Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEEDAMMEE WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 1685
toen achtten vele ^notabelen" hunne macht
en. goederen bedceigd en wenschten z\j de
tucht der kerk weder .terug, niet -voor
zich, zelw, maar voor het volk". En daar
men het volk" met hat oog hierop een
voorbeeld diende te geven, zag men voor
en na personen, die langen tijd in het
openbaar den spot hadden gedreven met
kerk en geloof en in die periode de ker
kelijke baantjes minachtend aan
bekrpm- pen wezens" hadden overgelaten, met ijver
faingeeren als kerkvoogd of diaken.
Bij de keuze van predikanten werd van
toen af angstvallig gelet of ze modern
w»ren of meer evangelisch" en aan deze
laatsten de voorkeur gegeven.
Ook onder de moderne predikanten zelf
scheen «en-kentering te zjjn gekomen,
zoodat thans een, moderne dominéeen unicum
is in Friesland. "Wel heeft men nu hier en
daar la«t van een ander soort van
ongewenechte elementen, n.l. roode" dominés.
Doch deze heeren bewaar ik tot een
volgenden feseer.
EADBOUD.
Haagsche Brieven.
IL
De naam mijner goede stad is, sedert ik
mijn YorigBn 'brief schreef, in «pepraak ge
bracht door een gebeurtenis, die even treurig
als vreemd ie.
In de gemeenteraadszitting van Maandag
27 September heeft de heer Hoejenbos een
wterpeltetiB gehonden over de verpleging
in >de Saphk-atiehtiDg", een i «richting, die
van de gemeente 's Gravenhage een jaarlijks
subsidie TOU ? 5000.?geniet.
Wat de teer Hoejenbes onrtretrt deze
Stichting meèsdeelde mag, ook aan de lezers
van dit blad, bekend worden ondersteld.
luit 'hetgeen zoowel door d« haagsche als
niet-haaggche -pers is medegedeeld naar aan
leiding wen deze interpellatie en van
hetgaen daarop volgde, weet men dat in de
Sopiria-stichtrag eeltige kinderen, welke
daar tegen .'betaling van/1.?per dag
wegens tuberculose werden 'verpleegd, plot
seling bleken aangetast door een veneriBche
ziekte, -die zij klaarblijkelijk in deze
rnrichttiiBg hadden 'Opgedaan. Verder weet men,
dat verschil <van meening bestaat tusschen
de directie van 'de Sophia-stiohting ver
tegenwoordigd door den president-commis
saris "jbr. Six en den heer Hoejenbos
over de vraag of de aangetaste kinderen
al .dan niet geheel genezen waren toen zjj
uit de inrichting werden ontslagen, en of
door de directie wel al het mogelijke is in
hei werk .gesteld om een herhaling van
dergelyke betreurenswaardige incidenten ie
voorkomen.
Vast staat dus liet feit der besmetting.
Op welke WVJZB heeft deze besmetting
?plaats gehad P
De heer lioejeabos schijnt, te oordeelen
naar (hetgeen bij daaromtrent aan een ver
?sl«SE»e>ver van Het Volk" zou hebben mee
gedeeld, van meening, dat de ziekte is
overgebracht door een, sedert ontslagen,
verpleegster. Waarschijnlijk heeft het raads
lid bier zijn inlichtingen uit het milieu van
het verplegend personeel zelve.
.Door jhr. 8rx en zijn woordvoerders in den
Haaeschen gemeenteraad de wethouder
de Walde en het raadslid dr. van Hoorn
wordt de mogelijkheid dat de besmetting
in .de inrichting zelve heeft plaats gehad,
aooal niet xechtstreekg ontkend, dan -toch
uiterst onwaarschijnlijk geacht.
In den brief welke jhr. Six <tot den heer
Hoej.enbos over de zaak richtte en waarvan
de hooghartige toon het sociaal-democra
tische laadalid deed besluiten de zaak voor
het forum der openbare meening te bren
gen, heet het dat althans n der kin
deren tot de allareersten [heeft] behoort,
bij wie zich in het voorjaar dezes jaars,
betrekkelijk kort na bon opneming in de
Sajïhia-stiohting, klinische verschijnselen
van vulva vaginitis voordeden; en bij het
bekende feit, dat die kwaal zeer geruimen
tyd DIJ den patiënt kan sluimeren, bestaat
er dus volstrekt geen zekerheid, dat hun
besmetting in de Sophia-stiehting is ont
staan".
De heeren van Hoorn en de Wilde 'be
toogden in de raadszitting van 27 Januari
evenzeer .als om strijd, dat de bedoelde
ziekte lang kan sluimeren en soms van het
eene geslacht op het andere overspringt;
dit i-on du« ook hier het geval zijn geweest.
En ten slotte kunnen wij dan nog
besühikben over de mededeelingen van den
amstexdameehen hoogleeraar prof. Mendes
da iCesta, Sie door De Telegraaf" werd
geïnterviewd. Ook deae hoogleeraar wees
op de groote moeilijkheid om met juistheid
aan te geven waar men bij een ziekte als
de bedoeld» de bron der besmetting moest
ONBEHEERDE HOND.
Een academisch souvenir, door TOON KA.MP.
Hij was zijn baas kwijt en zat nu verlegen
met de genegenheid, die hij gewoon was
geweest dezen dagelijks te betoonen.
Mensen en dier hebben hier beneden over
«en dosis genegenheid te beschikken.
Zij slftgen er dikwijls in deze over het
juiste objekt nit te storten en dikwijls slagen
zij niet. BÜden mensch leidt dit tot hysterie,
BÜdieren, speciaal honden, tot janken en
vervelend zijn. De mensch levert in zulke
omstandigheden stof voor romans in twee
deelen . ? 2.90 per deel vol zielsanalyse en
zelfmoord, het dier, speciaal de ezels, die
uit gebrek aan levensgeluk wel in hun stal
opgehangen worden gevonden, stof voor
sympathieke artikelen in Zondagsbladen.
Geen saillante verschilpunten dus.
Het hondje was zijn baas kwijt en zocht
een nieuwe, maar er deed zich niet n
oprecfat dierenvriend voor, die zich zijn lot bij
voortduring aantrok.
Het was een bijzonder leelijk mormel.
Het plaatselijke asyl voor daklooze honden,
dat onlangs zijn 12M-jarig bestaan vierie
en waarvan de oprichtsters reeds zulke
schitterende resultaten zagen, was nog
niet in werking; het pas geopende abattoir
met de daaraan verbonden wettelijke
vleeschkeuring, bemoeilijkte de kleine
worstfabrizoeken. De eenige, die men in casu met
eenigen schijn van recht verantwoordelijk
m steDen, meende de hoogteeraar, is de
bovengenoemde verpleegster, indien zij er
zioh tenminste bewust van is geweest, dat
zij door de ziekte was aangetast.
Vat men al deze betoogen, verklaringen
en uitspraken samen, dan komt men tot
de conclusie, dat men inderdaad, zonder
nader onderzoek, de directie niet verant
woordelijk kan stellen voor het uitbreken
der epidemie in het Spphia-gesticht, omdat
de wijze, waarop de ziekte zich voortplant,
feet mogelijk maakt, dat zij bij een der
verpleegde meisjes hereditair en latent aan
wezig is .geweest.
Aan den anderen kant echter, mag toch
ook, in het stadium waarin de zaak thans
verkeert, geen vrijspraak-zonder-meer van
de directie volgen. Daartoe is net noodig
dat bekend worde, óf, en zoo ja, waar
om een der verpleegsters, na het uit
breken der epidemie is ontslagen. Mocht
het blijken dat inderdaad deze verpleegster
de infectie heeft overgebracht, en dat zij
deswege is weggezonden, dan zouden daaruit
meer dingen blijken:
l o. dat de directie wist, hoe de besmet
ting zieh heeft verspreid, zoodat het niet
te pas kwam om in den brief aan den
heer Hoejenbos 'te wjjaen op de- moge
lijkheid, dat de ziekte door een der ver
pleegde kinderen in het gesticht is ge
bracht en 2o. dat er toeh wel degelijk iets
hapert aan de wijze, waarop men zich ver
zekert van de physieke en mortele geschikt
heid der candidaat verpleegsters voor hun
moeilijke en groone v-erant woordelijkheid
eischende taak.
Thans nog een enkel woord over de vraag,
of de directie der Sotphia-stichting, nadat
de ziekte eenmaal was uitgebroken, jegens
de jeugdige slachtoffers ten volle haar plicht
heeft gedaan.
De ^bewering van Jhr. Six in zijn
meerbedoelden brief aan den heer Hpejenbos
dat alle kinderen, die de inrichting hadden
verlaten, ook geheel genezen waren, is on
houdbaar gebleken. Volgens de verklaringen
der ouders zijn de meeste kinderen na hun
vertrek uit -ae stichting nog ander behan
deling, hetzij van 'hun huisarts, hetzij op
klinieken.
Dat hier voor de directie der
Sophiastichting de meest, volstrekte verplichting
bestond, om .het onheil, dat een aantal kin
deren in haar inrichting getroffan had, weer
goed te maken voor zoover dit
menschelijkerwijze mogelijk was, schijnt voor deze
directie niet onomstootelijk vast te staan.
Althans toen de heer Hoejenbos waarborgen
had gevraagd dateenige uit deze verplichting
noodzakelijk voort vloeiende maatregelen zou
den worden genomen, antwoordde Jhr. Six
dat de directie zich in dezen geen eischen
liet stellen.'
Het wil mij voorkomen, dat dit antwoord
een eigenaardig kijkje geeft op de wijze,
waarop de beheerders van inrichtingen als
deze Sophia-stichting nog -altijd in Neder
land gewoon zijn hun taak op te vatten.
Het is het echte oud-hollandsche
requntenwesen, dat nog altijd voortleeft in deze
corporaties van stellig goedwillende en soms
zelfs «ympathieke dames en heeren, die be
langeloos de leiding op zich namen van
instellingen tot nut en tot -steun hunner
misdeelde land- en stadgenooten.
ZJj beoefenen de liefdadigheid" en zy
zijn zich van hun verdienstelijkheid jegens
hun medemenschen meestal ten volle bewust.
En de ietwat 'neerbuigende ?vriendelijkheid,
waarmede ,zij hun protégés in den regel
behandelen, kan voor deze laatsten geen
twijfel overlaten omtrent de mate van dank
baarheid en onderworpenheid, die van hen
geëischt wprdt.
Het typisch oud-nederlandsche spreek
woord: zooals de heeren het wijzen, moet
het volk het prijzen" spreekwoord, waarin
heel de regenten-tjjd zoo duidelijk haar
wezen uitdrukt is nergens van zoo abso
lute en onontkoombare geldigheid als daar,
waar de heeren" liefdadigheid plegen. Zelfs
in de gevallen waar zooals by de
Sophiastichting een hoog subsidie van gemeente
wege liefdadigheid te hulp komt, schijnt de
oude regen ten-op vatting nog niet geheel
geweken, voor de veranderde begrippen
van onzen modernen tijd.
Toch zullen onze liefdadige dames en
heeren zich langzamerhand aan deze mo
derne begrippen dienen aan te passen.
Zij zullen zich indien zjj ten minste nog
een min of meer gewichtige sociale taak
willen blijven vervullen vertrouwd hebben
te -maken met 'hei feit, dat de verpleging en
verzorging van zieke of oude onvermogende
medemenschen, een plicht is, die de gemeen
schap op een of andere wijze heeft te
vervullen; en dat zij, die door het parti
culiere initiatief" een deel van dezen plicht
van de organen des gemeensehaps wenschen
kanten in hun beroeps-evolutiën, m.a.w. er
bestond geen met grond gevoede hoop op
een oploasing ten goede of ten kwade.
De portier van het physiologisch labora
torium was eigenlijk de eenige, die een
voortdurende en warme belangstelling voor
den hond aan den dag legde. Hy dreef een
geanimeerden handel in proefdieren en had
eens op een Zaterdagochtend gepoogd hem
op de stoep der vivisectie-af deeling naar
binnen te lokken met een trommel verminkte
kikvorschen als lokaas, die hy heen en weer
schubde alsof er een aangename versnapering
in zat, boterjanhagei of zoo iets. Hij naderde
met hongerige kaken, maar toevallig was de
deksel opengesprongen en had men eensklaps
zulk een ongeëvenaard angstig gekwaak der
veege amphibieün tot onder Alblasserdam
vernomen, dat de hond de staart tueschen
de beenen nam, het op een loopen zette en
voor goed uit de buurt van het physiolo^iscoh
laboratorium vandaan bleef.
Medelijdende studenten namen hem wel
eens mee naar de Kroeg en tracteerden hem
op een hondenportie van een dubbel! j e en
daarbij bleef het dan ook, tenminste van
hun kant, want hij hield vol en hing hun,
erkentelijk als hij was, als een klit aan het
lijf tot ze met vacantie de stad uitgingen
en hij hun spoor bijster raakte. Ik zelf heb
hem eens een restant kalfsgehakt mei! kom
kommer uit mijn raam toegeworpen. Hij
nestelde zich onmiddellijk in de portiek van
het pianomagazijn waarboven ik woonde en
bezwaarde me verschrikkelijk. Mijn ploert,
de pianohandelaar, is nog eens over hem ge
struikeld toen hij de deur uitging om uit
stemmen te gaan. Bij die gelegenheid viel
een stalen stemvork uit zijn binnenzak in
over te nemen, dan ook gehouden zijn, dezen
zoodanig te vervullen, dat de gemeenschap
er tevreden mede kan zgn.
De wyze waarop een gewichtige sociale
taak wordt vervuld dient in onzen tijd
bestand te zijn tegen de critiek der publieke
opinie, ook al is die taak vrijwillig op de
Behouders genomen.
JAN BRAMSEN.
De verdediging van Java met be
hulp van Javanen. Immoreel?
De heer Toewan ik zocht zijn naam
tevergeefs in het officiersboekje bewijst
mij de eer in dit veelgelezen Weekblad een
hoofdartikel te wijden aan eenige denk
beelden, die ik in de N. E. Courant van
l Juli j.l. neerschreef naar aanleiding van
een opstel, in die courant geplaatst door een
Javaansch student en welk opstel luidde
.de defensie van Java met behulp van
Javanen". De goede bedoeling, aan mijn
schrijven toegekend, zal ik mot genoegen
aanvaarden, doch de immoraliteit wijs ik
beleefd maar krachtig terug. Ik hoop, dat
het Weekblad eenige ruimte voor mij be
schikbaar wil stellen om aan te toonen, dat
mijne voorstellen niets tmnroreels bevatten,
hoewel het me liever ware geweest om
Eotterdam als operatieveld te behouden.
Is het al moeilijk hierin Holland eenige
belangstelling te wekken ,yoor Indische
vraagstukken, de moeilijkheid neemt nog
toe, zoodra die belangstelling gevraagd wordt
voor Indische militaire problemen. Daarom
.zal ik op schrijvers inleiding ook niet diep
ingaan (later in een militair vakblad, met
genoegen). Ik zal me dus niet uitspreken
over de nachtrust van Goeverneurs-Generaal
of Legercommandanten, maar kan de
mededeeling, dat eens de tijd zal komen, dat
eene -vreemde mogendheid, in overleg met
andere, ons onze O.-I. Koloniën met geweld
zal afnemen, niet stilzwijgend voorbijgaan.
Het zou toch kunnen gebeuren, dat onder
de talrijke lezers van dit Weekblad velen
nantieel geïnteresseerd zijn bij indische
ondernemingen; de sombere voorspelling
van den heer Toewan zon dus op de Beurs
schokkende gevolgen kunnen hebben en dit
gebouw schijnt nu niet bepaald zoo heel
hecht te wezen, als men vroegere berichten
dienaangaande mag gelopven.
Ik wil dus tot geruststelling mededeelen,dat
«Q. i. wel eens de tijd zal komen, dat eene
vreemde mogendheid zal trachten om de
hand te leggen op onze O.-I. Koloniën,
maar zoolang het Indische Leger nog man
nen telt als een van Heutz, een van Daalen,
een Ohristoffel enz., zoolang behoeven we
ons nog niet bij voobaat gewonnen te geven;
verder bestaat er alle kans, dat andere
mogendheden nu maar niet zoo eend rac h tel ij k
diefje en diefjesmaat zullen spelen, als Toe
wan ons wel wil doen gelooven: onderlinge
naijver, afgunst en vrees voor politiek en
economisch overwicht hebben wel eens meer
roet in het eten gegooid van op buit beluste
roovers.
Dat eene krachtige vloot in de eerste
plaats noodig is om een eilandenrijk te ver
dedigen, wie zal het tegensgreken; maak
echter eens een vuist, als je geen hand
hebt. Dat eene vloot alleen echter vol
doende zou wezen, dat spreek ik tegen en
neem de vrijheid hiervoor te verwijzen naar
Engeland, waar steeds meer en meer de
behoefte aan een sterk landleger
wordt,gevoeld. Ik mag hier niet langer bij stil
staan, maar ben gaarne bereid zoo noodig
elders mijne opinie breeder uiteen te zetten.
Dat men ia Indiëin militaire kringen het
groote nut eener sterke vloot voor de ver
dediging van Java volstrekt niet over het
hoofd .ziet, zal den heer Toe wan nog ten
overvloede kunnen blijken uit de lezing van
den Eitmeester Boon in de
Indische-Krijgskundige Vereeniging (17 Juni 1907) en de
daarop gevolgde discussie (orgaan no. 15).
Daarin zal hij dan tegelijk kunnen lezen,
opwelke mi. zeer juiste gronden de majoor
van den Generalen Staf de Greve de ge
volgen eener blokkade tot hunne juiste
waarde terugbrengt en hoe hij tot de con
clusie komt, dat de vijand van eene blok
kade zal afzien, die slechts den oorlog rekt
en waarschijnlijk toch niet tot het doel leidt,
en des te eerder den korteren weg volgen
en een landingsleger zenden en dit vooral,
als hu weet, dat de verdediging verwaar
loosd is geworden. Dat men in het
verdedigingsstelsel verschillende zaken geheim
houdt, is volkomen juist, maar tevens be
grijpelijk.
Waarom zou men het eenen eventueelen
buitenlandschen vijand zoo gemakkelijk
mogelijk maken? Japan doet zeer zeker
moeite genoeg om achter het naadje van
de kous te komen. Eenigen tijd geleden kon
men in de Indische couranten lezen, dat
een Japansch majoor van den Generalen
iiiiiiiiiiiiiiiiinmiiiimimniiiiiimminmmniuinnmmtiimttmmmi
duizend stukken op den grond, die ik om
de een of andere reden op mijn weekboekje
kreeg onder de rubriek: aardigheden van
meneer.
Trouwe honden maken iemand zenuw
achtig: ze blaffen van vreugde als ze j e stem
hooreu, trippelen je overal achterna, kijken
je aan tafel de brokken uit de keel, -wippen
op zoodra je je jas aandoet om een eindje
om te loopen en janken van instemming als
je piano speelt: het ia een opgaan in een
andere persoonlijkheid, die ijdele menschen
streelt. Ikzelf houd er een Samojeed op na,
maar die is zoo ontrouw als ik het slechts
wenschen kan.
Daarom kocht ik hem indertijd van een
Finsch scheepskapitein, die te Rotterdam
aan de Boompjes een lading Russisch hout
had gelost en hem niet aan booid kon
houden.
Het was een zonderling geval van koop
en verkoop, dat men in de juridische leer
boeken niet behandeld zal vinden, hoewel
mijn vriend Panvis meende dat hy het in
het Wisby'sche zeerecht eens was tegen
gekomec.
Het is misschien loonend er een oogeiiblik
bij stil te staan.
Het echip had nieuwe vracht gekregen en
zou weer naar Helsingfors vertrekken met
een lading Duitsche muziekinstrumenten voor
de Mnsche boeren, die van een ongekend
muzikaal raü'mement moeten zijn. Hoofdza
kelijk waren er harmonica's aan boord; een
dezer artikelen is in het Skagerak tijdens
een storm onder in 't ruim uit zijn foudraal
en aan 't spelen geraakt, wat er den moed
bij de bemanning ingehouden en daarmede
het schip voor den oudergang Ijehoed heeft,
staf op .audiëntie bij den Gouveuneur Gene
raal, uit de wachtkamer een officiersboekje
had meegenomen, vermoedelijk denkende, dat
daarin wel eenige defensiegeheimen te vinden
zouden zijn. Het is natuurlijk niet bekend,
in hoeverre buitenlandsche mogendheden
op de hoogte zijn van ons
verdedigingsstelael; dat ze zich nog wel eens zullen
vergissen, is al vrij zeker aan te nemen.
We zijn eindelijk genaderd tot ,,des Pudels
kern" van Toewan's artikel n.l. het verwijt,
als zou ik getracht hebben om de bevolking
van Java bloot te stellen aan de rampen
van eene levée en masse" en de schrijver
grondt zulks op eene aanhaling uit mijn
artikel in de N. E. courant, waaruit mij
helaas blijkt, dat de geachte criticus mijn
opstel niet in extenso gelezen heeft.
Ik schreef n.l.: Wat zou van eene
dergelijke vereeniging (volksweerbaarheid),
eene militaire Boedi Oetomo", geene bezie
lende kracht kunnen uitgaan. Dan zouden
het Javaansche volk de oogen opengaan,
wanneer ze zagen, dat de besten onder hen
zulk een schoon voorbeeld gaven, waar
het betreft het maken van hun volk tot
eene weerbare natie. Dan zou het leger
niet meer alleen staan als een vreemde
tusschen, maar als een bondgenoot naast
het volk, om met vereende krachten den
vreemden indringer in zee te gooien."
Mij dunkt, dat ik eenigszins anders schreef,
dan de heer Toewan me in de schoenen
schuift. Dat men gemakshalve de bewoners
van Java met den algemeenen naam Javanen
aanduidt, schijnt mijn geachten bestrijder
niet bekend te zijn. Dat het woord natie
niet door mij gebezigd werd in de
beteekenis van Hollandsche natie b..v., zal den
onbevangen lezer .die wel eens iets over
Java gehoord haef t, wel niet nader uitgelegd
behoeven te worden.
Verder zou Toewan, al weer, indien hjj
mijn artikel gelezen had, onmiddellijk begre
pen hebben, dat .ik niet voorgesteld heb
om de hulp in te roepen van eene te wapen
geloopen bevolking, in den geest der vroegere
Franc-tireurs. Ik verwijs n.l. naar de zin
snede : Alleen dan kunnen we N. I. af
doende tegen esn B. V. verdedigen, wanneer
de Inlandsche bevolking onze zaak als de
hare beschouwt d.w.z. wanneer zij reeds
in vredestijd is geoefend en georganiseerd,
want iyiprovisahes zullen niet tot het doel
leiden." Duidelijker kon het, naar ik meen,
niet gezegd worden, dat ik van eene levée
en masse" niets verwacht. Toewans verhan
deling over oorlogsrecht was dan ook
vojkomen overbodig; als adspirant-officier
krijgt men daarover reeds genoeg te hooren:
eene te wapen geloopen bevolking valt
buiten het oorlogsrecht.
Mijn géheele betoog was er trouwens
op gericht om reed* in vredestijd Javaansche
vrijwilligerskorpsen te organiseeren en dus
te plaatsen onder het Lagerhestuur. Het
spijt me buitengewoon, dat Toewan door
eene zoo oppervlakkige lezing den indruk
gekregen heeft, alsof ik het Javaansche
volk voor ons de kastanjes uit het vuur
wilde laten halen. Het moet nu den indruk
maken, alsof Toewan 'het Javaansche volk
tegen mij in bescherming moet nemen.
Niets is echter minder waar. Waar een
stem uit dat volk vroeg om meerdere deel
name der Javanen in het militaire leven,
daar meende ik de middelen te mogen
aangeven, hoe dat m.i. pp practische wijze
kon geschieden om mij nu maar dadelijk
uit te krijten voor eenen belager van dat
volk, lijkt me toch wat al te onbillijk en
ik teeken daar ernstig protest tegen aan.
Ik ben echter in dit opzicht niet verwend.
Eene Indische courant schreef aan 't eind
eener bespreking van myn artikel: in zijne
verbeelding verrijzen Javaansche vrijwil
ligerskorpsen ... e&a vrywilligeheerendienst
van den Javaan, omdat de ethische koers
van de tegenwoordige, koloniale politiek
geen geheim meer kan wezen voor het
intellectueele deel van het Javaansche volk.
Als de heer Bannink het zegt, zal het wel
waar zijn.
Maar wij vreezen, dat, indien het intel
lectueele deel van het Javaanache volk zieh
eens vrijelijk mocht uitspreken over de
zegeningen der ethische politiek, eene
andere meening gehoord zou worden, och,
het is eigenlijk te dwaas om er verder over
te spreken. Maar van de X.R. courant zal
wel de onhandige pleitrede nog haar weg
vinden naar andere organen der
Xederlandsche pers. En Droogstoppel zal dan tot
Slijmering zeggen: zie je wel, hoe goed
't gaat in den Oost. Daar willen die
Javaantjes voor ons vechten ook."
Ik kan daarop slechts antwoorden met
eene aanhaling uit Multatuli's ideeën:
men leest slecht in landen, waar ieder
lezen kan."
De vergelijking, die Toe wan verder maakt
tusschen het optreden der Duitschers tegen
over Franctireurkorpsen en eene dergelijke
waarvan op een goeien dag de fabrikantjder
harmonica's te Munster in Westfalen aan de
weet kwam, toen hij een gouden horloge
met inscriptie van het Russische consulaat
aldaar (afdpeling Finsche aangelegenheden)
ontving met een waardeerend schrijven van
de reederij te Helsingfore.
Het schip zou dus weer naar Finland
vertrekken, ie loopplank werd ingehaald, de
schroef begon te wentelen, toen de Samojeed,
die mede tot de equipage behoorde, over den
meter afstand tusschen stuurboord en wal
heensprong en naar een naburig verdacht
caféliep waar de steward nog al eens een
bittertje met hem had" gedronken.
De kapitein riep in het Finsch den hond
weerom, voer nog een tydlang dicht langs
den kant (stoppen ging niet) om hem nog
in de gelegenheid te stellen weerom te
springen, maar de buffetjuf van het caf
stond met een goeppot op de etoep .... en
de Samojeed bleef in Holland : ubi bene ibi
patria.
Inmiddels verdrongen zich langs de Maas,
met het vertrekkende schip meeloopend,
een twaalftal stakende bootwerkers, die allen
den hond van den kapitein cadeau wenschten
te hebben.
Ik had zin in het dier gekregen en holde
mede, twee rijksdaalders in de lacht stekende.
Skridlof de kapitein, knikte. De koop
was gesloten. Een voor een slingerde ik de
rijksdaalders naar het schip; bevallig streken
ze in de campagne tusschen eenige trossen
neer.
rikridlof dseJ ze weldra in den ruimen
binnenzak van zijn dufiel glijden en oogde
mij met den zeekijker na.
Ik was kooper van den hond geworden
handelwijze van den B. V. op Java gaat
ook m.i. geheel mank. Het moge in Europa
voor de bevolking ondoenlijk zijn om zich
aan dergelijke vexaties te onttrekken, in
Indiëloopt .een heele kampong teeg, zoodat
er zelfs geen kip meer te bekennen is. Aan
Toewan kan dit toch niet onbekend wezen.
Overigens behooren georganiseerde vrijwil
ligerskorpsen tot de gewapende macht en
staan dus niet buiten het oorlogsrecht. Dat
bij het eerste schot uit het vijandelijke
scheepsgeschut de bevolking er vandoor
gaat, zooals Toewan zegt, is heel goed
mogelijk en kan door ons niet anders dan
ten zeerste gewaardeerd worden. Hieruit
blijkt tevens, dat Toewan heel goed weet,
dat de B. V. op de bevolking weinig vat
zal hebben voor brandschattingen enz. Over
de gevecbts waarde van den Javaan tegen
eenen B.V. heb ik eene minder pessimis
tische meening dan mijn geachte tegen
stander; de Ja va-oorlog heeft trouwens al
lang bewezen, waartoe de Jaeaan, ook
tegen eenen B.V., in staat is. Overigens
verwijs ik naar de bekende lezing vanden
heer Uratama: wanneer men begint met
den Javaan van nul en geener waarde te
achten tegenover eenen modern bewapenden
tegenstander, dan zal er ook vau dien Javaan
nimmer iets te maken zijn. Ik schaar m
liever onder hen, die trachten om nog van
den Javaan te maken, wat er van.te maken is.
Het verband tusschen de parade op het
Waterlooplein en de tactische bekwaamheden
onzer Hoofdofficieren ontgaat me, maar dat
zal wel aan mij liggen.
Overigens ben ik het met den heer Toewan
volkomen eens en dank hem ten zeerste
voor zijne goede bedoeling om het Javaansche
volk tegen immoreele aanvallen te bescher
men. Hij vocht ditmaal echter legen wind
molens.
Deventer, 9 Sept. 1909. J. O. A. BANIHNK.
(Het antwoord van Toewan" moet tot
ons leedwezen wegens plaatsgebrek tot het
volgend nummer wachten. EED.)
Volksgeloof en Volksleven, door H. W.
HEUVEL. Met illustraties van G. PROP.
Zutphen, W. J. Thieme & Co.
Een man en vrouw zoo luidt een
volksvertelsel kwamen by nacht van een brui
loft. Daar het geregend had, nam de vrouw
haar bovenrok op, zoodat de roode onderrok
zichtbaar werd. Haar man ging achter haar.
Opeens voelt ze, dat ae v»n achter aan haar
rok getrokken wordt >en omziende, bemerkt
ze tot haar ontzetting een wolf die haar fn
den roodan rok bijt. Vol angst vlucht ze in
haar woning, die dichtbij was. Haar man,
dien ze straks niet gezien had, is nu ook in
huis en zij vertelt hem van 't monster. Den
volgenden morgen bij het ontwaken, bemerkte
ze tot haar grooten schrik, dat haar
bedgenoot roode woldra len tusschen de tanden
had. O od, haar echtgenoot was dus een
weerwolf l
Dit verhaal brengt ons op het gebied van
een eenwen-oud peloof. Menschen, vooral
mannen, konden de gedaante van een wolf
aannemen en daarmee ook zijn wildheid en
gehuil. Dan liepen zy rond op hun
duivelsche kwartieren (de vier pooten) doolden
door wouden en vlakten, verscheurden niet
alleen schapen en andere dieren, maar ook
kinderen (meisjes vooral), ja, verslonden
Hjkenvleesch uit de kerkhoven. Ook hadden ze
gemeenschap met wolvtnnen. In de twaalf
mysterieuze nachten kwamen ze bg'een op
weerwolvenvecgaderingen (de kiemen onzer
Kiesvergaderingten waarschijnlijk, F. C.). In
dien tijd durfde het volk den naim wolf"
niet noemen."
Ziehier een niterat smakelijk vertelsel met
bijbehoorend commentaar uit dit boek van
den heer H. W. Heuvel.
Hier is nog zoo iets sappigs, nit het opstel
over Volkggeneeskrmde.
Algemeen was het af binden der kolde"
(koorts) door den kouseband om den boom
te binden en zoo de koorts op dezen over
te dragen, zoodat de zieke genas, maar de
boom stierf. Daarbij sprak men deze
tooverspreuk :
Olde marolde, ik hebbe de kolde,
Ik hebbe ze noe, ik geve ze oe,
Ik bind ze hier neer,
Ik krieg ze niet meer." (Overijssel)
Ook bond men wel een stroowiscb om den
boom; wie dezen losmaakte kreeg zelf de
koorts.
In Borculo gingj het voor jaren zoo: de
tlllllUliltidlUUlllllllllltllllUIIUIlltllUllllUltlllUUIItllltltllllllflIllllUlt
en op een zonderlinge wijze, dat mag gezegd
worden, maar veel zonderlinger, is dat ik
hem nog eens moest koopen van de juffrouw
uit het verdachte caféen dat, wilde ik het
onbelemmerde genot van den hond en het
leven behouden, ik het stakende bootwerkers
gezelschap ruimschoots op bitter en jenever
met klont onthalen moest.
Ik keer nu tot het hondje in de portiek
van het pianomagazüa terug. Het gehakt
enz. had ik hem toegeworpen. Daarna stapte
ik in bed. Ik had zoo wat een kwartier ge
legen toen ik me afvroeg of hij de kom
kommer ook opgegeten zou hebben. Zijn
soortgenooten hebben meestal een broertje
dood aan rauwe groente. Ik stond op, deed
de gordijnen op zy en keek naar beneden.
De komkommerschijven lagen er nog klam
te kleven aan de keistenen, groen lichtend
in het schijnsel van een straatlantaarn.
Ik verbeeldde me dat een eindje verder
twee komkommerschyven van geringer om
vang dan de andere reeds vermelde, me aan
staarden en maakte een beweging om beter
te kunnen zien. De kleinere komkommer
schijven maakten precies dezelfde beweging
als ik voor mijn raam : van links naar rechts.
Het waren de phosphoresceerende oogen van
den hond die een eindje was gaan verzitten
en nu duidelijker door de lantaarn beschenen
werd. By myn aanblik kwispelstaartte hij
hagedisachtig van een razende opgetogenheid.
Ik werd woedend; een legioen van mieren
daalde uit myn schedel neer en wandelde
met gezwinden pas langs my'n ruggemerg
tot aaa mijn teenen en vingertoppen. Ik
schaamde me over mezelf. My'a ergernis over
dat arme onbeheerde mormel daar beneden,
was per slot van rekening inhumaan. Het