd. Want wie nog zwijgen zijn gewis het overgrote aantal. Ea waar het voor mij op deugdelike gronden vaststaat, dat dit zwijgen zo boog-t noodlot tig is in z'n uitwerking, oordeel ik geen overbodig werk te verrichten hier eens ter dege de aandacht op te vestigen. Het betreft 1) Dr. med. Hermann Rohleder. Die Maeturbation. 2e Aufl. S. 45. photo's. De eerste geeft een stereoscoop-op name van de planeet Saturnus met twee van zijn manen. De eene opname is gemaakt in den avond van 9 Juni 1899 en de tweede opname in den avond van 10 Juni 1899. Het gevolg is dat de aarde een afstand van meer dan twee millioen kilometer heeft afgelegd tusschen de twee opnamen; dus wij zien de planeet Saturnus alsof wij reuzen-oogen heb ben, die 2.000.0CO K.M. van elkaar staan.' In de stereoscoop bekeken zien wij Saturnus vrij zweven voor de sterren-achtergrond; de eene maan zweeft links dicht bij de schijfrand en de tweede maan rechts achter Saturnus. Het by'eenhooren van Saturnus en zijn ma nen,dat met het gewone oog niet te zien is, wordt door de stereoscoop dadelijk bewezen. De andere photo is nog opmerkelijker. De vaste sterren zijn zoover van onsvewyderd dat zelfs de grootste afstand die de aarde op twee plaatsen van haar baan heeft (dus de baanmiddellijn) onvoldoende is voor de stereoscopie. Maar prof. Wolf aarzelt niet: hij wacht een paar jaar na de eerste opname en als de tweede photo gemaakt wordt, is de zon met haar geheele gevolg van planeten, door de wereldruimte gestoven over een afstand die weer voldoende is voor een nieuwe opname. hier toch een volksbelang van al gemene aard. Waar' dr. C. en dr. Sn. H. tot mijn be vreemding een zeker tekort aan reinheid en onbevangenheid bij de ouders tot voorwend sel laten dienen, om hen niet in staat te achten hun kinderen op seksueel gebied voor te lichten, daar ben ik geneigd een andere gevolgtrekking te maken. De eis van kinderopvoeding moet dezulken vóór alles de eis stellen van zelfopvoeding op dit gebied. En met deze laatste eis ernst makend, zullen n de opvoeders n de kin deren er wel by varen. In deze richting kan alleen vooruitgang liggen. Trouwens het ligt ook besloten in de roeping van den mees, bizonderlik van den Christen. Naar aanleiding van n punt van het door de sprekers gezegde, wil ik nog iets opmerken. Het was dr. Cramer die zei, dat ten opzichte van het vraagstuk der voor lichting geen algemene regels waren te stellen. D. w. z. naar gelang van de aard der ouders en der kinderen kon in verschillende ge vallen een verschillende methode van te werk gaan de beste zijn. Hiertegenover wil ik myn eigen opvatting zetten. Het betreft hier een alffemeen-meneelike aangelegenheid. Uit dien hoofde valt er ook normatief een bepaalde regel te stellen van algemene gel digheid. Dit heeft hier evenzeer te gelden als bij iedere aangelegenheid van dergely ken aard. Dat zulk een regel alleen de richting aangeeft en hoofdlijnen trekt, en in algemeen opzicht een vast verband en een bepaalde verhouding aanwijst, terwijl zij overigens aan de regeling van bizonderheden, aan alle din gen van bijkomenden aard en dus ook aan de voor wisseling vatbare soepelheid der vormen volkomen, vrijheid laat, dat spreekt, dunkt mij, van zelf. Eveneens sluit het stellen van zulk een algemene regel met normatief karakter niet buiten, dat er in de praktijk des levens herhaaldelik tekortkomingen te dien opzichte zullen blyken. Maar opdat de praktyk des levens, opdat de gedragingen der mensen zich tot een hoger peil zullen kunnen opheffen, dienen er toch in de ge daante van levensnormen en een levensideaal, d. w. z. een richting van levensgroot, vaste maatstaven te zy'n en wegwijzers. Op die wijze is in elk af zonder lik geval vooruitgang mogelik. Men zal zodoende ten minste n voor eigen leven n voor het maatschappelik leven aan de weet komen, in ieder geval kunnen komen, dat en in hoeverre er van een zekere tekort koming sprake is en in welke richting en langs welke hoofdlijn men deze zal hebben te overwinnen. Mag ik met n voorbeeld volstaan ? Welnu als zulk een bepaalderegel van algemene geldig heid noem ik, dat de moeders zelf hun kinderen hebben te zogen. Zijn daarom al de moeders op dit ogenblik daartoe in staat? Zal het daarom mogelik zijn, dat op weinige uitzon deringen na alle moeders tans aan die alge mene regel kunnen voldoen? Geenszins natuuriik. Maar gaan wij daarom soms die bepaalde regel met normatief karakter haar algemene geldigheid ontnemen? Welnu, ditzelfde heeft ook te gelden ten opzichte van de vraag die ons hier bezig houdt, nl. van de geslachtelike voorlichting. Wy hebben te doen met een atyemeen-menpelike aange legenheid. Hoe zal hier dua de algemene regel (met normatief karakter) hebben te luiden? Altans zo dat hij niet in strijd komt met een algemene eigenschap van ware menselikheid. Let dus wel op, dat het hier niet over bijkomstigheden of over de wijze van toe passing volgens persoonlik inzicht gaat, waaromtrent ik natuuriik met dr. Cramer op de meest mogelike vry'beid van eigen behandeling van ieder afzondarlik geval aandring. Maar (wij hebben hier te doen met zeer prinsipiële hoofdzaken. Terecht toch noemde ds. Fernhout een drietal wegen die in verband met deze vraag konden wor den ingeslagen : 1. er zich van af maken; uitstellen en afstellen, 2. de z.g. leugentjes om bestwil, 3. de volle waarheid zeggen. Wat is nu een al geinene eigenschap, ja wel een der voornaamste, zo niet de voornaamste van ware menselikheid? WAARHEID. Wie onbevooroordeeld deze zaken beschouwt, behoeft niet lana; te redeneren, maar weet ten stelligste, dat de zo even onder 1. en 2. geDe linksche photo van deze stereoscoopopname is gemaakt 5 Februari 1896 en de rechtsche photo 19 Dec. 1900. Die 4J4 jaar is genoeg. Bezien wy deze stereoscoopopname, waarop de sterren zwart zijn en de hemei wit, dan liggen de sterren volstrekt niet in n vlak, maar wy' zien er diepte in; de reusachtige bollen liggen op afstanden achter elkaar. Zelfs de leek in astronomie ziet dadelyk datgene, waarvan de geleerden vele jarenlange, en moeilijke metingen moesten verrichten om er inzicüt in te kry'gen. Behalve deze twee merkwaardigheden be vat Wolf's uitgave nog veel meer: vallende sterren zien wij schieten vóór de eigenlijke sterren langs; nevel vlekken zien wij als groote nevelspiralen met sterrenstof in de ruimte han gen; de maan-gebergten vertoonen hoog relief, enz. enz. En in ónze hersens blijft niets ach ter dan grenzelooze,ver bazing en bewonder ing. P. VAN OLST. Noot. Wanneer de beide gereproduceerde stereoscoop-photo's uitgeknipt en op karton geplakt worden (er niets aan veranderend, daar de reproductie precies den juisten afstand heeft der oorspronkelike platen), dan zullen in een stereoscoop de .besproken verschijn selen zichtbaar zijn. «* ? Stereoscopische opname van vaste sterren. De middelste groote ster ligt dichterby' dan de andere. Stereoscopische opname van de planeet Saturnus met twee manen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl