Historisch Archief 1877-1940
No. 1689
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
werken, over politiek, over vragen van
den dag, over tooneel, over den toestand
der koloniën, vaak met donkere kleuren
geschetst, enz. Artikelen die bizonder de
aandacht trokken, zijn: 1858. Het Perso
neel der belasting beschouwd, eindigende
met een lang citaat uit Vondei's
Zeemagazijn: 1862. Het nieuwe Ontwerp
van Wet op de personeele belasting: 1863.
Amsterdamsche Patriciërs: 1864 Over
den alles behalven rooskleurigen toestand
onzer O. I. Koloniën: 1864. De dood
van Maximiliaan van Mexico." In het
laatste artikel doet Mr. Jacob v. Lnnnep
mededeeling van zijne herinnering als
jong ventje had hij keizer Napoleon I
te Amsterdam gezien hoe, toen Napo
leon in 1814 aan de genade der over
winnaars was overgeleverd, men hier te
lande zich niet anders voorstelde dan dat
hij gefusilleerd zou worden; alleen enkele
oude dames, ofschoon erkennende dat
Napoleon het dubbel en dwars verdiend
had, opperden eenigen twijfel of men
hem wel ter dood mocht brengen omdat
hjj de gezalfde des H«eren" was, Alge
meen was men geweldig teleur gesteld
toen men vernam, dat Napoleon niet
alleen zijn leven gespaard was, maar
zelfs een eiland met een goed burger
mans-inkomen present gedaan.
Voorts zij gewezen op de bijdragen;
1868. Les aristocrates a la Lanterne ;
Waarom het niet opgaat, dat het aristo
cratisch ministerie door de liberale bladen
als het Aristocratische Ministerie be
schimpt worden;" 1868. Eenzonder
linge droom,"' onderteekend Jozef, over
de vraag of een Tweede Kamer het
benoemen van een ministerie door den
Koning mag goed- of afkeuren," enz.
Mr. Jacob van Lennep had al de eigen
schappen die men een echt journalist
toewenscht: groote belezenheid en belang
stelling voor alles, talenkennis, historie
kennis, algemeene ontwikkeling,
bereisdheid, kennis van land en luiden, kennis
der geschiedenis van eigen stad, kennis
van het huiselijk- en maatschappelijk
leven in de verschillende eeuwen, gevo«l
voor kunst en oudheid, stijl, meesterschap
over de taal, kennis der letterkunde van
vele volken; helder verstand, vlugheid
van bevatting, geest, breedheid van opvat
ting, menschenkennis, ruimen blik, goed
humeur, en ook nog wetskennis hij
was Rijksadvocaat; terwijl hij alles
beschouwde met het blijde oog, en vrij
en warsch was van betweterij en
gelijkhebberij.
Mr. Jacob van Lennep was om al deze
eigenschappen: een geboren journalist.
* *
*
De goede geest, de opgewektheid, de
uitgebreidheid van kennis, maar in de
eerste plaats: goede luim en geestigheid
zijn hoe mal het klinke Mr. Jaeob
van Lennep tot groot nadeel geweest,
want in ons land en in onzen tijd
vooral in zijn tijd had slechts de man
die gewichtig deed en zich gewichtig,
ja suf aanstelde, het vertrouwen. In zijn
tijd was men even bang om uit de
plooi te komen als men thans geneigd
is aan goede vormen den schop te geven.
Mr. Jacob v. Lennep stond de meening
voor, dat iedere zaak twee zij den heeft: een
komische en een ernstige. Zijn levendige
geest was terstond vaardig het komische
te ontdekken. Dit heeft hem o.a. het
verlies van het lidmaatschap der Tweede
Kamer gekost, het niet-benoemen van
hem tot Professor aan het Athenaeum
illustre, het niet-kiezen tot lid van
den Amsterdamschen Gemeenteraad, enz.
Mr. Jacob v. Lennep's altijd vaardige
geest heeft, door bekrompen opvatting
tot verkeerd oordeel over zijne werk
zaamheid als 1ste kamerlid geleid. Is
thans o Ter dat lidmaatschap sprake, dan
Carel de Métot BaNeridi ter nagedachtenis.
Ik schreef indertijd een kort woord ter
nagedachtenis aan dr. Zurcher. Zijn leven
was begonnen toen het eindde. Het dauwen
was komende toen Zurcher stierf. Ik moet
nu bij een jonger gestorvene opnieuw een
in memoriam schrijven: Carel de Nerée
stierf, een paar dagen geleden. Dit zegt den
m eesten weinig, minder nog dan de dood
van Zurcher. Toch is ook met dezen de
Nerée iets uit Holland heen, wat niet gansch
Hollandsen lijkt te zijn. Sommigen kunnen
en zullen van hem zeggen dat een intelli
gentie stierf; ik kan iets meer en iets
beters zeggen. Ik sprak hem, als Zurcher,
niet veel, maar de geest tast schielijker
naar den eenen mensch immers dan naar
een anderen. Misschien weet ik iets van
hem. Hij was een eigenaardig teekenaar.
Hij was een eigenaardig causeur. Hij was
een die het leven flets, vicieus en rijk kon
zien. Hij had een sterke a drift naar uiter
sten. Hij zag depravaties en hij zag die
versierd. Hij heeft den meest vervloekten
mond geteekend dien ik ken en koppen als
van een renaissancist, maar verwelkte, meer
naar deze eeuw. Hij had den invloed van
Beardsley en zijn lijnen waren snijdender.
Hij ondervond den invloed van Toorop
maarCarel de Nerée's sensualiteit was schril
ler dan die van den Javaanschen schilder.
Hu bleek een stoutmoedig causeur mis
schien docht hij bij zich zelven onderwijl aan
Wilde. Hij had een zucht naar katholieken
praal, maar niet om der religie wil; om der
schoonheid wil ontstond die wensch en om de
tegenstelling die het heilige vormt met de
zonde. Misschien was dit leven tragisch.
Er was een snelle dood, dien hij voorzag.
Een borst, die niet wou, maakte alles hef
tiger en at zijn kracht. Misschien was dit
leven tragisch zooals een vrouw mij zei
die hem mocht. Het was dit dan door het
haastige en door het rijke, nu reeds koude.
Maar er was in dit leven drift, die reali
seerde en realiseeren is geluk. Er was
moed in om te verwerkelijken en ver
werkelijken is vreugd. Er was bezit in van
weet men vooral, dat Mr. J. v. L. in de
kamerzittingen grappig was en grappige
versjes dichtte.
Mr. Jhr. Dr. M. P. v. Lennep maakt
in zijn werk over het leven van z'n
grootvader voor goed een einde aan deze
averechtsche meening, o. a. door afdoende
bewijzen en aanhaling van het oordeel van
Baron v. Weideren Rengers' Parlemen
taire Geschiedenis van Nederland."
De Steenwijkers hebben door de
Aprilbeweging in 1853 Mr. Jacob v. Lennep
in de Tweede Kamer gebracht, en de
maar veeleer tot de ministerieelen
behoorend, de Regeering rondborstig te
interpelleeren over haar zonderlinge hou
ding, van een flauw, in plaats van een
krachtig antwoord op de troonrede te
willen.
Karakter toonde hij vooral bij de
behandeling der afschaffing van den
vleeschaccijns en den accijns op het ge
maal, en volgde daarbij niet de Regeering
hoe hij die ook voorstond in haar
huik naar den wind hangen. De
Steenwijksche Courant deed hem dan ook
maalaccijns; in 1853 en '54 rapporteur
over de begroeting van marine; in '54
over de regeling van het recht tot
vereeniging en vergadering, en in 1856
over die tot afschaffing over den accijns
op het gemaal, oyer de wet op het
binnenlandsch gedistilleerd en die op bieren
en azijnen; over de begrootingen van
binnenlandsche zaken en eerediensten
en over de wet tot inkoop en amortisatie
van schuld, daarbij vele malen sprekende
over de wet in zake de tucht op koop
vaardijschepen.
C//*<£&-rr*t-&e-c*-r*
<~3-t^e-r-> Sjt-t--,- &-*£-oe^r~e_
x-^
> jX^e. f7é4S~dé--<f£i/
^ .^y-^r
f^'t
f^X ^0-vT ^5(3 &
a-r
" / ^
^e^z
*7-r~eAmsterdammers schier gelijktijdig hem
tot lid der Provinciale Staten van
NoordHolland verkozen. Hij, de conservatief,
verving voor Steenwijk j een liberalen
zoutzieder.
Als Tweede Kamerlid ging Mr. Jacob
v. Lennep zijn eigen weg, zonder te vra
gen of die altijd aan de kiezers die hem
afgevaardigd hadden, of aan de Regeering
wier partij hij heette voor te staan, aan
genaam was. Als kamerlid verloochende
hij zijn eigen onergdenkend karakter niet,
en dacht als het ware hard-op.
Reeds terstond gaf hij van zelfstan
digheid en onafhankelijkheid blijk, door,
hoewel volstrekt niet tot de oppositie,
?wat het begeerde: en oogen en handen
tastten wat hij gaarne had. Hij had koite
maar zeer sterke vreugden. Hij was een
die uitzag op wat hij gaarne wou. Gaarne
beluisterde hij zichzelven. Hij zette dan zijn
gedachten kunstig voor zich neer en deed,
een dandy, alsof hij ze niet zag. Hij had
een houding, maar uit het fijn egoïsme keek
soms teederheid, soms hoogheid, ooit angst
om het te verliezen leven? Hij had zijn
moeder die hem diende, zooals zij, die vroeg
sterven, gediend worden door wie ze min
nen een moeder die in de andren slechts
hem zag. Hij had dit vele en is dat alles
tragisch te noemen voor wie de schoon
heid eeren?
PLiSKCKAEKT.
DraatfrachtYanmeMCDenliaar.
Wij hebben steeds op school geleerd dat
de vrouwen van Carthago haar haren ofierde
om er hoogkoorden van te maken, toen de
Bomeinen de stad belegerden, na eerst alle
wapens op een handige manier ontfutseld te
hebben.
Velen zullen de gebruikts-mogely'kheid
van haren voor een dergelijk doel allicht
overdreven gevonden hebben. Toch bestaat
die mogelijkheid: n haar vau middelbare
dikte, kan een gewicht van 180 gram dragen
voordat het breekt. Het gemiddelde aantal
haren op n hocfd is 30.000 en door een
eenvoudige vermenigvuldiging krygt men een
aardig groot totaal draagvermogen.
De geheele haarvlecht van n vrouw heeft
zoodoende een draagvermogen van ongeveer
vy f ton(dus vijfduizend hologram), en deze draag
kracht kan nog een derde grooter gemaakt
worden door het haar in elkaar te vlechten.
Zoodoende worden de Cartbaagsche verhalen
geloofwaardig, afgezien van het feit dat toch
ook de Romeinen de kabels voor hun
catapulten maakten van slaven-haren.
O.
hooren dat hij niet alleen afgevaardigd
was om het protestantsch beginsel te
verdedigen, maar ook vooral om de
materieele belangen van zijn district voor te
staan. De belangen van het Vaderland
wogen hem echter, waar deze met de
plaatselijke van Steenwijk in botsing
kwamen, zwaarder dan deze laatste.
Dit werd hem niet vergeven.
In 1853 en 1855 was mr. J. v. L. lid der
commissie van antwoord op de troonrede,
en de laatste maal steller van het adres;
in 1854 rapporteur over het wetsontwerp
tot wijziging van de wetten op den
geMeer dan zeventig malen heeft Mr.
Jacob van Lennep in zijn korte, drie
jarige parlementaire loopbaan het woord
gevoerd, en vaak uitvoerig gesproken.
Om zijn betoogen kracht bij te zetten
verlichtte hij die vaak met voorbeelden
en anecdoten uit de geschiedenis. Als
zijn geest gaande werd, meende men,
dat hij de waardigheid der Kamer uit
het oog verloor. Toch was dit zoo niet.
Maar men vergaf hem nooit, dat hij, als
hij zich bij een slecht spreker of een te
lange of dorre redevoering verveelde,
een versje maakte en dit, als het hem
voldeed, zijn medeleden ter lezing gaf,
die het dan uitproesten.
Inziet ie Hoofdstad.
Thans, nn het concertseizoen in vollen
gang is, valt er zooveel belangrijks voor op
muzikaal gebied en is er zooveel moois te
vermelden, dat, wilde ik over alles berichten,
de redactie over veel meer plaats en schrijver
dezes over veel meer ty'd zou moeten be
schikken dan werkelijk het geval is.
Belangrijk zeer zeker is het bezoek van het
Boheemsche strykquartet, dat nog steeds aan
de spitse staat van alle quartetgezelachappen ;
doch daarover heb ik reeds vroeger met
zoo uitbundigen lof geschreven dat er kwalijk
nieuwe termen uitgedacht kunnen worden,
om de voortrefielijkneden van dit gezelschap
te belichten.
In het Concertgebouw lieten zich o. a.
de dames Elly Ney en Germaine Arnand
(pianisten) benevens de alt-zangeres Ilona
Duzigo hooren. Laatstgenoemde o a. in een
der Hymnen van Novalis door Diepenbrock
gecomponeerd.
Tot de concerten die ik kon bijwonen en
die mij bijzonder aantrokken, behoort de
eerste der drie Flesch-Röntgen avonden en
wel omdat daar een der allerlaatste werken
van Brahms werd ten gehoore gebracht; ik
meen de sonate in Es, op. 120 No. 2 oor
spronkelijk voor piano en clarinet of alt
viool gecomponeerd, maar door Brahms zelf
ook in een bewerking voor piano en viool
uitgegeven.
Dit werk, zoo vol van heerlijke-gedachten
en onmiddellijk voorafgaande aan 's meesters
zwanenzang vier ernate Gesiinge" dit werk
zeg ik is zóó klaar en mild, het staat zóó
hoog dat men opnieuw vervuld wordt van
bewondering voor den meester die op den
avond zijns levens iets zoo schoons wrocht.
Het elegische eerste thema, dat bijna den
geheelen eersten satz beheerscht aan het
tweede thema is slechts luttel aandacht ge
wijd is van een rustige, vredige mildheid,
die een afspiegeling mag genoemd worden
voor den in den levensstrijd tot kalmte ge
komen meester.
Het tweede deel, een Allegro appassionato,
is niet van onstuimig karakter, maar veeleer
van een breed gepassioneerd pathos en als
zoodanig is het ook door Flesch en Röntgen
weergegeven.
In het Finale, een Andante con moto, met
zes variaties, laat Brahms ons wederom ter
dege zijn onuitputtelijken zin voor rhythmiek
en allerlei fijne harmonische details kennen.
En wat zijn die schakeeringen in de gedachte,
by iedere variatie mooi en rijk.
Het was, o wonder, een eerste uitvoering
hier -ter stede, zooals op het programma
vermeld stond, maar het zal wel niet de
laatste zijn.
Beide kunstenaars vertolkten het werk
met al de diepte van hun warm voelen en
groot kunnen. Ik geloof niet dat er n in
tentie van den componist verborgen bleef.
Flesch speelde daarna met al de heerlijk
heid van zijn schoouen viooltoon het Adagio
uit het 9e concert van Ludwig Spohr; een
intieme hulde aan den componist van wien
het dezer dagen juist 50 jaren geleden was
dat hij stierf.
Over het algemeen zijn de grootere
compositiën van Spohr wel wat verouderd; maar
als vioolmeester blijft hij toch nog wel een
tijd lang voortleven, 't Is alsof hij den adel
van de oude Italiaansche vioolcomponisten
met een waas van eigen romantiek wist te
vermengen. Twee kleinere stukjes van
Schumann Gartenmelodie en Am Springbrunnen"
waren de andere vioolstukjea die den bij ons
zoo hoog aangeschreven kunstenaar Flesch
een storm van toejuichingen deden inooggten.
Röntgen deed ons wederom genieten van
een viertal klavierwerkjes van G neg.
Sturmwogen, Gnomenzug, Heimweh en Halling
(een Noorsche volksdans) die ona het groote
talent van Grieg ook in de se kleinkunst deed
apprecieeren.
Met Grieg's sonate in F op. 8 een vurig,
frisch werk uit 's meesters jeugd, werd de
avond besloten. Het is een pakkend opus,
met grooten melodierijkdom en eenigszins in
Schumanc's geest geschreven. Grieg scheen
er toen nog niet zoo naar te streven, natio
nale melodiewendingen en eigenaardige
Noorsche rhythmiek aan te wenden. Zou het
werk ons misschien daardoor natuurlijker, en
meer universeel toeschijnen? Het is overigens
een algemeen en in veel kringen gespeelde
Zoo den 23sten Aug. 1853. Aan de
orde waren de beraadslagingen overeen
amendement door Jhr. Elout van
Soeterwoude, afgevaardigde uit Gorkum,
betreffende het toelaten van vreemde
lingen als bedienaren van den godsdienst,
op de wet op de kerkgenootschappen
ingediend.
Gedurende de stemming krabbelde
Mr. Jacob v. Lennep eenige regels op
het voor hem liggend papier, en liet die
aan zijn buurman lezen, die ze lachend
verder doorgaf. Het papier deed de
ronde te midden van een lachende kamer
en bereikte zelfs de ministerstafel, waar
Van Hall, J. v. Lennep's vriend, die
den steun der zijnen op dat oogenblik
zeer noodig had, den maker met een
bedenkelijk hoofdschudden en een bijna
smeekenden blik aanzag. En wat behelsde
dat geruchtmakend blad ?... Dit versje :
KLACHT EENER STOOVENZETSTER.
'k Was van den Prins geen kwaad bewust;
'k Deelde vreedzaam en gerust
Mijn stoofjens aan de Dames rond,
Ik gaf tot klachten nimmer grond,
En oogstte met gerusten zin
Op Nieuwejaar mijn footjens in
En oefende, door niets gestuit,
Mijn kerkelijke bediening uit,
Maar ach l toen mij 't amendement
Des lids uit Gorkum werd bekend.
Toen ik vernam het naar bericht,
Waartoe de wet my nu verplicht,
Toen werd ik pimpelpaers en bleek.
Ik ben er ganschelyk door van streek,
Ik heb geen rust, ik tril en beef:
Want ach l 'k ben vreemdling: 'k ben uit Kleef.
De volgende regels teekenen den angst
der stoovenzetster dat zij naar den Koning
moet, van wege het amendement en de
vrees, dat men den Koning verkeerd over
haar heeft ingelicht:
Daar niemand op deez' aarde leeft
Die hier of daar geen vijand heeft.
Een niet minder leuk versje maakte
mr. J. v. L. 10 December van hetzelfde
jaar in de Kamer, toen bij de begrooting
van koloniën de aandacht gevestigd werd
op de emancipatie der slaven in onze
bezittingen.
Soms vroegen, gedurende de zitting,
de vrienden in de Kamer aan van Lennep
wel eens om een versje. Zoo mr. D. van
Eek die in de Kamer vlak voor mr. J.
v. L. zat. Enkele oogenblikken later
reikte hij hem dit over:
AANSPORING AAN DK KIEZERS VAN MIDDELBURG.
Al schiet van Eek
Somtijds met spek,
Hij is voorwaar geen gek,
Ik ken hem best, ik zie hem daaglyks in
[zijn nek
Hij amuseert mij vaak door zijn gesprek,
Al doen mij zijn diskoersen somtijds
[geeuwen
Hu laat niet licht zich overschreeuwen;
En schoon hij soms een glimlach wekt,
Ja spotternij van schalksche spreeuwen,
Hy geeft hun troef op zijne beurt.
Als advokaat wordt hij een wakkre bol
[gekeurd.
Een kampioen voor weezen en voor
[weeuwen.
Dus, brave Zeeuwen l
'k Hoop dat gij luistert naar mijn raad,
En, als gg weer aan 't kiezen gaat,
Mijn ouden kameraad
Vooral niet overslaat;
Al geeft het ons geen baat,
'k Weet dat het u niet echaadt,
Gy hebt toch niet te luisteren naar zyn praat.
Deze en meer verzen, in betrekking
tot kamer en verkiezing worden ia het
Archief der familie Van Lennep bewaard.
(Slot volgt).
J. H. RÖSSING.
Don Stëismimdo Morel,
Don Sigismundo Moret,
de nieuwe Spaanse hèministerpresident.
vioolsonate. Zoo schoon als Flesch en Röntgen
ze ons echter deden herieren, zal ze wel niet
vaak gespeeld woiden.
ANT. AVERKAMP.
Th. yai RiisselMe. RotterlaMclie
Künsttriug.
I. In enkele der werken, door van
Rgsselberghe hier te zien gegeven, is een gloed
die ze boven het soort verheft waartoe ze
schijnbaar behuoren. In andre is een ver
scholen lijn, een verborgen arabesk, die ze