De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 10 oktober pagina 1

10 oktober 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

U*. 1685 DE AMSTERDAMMER A°. 1909. WEEKBLAD VOOR NEDEELAND OücLer red.aoti© -sran. Dit nummer bevat een bijvoegsel. . . IP. L. -WIIESSIIfcTGK Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOBF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement pep 3 maapden ? . ? t ? ? f 1-50, (r. p. post ? 1.65 mail 10. 0.121/» Zondag 10 October. Advertentiën van 1 5 regels / 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel . . . . f 0.25 . .... 0.30 . . .» . 0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Billijke" argumenten. Kroniek. Brieven uit het Noorden, I, door Radboud. Haagsche BrieTen, II, door Jan Bramsen. De verdedi ging van Java met behulp van Javanen. Immoreel?, door J. C. A. Bannink. FEUIL LETON: Onbeheerde hond. Een academisch ?ouvenir, door Toon Kamp. KUNST EN LETTEREN: Volksgeloof en Volksleven, door H. W. Heuvel, beoord. door Frans Coenen. Een tekst nit een bjjbeltje, door Peregrinug. Rente en Woeker, door Th. Kwakman. Berichten,?VROUWEN RUBRIEK: Prosti tutie en Tooneel, door N. Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans?Het Conservatorium der Muziek te .Amsterdam, met afb., door J, H. R. Charivari. De menschea, die men wel aan iün hart zon willen drukken ..., Naar Emile Berr. Muziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp.?De Halve Maen" voor deEerehayen te New-York. HoD.Teekenmaatschappö, door Plaascbaert. Tooneel, door Frans Hqnssen. Wetenschappelijke Varia, met *fb., door P. van Olst. De Nieuwe belas ting wetten in Duitschland, met afbeeld. Kokadorus als auteur, met afb. Teekening van H.G. Ibels. EIST. EN OECONOM. KRO NIEK door V. d. M. en V. d. S. Noordpoolexploitatie-Maatschappij, met afb. Biblio theek-cursussen. SCHETSJE. DAMRUBRIïK. SCHAAKSPEL. ADVER TENTIËN. mmiitmnmiiiiiiiMiiiimjiitrmiiiimiiiiiirimi iMiimmuiftu Billijke" argumenten. N.l. sabelargumenten: sij Icosten maar vyf dagen zitten. Het is ons tot ons leedwezen niet mogelijk ons te vereenigen met de aan vaarding zonder beoordeeling" van de militaire opvatting over de eer", waarin het openbaar ministerie van de Haagsche rechtbank zich in de bekende duel-zaak vermeid heeft. Het is ons niet mogelijk op gevaar af den magistraat in quaestie te be droeven de eer" van een, zeg: officier van justitie geringer te achten dan die van een evenzoo genoemde van de cavallerie. . Zelfs waar uit de woorden van het Haagsch openbaar ministerie zelve de noodlottige mogelijkheid van deze som bere conclusie moet aangenomen worden, weigeren wij zonder nader dringend ver zoek van den betrokkene die meening tot de onze te maken.... Een oud-luitenant-kolonel, die blijkbaar vaa zeer weinig eer"-yolle intriges de dupe werd, meent, dat zijn gewezen superieur, de commandant van een regiment huzaren in den Haag, hem op slinksche wijze, n.l. door geheime verstrekking van ongunstige inlichtingen aan het legerbestuur, in zijn carrière benadeeld heeft. Hij beschuldigt dien superieur, baron van de Capellen, van dezen geheimen, en dus unfairen, inlichtingendienst openlijk in de pers. Gevolg: de commandant van huzaren zegt voor het front van zijn officieren: dit en dat wordt van zekere zijde van mij gezegd ; wie iets dergelijks zegt liegt; wie het volhoudt is een leugenaar. Voor den oud-luitenant-kolonel, den heer Romer, die zich sterk wist in zijn zaak, had deze beleediging aan zijn adres een prikkel kunnen zijn tot krachtiger actie. Overtuigd als hij was van de kwade trouw van zy'n tegenstander, had hij kunnen zeggen: hoogmoed komt vóór den val: als ik publiek in de kranten, hetzij binnenkort, hetzij over zes maan den, hetzy over zes jaar, uw leugenachtigen overmoed aan den schandpaal nagel, zal ieder weten wie en wat wij beiden zijn, en dat gij mij niet beleedigen kunt. Let wel, wij zijn het niet, die dit zeggen, wij stellen ons slechts in den voor overste Romer nig logischen gedachtengang. Inplaats van zich (in den goeden zin militairemeni) te stalen in het vuur van een beleedigend gedrag Bij hem wien hij minacht, joeg het krijgsmansbloed" zooals de Telegraaf zegt, den beleedigde naar den keel", bond hij den heer van de Capellen zijn secondanten en werd een spectakelstuk (een duel) ver toond ergens in een schermzaal van het rustige Haagje. "Wij hoorden van een journalist, die in die dagen begonnen was de zaakRömer te bestudeeren, en die op 't ver nemen van het malle intermezzo de papieren met een gevoel van mishagen op zijde legde. Wy gelooven het gaarne. Een gevoel van mishagen is wel het minste wat men, van een dergelijke men geling van ernst en zotternij, in den geest kan overhouden. De heer Romer, aldus spraken, lieflijk-eensgezind, in den Haag de advo caten van de beide partijen had na de beleedigende uitlating van kolonel van de Capellen slechts tusschen tweeën te kiezen: of wel hij moest zijn secondanten sturen, en de gevangenis in 't verschiet zien, of wel hij moest ver wachten, dat zijn vroegere kameraden" hem den rug toekeerden. Het dilemma schijnt wel ontzettend! Wij kennen een achtenswaardig oudofficier, die door kuiperijen van kame raden" zeer benadeeld, ergens buiten idyllisch woont. Gevraagd, waarom hij geen domicilie hebben wou in den Haag, antwoordde de militair, dat hij dan te dikwijls gezichten zou zien van men schen die hij zoo diep verachtte, dat zijn dag bedorven zou wezen als hij ze zag.... Had de heer Romer zich van dezen geest (die van mér geest getuigt) niet kunnen doortrekken en niet beter gedaan zyn actie, tegen wie hem on rechtvaardig bejegenden, te leiden uit Bloemendaal b.v. of Vogelenzang als hij zoo bijster er tegen opzag ruggedraaiers op den rug te zien? Maar een duel l Het comisch-ernstige gedelibereer vooraf met de secondanten, het aan doen lijk afscheid van de famielje, de deftig heid van de voorbereiding en de proces sen-verbaal", en dan ten slotte een paar kepen en schrammen.... Neen, werkelijk, ,4e overste Romer heeft door zijn misschien militaire" maar dan toch tevens kinderachtige uitdaging een ondienst gedaan aan de zeer ernstige quaestie van het geknoei met de beoordeelingslüsten, waar het in zijn zaak zoo ver mee kwam, dat er met geheime nota's gewerkt is: een bescheiden begin dus van de zoo terecht beruchte verklikkerij" in het Fransche leger onder Combes en André: een begin van het werken met sluipmpordende fiches". En iemand, waarvan hij meent zeker te zijn, dat hij aan dit begin metterdaad heeft deelgenomen welbewust..., gaat hij de militaire eer" bewijzen van hem zijn borst aan te bieden voor mikpunt van zijn duelleerkunst! *** Wij zijn overtuigd, dat het grootst mogelijke gelijk is aan de zijde van den oud-overste Romer. Hij heeft, zij het met min of met meer bewustheid bij den commandant, onrecht geleden door den heer van de Capellen, wiens houding in ieder geval onzuiver geweest is en allerminst ook in militairen" zin eer biedwaardig. Toch hadden wij gewenscht, dat de justitie in ons land niet, als een bakvischje bij 't zien van een officier, van aandoening zóó gesmolten was, dat haar de kracht verliet van weerstand tegen het door de wet verboden, voor de be schaving onduldbare en voor het ver stand ridicule duel, en de uitdaging daartoe. Het gelijk of het ongelijk van den heer Romer en de militaire positie van baron van de Capelle had dan maar eens een oogenblik moeten worden vergeten. Een hoog legerbestuur, dat geen repres sieve maatregelen tegen zulk duelleeren neemt, en een justitie, die ermee cofiuetteert, zullen zelf de schuld zijn, als de even lachwekkende als onbeschaafde in stelling bij ons weer rijkelijk ingang vindt. Arme drommels telt men zoo gemak kelijk de jaren gevangenisstraf toe 1) en hier heeft de blinde" Rechtsgodin wél met een goudschaaltje gewogen.... 1) Boeren die met messen gespeeld hebben gaan vaak voor lange maanden de gevangenis in, of het niets is. En dan spreken wij niet eens van de strafmaat toegepast op den kleinen man, als hij van 't eigendom van zyn evennaaste niet afblijft: vier jaren voor een recidivist, die een hondje stal. Vier jaren! In hooger beroep werd dezer dagen bevestiging gevraagd van het vonnis! KRONIEK. In den Amsterdamsehen Raad zijn vooren tegenstanders van school voeding en -kleeding aan het woord geweest. De debat ten Toerden nog bij lange na niet tot een beslissing. En omdat hij dus nog moeilijk een overzicht" leveren kon heeft de Raads-chroniqueur van het Handelsblad maar een paar opmerkingen geplaatst, een paar byna persoonlijke opmerkingen, in den zin van uit het hart wellende opmer kingen die niet gingen tegen den inhoud der besprekingen maar tegen haar vorm. De heeren Wibaut en Ketelaar, aldus het Hbl, hebben met veel warmte en kracht hun standpunt verdedigd Toch hebben juist die redevoeringen, niettegen staande al het werkelijk gevoel en de overtuiging, die uit hun welsprekendheid straalde, ons tot peinzen" gebracht. Wij hebben hier een zaak, de kinder voeding en kleeding, waarvan de goede zijde door welhaast niemand ontkend wordt. Maar naast die in het oog val lende voordeelen zijn er ernstige na deelen,' die door de onderwijzers-com missie eerlijk zyn erkend. Wat is nu het nut, dat een welsprekend man als de heer Ketelaar met al zijn talent die, voordeelen schildert, wanneer hij de nadeelen geheel verzwijgt, met geen enkel woord zegt, hoe die nadeelen verminderd kunnen worden» niet zegt waarom de gevaren minder zijn dan de zekere voordeelen ? Niemand kan bij het hooren van den heer Ketelaar den indruk gekregen hebben dat e«o raadslid, zijn verantwoording bewust, al de gevolgen van een te nemen maat regel trachtte te overzien, zorgvuldig het voor en tegen wikk«nd. De heer Ketelaar zal toch zeker niet beweren, dat de door de commissie opgenoemde bezwaren futiel, onbeteekenend zijn? Niemand, die in de schrijverij het echte accent weet te herkenden, zal het boven staande voor iets anders houden dan voor een eerlijke klacht, «n met ons voor de waarheidsdrift, die ze" ingaf, sympathie hebben. Het dagelijksch werk van 't schrijven van overzichten mocht even gestaakt worden, de politiseerende journalist had voor een oogenblik niets te vertellen, en toen is de mensch, die overblijft, als men de politiek van de ziel des chroniqueurs heeft afgeschuimd, aan het praten gegaan. Dat is geen waarheid! heeft toen die ontpolitiekte confrère van ons gezegd. Het is gén waarachtige houding gevoelvol op het ^oor" te wijzen, en te laten zwemmen", met de hoop dat het zal verdrinken, wat er tegen" is. Het standpunt van het Hbl. is mooi. Wij schertsen niet als wij zeggen, dat wij het, in absoluten zin, boven alles verkieselijk achten. Het Hbl. wil dit: Dat iemand, die voor zichzelf, na voor" en tegen" te heb ben overwogen, tot een slotsom gekomen is, in de volle vergadering niet alleen zal aanprijzen wat hem het best dunkt, doch zijn eigen overwegingen omstandig zal ont vouwen óók; tot zijn tegenstanders b.v. zal zeggen: Ik weet wat er tegen mijn wenschen wordt aangevoerd. Het is inder daad van schrikwekkende beteekenis. Ik moet erkennen, dat ik een nacht lang niet geslapen heb van de verantwoordelijkheid, die ik mij met het slechte, dat in mijn goede voorstel zit, op den hals haal. Ziehier deze gevaren " Welk een ideale wereld, nietwaar, toovert de speelsche pen, van onzen Hbl.-confrère ons, nuchtere menschen, voor den geest! O, mocht zijn sympathieke klacht de maatschappij kunnen wijzigen! Mocht de advocaat, voor het Recht optredend, den officier van justitie tegemoet komen door hem eerlijk te zeggen al wat tegen zijn cliënt getuigt. Mocht de socialist de schoone bedoeling, die in het Behoud besloten ligt: dielaiet onbelangrijke beteekenis van de neiging tot conserveeren", en haar nut, steeds haarfijn uitleggen aan zijn auditorium. Mocht de groote dagbladpers, als zij iets voorstaat (de verwerping van een sociale wet b.v., of de fnuiking van den goeden naam van een politieken tegenstander) het voor" en het tegen" met gelijke scherpte doen uitkomen! Wat i» er tegen dit ideaal? Is zijn Waar heid niet treffend juist? Waarom klinkt het dan toch zoo vreemd in de kolommen van de krant? Het schijnt of er iets ram melt. .. Inderdaad. Men kan niet ineens den politicus af schudden om de absolute waarheid" te dienen. Men kan niet gaan philosopheeren in de arena van de panters of van de po litiek. Hoe voortreffelijk het mag wezen de gemeente in gebed voor te gaan, men doet niet goed er een poging toe te doen in de komedie. ? . . Het is droevig! Men hoort in een politiek orgaan even een mensch spreken, een goed hart om Waarheid vragen, en men moet zeggen: de wereld is er niet goed genoeg voor! Meent men soms, dat het niet droevig is ? * * Zie maar hoe onvolmaakt de wereld is. Het blijkt niet alleen uit het voorgaande! Wij moeten in wat hier volgt ons zelfcorrigeeren, en men weet allicht uit eigen on dervinding, dat dan de eerst onvolmaaktheid dezer wereld iemand duidelijk wordt. De Tijd heeft zich n.l. beklaagd, dat ons geheugen sleet". Dit is meer kras dan christelijk gezegd. Maar wij hebben in ieder geval te herstellen, dat ons geacht zuster orgaan in de dagen, dat Frans Jozef Bos niëen Herzogowina ter sluik inpalmde, deze annexatie niet heeft goedgekeurd. Wij hebben er de Tijd op nageslagen en wij hebben het geconstateerd. De tijd, die verloopen was, had ons verrast, tot verras sing trouwens van de Tijd. Wat ons tot onze vergissing bracht was hot volgendeNa de afkeuring-in- den-beginne, bij de Tijd zonder er veel doekjes om te winden, bij het Centrum veel voorzichtiger geschied, zijn deze organen, en vooral het laatste blad, den katholieken monarch gaan be schermen tegen de zeer krasse uitvallen in de Engelsche pers. Dit gaf in die bladen een atmosfeer van sympathie voor het aan gevallen Oostenrijk, die ons was bijgeblevenMaar [dit neemt niet weg, dat wij onze woorden te dien opzichte moeten terug nemen. *** De Limburger Koerier heeft over de Gulpensche verkiezing o. a. een ingezonden stuk geplaatst, waarin de vader van den verkozene, de Commissaris der Koningin Ruys de Beerenbroupk zeer persoonlijk, maar zonder bewyzen', werd aangevallen. Het was buiten verantwoordelijkheid van de redactie" geplaatst, maar niettemin hadden... velen het door de redactie niet weersprokene direct geloofd ... En nu klaagt die redactie, na betoogd te hebben, dat de inzender ongelijk had: De lezers kunnen thans uit deze nadere uiteenzetting zien, hoezeer men bij de beoordeeling van bezwaren en beschuldigingen tegen personen, zijn gezond verstand en rustig oordeel moet laten gelden. Niet alles, wat maar be weerd wordt en gedrukt staat, moet men voor goede munt aannemen. Het is OES onmogelijk de zaak zelve er natuurlijk buiten gelaten niet te wijzen met confraterneele sympathie op deze uit lating van een Limburger. Hier is een persman, die zegt: Niet alles wat gedrukt staat is daarom waar... Het is de Pers zelf een Kerk van eigen formatie ! die zegt: het imprimatur is geen waarborg! Wij rekenen op de ver lichtheid en het onderscheidingsvermogen van den lezer. Dit is van opvoedende en sympathieke vrijzinnigheid... Uit het Noorden. Ik heb de eer mij aan te dienen als een Fries. (feen aanbeveling waarschijnlijk by vele lezers; immers de Friezen gaan over 't al gemeen door voor stug en bekrompen, onder meer in erge mate lijdende aan provimciaüsme. Laat mij beginnen met den schijn aan te nemen van dit laatste te erkennen en zelf als een schrijvend voorbeeld er van te dienen. Inderdaad teren de Friezen over 't alge meen nog gaarne op hun ouden, indertijd welverdienden roem van een yrijheidlievend volk te zijn en bewaren zy in den vreemde zeer lang hun Friesche eigenaardigheden. Hiertoe werkt mede, dat zij een eigen taal bezitten, geen dialect, zooals de buitenwoner gewoonlijk meent, doch een heusche taal, met volledige grammaire , een taal echter welke voor de bewoners van andere provinciën absoluut onverstaanbaar is, zoodat in den vreemde de Friezen als van zelve meer dan anderen op elkander aan gewezen zijn en elkanders gezelschap bij voorkeur zoeken. Vandaar dat in bijna elke stad van eenige beteekenis buiten Friesland een Fryse Selscip" of Frysce krite" (Friesche kring) bestaat, die nog al dikwijls vergadert en over 't algemeen zich in druk bezoek mag verheugen. Maar hiermede houdt dan ook meer en meer het zoogenaamd provincialisme der Friezen op. Als het ooit in hun midden meer dan elders heeft geheerscht, dan heeft ook hier het toenemend verkeer groote ver andering aangebracht. Getuigt het b.v. van provincialisme, dat van de acht kiesdistricten voor de Tweede Kamer, waarin Friesland verdeeld is, na het bedanken van Van der Zwaag, slechts n een Fries afvaardigt (Harlingen) en dat nog wel nadat de eerst voor dit district gekozene, Dr. de Visser, had bedankt? Neen, m. i. wijst dit feit op een verkeerd tegenovergestelde, n.l. dat ook in Friesland de eigen profeten niet worden geëerd en men bij voorkeur in den vreemde het goede meent te moeten zoeken. Of is men zich z'n armoede aan profeten bewust en zoekt men daarom zeer verstandig elders naarde npodige krachten, die men in eigen kring niet bezit? Het eerste zou getuigen van gebrek aan intellectueele krachten, aan mannen van kunnen, willen en durven, het laatste zou in die gegeven omstandigheden bewijs geven van een ruimer blik dan een nauw begrensd provincialisme kan geven. Ik zal niet be proeven dit uit te zoeken, maar meen te kunnen constateeren, dat inderdaad onder de Friezen tegenwoordig geen opgewekt geestelijk leven heerscht, dat het initiatief schaars onder hen aanwezig is en de voor uitgang weinig dienaren, althans in het openbare leven, in hun midden telt. Dit geldt zoowel op maatschappelijk als op politiek terrein. Als ik de geheel-ont houding uitzonder, die hier flink wordt gepropageerd en meer dan elders vordoringen schijnt te maken, is alles id dr7? provincie momentelyk even kalm en a'al, zoo niet onverschillig zelfs pjr de vrfjgt, van den dag. Dat is wel eens ander f geweest. Wij hebben een tijd gekend, naarin Friesland jaren achtereen in beroering n in actie was. Zoo b.v. op godsdienstig terrein een veertigtal tot een twintigtal jaren geleden. De moderne richting vond toen in Fries land vele voorstanders; in tal van dorpen werd bij voorkeur naar predikanten van deze richting gezocht en dezen op hunne beurt hanteerden onvervaard het ontleedmes der kritiek, ook bij hunne beschouwingen over den inhoud der Bijbelboeken. Het tegenwoordig Kamerlid Lieftinck was een der predikanten uit dat tijdperk, verder herinner ik aan Ds. N. C. Balsem, Colen brander en anderen, onder wie ook wijlen de redacteur van dit blad De Koo en nog vóór hen délater zoo bekend geworden Ds. Hoevers. Vooral by hunne caiechesaties en bijbel lezingen, op gewone avonden in de week gehouden, waarbij ze minder dan bij hunne Zondagspreeken aan de strenge bepalingen der kerkelijke reglementen onderworpen waren, spoorden ze tot zelf-onderzoek aan en gaven ze leiding aan de godsdienstige richting vooral van de jongeren. Niet lang na hun eerste optreden ont vingen deze predikanten een sterken steun uit het leeken element, door middel van het Friesch Volksblad, niet te verwarren met het tegenwoordig sociaal democratisch orgaan van dien naam dat door den bekenden Frieschen schrijver en causeur, Waling Dijkstra, in samenwerking met z'n neef, O. Stellingwerf, een onderwijzer die wegens gezichtszwakte het onderwijs vaar wel moest zeggen, werd opgericht. Eerstgenoemde bleef niet lang in de redactie van dit blad; om welke redenen hy al spoedig als verantwoordelijk mede werker terug trad, weet ik niet;'Stelling werf echter bleef niet alleen met de uitgave doorgaan, maar wist blijkbaar zoo goed den rechten toon te treffen, was om zijn helder verstand en bezadigdheid tegelijkertijd zoo geacht, zelf* bij tegenstanders, en beschikte daarbij over zulk een flinke medewerking, dat het Friesch Volksblad, hoewel klein van formaat, langen tijd een der meest gezaghebbende bladen in de provincie was en aen machtigen invloed uitoefende. Hoewel zich op maatschappelijk gebied allerminst onbetuigd latende, maar ook daar integendeel als baanbreker voor nieuwere ideeën optredende, richtte het blad zich vooral in z'n eerste jaren tegen de huiche larij en den yormendienst op godsdienstig terrein en blijkbaar niet zonder succes. Zoo werd een kritische geest vaardig over een deel der Friezen, het zelfonderzoek werd aangemoedigd, de gezichtskring van velen verruimd. Van velen ? Ach, later bleek dat niet alle vuur een heilig vuur is, niet alles wat zich naar buiten als geestdrift voordoet zich als zoodanig kan handhaven in de loutering van den tegenstand. Ook onder de zooge naamde vrijainnigheid had zich nalooperij en valsche schijn gemengd; gebrek aan denkvermogen of denkluiheid, gepaard aan de zucht om desniettegenstaande voor ont wikkeld door te gaan, ontgroeid aan verou derde begrippen, deed velen, vooral uit de gegoede standen, het manteltje van het modernisme, zelfs van volslagen godsdienstloosheid, omhangen, ofschoon 't hun gees telijk wezen niet paste. Dit openbaarde zich onder deze standen vooral, toen de minder gegoeden, de arbei ders, eenmaal op de baan van het onderzoek geleid, daarop verder bleven doorgaan en zich niet tevreden stelden met alleen gods dienstige dogma'» aan kritiek te onderwer pen, maar ook op maatschappelijk terrein hun zucht naar weten overbrachten. Toen, weder met krachtige medewerking van het Friesch Volksblad en door de per soonlijke propaganda van Stellingwerf, Vitus Brumsma en anderen, de democratie op dezen welbereiden bodem wortel schoot

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl