Historisch Archief 1877-1940
U*. 1685
DE AMSTERDAMMER
A°. 1909.
WEEKBLAD VOOR NEDEELAND
OücLer red.aoti© -sran.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
. . IP. L. -WIIESSIIfcTGK
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOBF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement pep 3 maapden ? . ? t ? ? f 1-50, (r.
p. post ? 1.65
mail 10.
0.121/»
Zondag 10 October.
Advertentiën van 1 5 regels / 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
. . . . f 0.25
. .... 0.30
. . .» . 0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Billijke"
argumenten. Kroniek. Brieven uit het
Noorden, I, door Radboud. Haagsche
BrieTen, II, door Jan Bramsen. De verdedi
ging van Java met behulp van Javanen.
Immoreel?, door J. C. A. Bannink. FEUIL
LETON: Onbeheerde hond. Een academisch
?ouvenir, door Toon Kamp. KUNST EN
LETTEREN: Volksgeloof en Volksleven, door
H. W. Heuvel, beoord. door Frans Coenen.
Een tekst nit een bjjbeltje, door Peregrinug.
Rente en Woeker, door Th. Kwakman.
Berichten,?VROUWEN RUBRIEK: Prosti
tutie en Tooneel, door N. Allerlei, door
Caprice. UIT DE NATUUR, door E.
Heimans?Het Conservatorium der Muziek te
.Amsterdam, met afb., door J, H. R.
Charivari. De menschea, die men wel aan iün
hart zon willen drukken ..., Naar Emile Berr.
Muziek in de hoofdstad, door Ant.
Averkamp.?De Halve Maen" voor
deEerehayen te New-York. HoD.Teekenmaatschappö,
door Plaascbaert. Tooneel, door Frans
Hqnssen. Wetenschappelijke Varia, met
*fb., door P. van Olst. De Nieuwe belas
ting wetten in Duitschland, met afbeeld.
Kokadorus als auteur, met afb. Teekening
van H.G. Ibels. EIST. EN OECONOM. KRO
NIEK door V. d. M. en V. d. S.
Noordpoolexploitatie-Maatschappij, met afb. Biblio
theek-cursussen. SCHETSJE.
DAMRUBRIïK. SCHAAKSPEL. ADVER
TENTIËN.
mmiitmnmiiiiiiiMiiiimjiitrmiiiimiiiiiirimi iMiimmuiftu
Billijke" argumenten.
N.l. sabelargumenten: sij Icosten
maar vyf dagen zitten.
Het is ons tot ons leedwezen niet
mogelijk ons te vereenigen met de aan
vaarding zonder beoordeeling" van de
militaire opvatting over de eer", waarin
het openbaar ministerie van de Haagsche
rechtbank zich in de bekende duel-zaak
vermeid heeft.
Het is ons niet mogelijk op gevaar
af den magistraat in quaestie te be
droeven de eer" van een, zeg: officier
van justitie geringer te achten dan die
van een evenzoo genoemde van de
cavallerie. .
Zelfs waar uit de woorden van het
Haagsch openbaar ministerie zelve de
noodlottige mogelijkheid van deze som
bere conclusie moet aangenomen worden,
weigeren wij zonder nader dringend ver
zoek van den betrokkene die meening
tot de onze te maken....
Een oud-luitenant-kolonel, die blijkbaar
vaa zeer weinig eer"-yolle intriges de
dupe werd, meent, dat zijn gewezen
superieur, de commandant van een regiment
huzaren in den Haag, hem op slinksche
wijze, n.l. door geheime verstrekking van
ongunstige inlichtingen aan het
legerbestuur, in zijn carrière benadeeld heeft.
Hij beschuldigt dien superieur, baron van
de Capellen, van dezen geheimen, en dus
unfairen, inlichtingendienst openlijk in de
pers. Gevolg: de commandant van huzaren
zegt voor het front van zijn officieren:
dit en dat wordt van zekere zijde van
mij gezegd ; wie iets dergelijks zegt liegt;
wie het volhoudt is een leugenaar.
Voor den oud-luitenant-kolonel, den
heer Romer, die zich sterk wist in zijn
zaak, had deze beleediging aan zijn adres
een prikkel kunnen zijn tot krachtiger
actie. Overtuigd als hij was van de kwade
trouw van zy'n tegenstander, had hij
kunnen zeggen: hoogmoed komt vóór
den val: als ik publiek in de kranten,
hetzij binnenkort, hetzij over zes maan
den, hetzy over zes jaar, uw leugenachtigen
overmoed aan den schandpaal nagel, zal
ieder weten wie en wat wij beiden zijn,
en dat gij mij niet beleedigen kunt.
Let wel, wij zijn het niet, die dit
zeggen, wij stellen ons slechts in den
voor overste Romer nig logischen
gedachtengang.
Inplaats van zich (in den goeden zin
militairemeni) te stalen in het vuur van
een beleedigend gedrag Bij hem wien
hij minacht, joeg het krijgsmansbloed"
zooals de Telegraaf zegt, den
beleedigde naar den keel", bond hij den heer
van de Capellen zijn secondanten en
werd een spectakelstuk (een duel) ver
toond ergens in een schermzaal van het
rustige Haagje.
"Wij hoorden van een journalist, die
in die dagen begonnen was de
zaakRömer te bestudeeren, en die op 't ver
nemen van het malle intermezzo de
papieren met een gevoel van mishagen
op zijde legde.
Wy gelooven het gaarne.
Een gevoel van mishagen is wel het
minste wat men, van een dergelijke men
geling van ernst en zotternij, in den geest
kan overhouden.
De heer Romer, aldus spraken,
lieflijk-eensgezind, in den Haag de advo
caten van de beide partijen had
na de beleedigende uitlating van
kolonel van de Capellen slechts tusschen
tweeën te kiezen: of wel hij moest zijn
secondanten sturen, en de gevangenis in
't verschiet zien, of wel hij moest ver
wachten, dat zijn vroegere kameraden"
hem den rug toekeerden.
Het dilemma schijnt wel ontzettend!
Wij kennen een achtenswaardig
oudofficier, die door kuiperijen van kame
raden" zeer benadeeld, ergens buiten
idyllisch woont. Gevraagd, waarom hij
geen domicilie hebben wou in den Haag,
antwoordde de militair, dat hij dan te
dikwijls gezichten zou zien van men
schen die hij zoo diep verachtte, dat
zijn dag bedorven zou wezen als hij ze
zag.... Had de heer Romer zich van
dezen geest (die van mér geest getuigt)
niet kunnen doortrekken en niet beter
gedaan zyn actie, tegen wie hem on
rechtvaardig bejegenden, te leiden uit
Bloemendaal b.v. of Vogelenzang als hij
zoo bijster er tegen opzag ruggedraaiers
op den rug te zien?
Maar een duel l
Het comisch-ernstige gedelibereer
vooraf met de secondanten, het aan doen
lijk afscheid van de famielje, de deftig
heid van de voorbereiding en de proces
sen-verbaal", en dan ten slotte een paar
kepen en schrammen....
Neen, werkelijk, ,4e overste Romer
heeft door zijn misschien militaire" maar
dan toch tevens kinderachtige uitdaging
een ondienst gedaan aan de zeer ernstige
quaestie van het geknoei met de
beoordeelingslüsten, waar het in zijn zaak zoo
ver mee kwam, dat er met geheime nota's
gewerkt is: een bescheiden begin dus van
de zoo terecht beruchte verklikkerij"
in het Fransche leger onder Combes en
André: een begin van het werken met
sluipmpordende fiches".
En iemand, waarvan hij meent zeker
te zijn, dat hij aan dit begin metterdaad
heeft deelgenomen welbewust..., gaat
hij de militaire eer" bewijzen van hem
zijn borst aan te bieden voor mikpunt
van zijn duelleerkunst!
***
Wij zijn overtuigd, dat het grootst
mogelijke gelijk is aan de zijde van den
oud-overste Romer. Hij heeft, zij het
met min of met meer bewustheid bij
den commandant, onrecht geleden door
den heer van de Capellen, wiens houding
in ieder geval onzuiver geweest is en
allerminst ook in militairen" zin eer
biedwaardig.
Toch hadden wij gewenscht, dat de
justitie in ons land niet, als een
bakvischje bij 't zien van een officier, van
aandoening zóó gesmolten was, dat haar
de kracht verliet van weerstand tegen
het door de wet verboden, voor de be
schaving onduldbare en voor het ver
stand ridicule duel, en de uitdaging
daartoe.
Het gelijk of het ongelijk van den heer
Romer en de militaire positie van baron
van de Capelle had dan maar eens een
oogenblik moeten worden vergeten.
Een hoog legerbestuur, dat geen repres
sieve maatregelen tegen zulk duelleeren
neemt, en een justitie, die ermee
cofiuetteert, zullen zelf de schuld zijn, als de
even lachwekkende als onbeschaafde in
stelling bij ons weer rijkelijk ingang
vindt.
Arme drommels telt men zoo gemak
kelijk de jaren gevangenisstraf toe 1)
en hier heeft de blinde" Rechtsgodin
wél met een goudschaaltje gewogen....
1) Boeren die met messen gespeeld hebben
gaan vaak voor lange maanden de gevangenis
in, of het niets is. En dan spreken wij niet
eens van de strafmaat toegepast op den
kleinen man, als hij van 't eigendom van
zyn evennaaste niet afblijft: vier jaren voor
een recidivist, die een hondje stal. Vier
jaren! In hooger beroep werd dezer dagen
bevestiging gevraagd van het vonnis!
KRONIEK.
In den Amsterdamsehen Raad zijn
vooren tegenstanders van school voeding en
-kleeding aan het woord geweest. De debat
ten Toerden nog bij lange na niet tot
een beslissing. En omdat hij dus nog
moeilijk een overzicht" leveren kon heeft
de Raads-chroniqueur van het Handelsblad
maar een paar opmerkingen geplaatst, een
paar byna persoonlijke opmerkingen, in
den zin van uit het hart wellende opmer
kingen die niet gingen tegen den inhoud
der besprekingen maar tegen haar vorm.
De heeren Wibaut en Ketelaar, aldus
het Hbl, hebben met veel warmte en
kracht hun standpunt verdedigd Toch
hebben juist die redevoeringen, niettegen
staande al het werkelijk gevoel en de
overtuiging, die uit hun welsprekendheid
straalde, ons tot peinzen" gebracht.
Wij hebben hier een zaak, de kinder
voeding en kleeding, waarvan de goede
zijde door welhaast niemand ontkend
wordt. Maar naast die in het oog val
lende voordeelen zijn er ernstige na
deelen,' die door de onderwijzers-com
missie eerlijk zyn erkend. Wat is nu
het nut, dat een welsprekend man als
de heer Ketelaar met al zijn talent die,
voordeelen schildert, wanneer hij de
nadeelen geheel verzwijgt, met geen
enkel woord zegt, hoe die nadeelen
verminderd kunnen worden» niet zegt
waarom de gevaren minder zijn dan
de zekere voordeelen ? Niemand kan
bij het hooren van den heer Ketelaar
den indruk gekregen hebben dat e«o
raadslid, zijn verantwoording bewust,
al de gevolgen van een te nemen maat
regel trachtte te overzien, zorgvuldig
het voor en tegen wikk«nd. De heer
Ketelaar zal toch zeker niet beweren,
dat de door de commissie opgenoemde
bezwaren futiel, onbeteekenend zijn?
Niemand, die in de schrijverij het echte
accent weet te herkenden, zal het boven
staande voor iets anders houden dan voor
een eerlijke klacht, «n met ons voor de
waarheidsdrift, die ze" ingaf, sympathie
hebben.
Het dagelijksch werk van 't schrijven van
overzichten mocht even gestaakt worden,
de politiseerende journalist had voor een
oogenblik niets te vertellen, en toen is de
mensch, die overblijft, als men de politiek
van de ziel des chroniqueurs heeft
afgeschuimd, aan het praten gegaan.
Dat is geen waarheid! heeft toen die
ontpolitiekte confrère van ons gezegd. Het
is gén waarachtige houding gevoelvol op
het ^oor" te wijzen, en te laten zwemmen",
met de hoop dat het zal verdrinken, wat
er tegen" is.
Het standpunt van het Hbl. is mooi. Wij
schertsen niet als wij zeggen, dat wij het,
in absoluten zin, boven alles verkieselijk
achten. Het Hbl. wil dit: Dat iemand, die
voor zichzelf, na voor" en tegen" te heb
ben overwogen, tot een slotsom gekomen
is, in de volle vergadering niet alleen zal
aanprijzen wat hem het best dunkt, doch
zijn eigen overwegingen omstandig zal ont
vouwen óók; tot zijn tegenstanders b.v.
zal zeggen: Ik weet wat er tegen mijn
wenschen wordt aangevoerd. Het is inder
daad van schrikwekkende beteekenis. Ik
moet erkennen, dat ik een nacht lang niet
geslapen heb van de verantwoordelijkheid,
die ik mij met het slechte, dat in mijn
goede voorstel zit, op den hals haal. Ziehier
deze gevaren "
Welk een ideale wereld, nietwaar, toovert
de speelsche pen, van onzen Hbl.-confrère
ons, nuchtere menschen, voor den geest!
O, mocht zijn sympathieke klacht de
maatschappij kunnen wijzigen! Mocht de
advocaat, voor het Recht optredend, den
officier van justitie tegemoet komen door
hem eerlijk te zeggen al wat tegen zijn
cliënt getuigt. Mocht de socialist de schoone
bedoeling, die in het Behoud besloten ligt:
dielaiet onbelangrijke beteekenis van de
neiging tot conserveeren", en haar nut,
steeds haarfijn uitleggen aan zijn auditorium.
Mocht de groote dagbladpers, als zij iets
voorstaat (de verwerping van een sociale
wet b.v., of de fnuiking van den goeden
naam van een politieken tegenstander) het
voor" en het tegen" met gelijke scherpte
doen uitkomen!
Wat i» er tegen dit ideaal? Is zijn Waar
heid niet treffend juist? Waarom klinkt
het dan toch zoo vreemd in de kolommen
van de krant? Het schijnt of er iets ram
melt. ..
Inderdaad.
Men kan niet ineens den politicus af
schudden om de absolute waarheid" te
dienen. Men kan niet gaan philosopheeren
in de arena van de panters of van de po
litiek. Hoe voortreffelijk het mag wezen de
gemeente in gebed voor te gaan, men doet
niet goed er een poging toe te doen in de
komedie. ? . .
Het is droevig!
Men hoort in een politiek orgaan even
een mensch spreken, een goed hart om
Waarheid vragen, en men moet zeggen: de
wereld is er niet goed genoeg voor!
Meent men soms, dat het niet droevig is ?
* *
Zie maar hoe onvolmaakt de wereld is.
Het blijkt niet alleen uit het voorgaande!
Wij moeten in wat hier volgt ons
zelfcorrigeeren, en men weet allicht uit eigen on
dervinding, dat dan de eerst onvolmaaktheid
dezer wereld iemand duidelijk wordt.
De Tijd heeft zich n.l. beklaagd, dat ons
geheugen sleet". Dit is meer kras dan
christelijk gezegd. Maar wij hebben in ieder
geval te herstellen, dat ons geacht zuster
orgaan in de dagen, dat Frans Jozef Bos
niëen Herzogowina ter sluik inpalmde,
deze annexatie niet heeft goedgekeurd.
Wij hebben er de Tijd op nageslagen en
wij hebben het geconstateerd. De tijd, die
verloopen was, had ons verrast, tot verras
sing trouwens van de Tijd. Wat ons tot
onze vergissing bracht was hot
volgendeNa de afkeuring-in- den-beginne, bij de Tijd
zonder er veel doekjes om te winden, bij
het Centrum veel voorzichtiger geschied,
zijn deze organen, en vooral het laatste
blad, den katholieken monarch gaan be
schermen tegen de zeer krasse uitvallen in
de Engelsche pers. Dit gaf in die bladen
een atmosfeer van sympathie voor het aan
gevallen Oostenrijk, die ons was
bijgeblevenMaar [dit neemt niet weg, dat wij onze
woorden te dien opzichte moeten terug
nemen.
***
De Limburger Koerier heeft over de
Gulpensche verkiezing o. a. een ingezonden
stuk geplaatst, waarin de vader van den
verkozene, de Commissaris der Koningin
Ruys de Beerenbroupk zeer persoonlijk,
maar zonder bewyzen', werd aangevallen.
Het was buiten verantwoordelijkheid
van de redactie" geplaatst, maar niettemin
hadden... velen het door de redactie niet
weersprokene direct geloofd ...
En nu klaagt die redactie, na betoogd
te hebben, dat de inzender ongelijk had:
De lezers kunnen thans uit deze
nadere uiteenzetting zien, hoezeer men
bij de beoordeeling van bezwaren en
beschuldigingen tegen personen, zijn
gezond verstand en rustig oordeel moet
laten gelden. Niet alles, wat maar be
weerd wordt en gedrukt staat, moet
men voor goede munt aannemen.
Het is OES onmogelijk de zaak zelve
er natuurlijk buiten gelaten niet te wijzen
met confraterneele sympathie op deze uit
lating van een Limburger.
Hier is een persman, die zegt: Niet
alles wat gedrukt staat is daarom waar...
Het is de Pers zelf een Kerk van
eigen formatie ! die zegt: het imprimatur
is geen waarborg! Wij rekenen op de ver
lichtheid en het onderscheidingsvermogen
van den lezer.
Dit is van opvoedende en sympathieke
vrijzinnigheid...
Uit het Noorden.
Ik heb de eer mij aan te dienen als een
Fries.
(feen aanbeveling waarschijnlijk by vele
lezers; immers de Friezen gaan over 't al
gemeen door voor stug en bekrompen, onder
meer in erge mate lijdende aan
provimciaüsme.
Laat mij beginnen met den schijn aan
te nemen van dit laatste te erkennen en
zelf als een schrijvend voorbeeld er van te
dienen.
Inderdaad teren de Friezen over 't alge
meen nog gaarne op hun ouden, indertijd
welverdienden roem van een yrijheidlievend
volk te zijn en bewaren zy in den vreemde
zeer lang hun Friesche eigenaardigheden.
Hiertoe werkt mede, dat zij een eigen taal
bezitten, geen dialect, zooals de
buitenwoner gewoonlijk meent, doch een heusche
taal, met volledige grammaire , een taal
echter welke voor de bewoners van andere
provinciën absoluut onverstaanbaar is,
zoodat in den vreemde de Friezen als van
zelve meer dan anderen op elkander aan
gewezen zijn en elkanders gezelschap bij
voorkeur zoeken. Vandaar dat in bijna
elke stad van eenige beteekenis buiten
Friesland een Fryse Selscip" of Frysce
krite" (Friesche kring) bestaat, die nog al
dikwijls vergadert en over 't algemeen zich
in druk bezoek mag verheugen.
Maar hiermede houdt dan ook meer en
meer het zoogenaamd provincialisme der
Friezen op. Als het ooit in hun midden
meer dan elders heeft geheerscht, dan heeft
ook hier het toenemend verkeer groote ver
andering aangebracht. Getuigt het b.v. van
provincialisme, dat van de acht kiesdistricten
voor de Tweede Kamer, waarin Friesland
verdeeld is, na het bedanken van Van der
Zwaag, slechts n een Fries afvaardigt
(Harlingen) en dat nog wel nadat de eerst
voor dit district gekozene, Dr. de Visser,
had bedankt?
Neen, m. i. wijst dit feit op een verkeerd
tegenovergestelde, n.l. dat ook in Friesland
de eigen profeten niet worden geëerd en
men bij voorkeur in den vreemde het goede
meent te moeten zoeken. Of is men zich
z'n armoede aan profeten bewust en zoekt
men daarom zeer verstandig elders naarde
npodige krachten, die men in eigen kring
niet bezit?
Het eerste zou getuigen van gebrek aan
intellectueele krachten, aan mannen van
kunnen, willen en durven, het laatste zou
in die gegeven omstandigheden bewijs geven
van een ruimer blik dan een nauw begrensd
provincialisme kan geven. Ik zal niet be
proeven dit uit te zoeken, maar meen te
kunnen constateeren, dat inderdaad onder
de Friezen tegenwoordig geen opgewekt
geestelijk leven heerscht, dat het initiatief
schaars onder hen aanwezig is en de voor
uitgang weinig dienaren, althans in het
openbare leven, in hun midden telt.
Dit geldt zoowel op maatschappelijk als
op politiek terrein. Als ik de geheel-ont
houding uitzonder, die hier flink wordt
gepropageerd en meer dan elders
vordoringen schijnt te maken, is alles id dr7?
provincie momentelyk even kalm en a'al,
zoo niet onverschillig zelfs pjr de vrfjgt,
van den dag.
Dat is wel eens ander f geweest. Wij
hebben een tijd gekend, naarin Friesland
jaren achtereen in beroering n in actie
was. Zoo b.v. op godsdienstig terrein een
veertigtal tot een twintigtal jaren geleden.
De moderne richting vond toen in Fries
land vele voorstanders; in tal van dorpen
werd bij voorkeur naar predikanten van
deze richting gezocht en dezen op hunne
beurt hanteerden onvervaard het ontleedmes
der kritiek, ook bij hunne beschouwingen
over den inhoud der Bijbelboeken.
Het tegenwoordig Kamerlid Lieftinck was
een der predikanten uit dat tijdperk, verder
herinner ik aan Ds. N. C. Balsem, Colen
brander en anderen, onder wie ook wijlen
de redacteur van dit blad De Koo en nog
vóór hen délater zoo bekend geworden
Ds. Hoevers.
Vooral by hunne caiechesaties en bijbel
lezingen, op gewone avonden in de week
gehouden, waarbij ze minder dan bij hunne
Zondagspreeken aan de strenge bepalingen
der kerkelijke reglementen onderworpen
waren, spoorden ze tot zelf-onderzoek aan
en gaven ze leiding aan de godsdienstige
richting vooral van de jongeren.
Niet lang na hun eerste optreden ont
vingen deze predikanten een sterken steun
uit het leeken element, door middel van
het Friesch Volksblad, niet te verwarren
met het tegenwoordig sociaal democratisch
orgaan van dien naam dat door den
bekenden Frieschen schrijver en causeur,
Waling Dijkstra, in samenwerking met z'n
neef, O. Stellingwerf, een onderwijzer die
wegens gezichtszwakte het onderwijs vaar
wel moest zeggen, werd opgericht.
Eerstgenoemde bleef niet lang in de
redactie van dit blad; om welke redenen
hy al spoedig als verantwoordelijk mede
werker terug trad, weet ik niet;'Stelling
werf echter bleef niet alleen met de uitgave
doorgaan, maar wist blijkbaar zoo goed den
rechten toon te treffen, was om zijn helder
verstand en bezadigdheid tegelijkertijd zoo
geacht, zelf* bij tegenstanders, en beschikte
daarbij over zulk een flinke medewerking,
dat het Friesch Volksblad, hoewel klein
van formaat, langen tijd een der meest
gezaghebbende bladen in de provincie was
en aen machtigen invloed uitoefende.
Hoewel zich op maatschappelijk gebied
allerminst onbetuigd latende, maar ook daar
integendeel als baanbreker voor nieuwere
ideeën optredende, richtte het blad zich
vooral in z'n eerste jaren tegen de huiche
larij en den yormendienst op godsdienstig
terrein en blijkbaar niet zonder succes.
Zoo werd een kritische geest vaardig over
een deel der Friezen, het zelfonderzoek werd
aangemoedigd, de gezichtskring van velen
verruimd.
Van velen ? Ach, later bleek dat niet alle
vuur een heilig vuur is, niet alles wat zich
naar buiten als geestdrift voordoet zich als
zoodanig kan handhaven in de loutering
van den tegenstand. Ook onder de zooge
naamde vrijainnigheid had zich nalooperij
en valsche schijn gemengd; gebrek aan
denkvermogen of denkluiheid, gepaard aan
de zucht om desniettegenstaande voor ont
wikkeld door te gaan, ontgroeid aan verou
derde begrippen, deed velen, vooral uit de
gegoede standen, het manteltje van het
modernisme, zelfs van volslagen
godsdienstloosheid, omhangen, ofschoon 't hun gees
telijk wezen niet paste.
Dit openbaarde zich onder deze standen
vooral, toen de minder gegoeden, de arbei
ders, eenmaal op de baan van het onderzoek
geleid, daarop verder bleven doorgaan en
zich niet tevreden stelden met alleen gods
dienstige dogma'» aan kritiek te onderwer
pen, maar ook op maatschappelijk terrein
hun zucht naar weten overbrachten.
Toen, weder met krachtige medewerking
van het Friesch Volksblad en door de per
soonlijke propaganda van Stellingwerf,
Vitus Brumsma en anderen, de democratie
op dezen welbereiden bodem wortel schoot