De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 3 oktober pagina 5

3 oktober 1909 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1684 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. HET IS DIKWIJLS ONBEKEND welke voordeelen het gebruik van luAdlll S AKOMA/ibiedt. Niet alleen zwakke soepen en bouillon, maar ook sausen, groenten, salade enz. \ \\<S)'l geeft eene kleine toevoeging ervan een onvergelijkelijk fijnen, geurigen smaak. Volledige gebruiksaanwijzing is bij elk flescnje. Ds. Js. BOOTSMA en Jonkvrouwe H. B. DE LA BASSKOOOE CAAN. Het werk der Barmhartigheid. Beschrijving van de Stichtingen in Nederland en in Neder landsen-Indië, waar Christelijke Barm hartigheid geoefend wordt. Js. Bootsma, den Haag. J. C. VAN LANSCHOT HUBRECHT. Het vakonderwijs in Ziekenverpleging Uitgave yan de Nntscommissie voor Onderwijs. 8. L. van Looy, Amsterdam. Twee boeken sterk verschillend van inhoud en van richting, maar juist daardoor elkander aanvullende. Het eerste geeft, toegelicht door tal van illustraties, eene beschrijving van de stichtingen in Nederland en Koloniën, waar het werk der Christelijke Barmhartigheid wordt geoefend. Het is een aangrijpend beeld, dat ons in deze bladzijden wordt vooroogen gesteld: nerzijds door de groote verschei denheid van vormen, waarin menscheljjk lijden naar lichaam en geest zich aan ons opdringt; anderzijds door de onuitputtelijk heid der dienende liefde, die niet moede wordt de kranken te verplegen, de sterven den te vertroosten, de gevallenen op te richten, de idioten te onderwijzen, de epileptici te behoeden voor de gevaren, waarmede hun lijden henzelven en hunne omgeving bedreigt. De hier beschreven stichtingen zijn nog van betrekkelijk jongen datum, gegroeid als zij zijn uit den diaconessenarbeid, die in 1836 door Pastor Fliedener en diens echtgenoote is begonnen in het jaar 1836 te Kaiserswerth bij Dusseldorf aan den Rijn, en die ten onzent ha e intrede heeft gedaan in 1844 met d? oprichting van het Diaconessenhuis te Utrecht. De band met de moederinrichting wordt door de meeste der in dit boek beschreven stichtingen dan ook nog aangehouden en wel voornamelijk nog door Pastor Fliedener zelf in 1861, zijn laatste levensjaar, gestichte Generale Conferentie van Diaconessen-Moederhuizen, die om de dria jaren te Kaisers werth vergadert en een centrum vormt voor de van daar, uit klein begin voortgekomen, organisatie, die in het jaar 1900 reeds niet minder dan 84 Diaconessenhuizen met 20,000 zusters telde en die zich sedert nog aanzien lijk heeft uitgebreid binnen en b ai ten Europa, ja men mag zeggen in alle werelddeelen. Het is tot dezen diaconessenarbeid in engeren zin, dat het werk van ds. Bootsma en Jonk vrouwe Gaan zich bepaalt; al doet de zoo ruim genomen titel: Het werk der Baimhartightid, bQ het openslaan van het boek verwachten, dat de kring wijder zoude zijn getrokken."Wij missen hier, om slechts iets, maar zeker niet weinig, te noemen, het werk der bar mhartighëid der Roomsch-katholieke kloosterzusters en ook op Protestantschen bodem bloeit nog menige plant, die wy hier niet vermeld vinden. Het is jammer, dat de al te sobere voorrede het leidend beginsel dezer uitgave niet scherper heeft omschreven. Maar al is het slechts een zeer fragmentarisch beeld van het werk der Christelijke Barmhartigheid in Nederland en koloniën, dat ons hier wordt voorgehouden, het is er niet minder indrukwekkend om; UIT DE NATUUfi. CCCXLII. B|j avopd in de Victoria-kas. Midden in de helle, felle, avondverlichting van de Amsterdamsche Plantage ligt in duister zwartig groen verscholen, en geheel omhekt, een geheimzinnig eiland: de Hortus. Alleen op sommige herfstavonden schijnt er helder licht uit het midden van het geboomte, dat nu van twee zijden belicht wordt; het bladerdak vertoont zich dan in zoo'n ongewoon ver schijnsel dat de menschen die naar Belle vue, naar Frascati of Hollandschen Schouwburg trammen, elkaar vragen, wat daar te doen is; een heel enkele conducteur weet het: de Victoria regia bloeit. Zeventien bloemen zullen er dit jaar ont luiken, de vyftiende was gisteravond voor het eerst open, van avond opent de groote schitterend witte waterlelie zich opnieuw en nji geheel en al; dan laat zij het roseroode hart met de gele meeldraden zien, verspreidt een zoeten honinggeur en sluit zich in den vroegen morgen voorgoed. De volgende week opent zich wellicht nog een bloem, mis schien nog twee. De Vicioria regia is de eenige bloem, waarvoor de menschen bij advertentie in de dagbladen naar den Hortus worden geroepen en waarlijk niet te vergeefs; het bezoek is elk jaar talrijk genoeg. En toch wie uitslui tend om de bloem gaat, zal allicht teleur gesteld worden; het is een heel groote water lelie, maar mooier dan van onze Hollandsche ?waterlelies in de bloem inderdaad niet. De plant is indrukwekkend, niet de bloem; geweldig, ontzaglijk zyn de vijf of zes bladeren, ronde hotel-tafels; groen met regelmatige rimpels en omhoog gebogen rand, drijven ze op het donkere water, waarin goudvisschen zwemmen. Een van de reuzenschotels is afgesneden en omgewenteld; als een dikke bruine wandel stok komt de hoofdnerf uit den steel; en tusschen de zijnerven staan op gelijke afstan den dwarse schotten; zoodat de geheele onder vlakte in bijna vierkante vakjes is verdeeld. De lucht in de nerven en in die vakken geeft aan het zware blad zijn verbazende drijfkracht; zoo. groot is die, dat elk jaar een kunstje kan worden vertoond. Er wordt een ronde plank op gelegd, waarop een kind van een jaar of tien een plaatsje krijgt en gekiekt wordt. In de natuur wordt dat kind van tijd tot tijd vervangen door een tropische regenbui; het hemelwater; dat de schotel daarbij te dragen krijgt, weegt weinig minder dan het jongetje, dat er in deze week plaats op nam. Een geultje, met een opening in den opstaanden rand van den schotel vertelt, hoe de water massa, die het leven van de plant in gevaar en wij weten bovendien maar al te goed, dat de arbeid der dienende liefde, althans in de laatste jaren, eenen omvang heeft aan genomen, waardoor het teekenen van een volledig beeld vrijwel tot de onmogelijkheden behoort. En zoo als het boek daar voor ons ligt, is het trots zijne onvolledigheid een niet genoeg te waardeeren vraagbaak voor hen, die zich afvragen, waar voor hulp behoevenden in hunnen kring steun em bij stand te vinden : voor hen die belangstellen in den groei der beweging: maar allermeest wel, willen wij hopen, voor jongeren, dia zich geroepen gevoelen hare krachten aan dezen nobelen arbeid te wijden. Juist voor de laatsten is bet werkje van mejuffrouw van Lanschot Hubrecbt over het Vakonder wijs in Ziekenverpleging, wat toch wel detern van het werk der barmhartigheid bluft, eene onmisbare aanvulling; want waar het eene boek ons toont het werk, dat te doen valt, geeft het andere aan de wijze, waarop men zich tot dat werk vooraereidt. Onder de denkbealden, die in de laatste jaren bij ons vrouwen diep hebben post gevat, is" zeker een der voornaamste, dat om iets goed te kuonen doen, de vrouw zoowel als de maji, het eerst moet hebben geleerd. De tijd, waarin men meende, dat huishouding, kinderverzorging, krankenverpleging dingen waren, die iedere vrouw met een gezond ver stand en een warm hart al doende van zelf leerde, ligt nu wel voor goed achter ons. Hier en daar in de gezinnen moze men dit verouderd standpunt nog innemen, er zich aan vastklampen bijna, in het algemeen ge nomen heeft de vrouw wel anders leeren oordeelen en weet zij thins, dat zij, zoomin als de man, zich ongestraft onttrekt aan den onverbiddellijken eisch van gezette voorbe reiding en stelselmatige opleiding tot de taak, die zy op zich neemt. Op het gebied der ziekenverpleging, die, zooals ik reeds opmerkte, wel de kern zal blijven van het werk der barmhartigheid.is deze kentering der openbare meening al heel duidelijk na te gaan. Zij is gekomen omstreeks het midden der vorige eeuw met Florence Nightingale, die, na vol brachten proeftijd te Kaiserswerth ingezegend als diacones, in Engeland teruggekeerd daar het initiatief heeft genomen tot de organisatie der ziekenverpleging als vak, steunende op systematische opleiding in nauwe aansluiting by de eiechen der strenge wetenschap, die juist om dezen tijd door het bekend worden der Listersche theorie aangaande infectie en asopsis op medisch gebie.d in gehft«r nieuwe banen begon te gaan. Eene ontzaglijke uit breiding heeft de ziekenverpleging als de noodzakelijke onmisbare aanvulling van het werk. van den medicus, van den hygiënist sedert verkregen. Haar taak, zoo g,oed als die van den geneesheer, is geworden meer nog de taak om te voorkomen dan te ge nezen. Zij wil niet enkel meer de gevolgen van ziekte en ellende helpen lenigen, zij wil ook de oorzaken waaruit krankheid voortkomt, hel pen bestrijden, als daar zijn: onkunde, onrein heid, ? onverschilligheid, verwaarloozing, on tucht, drankmisbruik, onvoldoende levens- en arbeidsvoorwaarden. Hoe heeft het werk der verpleegster zich dan ook uitgebreid l In welke groote verscheidenheid van werkzaam heden, elders misschien meer nog dan ten onzent, treedt thans de verpleegster op l Niet enkel in ziekenhuizen, maar ook in vacantiekolonies, in militaire hospitalen, in kinderbewaarplaatsen, in vrouwengevangenissen, in tuberculose-consultatie-bureaux, in groote fa brieken en werkplaatsen. En bij dit alles wfrdt ten onzent nog weinig gedacht aan' de schoone taak, die voor de verpleegster naar wij in he't werkje van mejuffrouw van Lanschot Hubrecht lezen, is weggelegd aan het groote Belle vue-hospitaal te New-York, waar sedert eenige jaren eene verpleegster, bijgestaan door een staj^kan helpers en helpsters, meer bijzonder is belast met de zorg om de patiënten bij hun ontslag met raad en daad te steunen, hen, die wel herstellend maar nog niet op krachten zijn, te helpen aan de nog noodige rust, aan versterkend voedjel: voor hen, die als ongeneeslijk wor den ontslagen en weten, dat zij thuisalseen lastpost zullen worden begroet, plaatsing te zoeken in eenige inrichting : tijdelijke hulp te verschaften aan hen, die door hunne ziekte buiten werk zijn geraakt, of het oude ambacht niet weder mogen opnemen: raad te schaffen vooral aan al die schipbreukelingen op de levenszee, die, aangetrokken door de groote stad, op verkeerde wegen raken, ziek worden tengevolge van misdaad, uitputting en ellende en zonder bestaansmiddel uit het ziekenhuis ontslagen, zoo niemand barm lartigheid aan hen oefent, onmiddellijk opnieuw der ver leiding ten prooi zullen vallen. Maar waar het arbeidsveld zoo is verwijd, de arbeid zooveel omvattend, van zoo in grijpende beteekenis is geworden, daar moeten aan de arbeidsters hooge eischen worden ge steld, daar moeten onbevoegden om het on heil, dat zij bij allen goeden wil door hare onervarenheid en onbekendheid met het mecanisme onzer sociale samenleving kunnen stichten, streng wordsn geweerd. De nood zakelijkheid orn te komen tot de instelling ook op het gebied der ziekenverpleging van staats-toezicht en staats examens is dan ook alreeds door velen erkend. Reeds werd door de Vereeniging Nosokoma» in dien zin tot de Regeering een adres gericht, waaraan de Vereeniging tot bevordering der Roomsch Katho lieke Ziekenverpleging openlyk hare adhaesie beeft betuigd. Het boekje van mejuffrouw van Lanscbot Hubrecht levert daarvoor mede een warm pleidooi; maar inafwachiing van den tijd, d,e waarschijnlijk nog niet zoo heel aanstaande is, waarin de Regeering op dit punt aan veler wenschen zal tegemoet komen, zal men wel doen met ernst te achten op de wonde plekken in de tegenwoordige opleiding onzer zieken verpleegsters, waarop mejuffrouw van Lanschot Hubrecht met nadruk den vinger J,eg,t4 en op de,, middelen, die._zij aan geeft om te komen tot-ttë.reorganisatie, die op dit gebied een dringende eisch des tijds is geworden, zal de ziekenverpleging ten onzent inderdaad tot volle ontwikkeling komen en de maatschappij doordringen met de zegenrijke gevolgen van haren arbeid. Moge beide boekjes om de redenen, die ik aangaf, in veler handen komen. JOHANNA N. A. NABEB. AEflrE^EfEI. Een Fransahman over de vrouw als huishoud ster. Graaf en orgeldraaier. Voor veel menschen is: Fransch gelijk aan wuft. Welwillende mecschen over Franschen sprekend, brengen hulde aan de aangeboren hoflelijkheid der Galliërs. Voor ietwat ijdel, aangelegde individuen is Frankrijk het kort begrip van sierlijkheid; het geboorteland van lokkende en bek >orlijke mode-nieuwtjes. Van den grooten ernst der Franschen, weten alleen zij mede-te-spre ten. die jarenlang met en onder hen verkeerd hebben. In de Figaro van 25 September staat een artikel: La formation ménagère de la femme", van de hand van den heer E. Cheysson, lid van het Institut de France, dat in degelijkheid niet onderdoet, voor eenige Gerinaansche bespie geling over dit gewichtig onderwerp. Cheysson zegt: Indien het geaalte eener natie bepaald wordt door het gezin, dan, zeer zeker ontleent het gezin zijn waarde aan de vrouw; de man is 't hoofd van het gezin, maar de vrouw is er de basis van. Zij, is de voorzien ighe d of deondergatg van het gezin; zij is zijn beschermengel óf zijn booze geest; zij is 't, die naar het woord van Fénelon, het huis of bouwt óf aforeekt." Voltaire's meening, die eens beweerde dat: in Frankiijk, iedere vrouw kan koken en de naald hanteeren, ne?mt de heer Cheysson niet voor goede munt aan. Hij noemt het heel aardig: n van de vele Voltaire-gezegden, meer pikant dan w^dr." Hij brengt onder woorden het jammerlijk beeld der slordige vrouw: haar smerig huis, de vieze, verwaarloosde, havelooze kinderen, den bekommerden huisvader die zijn leed tracht te vergeten in kroegen, niets wordt overgeslagen. Alles oud en bekend. Zeker. Tóch waard, voortdurend onder de aandacht te worden gebracht, en, de dringende vermaning van Cheysaon niet in den wind te slaan: aan meisjes onderrichten alles en 't is niet wemigl wat zij moet kunnen en weten, om een behoorlijke huishoudster te zijn. Vakscholen, huishoudscholen acht onze Franschman een zegi n ; want, niet alle meisjes zijn in de gelegenheid huishoudelijk werk, overleg, netheid, zuinigheid van moeder te leeren en af-te-kijken. Orde, zindelijkheid, regel en tucht, zijn niet het uitsluitend bezit der meer gegoede klas sen, herinnert Cheysson ; zegt bij, zet een slons in een keurige villa, en na korten tijd zal de boel er ontoonbaar uitzien. Cheysson heeft eerbied voor vrouwen, die zich wijden aan ziekenverpleging; bij is vol lof voor heldinnen, riet terugdeinzend haar liefdewerk uit te strekken tot bet schrikkelijk oorlogsterrein. Doch, hij bespreekt de wenschelijkheid, dat: moedige, arbeidzame vrou wen en meisjes hunkerend naar arbeid, ook als sociale pltegzusters optreden om vrouwen, moeders van gezinnen, die buiten of met haar toedoen, niets van de huishoudkunst verstaan, de behulpzame hand te bieden, haar voor te lichten met raad en daad. De bloem van Victoria regia in het midden. (Foto van J. Tilomberg Jr.) kon brengen, als ze lang bleef staan, weer weg kan vloeien in de rivier. Juist door die reusachtige bladeren valt de eenzame bloem zoo tegerj; zij is te klein in verhouding; die onevenredigheid treft nog sterker, wanneer, zooals nu, de bloem in het midden boven het water VS.H het groote bas sin uitsteekt, en daardoor veel verder van de toeschouwers verwijderd is, dan het blad. Ook op de foto hierbij valt dit in het oog. Maar een mooi gezicht is het toch, en wie wat fantasie en belezenheid bezit dwaalt eventjes weg naar de Amazonen-rivier, waar de Victoria's in vrijheid leven. De warmte in de kas helpt ook hen een beetje, die zich niet gemakkelijk in gedachten verplaatsen; en gretig luisteren de meeste naar het be schaafd en bescheiden, in het geheel niet gids-achtig opdringerig verhaal van de hortus beambten, die toezicht houden. Dat de plant in 1801 door Hünke in een zijrivier is ontdekt, laat de meesten koel; maar verbazing ziet ge zweven om de lippen van hen die luisteren, en het dus nog niet weten, als ze vernemen dat het leven van deze reuzenplant in een paar maanden afloopt; dat al die groote bladeren en die vele bloe men in zoo korten tijd zich hier in de kas ontwikkeld hebben uit een zaadje, iets grooter dan een maïskorrel. Dat doet alweer afdwalen naar de tropen met hun ongelooflijke groeikracht en ook de omgeving, die nu na het kijken en luisteren de aandacht trekt, helpt mee. Daar staan in hetzelfde water groote bloedroode en rozeroode waterlelies, en hoog op hun stelen de komvormig verdiepte bladeren van de echte Latos, de plant van de dichters en de fabuleerende oudheid; bloemen kunt ge er hier alleen in de zomer aan vinden; nu steken de vreemd gevormde vruchten hoog boven het water uit; kegels op hun punt, het isofzeindedwaretehalf doorgesneden zijn. Buitengewoon mooi staan dezen keer de groote papyrusplanten in bloei; van den top der hooge stengels, die eens de wijsheid der volkeren droegen, daalt een regen van fijn groen in fonteinbogen neer, en pluimen yan rossig bruine bloempjes buigen weer over het groen. In een deel van het bassin is het water met groene drijvende blaadjes be iekt, dat zijn Salviuia's, watervarens, en als Scheeren zoo dicht opeen staan een eind verder de Pistia's. Vier groote rijstplauten stijgen uit het water op, als nog onrijpe saamgebonden korenschoven; maar de padi staat al in volle vrucht. Hoog bo?en het bassin ranken de mooie bladeren van een bloeiende slingerplant; wit, roze en donkerrood is ie rijke, geurige bloementooi van deze Qii«qiialis, regelmatig af wisselend naar den leeftijd der bloemen. Wie ten vollen genieten wil van zijn Victoria-bezoek.moet den rondgang om het bassin tweemaal doen, den laatsten keer met den rui; van het eroote waterbekken. Dan kunt ge u eens ongekunsteld verbalen overal de groote komkommerachtige planten, ornamentieke biadguirlandes, die de glaswanden en latten maskeeren; daar vindt ge twintig, dertig groene Lufia's bijeen : groene reuzenaugurken ; 't is een rist xooais ze in een winkel aan de Kiviera te koop hangen, om voor badsponsen gebruikt te worden. Aan de overzijde zijn het gele wrattige komkommers, die met ilardan op^n-npringen en de koraalroode zaden in lam binnenste laten kijken; Momordica ia hun onvergeetbare naam en zij Een levensmoede, oude, zwakke, uitgeputte man, in casu een orgeldraaier, die sterft in een van Londen's vele armhuizen, is iets doodgewoons, iets wat dagelijks voorkomt, of gebeuren kan. Doch, orgeldraaier en tevens rechtmatig erfgenaam van Lord Poullet, iemand die aan spraak kan maken op den grafelijken titel en op 't fortuin, volgens Engelsche onbillykheid toekomend aan den eerstgeborene, dot is iets bizonders. Een roman uit de fantasti sche werkelijkheid. Een zestig jaar geleden, keerde Lord Poullet als jongmenech uit Engelsch-Indiëterug. Aan boord ging rüj, even vóór aankomst van 't schip in Engeland, in een dolle bui een weddingschap aan: het eerste, jonge meisje, dat hij bij 't aan wal stappen zou ontmoeten, ten huwelijk te vragen. Het eerste meiske dat zijn pad kruiste, dochter van een loods, had geen enkel bezwaar Lady Poullet te worden. Een half jaar na de voltrekking van't hu welijk, bleek de toestand voor man-en-vrouw onhoudbaar. Opvoeding, smaak, neiging, levensopvatting van de dochter van den loods, verschilden dl te zeer van die van Lord Poullet. Gevolg: echtscheiding, uitkeering van een jaarlijksch inkomen. Een kind werd hun geboren. Een zoon. Papa wilde van 't kleinkind van een loods niets weten, 's mans vaderhart bleek even eng, als zijn jongelings-fantasie ruim was. Toen, na lange jaren, Lord Poullet door 't kinderloos overlijden van een oom, in 't bezit geraakte van den grafelijken titel en een groot fortuin, duchtte hij de aanspraken, die zijn zoon uit 't eerste, onberaden huwelijk, kon doen gelden. De zoon, orgeldraaier van beroep, zijn moeder, Lady i'oullet bekrachtigt de waarheid van 't gezegde: Zet een kikker op een stoel, hij springt tdch weer in de poel," had zij haar jongen niet voor iets anders op kunnen leiden? weigerde een som gelds te aan vaarden en tevens afstand te doen van zijn rechten. Lustig orgelend, slenterde bij door Londen's wi,ken; op zijn instrument prijkte een bord, waarop in dikke, letters de roman van zjjn leven vermeld was. Dit legde hem geen windeieren. Een aal moes reiken aan een graaf, is een weemoedig pretje, dat voorbijgangers zich niet gaarne onthouden. Al stroomde 't goud hem niet toe, aan koper had de destijds veertigjarige straat virtuoos geen gebrek ... totdat 't nieuwtje er af was, andere en nieuwere dingen de aan dacht der menigte in beslag namen. Op zijn etervenssponde, stroozak van een liefdadige instelling, heeft hy misschien visioenen gehad van 't geen hij, krachtens zijn geboorterecht, had kunnen zijn. CAPRICE. * * # Honing champagne l liter versche witte wijn, 100 gram honing en een glaasje Chartreuse of andere fijne likeur worden goed gemengd en 4 dagen lang op een koele plaats bewaard. Na dien tijd wordt de vloeistof voorzichtig overgebracht in een champagneflesch, gekurkt en dichtgehouden. Alvorens te gebruiken, 4 weken laten liggen. moeten heel heet zijn in de Indische soep. De kakelbonte en toch zoo mooie groote bladeren van de Caladiums hebben wel wat te lijden van de mantel-en jaspanden van de bezoekers. Ook alleMimosa-pudica's die overal tusschen staan, hebben hun gevoelige blaadjes, als zijnde echte kruidjeroermeniets volkomen neergeslapen, geen beweging is er meer in; om die te kunnen plagen, moet ge bij dag komen. In den hoek tegenover den ingang staat de katoenplant in vrucht en als ge nu over het bassin heen naar de binnenkomers kijkt, ziet ge groote knollen, net aardap- ' pels, boven hun hoofd hangen. Ze groeien daar werkelijk in de hoogte aan dunne slin gerende stengels, die om spandraad zijn heen gegroeid. Het zijn inderdaad knollen, geen vruchten, luchtknollen van een soort van Dioseoria, het plantengeslacht, dat ook de Yamswortels levert, die ge u uit Stuurman l'llnk nog wel herinnert. Met een blik op een der mooiste van alle varens verlaat ge de Victoria-kas weer. Het is een klimvaren, waarvan het fijn ver deeld blad (beusch het blad, de lange slin gerende stengel is de hoofdnerf) langs den wand omhoog klautert en boven langs de deur en de zoldering over spandraden voortwandelt. Onderaan is elk zijslipje van dit merkwaardig blad een gewone varenveer, hoogerop wordt het zoo fijn als asparagusloof, en daar groeien die kantfijne varentjes zoo dicht opeen, dat zij een prieeltje bovsn uw hoofd vormen. Als toegift moogt ge ook nog even in de Palmenkas een kijkje nemen, om de tweeduizendjarig Cycaspalm en de arecas van Ceylon te bewonderen ; de andere hooge palmen staan dicht op elkaar en reiken alweer tot aan den glaskap. Die kap ziet ge bij avond niet, de verlichting is daar niet zoo schitterend als in de Victoria-kas en dat halfduister in die dichte palmenmassa's geeft juist daardoor een natuurillusie; ten minste als ge over de kuipen heenkijkt. E. H CORRESPONDENTIE, Ik ontving een open pakket uit de Philippijnen, met twee reuzen-poppen van een Atlas-Vlinder; verder geen taal of teeken; uit het adres blijkt de afzender een lezer van de Groene te zijn. Vriendelijk bedankt. M. E. S. De paddestoelen smaakten best en naar meer. U behoeft ze niet eerst schoon te maken, de volgende week zal ik weer over het zoeken en bepalen schrijven. Mevr. A. G. Over versteeningen van den winter, als de bloemen slapen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl