Historisch Archief 1877-1940
No. 1684
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
HET IS DIKWIJLS ONBEKEND
welke voordeelen het gebruik van luAdlll S AKOMA/ibiedt. Niet alleen zwakke soepen en bouillon, maar ook sausen, groenten, salade enz. \ \\<S)'l
geeft eene kleine toevoeging ervan een onvergelijkelijk fijnen, geurigen smaak. Volledige gebruiksaanwijzing is bij elk flescnje.
Ds. Js. BOOTSMA en Jonkvrouwe H. B.
DE LA BASSKOOOE CAAN. Het werk der
Barmhartigheid. Beschrijving van de
Stichtingen in Nederland en in Neder
landsen-Indië, waar Christelijke Barm
hartigheid geoefend wordt. Js. Bootsma,
den Haag.
J. C. VAN LANSCHOT HUBRECHT. Het
vakonderwijs in Ziekenverpleging Uitgave
yan de Nntscommissie voor Onderwijs.
8. L. van Looy, Amsterdam.
Twee boeken sterk verschillend van inhoud
en van richting, maar juist daardoor elkander
aanvullende. Het eerste geeft, toegelicht door
tal van illustraties, eene beschrijving van de
stichtingen in Nederland en Koloniën, waar
het werk der Christelijke Barmhartigheid
wordt geoefend. Het is een aangrijpend beeld,
dat ons in deze bladzijden wordt vooroogen
gesteld: nerzijds door de groote verschei
denheid van vormen, waarin menscheljjk
lijden naar lichaam en geest zich aan ons
opdringt; anderzijds door de onuitputtelijk
heid der dienende liefde, die niet moede
wordt de kranken te verplegen, de sterven
den te vertroosten, de gevallenen op te richten,
de idioten te onderwijzen, de epileptici te
behoeden voor de gevaren, waarmede hun
lijden henzelven en hunne omgeving bedreigt.
De hier beschreven stichtingen zijn nog van
betrekkelijk jongen datum, gegroeid als zij
zijn uit den diaconessenarbeid, die in 1836
door Pastor Fliedener en diens echtgenoote
is begonnen in het jaar 1836 te Kaiserswerth
bij Dusseldorf aan den Rijn, en die ten onzent
ha e intrede heeft gedaan in 1844 met d?
oprichting van het Diaconessenhuis te Utrecht.
De band met de moederinrichting wordt
door de meeste der in dit boek beschreven
stichtingen dan ook nog aangehouden en
wel voornamelijk nog door Pastor Fliedener
zelf in 1861, zijn laatste levensjaar, gestichte
Generale Conferentie van
Diaconessen-Moederhuizen, die om de dria jaren te Kaisers
werth vergadert en een centrum vormt voor
de van daar, uit klein begin voortgekomen,
organisatie, die in het jaar 1900 reeds niet
minder dan 84 Diaconessenhuizen met 20,000
zusters telde en die zich sedert nog aanzien
lijk heeft uitgebreid binnen en b ai ten Europa,
ja men mag zeggen in alle werelddeelen.
Het is tot dezen diaconessenarbeid in
engeren zin, dat het werk van ds. Bootsma
en Jonk vrouwe Gaan zich bepaalt; al doet
de zoo ruim genomen titel: Het werk der
Baimhartightid, bQ het openslaan van het
boek verwachten, dat de kring wijder zoude
zijn getrokken."Wij missen hier, om slechts
iets, maar zeker niet weinig, te noemen, het
werk der bar mhartighëid der
Roomsch-katholieke kloosterzusters en ook op
Protestantschen bodem bloeit nog menige plant, die
wy hier niet vermeld vinden. Het is jammer,
dat de al te sobere voorrede het leidend
beginsel dezer uitgave niet scherper heeft
omschreven. Maar al is het slechts een zeer
fragmentarisch beeld van het werk der
Christelijke Barmhartigheid in Nederland en
koloniën, dat ons hier wordt voorgehouden,
het is er niet minder indrukwekkend om;
UIT DE NATUUfi.
CCCXLII. B|j avopd in de Victoria-kas.
Midden in de helle, felle, avondverlichting
van de Amsterdamsche Plantage ligt in duister
zwartig groen verscholen, en geheel omhekt,
een geheimzinnig eiland: de Hortus. Alleen op
sommige herfstavonden schijnt er helder licht
uit het midden van het geboomte, dat nu
van twee zijden belicht wordt; het bladerdak
vertoont zich dan in zoo'n ongewoon ver
schijnsel dat de menschen die naar Belle vue,
naar Frascati of Hollandschen Schouwburg
trammen, elkaar vragen, wat daar te doen is;
een heel enkele conducteur weet het: de
Victoria regia bloeit.
Zeventien bloemen zullen er dit jaar ont
luiken, de vyftiende was gisteravond voor
het eerst open, van avond opent de groote
schitterend witte waterlelie zich opnieuw en
nji geheel en al; dan laat zij het roseroode
hart met de gele meeldraden zien, verspreidt
een zoeten honinggeur en sluit zich in den
vroegen morgen voorgoed. De volgende week
opent zich wellicht nog een bloem, mis
schien nog twee.
De Vicioria regia is de eenige bloem,
waarvoor de menschen bij advertentie in de
dagbladen naar den Hortus worden geroepen
en waarlijk niet te vergeefs; het bezoek is
elk jaar talrijk genoeg. En toch wie uitslui
tend om de bloem gaat, zal allicht teleur
gesteld worden; het is een heel groote water
lelie, maar mooier dan van onze Hollandsche
?waterlelies in de bloem inderdaad niet. De
plant is indrukwekkend, niet de bloem;
geweldig, ontzaglijk zyn de vijf of zes bladeren,
ronde hotel-tafels; groen met regelmatige
rimpels en omhoog gebogen rand, drijven ze
op het donkere water, waarin goudvisschen
zwemmen.
Een van de reuzenschotels is afgesneden
en omgewenteld; als een dikke bruine wandel
stok komt de hoofdnerf uit den steel; en
tusschen de zijnerven staan op gelijke afstan
den dwarse schotten; zoodat de geheele onder
vlakte in bijna vierkante vakjes is verdeeld.
De lucht in de nerven en in die vakken
geeft aan het zware blad zijn verbazende
drijfkracht; zoo. groot is die, dat elk jaar een
kunstje kan worden vertoond. Er wordt een
ronde plank op gelegd, waarop een kind van
een jaar of tien een plaatsje krijgt en gekiekt
wordt.
In de natuur wordt dat kind van tijd tot
tijd vervangen door een tropische regenbui;
het hemelwater; dat de schotel daarbij te
dragen krijgt, weegt weinig minder dan het
jongetje, dat er in deze week plaats op nam.
Een geultje, met een opening in den
opstaanden rand van den schotel vertelt, hoe de water
massa, die het leven van de plant in gevaar
en wij weten bovendien maar al te goed,
dat de arbeid der dienende liefde, althans
in de laatste jaren, eenen omvang heeft aan
genomen, waardoor het teekenen van een
volledig beeld vrijwel tot de onmogelijkheden
behoort. En zoo als het boek daar voor ons
ligt, is het trots zijne onvolledigheid een
niet genoeg te waardeeren vraagbaak voor
hen, die zich afvragen, waar voor hulp
behoevenden in hunnen kring steun em bij
stand te vinden : voor hen die belangstellen
in den groei der beweging: maar allermeest
wel, willen wij hopen, voor jongeren, dia
zich geroepen gevoelen hare krachten aan
dezen nobelen arbeid te wijden. Juist voor
de laatsten is bet werkje van mejuffrouw
van Lanschot Hubrecbt over het Vakonder
wijs in Ziekenverpleging, wat toch wel detern
van het werk der barmhartigheid bluft, eene
onmisbare aanvulling; want waar het eene
boek ons toont het werk, dat te doen valt,
geeft het andere aan de wijze, waarop men
zich tot dat werk vooraereidt.
Onder de denkbealden, die in de laatste
jaren bij ons vrouwen diep hebben post gevat,
is" zeker een der voornaamste, dat om iets
goed te kuonen doen, de vrouw zoowel als
de maji, het eerst moet hebben geleerd. De
tijd, waarin men meende, dat huishouding,
kinderverzorging, krankenverpleging dingen
waren, die iedere vrouw met een gezond ver
stand en een warm hart al doende van zelf
leerde, ligt nu wel voor goed achter ons.
Hier en daar in de gezinnen moze men dit
verouderd standpunt nog innemen, er zich
aan vastklampen bijna, in het algemeen ge
nomen heeft de vrouw wel anders leeren
oordeelen en weet zij thins, dat zij, zoomin
als de man, zich ongestraft onttrekt aan den
onverbiddellijken eisch van gezette voorbe
reiding en stelselmatige opleiding tot de taak,
die zy op zich neemt. Op het gebied der
ziekenverpleging, die, zooals ik reeds opmerkte,
wel de kern zal blijven van het werk der
barmhartigheid.is deze kentering der openbare
meening al heel duidelijk na te gaan. Zij is
gekomen omstreeks het midden der vorige
eeuw met Florence Nightingale, die, na vol
brachten proeftijd te Kaiserswerth ingezegend
als diacones, in Engeland teruggekeerd daar
het initiatief heeft genomen tot de organisatie
der ziekenverpleging als vak, steunende op
systematische opleiding in nauwe aansluiting
by de eiechen der strenge wetenschap, die
juist om dezen tijd door het bekend worden
der Listersche theorie aangaande infectie en
asopsis op medisch gebie.d in gehft«r nieuwe
banen begon te gaan. Eene ontzaglijke uit
breiding heeft de ziekenverpleging als de
noodzakelijke onmisbare aanvulling van het
werk. van den medicus, van den hygiënist
sedert verkregen. Haar taak, zoo g,oed als
die van den geneesheer, is geworden meer
nog de taak om te voorkomen dan te ge
nezen. Zij wil niet enkel meer de gevolgen
van ziekte en ellende helpen lenigen, zij wil ook
de oorzaken waaruit krankheid voortkomt, hel
pen bestrijden, als daar zijn: onkunde, onrein
heid, ? onverschilligheid, verwaarloozing, on
tucht, drankmisbruik, onvoldoende levens- en
arbeidsvoorwaarden. Hoe heeft het werk der
verpleegster zich dan ook uitgebreid l In
welke groote verscheidenheid van werkzaam
heden, elders misschien meer nog dan ten
onzent, treedt thans de verpleegster op l Niet
enkel in ziekenhuizen, maar ook in
vacantiekolonies, in militaire hospitalen, in
kinderbewaarplaatsen, in vrouwengevangenissen, in
tuberculose-consultatie-bureaux, in groote fa
brieken en werkplaatsen. En bij dit alles
wfrdt ten onzent nog weinig gedacht aan'
de schoone taak, die voor de verpleegster
naar wij in he't werkje van mejuffrouw van
Lanschot Hubrecht lezen, is weggelegd aan
het groote Belle vue-hospitaal te New-York,
waar sedert eenige jaren eene verpleegster,
bijgestaan door een staj^kan helpers en
helpsters, meer bijzonder is belast met de zorg
om de patiënten bij hun ontslag met raad
en daad te steunen, hen, die wel herstellend
maar nog niet op krachten zijn, te helpen
aan de nog noodige rust, aan versterkend
voedjel: voor hen, die als ongeneeslijk wor
den ontslagen en weten, dat zij thuisalseen
lastpost zullen worden begroet, plaatsing te
zoeken in eenige inrichting : tijdelijke hulp
te verschaften aan hen, die door hunne ziekte
buiten werk zijn geraakt, of het oude ambacht
niet weder mogen opnemen: raad te schaffen
vooral aan al die schipbreukelingen op de
levenszee, die, aangetrokken door de groote
stad, op verkeerde wegen raken, ziek worden
tengevolge van misdaad, uitputting en ellende
en zonder bestaansmiddel uit het ziekenhuis
ontslagen, zoo niemand barm lartigheid aan
hen oefent, onmiddellijk opnieuw der ver
leiding ten prooi zullen vallen.
Maar waar het arbeidsveld zoo is verwijd,
de arbeid zooveel omvattend, van zoo in
grijpende beteekenis is geworden, daar moeten
aan de arbeidsters hooge eischen worden ge
steld, daar moeten onbevoegden om het on
heil, dat zij bij allen goeden wil door hare
onervarenheid en onbekendheid met het
mecanisme onzer sociale samenleving kunnen
stichten, streng wordsn geweerd. De nood
zakelijkheid orn te komen tot de instelling
ook op het gebied der ziekenverpleging van
staats-toezicht en staats examens is dan ook
alreeds door velen erkend. Reeds werd door
de Vereeniging Nosokoma» in dien zin tot de
Regeering een adres gericht, waaraan de
Vereeniging tot bevordering der Roomsch Katho
lieke Ziekenverpleging openlyk hare adhaesie
beeft betuigd. Het boekje van mejuffrouw
van Lanscbot Hubrecht levert daarvoor mede
een warm pleidooi; maar inafwachiing van
den tijd, d,e waarschijnlijk nog niet zoo heel
aanstaande is, waarin de Regeering op dit punt
aan veler wenschen zal tegemoet komen, zal
men wel doen met ernst te achten op de
wonde plekken in de tegenwoordige opleiding
onzer zieken verpleegsters, waarop mejuffrouw
van Lanschot Hubrecht met nadruk den
vinger J,eg,t4 en op de,, middelen, die._zij aan
geeft om te komen tot-ttë.reorganisatie, die
op dit gebied een dringende eisch des tijds
is geworden, zal de ziekenverpleging ten
onzent inderdaad tot volle ontwikkeling
komen en de maatschappij doordringen met
de zegenrijke gevolgen van haren arbeid.
Moge beide boekjes om de redenen, die ik
aangaf, in veler handen komen.
JOHANNA N. A. NABEB.
AEflrE^EfEI.
Een Fransahman over de vrouw als huishoud
ster. Graaf en orgeldraaier.
Voor veel menschen is: Fransch gelijk aan
wuft.
Welwillende mecschen over Franschen
sprekend, brengen hulde aan de aangeboren
hoflelijkheid der Galliërs.
Voor ietwat ijdel, aangelegde individuen
is Frankrijk het kort begrip van sierlijkheid;
het geboorteland van lokkende en bek >orlijke
mode-nieuwtjes.
Van den grooten ernst der Franschen, weten
alleen zij mede-te-spre ten. die jarenlang met
en onder hen verkeerd hebben.
In de Figaro van 25 September staat een
artikel: La formation ménagère de la femme",
van de hand van den heer E. Cheysson, lid van
het Institut de France, dat in degelijkheid niet
onderdoet, voor eenige Gerinaansche bespie
geling over dit gewichtig onderwerp.
Cheysson zegt: Indien het geaalte eener
natie bepaald wordt door het gezin, dan, zeer
zeker ontleent het gezin zijn waarde aan de
vrouw; de man is 't hoofd van het gezin,
maar de vrouw is er de basis van. Zij, is de
voorzien ighe d of deondergatg van het gezin;
zij is zijn beschermengel óf zijn booze geest;
zij is 't, die naar het woord van Fénelon,
het huis of bouwt óf aforeekt."
Voltaire's meening, die eens beweerde dat:
in Frankiijk, iedere vrouw kan koken en de
naald hanteeren, ne?mt de heer Cheysson
niet voor goede munt aan. Hij noemt het
heel aardig: n van de vele
Voltaire-gezegden, meer pikant dan w^dr."
Hij brengt onder woorden het jammerlijk
beeld der slordige vrouw: haar smerig huis,
de vieze, verwaarloosde, havelooze kinderen,
den bekommerden huisvader die zijn leed
tracht te vergeten in kroegen, niets wordt
overgeslagen.
Alles oud en bekend. Zeker. Tóch waard,
voortdurend onder de aandacht te worden
gebracht, en, de dringende vermaning van
Cheysaon niet in den wind te slaan: aan
meisjes onderrichten alles en 't is niet
wemigl wat zij moet kunnen en weten, om
een behoorlijke huishoudster te zijn.
Vakscholen, huishoudscholen acht onze
Franschman een zegi n ; want, niet alle meisjes
zijn in de gelegenheid huishoudelijk werk,
overleg, netheid, zuinigheid van moeder te
leeren en af-te-kijken.
Orde, zindelijkheid, regel en tucht, zijn niet
het uitsluitend bezit der meer gegoede klas
sen, herinnert Cheysson ; zegt bij, zet een
slons in een keurige villa, en na korten tijd
zal de boel er ontoonbaar uitzien.
Cheysson heeft eerbied voor vrouwen, die
zich wijden aan ziekenverpleging; bij is vol
lof voor heldinnen, riet terugdeinzend haar
liefdewerk uit te strekken tot bet schrikkelijk
oorlogsterrein. Doch, hij bespreekt de
wenschelijkheid, dat: moedige, arbeidzame vrou
wen en meisjes hunkerend naar arbeid, ook
als sociale pltegzusters optreden om vrouwen,
moeders van gezinnen, die buiten of met
haar toedoen, niets van de huishoudkunst
verstaan, de behulpzame hand te bieden, haar
voor te lichten met raad en daad.
De bloem van Victoria regia in het midden. (Foto van J. Tilomberg Jr.)
kon brengen, als ze lang bleef staan, weer weg
kan vloeien in de rivier.
Juist door die reusachtige bladeren valt
de eenzame bloem zoo tegerj; zij is te klein
in verhouding; die onevenredigheid treft nog
sterker, wanneer, zooals nu, de bloem in het
midden boven het water VS.H het groote bas
sin uitsteekt, en daardoor veel verder van
de toeschouwers verwijderd is, dan het blad.
Ook op de foto hierbij valt dit in het oog.
Maar een mooi gezicht is het toch, en wie
wat fantasie en belezenheid bezit dwaalt
eventjes weg naar de Amazonen-rivier, waar
de Victoria's in vrijheid leven. De warmte
in de kas helpt ook hen een beetje, die zich
niet gemakkelijk in gedachten verplaatsen;
en gretig luisteren de meeste naar het be
schaafd en bescheiden, in het geheel niet
gids-achtig opdringerig verhaal van de hortus
beambten, die toezicht houden.
Dat de plant in 1801 door Hünke in een
zijrivier is ontdekt, laat de meesten koel; maar
verbazing ziet ge zweven om de lippen van
hen die luisteren, en het dus nog niet weten,
als ze vernemen dat het leven van deze
reuzenplant in een paar maanden afloopt;
dat al die groote bladeren en die vele bloe
men in zoo korten tijd zich hier in de kas
ontwikkeld hebben uit een zaadje, iets grooter
dan een maïskorrel.
Dat doet alweer afdwalen naar de tropen
met hun ongelooflijke groeikracht en ook de
omgeving, die nu na het kijken en luisteren
de aandacht trekt, helpt mee. Daar staan in
hetzelfde water groote bloedroode en
rozeroode waterlelies, en hoog op hun stelen
de komvormig verdiepte bladeren van de
echte Latos, de plant van de dichters en de
fabuleerende oudheid; bloemen kunt ge er
hier alleen in de zomer aan vinden; nu
steken de vreemd gevormde vruchten hoog
boven het water uit; kegels op hun punt,
het isofzeindedwaretehalf doorgesneden zijn.
Buitengewoon mooi staan dezen keer de
groote papyrusplanten in bloei; van den top
der hooge stengels, die eens de wijsheid der
volkeren droegen, daalt een regen van fijn
groen in fonteinbogen neer, en pluimen yan
rossig bruine bloempjes buigen weer over
het groen. In een deel van het bassin is het
water met groene drijvende blaadjes be iekt,
dat zijn Salviuia's, watervarens, en als Scheeren
zoo dicht opeen staan een eind verder de
Pistia's. Vier groote rijstplauten stijgen uit
het water op, als nog onrijpe saamgebonden
korenschoven; maar de padi staat al in volle
vrucht.
Hoog bo?en het bassin ranken de mooie
bladeren van een bloeiende slingerplant; wit,
roze en donkerrood is ie rijke, geurige
bloementooi van deze Qii«qiialis, regelmatig af
wisselend naar den leeftijd der bloemen.
Wie ten vollen genieten wil van zijn
Victoria-bezoek.moet den rondgang om het bassin
tweemaal doen, den laatsten keer met den
rui; van het eroote waterbekken. Dan kunt
ge u eens ongekunsteld verbalen overal de
groote komkommerachtige planten,
ornamentieke biadguirlandes, die de glaswanden
en latten maskeeren; daar vindt ge twintig,
dertig groene Lufia's bijeen : groene
reuzenaugurken ; 't is een rist xooais ze in een winkel
aan de Kiviera te koop hangen, om voor
badsponsen gebruikt te worden. Aan de overzijde
zijn het gele wrattige komkommers, die met
ilardan op^n-npringen en de koraalroode
zaden in lam binnenste laten kijken;
Momordica ia hun onvergeetbare naam en zij
Een levensmoede, oude, zwakke, uitgeputte
man, in casu een orgeldraaier, die sterft in
een van Londen's vele armhuizen, is iets
doodgewoons, iets wat dagelijks voorkomt, of
gebeuren kan.
Doch, orgeldraaier en tevens rechtmatig
erfgenaam van Lord Poullet, iemand die aan
spraak kan maken op den grafelijken titel
en op 't fortuin, volgens Engelsche
onbillykheid toekomend aan den eerstgeborene, dot
is iets bizonders. Een roman uit de fantasti
sche werkelijkheid.
Een zestig jaar geleden, keerde Lord Poullet
als jongmenech uit Engelsch-Indiëterug. Aan
boord ging rüj, even vóór aankomst van
't schip in Engeland, in een dolle bui een
weddingschap aan: het eerste, jonge meisje,
dat hij bij 't aan wal stappen zou ontmoeten,
ten huwelijk te vragen. Het eerste meiske
dat zijn pad kruiste, dochter van een loods,
had geen enkel bezwaar Lady Poullet te
worden.
Een half jaar na de voltrekking van't hu
welijk, bleek de toestand voor man-en-vrouw
onhoudbaar. Opvoeding, smaak, neiging,
levensopvatting van de dochter van den loods,
verschilden dl te zeer van die van Lord
Poullet. Gevolg: echtscheiding, uitkeering
van een jaarlijksch inkomen.
Een kind werd hun geboren. Een zoon.
Papa wilde van 't kleinkind van een loods
niets weten, 's mans vaderhart bleek even
eng, als zijn jongelings-fantasie ruim was.
Toen, na lange jaren, Lord Poullet door 't
kinderloos overlijden van een oom, in 't bezit
geraakte van den grafelijken titel en een groot
fortuin, duchtte hij de aanspraken, die zijn zoon
uit 't eerste, onberaden huwelijk, kon doen
gelden.
De zoon, orgeldraaier van beroep, zijn
moeder, Lady i'oullet bekrachtigt de waarheid
van 't gezegde: Zet een kikker op een stoel,
hij springt tdch weer in de poel," had zij
haar jongen niet voor iets anders op kunnen
leiden? weigerde een som gelds te aan
vaarden en tevens afstand te doen van zijn
rechten.
Lustig orgelend, slenterde bij door Londen's
wi,ken; op zijn instrument prijkte een bord,
waarop in dikke, letters de roman van zjjn
leven vermeld was.
Dit legde hem geen windeieren. Een aal
moes reiken aan een graaf, is een weemoedig
pretje, dat voorbijgangers zich niet gaarne
onthouden. Al stroomde 't goud hem niet toe,
aan koper had de destijds veertigjarige straat
virtuoos geen gebrek ... totdat 't nieuwtje er
af was, andere en nieuwere dingen de aan
dacht der menigte in beslag namen.
Op zijn etervenssponde, stroozak van een
liefdadige instelling, heeft hy misschien
visioenen gehad van 't geen hij, krachtens
zijn geboorterecht, had kunnen zijn.
CAPRICE.
*
* #
Honing champagne l liter versche witte wijn,
100 gram honing en een glaasje Chartreuse
of andere fijne likeur worden goed gemengd
en 4 dagen lang op een koele plaats bewaard.
Na dien tijd wordt de vloeistof voorzichtig
overgebracht in een champagneflesch, gekurkt
en dichtgehouden. Alvorens te gebruiken, 4
weken laten liggen.
moeten heel heet zijn in de Indische soep.
De kakelbonte en toch zoo mooie groote
bladeren van de Caladiums hebben wel wat
te lijden van de mantel-en jaspanden van de
bezoekers. Ook alleMimosa-pudica's die overal
tusschen staan, hebben hun gevoelige blaadjes,
als zijnde echte kruidjeroermeniets volkomen
neergeslapen, geen beweging is er meer in;
om die te kunnen plagen, moet ge bij dag
komen.
In den hoek tegenover den ingang staat de
katoenplant in vrucht en als ge nu over
het bassin heen naar de binnenkomers
kijkt, ziet ge groote knollen, net aardap- '
pels, boven hun hoofd hangen. Ze groeien
daar werkelijk in de hoogte aan dunne slin
gerende stengels, die om spandraad zijn heen
gegroeid. Het zijn inderdaad knollen, geen
vruchten, luchtknollen van een soort van
Dioseoria, het plantengeslacht, dat ook de
Yamswortels levert, die ge u uit Stuurman
l'llnk nog wel herinnert.
Met een blik op een der mooiste van alle
varens verlaat ge de Victoria-kas weer. Het
is een klimvaren, waarvan het fijn ver
deeld blad (beusch het blad, de lange slin
gerende stengel is de hoofdnerf) langs den
wand omhoog klautert en boven langs de
deur en de zoldering over spandraden
voortwandelt. Onderaan is elk zijslipje van dit
merkwaardig blad een gewone varenveer,
hoogerop wordt het zoo fijn als
asparagusloof, en daar groeien die kantfijne varentjes
zoo dicht opeen, dat zij een prieeltje bovsn
uw hoofd vormen.
Als toegift moogt ge ook nog even in de
Palmenkas een kijkje nemen, om de
tweeduizendjarig Cycaspalm en de arecas van
Ceylon te bewonderen ; de andere hooge
palmen staan dicht op elkaar en reiken
alweer tot aan den glaskap. Die kap ziet ge
bij avond niet, de verlichting is daar niet
zoo schitterend als in de Victoria-kas en
dat halfduister in die dichte palmenmassa's
geeft juist daardoor een natuurillusie; ten
minste als ge over de kuipen heenkijkt.
E. H
CORRESPONDENTIE,
Ik ontving een open pakket uit de
Philippijnen, met twee reuzen-poppen van een
Atlas-Vlinder; verder geen taal of teeken;
uit het adres blijkt de afzender een lezer
van de Groene te zijn. Vriendelijk bedankt.
M. E. S. De paddestoelen smaakten best
en naar meer. U behoeft ze niet eerst schoon
te maken, de volgende week zal ik weer over
het zoeken en bepalen schrijven.
Mevr. A. G. Over versteeningen van den
winter, als de bloemen slapen.