De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 3 oktober pagina 2

3 oktober 1909 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTKUDAMMER, WEEKBLAD VOOR N E!) KR LAND. No. 1G84 maken voor de zaken van algemeen belang, partökiezen in den grooten worstelstrijd onze» eeaw «een, daarvoor is hii veel te frivole. En de andere lagen der bevolking hoeveel goeds er ook verborgen moge zijn zij hebben nooit gedacht, hebben zich nooit beziggehouden met iets dat buiten hun be perkt gezichtsveld stond, met iets dat niet raakte hun huis, hun gezin, hun kerk. Vooral hun. kerk. Want de kerk is het middelpunt van alle leven hier. De kerk is de alpba en- de omega van hun bestaan. En nu stelle men zich voor, dat daar dreigt te komen een stroom van nieuw leven, die dat alles 't kan niet uitblijven zal veranderen. Is 't dan wonder, dat hier strijd moet komen? Na&at de belangstelling van Holland voor on», ontstaat hier zelf dus een intensiever leven. Die eerste willen wij aanwakkeren door van tijd tot ttid eens iets te laten hoqren van dat mooie laad hier, dat veel te weinig Hollanders met eigen oogen hebben gezien. Na ja, de vacantiekaarten hebben eenige duizenden Valkenburg en Houthem, en dan eigenlijk vooral Aken. laten zien, maar men wete dat men dan lang niet het mooiste van Limburg kent. Daarvoor moet men gaai naar zoovele plekjes in het Zuidelijkst deel, en de streek tussehen Sittard en Maastricht, waar pensions nog ver te zoeken zijn, waar het natuurschoon nog in ongerepten staat is te vinden. Maar men moet zich hdasten! Straks toch gaat de Electrische tram van Maastricht naar Vaals, en dan is ook het Zuidelijkst plekje van Nederland niet meer geïsoleerd. Dan kan men tenminste in Vaals kooien zonder door Duitschland te reizen. Het veel besproken Vaah, tot voor e»n paar jaren een klein Monaco, waar op zichtige toiletten ronddwaalden, waar mea cosmopolitische gezelschappen'trof en ver dachte typen zag rondzwerven, is nu weer gekeerd tot ruste. De hotels en speelholen liggen eenzaam en verlaten en Vaals be staat nog alleen als het type van een abso luut verduitscht hollandsch dorp. Zoo erg is dat, en zoo weinig leven zelfs de gezaghebbers met ons mede, dat toen onlangs een nieuw gekozen raadslid, wil lende toonen de Nederlandsche wetten te kennen, op Amsterdamschen tijd ter zitting kwam, hij deze reeds gesloten vond, omdat men op Duitschen tijd begonnen was! Zoon'n feit typeert veel; toont ook aan het opgeschroefde dat zit in de beweging hier om hollandsch te gaan voelen. In sommige kringen moge men van nature daar wat voor gevoelen, bij den doorsneeLirnburger vindt men er niets van terug. Deze voelt zich nog steeds vóór alles Limburger. Nergens, behalve in Friesland allicht, vindt men dat zóó sterk terug als hier. Als bewijs daarvoor moge gelden, dat men nntj onlangs een Limburgsen volkslied" hef ft gecomponeerd. Een Limburgsen Volkslied! Maar daar komen we nog op terug. Eet Kalvinistisch karakter onzer politieke antithese. u. De Katholieke partij zelf staande op het terrein der natuurlijke rede moest minder heid zijnde naar bondgenooten omzien. Met partijen, die van de natuurlijke rede zijn afgedwaald reeds krachtens hunne begin selen, en dit is b.v. het geval met de oudliberalen en de uiterste socialisten, kaïi slechts sprake zijn van een tijdelijk bond genootschap met een bepaald doel. Zoo hebben wij ons met de liberalen vereenigd tot het verkrijgen van vrijheid en gelijk heid voor de wet ten behoeve der katholieke kerk en der katholieken. Eenigszins anders staat het bijv. met de vrijzinnig democraten, die op politiek en economisch terrein in menig opzicht tot de rede zijn teruggekeerd, maar die zelf krach tens hun naam ook van een antithese russchen rede en openbaring schijnen uit te gaan. Indien deze partij zich in haar geheel tegenover de bijzondere school op het eerlijk en verstandig standpunt kon plaatsen, door sommige harer leden reeds ingenomen, dan zou op den duur samenwerking met haar zeer zeker mogelijk zijn; zelfs tegenover hen, die ondanks den christelijken mantel ea de christelijke phrase op economisch terrein nog bijna geheel en al op liberalistisch en kapitalistisch standpunt staan. Overigens staat in het afgetrokkene ge sproken eene partij, die op natuurlijk gebied iiiiiiiijiuimiiimiiimiiiiiimiiiiiiiiiiuiiiuiiuiiHiiiiuii DE CHINAGO'S van JACK LONDON. Vertaling van J. KOOISTEA. -«*>II. Ah Cho was bly, nu hij buiten in den zonneechyn was. Hij zat naast den gendarme en was verrukt Zgn verrukking eteeg, toen hy bemerkte, dat de muilezels zich naar het Zuiden wendden in de richting van Atimaono. Ongetwijfeld had Schemmer gelast, dat men hem terug zoubrengen. Schemmer wilde, dat hu werkte. Best, hy' kon goed werken. Schem mer cou nooit reden tot klagen hebben. Het was een heete dag. D« paasaatwind woei niet De muilezels zweetten, Cruchot zweette en Ah Cho zweette. Maar Ah Chro verdroeg de warmte met de minste bekommernis. Hij had drie jaar onder die zon gezwoegd op de plantage. Zóó gelukkig en opgeruimd wag hij, dat het zelfs in den zwaren kop van Cruchot verwondering wekte. Jfl bent een rare", zei hy ten laatste. Ah Cko knikte en keek nog vergenoegden Crnchot sprak geen Fransch, zooals de ma gistraat, maar de taal van Kanaka, en deze veritonden Ah Cho en al de Chinago's en vreemdelingen. Je lacht te veel," berispte Cruchot. Je gemoed behoorde vol tranen te zijn op een dag als dezen". Ik ban bly', dat ik uit de gevangenis kom". Is dat alles?" De gendarme trok de schouders op. slechts op de rede steunt, zonder daarbij uit drukkelijk dwalingen als beginsel te hul digen, ons katholieken nader dan partijan, die van eene vervalsching en gedeeltelijke loochening der openbaring uitgaan. De werkelijkheid is evenwel anders. De felheid waarmede door een gedeelte der vrijzinnigen al wat openbaring en gods dienst heet, in onze dagen wordt bestreden; de wijze, waarop de liberale regeerders van ons land maar al te vaak optraden, als minderwaardig beschouwende ieder, die zich nog geloovig durfde noemen; hun strijd tegen de godsdienstige opvoeding van het kind, het ondermijnen van de grondslagen der natuurlijke orde in staat, huisgezin en maatschappij: dit alles voerde de christelijke partijen ook in ons land samen, zoo ont stond een bondgenootschap, gevestigd op de praktische overeenstemming in vele dingen en op eene reeks van belangen. Dat zich onder deze omstandigheden dit tijdelijk bondgenootschap vormde, was de natuurlijkste zaak der wereld, en in 't ba staan van dit bondgenootschap ligt niet het gevaar voor de katholieke leer vanwege de kalvinistischebeginselen,maar in het streven om van dit bondgenootschap uit de omstan digheden geboren eene vaste politieke partijgroepeering te maken, rustende op een ge openbaard" christendom. Het gevaar schuilt hier minder bij de christelijk-historischen. Het meer beslist protestantsch karakter dezer partij en andere omstandigheden verlammen haar invloed op de geesten onzer katholieke politici. Met de anti-revolutionaire partij is het evenwel anders gesteld. Met het Duitsche centrum heeft zij gemeen, dat zy is een poli tieke partij in den goeden zin van het woord, haar lidmaatschap is niet aan eene bepaalde belijdenis gebonden, zij rust op en wortelt in het kiezersvolk. Evenals het Duitsche centrum zich niet katholiek noemt, noemt de anti-revolutionare partij zich niet kalvinistisch. Maar evenals de kracht van het Duitsche centrum op het katholieke Duitsche volk berust en het lidmaatschap der bekwaamste en beste katholieken waar borgt, dat in en door deze partij de eeuwige wetten in de maatschappij zullen worden gehandhaafd; op dezelfde manier is de antirevolutionaire partij rustende op hetkalvitische volksdeel en staande onderden invloed van mannen als Kuyper bbotgesteld aan alle dwalingen op godsdienstig, zedelijk, politiek en economisch teirein, eigen aan het Kalvinisme. Het gevaar gelogen in het overplanten der godsdienstig-zedelijke bügiaselen van het Kalvinisme op katholiek terrein mag geenszins door ons katholieken worden onderschat. Reeds eenmaal heeft de Kerk er ernstige nadeelen van oniervonden, namelijk door het Jansenisme. Terwijl in het Frankrijk der 18) eeuw Voltaire en Rousseau slechts weinige reeds verloren geesten buiten de Kerk riepen, dreven de strenge Jansenisten de zwakkeren bij dui zenden er uit. Da dwalingen der Jansenisten omtrent de genade enz. waren nauw aan die der Kalvinisten verwant. Zij voerden tot diezelfde overdreven levensopvattingen, waardoor zich het Kalvinisme kenmerkt, en die maar al te vaak eane valsche anti these stellen tusschsn godsdienstzin en levenslust. Indien onze katholieken zich niet duide lijker bewust worden, dat er tusschen onze beginselen en die der Kalvinisten geen eenheid van wortel bestaat, is het gevaar volstrekt niet denkbeeldig, dat die overdre ven opvattingen onder den naam van christelijke" beginselen invloed zullen uitoefenen op onze wetgeving. Wij zijn reeds op weg. Zoo was het eene grove dwaling het algemeen stemrecht als iets revolutionairs te beschouwen. Niet alleen 8int Thomas, maar de meeste zoo niet alle oude theolo gen, hielden dien regeeringsvorm voor den besten, waarin naast den koning medere geerders uit allen door allen werden geko zen. Terwijl nu evenwel sedert lang de Duitsche katholieken in het centrum en de Oostenrijkers in de Christelijk-sociale partij opkomen voor dit stemrecht, bleek helaas in ons land de kalvinistische invloed sterk genoeg te zijn om vele katholieken zoo danig te verblinden, dat ook zij in het algemeen stemrecht de revolutie vreesden! Die invloed heeft ons nog verder van het pad gebracht. Had de katholieke partij zich uitgesproken voor eene beperking van het kiesrecht, dan had men haar conser vatief kunnen noemen. Was het organisch kiesrecht aangenomen, wij zouden met een phrase als vlag hebben gestreden. Had |men algemeen een kenteeken-kiesreeht geëischt en daarom het trouwen tot daad van groot politiek verstand geeen HMiiiMijHiiiJii/inimiimm Is het niet genoeg ?" was het scherpe ant woord. Ben je ook al bly, dat ze je het hoofd zullen afslaan ?" Ah Cho keek hem aan, ineens onthutst, en zei: Wat l ik ga toch naar Atimaono terug om op de plantage te werken voor Schem mer? Breng je me niet naar Atimaono?" C; ucho tstreelde nadenkend zijn lange knevel. Wel, wel," zei hij eindelyk, met een slag van de zweep naar den van-de-handschen muilezel. Je weet het dus niet ?" Weet wat ?" Ah Cho begon een vage onrust te gevoelen. Wil Schemmer me niet langer laten werken ?" Niet na vandaag". Cruchot lachte smake lijk. Het was een goeie mop. Na vandaag zal je wel niet kunnen' werken. Een man zonder hoofd kan niet werken, wat?" Hy gaf den Chinago een stoot tusschen de ribben en grinnikte. Ah Cho bleef zwijgen, terwy'l de muilezels een myl voortdraafden in de hitte. Toen sprak hij: Gaat Schem mer mijn hoofd afslaan ?'' Cruchot knikte grijnzend. Het is een vergissing," zeide Ah Cho ernstig. Ik ben niet de Chinago, die onthoofd zal worden. Ik bsn Ah Cho. Meneer de rech ter heeft besloten, dat ik twintig jaar in Nieuw-Caledoniëmoet blijven." De gendarme lachte. Het was een goeie mop, deze rare Chinago, die probeerde, de guillotine te ontkomen.Een halve mijl draafden de muilezel door een kokosbosje langs de glinsterende zee, vóór Ah Cho weer sprak. Ik zeg je, dat ik Ah Chow niet ben. Meneer de rechter heeft niet gezegd, dat mijn hoofd er af moet." Wees nou niet bang," zei Cruchot, met de menschlievende bedoeling, het zjjn gevanstempeld, de humor ware voor eeuwig aan ons vaandel vastgekoppeld. Haar door het overnemen van het huismanskiesrecht hebben wij op politiek ge bied het kalvinistisch beginsel over den aard en het wezen van het huwelijk aan vaard. Wij hebben het huwelijk met de kalvinisten aan gaan zien vooreen socialen en politieken plicht; en daarmede aan de katholieke leer over de meerderwaardig heid van het celibaat tekort gedaan. Op sociaal-economisch terrein is de invloed van het kalvinisme nog veel noodlottiger geweest. Kalrijn was de eerste, die deleer der Kerk over den aard en het wezen van het mutuum en van de geldrente als woeker durfde loochenen. Daardoor werd hij zooveel als de geestelijke vader van de sociaal-eaonomische revolutie en van het kapitalisme met het sociale vraagstuk als gevolg. De eerste priester, die de leer der Kerk omtrent het woekerkarakter der geldrente openlijk durfde loochenen was een Delftsch pastoor. Hij werd opgevolgd door eene reeks van theologen in de negentiende eeuw. Zoo verwerpt Meijer die leer uitdrukkelijk, en ook de leer van Cathrein, Pesch en Antoine is niet met de leer der ouden overeen te brengen. Maar terwijl in het buitenland de katholieke geleerden bijna algemeen terugkeeren tot de oude leer, is de kalvinistischkapitalistische invloed in Nederland zoo groot, dat men de leer van bovengenoemde nieuweren op pene hoogst eenzijdige manier als de katholieke sociologie" aanprijst. Zoo kregen wij ook op sociaal-economisch terrein eene valsche antithese, die in haar aard en oorsprong kalvinistisch ea kapitalistisch is en raakta niet alleen onze politiek, maar ook onze soaiologie op een dwaalspoor. PEUEOHISI'.-;. iiiiiiimmiiiiiHimimnmui Hst 25-jaii HooflesraarficlnHanDr, J.yan Jr. Ik kan gosn weerstand biedan aan het verzoek door de redactie van de Amster dammer" tot mij gericht, om ejn enkel woord te schrijven naar aanleiding van het L3idsche jubileum, hier boven aangeduid. Ik weet zeer wel, dat mijn groots vriend schap . voor Jen jubilaris en mijne onge veinsde liefde voor de wetansehap, die hij dient, licht kwaad kunnen doen aan de objectiviteit van mijn oordeel. M ia r de ge legenheid om over Van Leeuweus werk te sproken tot een ruimeren kring dan die der vakgenooten, is mij te schoon om die te laten glippen. Ik zet duj mijne aarzeling op zij, met de overweging, dat de redactie onmogelijk zóó laat nog een ander zou kunnen vragen en met de belofte, dat ik het element van persoonlijke lofrede, zoo veel mij zulks mogelijk is, zal beperken. Eigsnlijk schijnt mij op dit oogenblik, en in dit blad, de persoonlijke schets de minst belangrijke. Hoe Van Leeuwen doceerde als leeraar en hoe als hoogleeraar, hoe hij examinandi uithoort, promovendi bestrijdt, promoti verheft; of hij barsch is dan wel eigenlijk zachtzinnig, of hij radicaal is of conservatief ... Zeker, dat alles komt er wel op aan als men een literair portret" van den jubilaris wil teekenen; maar be langrijker dan dit alles, is toch eigenlijk deze vraag: Wat heeft de opvolger van Carel Gabriel Co bet gedaan met het zeer kostbare pand, dat hij den eersten October 1884 met eene in zijn oratio inauguralis dui delijk uitgesproken aarzeling aanvaardde." Men behoeft geen philoloog te zijn om die aarzeling te begrijpen. Niet alleen in ons vaderland kende in 1884 iedereen den naam, velen ook de klankvolle stem, het geestige oog, de zeldzaam bekorende toon van omgang van Cobet. Niet alleen maar in Leiden wist men te getuigen van zijne alles overtreffende genialiteit in de divinatorische textkritiek. Cobet dat wist geheel Holland behoorde tot die kleine schitterende groep van Leidsche geleerden, die een Europeeschen naam hadden. Zijn mantel op de schouders te nemen - dat kon ook een sterkeren rug, dan die van Van Leeuwen doen buigen! Wie den len October 1884 in het groot auditorium Van Leeuweo aan 't eind zijner oratio inauguratie den doorziekte afwezigen Cobet hoorden toespreken, zullen misschien geweifeld hebben of de aarzeling dan wel do moed in des sprekers woord den boven toon had. Maar deze overtuiging kregen zij toen reeds, dat Van Leeuwen de hoogste gene gemakkelijker te maken, 't is niet erg, zóó te sterren." Eïij knipte met de vingers. 't Gaat vlug, zóó. 't Is heel iets anders als te hangen aan een eind touw en te schoppen en gezichten te trekken, 5 minuten lan?. 't Is net alsof je een kuiken slacht met een bijl. Je houwt de kop er af, dat is alles. En zoo is het precies met een mensch, Pfl ? en 't is over. 't Doet geen pijn. Je denkt niet eeas, dat 't pijn doet. Denken doe je niet. Je hoofd is weg, dus je kunt ook niet denken. 'c Is fijn. Zoo wil ik ook sterven, vlug, zie je, vlag. Je bent fortuinlijk. Je zou ook melaatschheid kunnen krijgen, en langzaam in stukken vallen, nu een vinger, dan een duim, dan een teen ... Ik heb een man gekend, die in heet water verbrandde. Hy had twee dagen noodig om te sterven. Je kon hem een kilometer ver hooren gillen. Maar jij ? Och hé, zoo gemakkelijk! Misschien kietelt het mes zelfs wel. Wie weet ? Niemand, die zoo stierf, is ooit later teruggekomen, om het te zeggen. Dit laatste beschouwde hij als een gierende mop, en hij lachte om te stikken, wel een halve minuut lang. Gedeeltelijk was zijn vreugde opzettelijk, want hij vond het zijn mensohelyke plicht, den Chinago wat op te vroolyken. Ik zeg je toch, dat ik Ah Cho ben," hield de ander vol. Ik wil mijn hoofd niet af geslagen hebben." Cruchot keek nijdig. De Chinago dreef de dwaasheid te ver. Ik ben Ah Chow niet...", begon Ah Cho. Zoo is 't mooi genoeg," onderbrak de gendarm. Hy' blies zijn wangen op en trachtte woedend te schijnen. Ik zeg je, dat ik niet..." begon Ah Cho weer. en eerbiedigste hulde aan zijn grooten leer meester hierin zou zoeken, niet een imitator Cobeti maar een alumnus te zijn, van zijnen meester te leeren dat op den bodem van alle waardeering der Grieksche taal deze eisch ligt: zelf Grieksch te verstaan als een Griek, dat men corrupt Grieksch niet moet goedpraten met corrupt verstand, maar moet emendeeren met zooveel van die heerlijke Cobetiaansche divinatie, door kennis ge steund, als men in zich vermag te kweeken; en bovenal dat het hier geldt niet slechts een schat te bewaren, doch die te vermeer deren; in te zien dat sinds meer dan eea kwarteeuw de philo'ogieoveral hare grenzen had uitgezet, en daarnaar te handelen. Een nieuwe koers dus? Ja, maar een dien Cobet zelf?ware hij blijven leven?waar schijnlijk zou hebben gevolgd. Ik denk hierbij in'de eerste plaats aan dan Homerus-arbeid van Van Leeuwen, daarbij uitdrukkelijk vooropstellende, dat geen Nederlander de Leidsche Homerusuitgaven" mag roemen of noemen zonder te bedenken dat daarin op eene niet meer te ontwarren wijze zijn ineengeweven de vindingrijkheid van Van L3euwen en de akribie van Mendes d i Costa, de voortva rende verbeeldingskracht van den Leidschen hoogleeraar en de niet te misleiden logische Spürsinn" van den Amsterdamschen klui zenaar. Hunne Ilias en Odyssee kent en ge denkt ieder Nederlandsen o ad-gymnasiast; over de absolute juistheid hunner textleziBg strijden alle rechtgeaarde philologen; ook in de oogen harer eigene bewerkers is zij wellicht niet meer dan eene gekristal liseerde hypothese. Doch de eigenlijke beteekenis van dezen arbeid zoo wel als van de eerbiedwaardige reeks homerische navorgchingen door Van Leeuwen, sinds het verschijnen zijner eerste editie van de Carmina Homeri, in de Mnomjsyae gepu bliceerd, is hierin gelegen, dat daarin voor het eerst in ons vaderland met het karak ter der oud-Grieksche epische poëzie ten volle rekening werd gehouden. Geau lied van ónen enkelen dichter of van ae periole, doch een complex van zangen in lange reeks van jaren saatngeweven, uit broeden kring van lauden ineen gevloeid, rijk in de vreemdste tegenstrijdigheden, verrassend door telkens nieuwe perspec tieven, een vereeniging van heldenliederen en godeeagen, earaengeschikt en herschapen door de vindingrijkheid van eene geheelo school van zangers dat was ongeveer de Ilias, zooals een gansene eeuw van Duitsch en Nederlandsen omlerzoek-philologisch, archaeoiogisch, historisch, ons dien had doen kennen. Dat is ook de homerische poëzie, zooals Van Leeuwen die ons doet verstaan, onbevreesd vooraangaande op den glibberigen weg der hypjthose, ja zelfs de luchtvaart in hot ijle gebied der mythenverklaring niet schromend, omdat hij weet dat op dit terrein slechts iets kan wordon gewonnen, indien veel wordt gewaagd. Wat de Nsderlandsche philologie aan den Homerusarbeid van Van Leeuwen dankt, dat heeft hij tot stand gebracht onder voort durend, wikken, wegen en gebruiken van den o'ntzagwekkenden arbeid der Duitsehers. Vooral in de linguïstische onderzoekingen staat hij op hunne schouders en hij erkent dat. In zeker opzicht is daarom misschien van nog grooter beteekenis ter kenschetsing van Van Leeuwen alsNederlandsch philoloog zijne uitgave van Aristophanes. Hier is in een text, gezuiverd door de meest ingenieuse coDJecturaal-kritiek, in een commentaar, die in zeldzaam bevallig Latijn taal en geest van den dichter toelicht met een merkwaardige mengeling van hollandsch gezond verstand en esprit fjaulois, een uit gaaf vanden Atheenschen comicus gegeven, die naar mijne meening door geen enkele buitenlandsche wordt geëvenaard. De oor zaak harer voortreflijkheid zal ieder be grijpen, die hetzij in het Xederlandsch, hetzij in het Latijn van Leeuwen's Vita Aristoiihanis heeft gelezen. Er is tusschen Cobet's opvolger en den Atheenschen blijspeldichter eene merkwaardige congenialiteit, die hem den ouden Athener doet ver staan zooah nauwelijks een ander dat doet, die hem inspireert bij de verklaring zelfs bij_de vertaling van de Attische ondeugendheden, en die hem den dichter leert liefhebben ondanks, neen met zijne fouten. Ben ik op weg om een panegyricus op mijn Laidschen ambtgenoot te schrijven? Moet ik na zooveel licht ook eens naar schaduw zoeken, en b.v. vragen, of deze klassicus ook te klassicistisch is, of zijne sympathieën ook te zeer bij den Attischen tijd zijn blijven staan ? Er is voor angstvallig afwegen van debet en credit hier niet de minste aanleiding. Wat er voor de lezers van deze vluchtige schets op aankomt, dat is noch een cata logus van Van Leeuwen's werken van Hou je stil!" riep Cruchot luid. Hierna reden ze voort in stilte. Van Papeete naar Atimaono was twintig mijlen, en meer dan de helft van den afstand was afgelegd, vóór de Chinago weer durfde te spreken. Ik zag je in de rechtzaal, toen meneer de rechter onze schuld onderzocht," begon hij. Goed. En weet je nog, dat Ah Chow, dien men onthoofden zal, weet je nog dat die Ah Chow een lange man was? Zie mij nu eens!" Hij ging plotseling staan, en Chruchot zag, dat hy kort was. En even plotseling zag hij in zyn verbeelding Ah Chow, en die was lang. Alle Chinago's leken op elkaar in het oog van den gendarme. Het eene gezicht was als het andere. Maar tusschen groot en klein kon hij onderscheiden, en hij wist, dat hij den verkeerden man naast zich op de bank hal. Hij hield de muilezels met een ruk in, zoodat de disselboom naar voren schoot, de boratriemen oplichtend. Zie je wel, het was een -vergissing," zei Ah Cho, vergenoegd glimlachend. Maar Chruchot dacht na. Het speet hem al, dat hu den wagen had stilgehouden. Hij wist niets svan de rechterlijke dwaling, en die zelf ontdekken kon hij niet; maar wél wist hij, dat men hem dezen Chinago had gegeven, om naar Atimaono te brengen, en dat het zijn plicht was, dit te doen. Al was het de verkeerde, en ze sloegen zijn hoofd af, wat dan nog ? Après tout was het maar een Chinago, en wat was nou een Chinago ? Bovendien, het was misschien geen vergis sing. Hij wist niet, wat er in de hoofden van zijn superieuren omging. Zij kenden hunne aangelegenheden zelf het best. Wie was hij, om voor hen te denken? Eens, welke vele hier zelfs niet in de verte worden aangeduid noch een kleine proen contra-serie over zijne wetenschappelijke persoonlijkheid; doch een duidelijk ant woord op de vraag: Wat beteekent onge veer de naam van dezen jubilaris voorden roem der klassieke philologie in Nederland?" Voor een klassiek phlioloog is het een reden tot groote blijdschap dat hij geen oogenblik bedenken» noodig heeft om die vraag te beantwoorden. Toen in het eind van 1907 eenige fragmenten van grooteren omvang uit de comedies van Menander, den Griekschen Molière, gepubliceerd werden door den Franschen geleerde Lefèbvre, die twee jaar gelegenheid had gehad de kostbare vondst te bestadeeren, legde van Leeuwen in het, eind van Januari, 1903 eene editio emendata in handen der belangstellenden die de intrigue der verloren comedies, welker fragmenten hier werden uitgegeven, ver klaarde, de corrupte plaatsen herstelde en tal van lacunes aanvulde op eene wijze, die eene bijkans ongeëvenaarde vertrouwd heid met taal en geest van het Attische blijspel verried. Zelfs de Duitsche philo logen, gemeenlijk lijdend aan ongeneeslijke myopie, waar het geldt de verdiensten van hun westelijke naburen te bemerken, hebben toen erkend, dat men zich op de dool wegen van den sermo comicui geen beteren gids kan kiezen dan Van Leeuwen (lien zij hardnekkig Leeuwen" noemen). Wie van Leeuwen's arbeid en zijne arbeid zaamheid eenigzins van nabij kent, dien zal het duidelijk zijn, dat in bovenstaande schets geen enkel oogenblik naar volledig heid is gestreefd. Maar myn doel is bereikt, indien bij de niet-philologisehe lezers dezer regelen deze overtuiging is gewekt, die de philologen in Nederland reeds lang koesteren: de Leidsehe roem, door Cobet's grooten naam wereldkundig, is door zijnen opvolger op uitnemende wijze gehandhaafd. A'dam, l Oct. 1901). K. KUIPER. yan Bjllanil, Dinsdagavond tegen zeven uur kwam er drukte in de Oulmanhuigpoort. Langs een tweetal in halflonker weggedoken boekenof voddenjoden- die Rembrandtsblik zouden hebben getrokken schoven de collegianten voorbij bij groepen. Hier is 't oude binnen plein van de eerwaarde AmEterdamsche hoogeschool : een bloemperk en kleine boomen, groeiend (of niet groeiend?) in fluisterstilte: het moet hier zacht studeeren zijn! Hier is de sfeer geloof het vry" l van het rustige weten. Boven, in een zaal, alles vol: vroiwen en mannen, of wilt ge: dames en heeren. Neen, als ge ze goed aanziet, zoudt ge een tusschenwoord verlangen: er ligc een zoo eigen merk op daze personen: Heel wat raar gewrongen hoofden: scherper oogen dan ge elders ziet zooveel bij elkaar ; vrouwen, meisjes nog, met zeldzame trekken. Intellectueelen zoudt gij ze heeten. En dan daarbij de wethouder van Amsterdam Zidok van den Bergh. Ga zitten en philosopheer. Ga enkel zitten. Philosopheeren zal een ander doen. Waart ge iets? Haaat u om niets te zyn. Word leem in de handen van de a pottebakker. Achter den katheder staat het sterke lichaam van Bolland en het triumphante hoofd. Het is net een Indisch assistent-iesident, die gewend was over haele sultanaten gezag te oefenen. Uit den vierkanten kop, energiek geteekend door de wenkbrauw-Jyn en den afgebeten snor, boren de dwarsche blikken de zaal in. Hy' 'vult met zijn aanwezigheid en zijn woorden, die ook in 't zachte nadruk kelijk klinken, het gansche vertrek. Zóó had een Multatu i kunnen kijken, toen hij zijn (de nuchtere men" zegt: apocrieve) rede hield tot de Hoofden van Lebak, waarin hij zacht was en vlymend tekens. Want Bolland is zacht. Hy' is vertrouwelijk en week, en de geestelijke geweldenaar valt zelfs gemakkêlyk in het preekerige, op het zalvende af. Vlak na een armzwaai, als van een wegwerker, hij is een natuurkind en lijkt soms op een bonkig ar beider, char meert hij als een Fransche lettié. Na een zotte grap, waar hijzelf meteen zijn breade hoofd over fcchudt, zegt hij met zoo fijn toegeknepen oogleden, als alleen ouda chineesche beelden hebben, met een glimlach, dia naar het ge'ukjalige wenkt, een ain van Phto, welke bekorend op zijn geest gewerkt heeft. Alle tegenstellingen, 't is zyn schoon heid, woelen in dezen onrustigen man, die de rust zelve kan wezen. Hij is heusch geen professor. Hij is een hagepreeker. Een, die van onderen opkwam. Er moeten ia den eersten Hervormingstijd mannen zijn gekomen van achter de kleermakerssnijtafel en van iiiiiiMiimuitiiiiiiimiMiuiMniiiiiUJ4tmuumLiuimimmuiiiiiiiiikiiiii lang geleden, had hij voor hen willen denken, en de sergeant had gesegd: Cruchot, je bent onwijs. Hoe eerder je dit weet, hoe beter het je gaan zal. Je moet niet denken ; je moet gehoerzamen, en het denken over laten aan je beteren." De herinnering deed hem nog zesr. Ook zou hij de terechtstel ling te Atimaono ophouden, als hij naar Papeete terugkeerde ; en als hij eens ver keerd handelde door terug te keeren, zou hij een berisping opliopen van den sergeant, die op den gevangene wachtte. En in Papeete zou hij een berisping op de koop toe krijgen. Hij lei de zweep over de muilezels en reed voort. Hy keek op zijn horloge. Hu zou toch al een half uur te laat zyn, en de ser geant was stellig kwaad. Hij liet de muil ezels harder draven. Hoe meer Ah Cho volhield, ds vergissing uit te leggen, des te koppiger werd Cruchot. Het bewustzijn dat hij den verkeerde bad, maakte zij a humeur niet beter. Toch zou hij eerdsr mee willen helpen, een dojy'n verkeerde Chineezen om het leven te brengen, dan het misnoegen van den sergeant opwekken. Wat Ah Cho betrof, nadat de gendarme hem met het stompe eind van de zweep op het hoofd had geslagen, en op luiden toon bevolen had, den mond te houden, bleef hem niets over dan den mond te houden. De lange rit duurde voort in zwy'gen. Ah Cho peinsde over de vreemde manieren van de blanke duivels. Je kon ze niet be grijpen. Eerst bevonden ze vy'f onschuldige menschen schuldig, en daarop onthoofden ze den man, dien zelfs zij in hunne onwetend heid met twintig jarea gevangenschap zwaar genoeg gestraft hadden gevonden. En er was niets, dat hy kon doen. Hy kon slechts inactief bly'ven, en aannemen wat deze

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl