Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTKUDAMMER, WEEKBLAD VOOR N E!) KR LAND.
No. 1G84
maken voor de zaken van algemeen belang,
partökiezen in den grooten worstelstrijd
onze» eeaw «een, daarvoor is hii veel te
frivole. En de andere lagen der bevolking
hoeveel goeds er ook verborgen moge zijn
zij hebben nooit gedacht, hebben zich nooit
beziggehouden met iets dat buiten hun be
perkt gezichtsveld stond, met iets dat niet
raakte hun huis, hun gezin, hun kerk.
Vooral hun. kerk. Want de kerk is
het middelpunt van alle leven hier.
De kerk is de alpba en- de omega van
hun bestaan. En nu stelle men zich voor,
dat daar dreigt te komen een stroom van
nieuw leven, die dat alles 't kan niet
uitblijven zal veranderen.
Is 't dan wonder, dat hier strijd moet
komen?
Na&at de belangstelling van Holland voor
on», ontstaat hier zelf dus een intensiever
leven.
Die eerste willen wij aanwakkeren door
van tijd tot ttid eens iets te laten hoqren
van dat mooie laad hier, dat veel te weinig
Hollanders met eigen oogen hebben gezien.
Na ja, de vacantiekaarten hebben eenige
duizenden Valkenburg en Houthem, en dan
eigenlijk vooral Aken. laten zien, maar men
wete dat men dan lang niet het mooiste
van Limburg kent.
Daarvoor moet men gaai naar zoovele
plekjes in het Zuidelijkst deel, en de streek
tussehen Sittard en Maastricht, waar pensions
nog ver te zoeken zijn, waar het
natuurschoon nog in ongerepten staat is te vinden.
Maar men moet zich hdasten!
Straks toch gaat de Electrische tram van
Maastricht naar Vaals, en dan is ook het
Zuidelijkst plekje van Nederland niet meer
geïsoleerd.
Dan kan men tenminste in Vaals kooien
zonder door Duitschland te reizen.
Het veel besproken Vaah, tot voor e»n
paar jaren een klein Monaco, waar op
zichtige toiletten ronddwaalden, waar mea
cosmopolitische gezelschappen'trof en ver
dachte typen zag rondzwerven, is nu weer
gekeerd tot ruste. De hotels en speelholen
liggen eenzaam en verlaten en Vaals be
staat nog alleen als het type van een abso
luut verduitscht hollandsch dorp.
Zoo erg is dat, en zoo weinig leven zelfs
de gezaghebbers met ons mede, dat toen
onlangs een nieuw gekozen raadslid, wil
lende toonen de Nederlandsche wetten te
kennen, op Amsterdamschen tijd ter zitting
kwam, hij deze reeds gesloten vond, omdat
men op Duitschen tijd begonnen was!
Zoon'n feit typeert veel; toont ook aan
het opgeschroefde dat zit in de beweging
hier om hollandsch te gaan voelen.
In sommige kringen moge men van nature
daar wat voor gevoelen, bij den
doorsneeLirnburger vindt men er niets van terug.
Deze voelt zich nog steeds vóór alles
Limburger.
Nergens, behalve in Friesland allicht,
vindt men dat zóó sterk terug als hier.
Als bewijs daarvoor moge gelden, dat men
nntj onlangs een Limburgsen volkslied"
hef ft gecomponeerd.
Een Limburgsen Volkslied!
Maar daar komen we nog op terug.
Eet Kalvinistisch karakter onzer
politieke antithese.
u.
De Katholieke partij zelf staande op het
terrein der natuurlijke rede moest minder
heid zijnde naar bondgenooten omzien.
Met partijen, die van de natuurlijke rede
zijn afgedwaald reeds krachtens hunne begin
selen, en dit is b.v. het geval met de
oudliberalen en de uiterste socialisten, kaïi
slechts sprake zijn van een tijdelijk bond
genootschap met een bepaald doel. Zoo
hebben wij ons met de liberalen vereenigd
tot het verkrijgen van vrijheid en gelijk
heid voor de wet ten behoeve der katholieke
kerk en der katholieken.
Eenigszins anders staat het bijv. met de
vrijzinnig democraten, die op politiek en
economisch terrein in menig opzicht tot de
rede zijn teruggekeerd, maar die zelf krach
tens hun naam ook van een antithese
russchen rede en openbaring schijnen uit te
gaan. Indien deze partij zich in haar geheel
tegenover de bijzondere school op het eerlijk
en verstandig standpunt kon plaatsen, door
sommige harer leden reeds ingenomen, dan
zou op den duur samenwerking met haar
zeer zeker mogelijk zijn; zelfs tegenover
hen, die ondanks den christelijken mantel
ea de christelijke phrase op economisch
terrein nog bijna geheel en al op
liberalistisch en kapitalistisch standpunt staan.
Overigens staat in het afgetrokkene ge
sproken eene partij, die op natuurlijk gebied
iiiiiiiijiuimiiimiiimiiiiiimiiiiiiiiiiuiiiuiiuiiHiiiiuii
DE CHINAGO'S
van JACK LONDON.
Vertaling van J. KOOISTEA.
-«*>II.
Ah Cho was bly, nu hij buiten in den
zonneechyn was. Hij zat naast den gendarme en
was verrukt Zgn verrukking eteeg, toen hy
bemerkte, dat de muilezels zich naar het
Zuiden wendden in de richting van Atimaono.
Ongetwijfeld had Schemmer gelast, dat men
hem terug zoubrengen. Schemmer wilde, dat
hu werkte. Best, hy' kon goed werken. Schem
mer cou nooit reden tot klagen hebben. Het
was een heete dag. D« paasaatwind woei niet
De muilezels zweetten, Cruchot zweette en
Ah Cho zweette. Maar Ah Chro verdroeg
de warmte met de minste bekommernis. Hij
had drie jaar onder die zon gezwoegd op de
plantage. Zóó gelukkig en opgeruimd wag hij,
dat het zelfs in den zwaren kop van Cruchot
verwondering wekte.
Jfl bent een rare", zei hy ten laatste.
Ah Cko knikte en keek nog vergenoegden
Crnchot sprak geen Fransch, zooals de ma
gistraat, maar de taal van Kanaka, en deze
veritonden Ah Cho en al de Chinago's en
vreemdelingen.
Je lacht te veel," berispte Cruchot. Je
gemoed behoorde vol tranen te zijn op een
dag als dezen".
Ik ban bly', dat ik uit de gevangenis kom".
Is dat alles?" De gendarme trok de
schouders op.
slechts op de rede steunt, zonder daarbij uit
drukkelijk dwalingen als beginsel te hul
digen, ons katholieken nader dan partijan,
die van eene vervalsching en gedeeltelijke
loochening der openbaring uitgaan.
De werkelijkheid is evenwel anders. De
felheid waarmede door een gedeelte der
vrijzinnigen al wat openbaring en gods
dienst heet, in onze dagen wordt bestreden;
de wijze, waarop de liberale regeerders van
ons land maar al te vaak optraden, als
minderwaardig beschouwende ieder, die zich
nog geloovig durfde noemen; hun strijd
tegen de godsdienstige opvoeding van het
kind, het ondermijnen van de grondslagen
der natuurlijke orde in staat, huisgezin en
maatschappij: dit alles voerde de christelijke
partijen ook in ons land samen, zoo ont
stond een bondgenootschap, gevestigd op de
praktische overeenstemming in vele dingen
en op eene reeks van belangen.
Dat zich onder deze omstandigheden dit
tijdelijk bondgenootschap vormde, was de
natuurlijkste zaak der wereld, en in 't ba
staan van dit bondgenootschap ligt niet het
gevaar voor de katholieke leer vanwege de
kalvinistischebeginselen,maar in het streven
om van dit bondgenootschap uit de omstan
digheden geboren eene vaste politieke
partijgroepeering te maken, rustende op een ge
openbaard" christendom.
Het gevaar schuilt hier minder bij de
christelijk-historischen. Het meer beslist
protestantsch karakter dezer partij en andere
omstandigheden verlammen haar invloed
op de geesten onzer katholieke politici.
Met de anti-revolutionaire partij is het
evenwel anders gesteld. Met het Duitsche
centrum heeft zij gemeen, dat zy is een poli
tieke partij in den goeden zin van het
woord, haar lidmaatschap is niet aan eene
bepaalde belijdenis gebonden, zij rust op
en wortelt in het kiezersvolk. Evenals het
Duitsche centrum zich niet katholiek noemt,
noemt de anti-revolutionare partij zich niet
kalvinistisch. Maar evenals de kracht van
het Duitsche centrum op het katholieke
Duitsche volk berust en het lidmaatschap
der bekwaamste en beste katholieken waar
borgt, dat in en door deze partij de eeuwige
wetten in de maatschappij zullen worden
gehandhaafd; op dezelfde manier is de
antirevolutionaire partij rustende op
hetkalvitische volksdeel en staande onderden invloed
van mannen als Kuyper bbotgesteld aan
alle dwalingen op godsdienstig, zedelijk,
politiek en economisch teirein, eigen aan
het Kalvinisme.
Het gevaar gelogen in het overplanten
der godsdienstig-zedelijke bügiaselen van
het Kalvinisme op katholiek terrein mag
geenszins door ons katholieken worden
onderschat. Reeds eenmaal heeft de Kerk
er ernstige nadeelen van oniervonden,
namelijk door het Jansenisme. Terwijl in
het Frankrijk der 18) eeuw Voltaire en
Rousseau slechts weinige reeds verloren
geesten buiten de Kerk riepen, dreven de
strenge Jansenisten de zwakkeren bij dui
zenden er uit. Da dwalingen der
Jansenisten omtrent de genade enz. waren nauw
aan die der Kalvinisten verwant. Zij voerden
tot diezelfde overdreven levensopvattingen,
waardoor zich het Kalvinisme kenmerkt,
en die maar al te vaak eane valsche anti
these stellen tusschsn godsdienstzin en
levenslust.
Indien onze katholieken zich niet duide
lijker bewust worden, dat er tusschen onze
beginselen en die der Kalvinisten geen
eenheid van wortel bestaat, is het gevaar
volstrekt niet denkbeeldig, dat die overdre
ven opvattingen onder den naam van
christelijke" beginselen invloed zullen
uitoefenen op onze wetgeving.
Wij zijn reeds op weg.
Zoo was het eene grove dwaling het
algemeen stemrecht als iets revolutionairs
te beschouwen. Niet alleen 8int Thomas,
maar de meeste zoo niet alle oude theolo
gen, hielden dien regeeringsvorm voor den
besten, waarin naast den koning medere
geerders uit allen door allen werden geko
zen. Terwijl nu evenwel sedert lang de
Duitsche katholieken in het centrum en de
Oostenrijkers in de Christelijk-sociale partij
opkomen voor dit stemrecht, bleek helaas
in ons land de kalvinistische invloed sterk
genoeg te zijn om vele katholieken zoo
danig te verblinden, dat ook zij in het
algemeen stemrecht de revolutie vreesden!
Die invloed heeft ons nog verder van het
pad gebracht. Had de katholieke partij
zich uitgesproken voor eene beperking van
het kiesrecht, dan had men haar conser
vatief kunnen noemen.
Was het organisch kiesrecht aangenomen,
wij zouden met een phrase als vlag hebben
gestreden.
Had |men algemeen een
kenteeken-kiesreeht geëischt en daarom het trouwen tot
daad van groot politiek verstand
geeen
HMiiiMijHiiiJii/inimiimm
Is het niet genoeg ?" was het scherpe ant
woord.
Ben je ook al bly, dat ze je het hoofd
zullen afslaan ?"
Ah Cho keek hem aan, ineens onthutst,
en zei: Wat l ik ga toch naar Atimaono
terug om op de plantage te werken voor Schem
mer? Breng je me niet naar Atimaono?"
C; ucho tstreelde nadenkend zijn lange knevel.
Wel, wel," zei hij eindelyk, met een slag
van de zweep naar den van-de-handschen
muilezel. Je weet het dus niet ?"
Weet wat ?" Ah Cho begon een vage onrust
te gevoelen. Wil Schemmer me niet langer
laten werken ?"
Niet na vandaag". Cruchot lachte smake
lijk. Het was een goeie mop. Na vandaag
zal je wel niet kunnen' werken. Een man
zonder hoofd kan niet werken, wat?"
Hy gaf den Chinago een stoot tusschen de
ribben en grinnikte. Ah Cho bleef zwijgen,
terwy'l de muilezels een myl voortdraafden
in de hitte. Toen sprak hij: Gaat Schem
mer mijn hoofd afslaan ?''
Cruchot knikte grijnzend.
Het is een vergissing," zeide Ah Cho
ernstig. Ik ben niet de Chinago, die onthoofd
zal worden. Ik bsn Ah Cho. Meneer de rech
ter heeft besloten, dat ik twintig jaar in
Nieuw-Caledoniëmoet blijven."
De gendarme lachte. Het was een goeie
mop, deze rare Chinago, die probeerde, de
guillotine te ontkomen.Een halve mijl draafden
de muilezel door een kokosbosje langs de
glinsterende zee, vóór Ah Cho weer sprak.
Ik zeg je, dat ik Ah Chow niet ben.
Meneer de rechter heeft niet gezegd, dat mijn
hoofd er af moet."
Wees nou niet bang," zei Cruchot, met
de menschlievende bedoeling, het zjjn
gevanstempeld, de humor ware voor eeuwig aan
ons vaandel vastgekoppeld.
Haar door het overnemen van het
huismanskiesrecht hebben wij op politiek ge
bied het kalvinistisch beginsel over den
aard en het wezen van het huwelijk aan
vaard. Wij hebben het huwelijk met de
kalvinisten aan gaan zien vooreen socialen
en politieken plicht; en daarmede aan de
katholieke leer over de meerderwaardig
heid van het celibaat tekort gedaan.
Op sociaal-economisch terrein is de invloed
van het kalvinisme nog veel noodlottiger
geweest. Kalrijn was de eerste, die deleer
der Kerk over den aard en het wezen van
het mutuum en van de geldrente als
woeker durfde loochenen. Daardoor werd
hij zooveel als de geestelijke vader van de
sociaal-eaonomische revolutie en van het
kapitalisme met het sociale vraagstuk als
gevolg.
De eerste priester, die de leer der Kerk
omtrent het woekerkarakter der geldrente
openlijk durfde loochenen was een Delftsch
pastoor. Hij werd opgevolgd door eene reeks
van theologen in de negentiende eeuw. Zoo
verwerpt Meijer die leer uitdrukkelijk, en
ook de leer van Cathrein, Pesch en Antoine
is niet met de leer der ouden overeen te
brengen. Maar terwijl in het buitenland de
katholieke geleerden bijna algemeen
terugkeeren tot de oude leer, is de
kalvinistischkapitalistische invloed in Nederland zoo
groot, dat men de leer van bovengenoemde
nieuweren op pene hoogst eenzijdige manier
als de katholieke sociologie" aanprijst. Zoo
kregen wij ook op sociaal-economisch terrein
eene valsche antithese, die in haar aard en
oorsprong kalvinistisch ea kapitalistisch is
en raakta niet alleen onze politiek, maar
ook onze soaiologie op een dwaalspoor.
PEUEOHISI'.-;.
iiiiiiimmiiiiiHimimnmui
Hst 25-jaii HooflesraarficlnHanDr, J.yan
Jr.
Ik kan gosn weerstand biedan aan het
verzoek door de redactie van de Amster
dammer" tot mij gericht, om ejn enkel
woord te schrijven naar aanleiding van het
L3idsche jubileum, hier boven aangeduid.
Ik weet zeer wel, dat mijn groots vriend
schap . voor Jen jubilaris en mijne onge
veinsde liefde voor de wetansehap, die hij
dient, licht kwaad kunnen doen aan de
objectiviteit van mijn oordeel. M ia r de ge
legenheid om over Van Leeuweus werk te
sproken tot een ruimeren kring dan die der
vakgenooten, is mij te schoon om die te
laten glippen. Ik zet duj mijne aarzeling
op zij, met de overweging, dat de redactie
onmogelijk zóó laat nog een ander zou
kunnen vragen en met de belofte, dat ik
het element van persoonlijke lofrede, zoo
veel mij zulks mogelijk is, zal beperken.
Eigsnlijk schijnt mij op dit oogenblik, en
in dit blad, de persoonlijke schets de minst
belangrijke. Hoe Van Leeuwen doceerde als
leeraar en hoe als hoogleeraar, hoe hij
examinandi uithoort, promovendi bestrijdt,
promoti verheft; of hij barsch is dan wel
eigenlijk zachtzinnig, of hij radicaal is of
conservatief ... Zeker, dat alles komt er
wel op aan als men een literair portret"
van den jubilaris wil teekenen; maar be
langrijker dan dit alles, is toch eigenlijk
deze vraag: Wat heeft de opvolger van
Carel Gabriel Co bet gedaan met het zeer
kostbare pand, dat hij den eersten October
1884 met eene in zijn oratio inauguralis dui
delijk uitgesproken aarzeling aanvaardde."
Men behoeft geen philoloog te zijn om
die aarzeling te begrijpen. Niet alleen in ons
vaderland kende in 1884 iedereen den naam,
velen ook de klankvolle stem, het geestige
oog, de zeldzaam bekorende toon van omgang
van Cobet. Niet alleen maar in Leiden wist
men te getuigen van zijne alles overtreffende
genialiteit in de divinatorische textkritiek.
Cobet dat wist geheel Holland behoorde
tot die kleine schitterende groep van
Leidsche geleerden, die een Europeeschen naam
hadden. Zijn mantel op de schouders te
nemen - dat kon ook een sterkeren rug,
dan die van Van Leeuwen doen buigen!
Wie den len October 1884 in het groot
auditorium Van Leeuweo aan 't eind zijner
oratio inauguratie den doorziekte afwezigen
Cobet hoorden toespreken, zullen misschien
geweifeld hebben of de aarzeling dan wel
do moed in des sprekers woord den boven
toon had. Maar deze overtuiging kregen
zij toen reeds, dat Van Leeuwen de hoogste
gene gemakkelijker te maken, 't is niet erg,
zóó te sterren." Eïij knipte met de vingers.
't Gaat vlug, zóó. 't Is heel iets anders als
te hangen aan een eind touw en te schoppen
en gezichten te trekken, 5 minuten lan?.
't Is net alsof je een kuiken slacht met een
bijl. Je houwt de kop er af, dat is alles. En
zoo is het precies met een mensch, Pfl ?
en 't is over. 't Doet geen pijn. Je denkt niet
eeas, dat 't pijn doet. Denken doe je niet.
Je hoofd is weg, dus je kunt ook niet denken.
'c Is fijn. Zoo wil ik ook sterven, vlug, zie
je, vlag. Je bent fortuinlijk. Je zou ook
melaatschheid kunnen krijgen, en langzaam in
stukken vallen, nu een vinger, dan een duim,
dan een teen ... Ik heb een man gekend,
die in heet water verbrandde. Hy had twee
dagen noodig om te sterven. Je kon hem
een kilometer ver hooren gillen. Maar jij ?
Och hé, zoo gemakkelijk! Misschien kietelt
het mes zelfs wel. Wie weet ? Niemand, die
zoo stierf, is ooit later teruggekomen, om
het te zeggen.
Dit laatste beschouwde hij als een gierende
mop, en hij lachte om te stikken, wel een
halve minuut lang. Gedeeltelijk was zijn
vreugde opzettelijk, want hij vond het zijn
mensohelyke plicht, den Chinago wat op te
vroolyken.
Ik zeg je toch, dat ik Ah Cho ben," hield
de ander vol. Ik wil mijn hoofd niet af
geslagen hebben."
Cruchot keek nijdig. De Chinago dreef
de dwaasheid te ver.
Ik ben Ah Chow niet...", begon Ah Cho.
Zoo is 't mooi genoeg," onderbrak de
gendarm. Hy' blies zijn wangen op en
trachtte woedend te schijnen.
Ik zeg je, dat ik niet..." begon Ah Cho
weer.
en eerbiedigste hulde aan zijn grooten leer
meester hierin zou zoeken, niet een imitator
Cobeti maar een alumnus te zijn, van zijnen
meester te leeren dat op den bodem van
alle waardeering der Grieksche taal deze
eisch ligt: zelf Grieksch te verstaan als een
Griek, dat men corrupt Grieksch niet moet
goedpraten met corrupt verstand, maar moet
emendeeren met zooveel van die heerlijke
Cobetiaansche divinatie, door kennis ge
steund, als men in zich vermag te kweeken;
en bovenal dat het hier geldt niet slechts
een schat te bewaren, doch die te vermeer
deren; in te zien dat sinds meer dan eea
kwarteeuw de philo'ogieoveral hare grenzen
had uitgezet, en daarnaar te handelen. Een
nieuwe koers dus? Ja, maar een dien
Cobet zelf?ware hij blijven leven?waar
schijnlijk zou hebben gevolgd.
Ik denk hierbij in'de eerste plaats aan
dan Homerus-arbeid van Van Leeuwen,
daarbij uitdrukkelijk vooropstellende, dat
geen Nederlander de Leidsche
Homerusuitgaven" mag roemen of noemen zonder
te bedenken dat daarin op eene niet meer
te ontwarren wijze zijn ineengeweven de
vindingrijkheid van Van L3euwen en de
akribie van Mendes d i Costa, de voortva
rende verbeeldingskracht van den Leidschen
hoogleeraar en de niet te misleiden logische
Spürsinn" van den Amsterdamschen klui
zenaar. Hunne Ilias en Odyssee kent en ge
denkt ieder Nederlandsen o ad-gymnasiast;
over de absolute juistheid hunner
textleziBg strijden alle rechtgeaarde philologen;
ook in de oogen harer eigene bewerkers is
zij wellicht niet meer dan eene gekristal
liseerde hypothese. Doch de eigenlijke
beteekenis van dezen arbeid zoo wel als van
de eerbiedwaardige reeks homerische
navorgchingen door Van Leeuwen, sinds het
verschijnen zijner eerste editie van de
Carmina Homeri, in de Mnomjsyae gepu
bliceerd, is hierin gelegen, dat daarin voor
het eerst in ons vaderland met het karak
ter der oud-Grieksche epische poëzie ten
volle rekening werd gehouden. Geau lied
van ónen enkelen dichter of van ae
periole, doch een complex van zangen in
lange reeks van jaren saatngeweven, uit
broeden kring van lauden ineen gevloeid,
rijk in de vreemdste tegenstrijdigheden,
verrassend door telkens nieuwe perspec
tieven, een vereeniging van heldenliederen
en godeeagen, earaengeschikt en herschapen
door de vindingrijkheid van eene geheelo
school van zangers dat was ongeveer de
Ilias, zooals een gansene eeuw van Duitsch
en Nederlandsen omlerzoek-philologisch,
archaeoiogisch, historisch, ons dien had
doen kennen. Dat is ook de homerische
poëzie, zooals Van Leeuwen die ons doet
verstaan, onbevreesd vooraangaande op den
glibberigen weg der hypjthose, ja zelfs de
luchtvaart in hot ijle gebied der
mythenverklaring niet schromend, omdat hij weet
dat op dit terrein slechts iets kan wordon
gewonnen, indien veel wordt gewaagd.
Wat de Nsderlandsche philologie aan den
Homerusarbeid van Van Leeuwen dankt, dat
heeft hij tot stand gebracht onder voort
durend, wikken, wegen en gebruiken van
den o'ntzagwekkenden arbeid der Duitsehers.
Vooral in de linguïstische onderzoekingen
staat hij op hunne schouders en hij erkent
dat. In zeker opzicht is daarom misschien
van nog grooter beteekenis ter kenschetsing
van Van Leeuwen alsNederlandsch philoloog
zijne uitgave van Aristophanes. Hier is in
een text, gezuiverd door de meest ingenieuse
coDJecturaal-kritiek, in een commentaar,
die in zeldzaam bevallig Latijn taal en
geest van den dichter toelicht met een
merkwaardige mengeling van hollandsch
gezond verstand en esprit fjaulois, een uit
gaaf vanden Atheenschen comicus gegeven,
die naar mijne meening door geen enkele
buitenlandsche wordt geëvenaard. De oor
zaak harer voortreflijkheid zal ieder be
grijpen, die hetzij in het Xederlandsch,
hetzij in het Latijn van Leeuwen's Vita
Aristoiihanis heeft gelezen. Er is tusschen
Cobet's opvolger en den Atheenschen
blijspeldichter eene merkwaardige
congenialiteit, die hem den ouden Athener doet ver
staan zooah nauwelijks een ander dat doet,
die hem inspireert bij de verklaring zelfs
bij_de vertaling van de Attische
ondeugendheden, en die hem den dichter leert
liefhebben ondanks, neen met zijne fouten.
Ben ik op weg om een panegyricus op
mijn Laidschen ambtgenoot te schrijven?
Moet ik na zooveel licht ook eens
naar schaduw zoeken, en b.v. vragen, of
deze klassicus ook te klassicistisch is, of
zijne sympathieën ook te zeer bij den
Attischen tijd zijn blijven staan ?
Er is voor angstvallig afwegen van debet
en credit hier niet de minste aanleiding.
Wat er voor de lezers van deze vluchtige
schets op aankomt, dat is noch een cata
logus van Van Leeuwen's werken van
Hou je stil!" riep Cruchot luid.
Hierna reden ze voort in stilte. Van
Papeete naar Atimaono was twintig mijlen,
en meer dan de helft van den afstand was
afgelegd, vóór de Chinago weer durfde te
spreken.
Ik zag je in de rechtzaal, toen meneer
de rechter onze schuld onderzocht," begon hij.
Goed. En weet je nog, dat Ah Chow,
dien men onthoofden zal, weet je nog dat
die Ah Chow een lange man was?
Zie mij nu eens!"
Hij ging plotseling staan, en Chruchot
zag, dat hy kort was. En even plotseling
zag hij in zyn verbeelding Ah Chow, en die
was lang. Alle Chinago's leken op elkaar
in het oog van den gendarme. Het eene
gezicht was als het andere. Maar tusschen
groot en klein kon hij onderscheiden, en hij
wist, dat hij den verkeerden man naast zich
op de bank hal. Hij hield de muilezels met
een ruk in, zoodat de disselboom naar voren
schoot, de boratriemen oplichtend.
Zie je wel, het was een -vergissing," zei
Ah Cho, vergenoegd glimlachend.
Maar Chruchot dacht na. Het speet hem
al, dat hu den wagen had stilgehouden. Hij
wist niets svan de rechterlijke dwaling, en
die zelf ontdekken kon hij niet; maar wél
wist hij, dat men hem dezen Chinago had
gegeven, om naar Atimaono te brengen, en
dat het zijn plicht was, dit te doen. Al was
het de verkeerde, en ze sloegen zijn hoofd
af, wat dan nog ? Après tout was het maar
een Chinago, en wat was nou een Chinago ?
Bovendien, het was misschien geen vergis
sing. Hij wist niet, wat er in de hoofden
van zijn superieuren omging. Zij kenden
hunne aangelegenheden zelf het best. Wie
was hij, om voor hen te denken? Eens,
welke vele hier zelfs niet in de verte
worden aangeduid noch een kleine
proen contra-serie over zijne wetenschappelijke
persoonlijkheid; doch een duidelijk ant
woord op de vraag: Wat beteekent onge
veer de naam van dezen jubilaris voorden
roem der klassieke philologie in Nederland?"
Voor een klassiek phlioloog is het een reden
tot groote blijdschap dat hij geen oogenblik
bedenken» noodig heeft om die vraag te
beantwoorden. Toen in het eind van 1907
eenige fragmenten van grooteren omvang
uit de comedies van Menander, den
Griekschen Molière, gepubliceerd werden door
den Franschen geleerde Lefèbvre, die twee
jaar gelegenheid had gehad de kostbare
vondst te bestadeeren, legde van Leeuwen
in het, eind van Januari, 1903 eene editio
emendata in handen der belangstellenden
die de intrigue der verloren comedies, welker
fragmenten hier werden uitgegeven, ver
klaarde, de corrupte plaatsen herstelde en
tal van lacunes aanvulde op eene wijze,
die eene bijkans ongeëvenaarde vertrouwd
heid met taal en geest van het Attische
blijspel verried. Zelfs de Duitsche philo
logen, gemeenlijk lijdend aan ongeneeslijke
myopie, waar het geldt de verdiensten van
hun westelijke naburen te bemerken, hebben
toen erkend, dat men zich op de dool wegen
van den sermo comicui geen beteren gids
kan kiezen dan Van Leeuwen (lien zij
hardnekkig Leeuwen" noemen).
Wie van Leeuwen's arbeid en zijne arbeid
zaamheid eenigzins van nabij kent, dien
zal het duidelijk zijn, dat in bovenstaande
schets geen enkel oogenblik naar volledig
heid is gestreefd. Maar myn doel is bereikt,
indien bij de niet-philologisehe lezers dezer
regelen deze overtuiging is gewekt, die de
philologen in Nederland reeds lang koesteren:
de Leidsehe roem, door Cobet's grooten naam
wereldkundig, is door zijnen opvolger op
uitnemende wijze gehandhaafd.
A'dam, l Oct. 1901). K. KUIPER.
yan Bjllanil,
Dinsdagavond tegen zeven uur kwam er
drukte in de Oulmanhuigpoort. Langs een
tweetal in halflonker weggedoken
boekenof voddenjoden- die Rembrandtsblik zouden
hebben getrokken schoven de collegianten
voorbij bij groepen. Hier is 't oude binnen
plein van de eerwaarde AmEterdamsche
hoogeschool : een bloemperk en kleine
boomen, groeiend (of niet groeiend?) in
fluisterstilte: het moet hier zacht studeeren zijn!
Hier is de sfeer geloof het vry" l van
het rustige weten.
Boven, in een zaal, alles vol: vroiwen en
mannen, of wilt ge: dames en heeren. Neen,
als ge ze goed aanziet, zoudt ge een
tusschenwoord verlangen: er ligc een zoo eigen merk
op daze personen: Heel wat raar gewrongen
hoofden: scherper oogen dan ge elders ziet
zooveel bij elkaar ; vrouwen, meisjes nog,
met zeldzame trekken. Intellectueelen zoudt
gij ze heeten. En dan daarbij de wethouder
van Amsterdam Zidok van den Bergh.
Ga zitten en philosopheer.
Ga enkel zitten. Philosopheeren zal een
ander doen.
Waart ge iets? Haaat u om niets te zyn.
Word leem in de handen van de a pottebakker.
Achter den katheder staat het sterke lichaam
van Bolland en het triumphante hoofd. Het
is net een Indisch assistent-iesident, die
gewend was over haele sultanaten gezag te
oefenen. Uit den vierkanten kop, energiek
geteekend door de wenkbrauw-Jyn en den
afgebeten snor, boren de dwarsche blikken
de zaal in. Hy' 'vult met zijn aanwezigheid
en zijn woorden, die ook in 't zachte nadruk
kelijk klinken, het gansche vertrek. Zóó had
een Multatu i kunnen kijken, toen hij zijn
(de nuchtere men" zegt: apocrieve) rede
hield tot de Hoofden van Lebak, waarin hij
zacht was en vlymend tekens.
Want Bolland is zacht. Hy' is vertrouwelijk
en week, en de geestelijke geweldenaar valt
zelfs gemakkêlyk in het preekerige, op het
zalvende af. Vlak na een armzwaai, als van
een wegwerker, hij is een natuurkind en
lijkt soms op een bonkig ar beider, char
meert hij als een Fransche lettié. Na een zotte
grap, waar hijzelf meteen zijn breade hoofd over
fcchudt, zegt hij met zoo fijn toegeknepen
oogleden, als alleen ouda chineesche beelden
hebben, met een glimlach, dia naar het
ge'ukjalige wenkt, een ain van Phto, welke
bekorend op zijn geest gewerkt heeft.
Alle tegenstellingen, 't is zyn schoon
heid, woelen in dezen onrustigen man,
die de rust zelve kan wezen. Hij is heusch
geen professor. Hij is een hagepreeker. Een,
die van onderen opkwam. Er moeten ia den
eersten Hervormingstijd mannen zijn gekomen
van achter de kleermakerssnijtafel en van
iiiiiiMiimuitiiiiiiimiMiuiMniiiiiUJ4tmuumLiuimimmuiiiiiiiiikiiiii
lang geleden, had hij voor hen willen denken,
en de sergeant had gesegd: Cruchot, je
bent onwijs. Hoe eerder je dit weet, hoe
beter het je gaan zal. Je moet niet denken ;
je moet gehoerzamen, en het denken over
laten aan je beteren." De herinnering deed
hem nog zesr. Ook zou hij de terechtstel
ling te Atimaono ophouden, als hij naar
Papeete terugkeerde ; en als hij eens ver
keerd handelde door terug te keeren, zou
hij een berisping opliopen van den sergeant,
die op den gevangene wachtte. En in Papeete
zou hij een berisping op de koop toe krijgen.
Hij lei de zweep over de muilezels en reed
voort. Hy keek op zijn horloge. Hu zou
toch al een half uur te laat zyn, en de ser
geant was stellig kwaad. Hij liet de muil
ezels harder draven. Hoe meer Ah Cho
volhield, ds vergissing uit te leggen, des
te koppiger werd Cruchot. Het bewustzijn
dat hij den verkeerde bad, maakte zij a
humeur niet beter. Toch zou hij eerdsr mee
willen helpen, een dojy'n verkeerde Chineezen
om het leven te brengen, dan het misnoegen
van den sergeant opwekken.
Wat Ah Cho betrof, nadat de gendarme
hem met het stompe eind van de zweep
op het hoofd had geslagen, en op luiden
toon bevolen had, den mond te houden,
bleef hem niets over dan den mond te
houden. De lange rit duurde voort in zwy'gen.
Ah Cho peinsde over de vreemde manieren
van de blanke duivels. Je kon ze niet be
grijpen. Eerst bevonden ze vy'f onschuldige
menschen schuldig, en daarop onthoofden ze
den man, dien zelfs zij in hunne onwetend
heid met twintig jarea gevangenschap zwaar
genoeg gestraft hadden gevonden. En er was
niets, dat hy kon doen. Hy kon slechts
inactief bly'ven, en aannemen wat deze