Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEKDAMMEB
A°. 1909.
WEEKBLAD YOOK NEDEKLAND
Oia.cL©r redactie -VSLTX IMIr. H. IP. L. "W
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOKF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inbond van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor bufie per jaar, büvooruitbetaling, » mail y 10.
Ahoaderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 14 November.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?035
.030
0.40
'. INHOUD:
?i VAST VEBEE EN VAN NABIJ: Het
,, tartaar van Amsterdam, I, door L. Simons.
"-. Kroniek. Java verdedigd door Javanen
?f immoreel? door Baden M.Noto Soeroto.
FE"" UltLEtON: Pfins Ito, naar Sven Hedin.
K KDN8T EN LETTEREN: Muziek in de
?> Hoofdstad, door Ant Averkamp. Tb. van
:"v iferwede, Thuiskomen, door Herman
Rob'". bei». Journalistieke manoeuvres met den
kritiek spiegel, door Herman Robbers. De
misdadigers m] Homerus, door J. H.
Theotophie, door W. R. Njjkerk. Berichten.
VROUWENBDSRIEK: Verkiesbaarbeid
van vrouwelijke Prad'hommes, door H. v. d.
Moer. ALLERLEI, door Caprice. UIT
DE NATUUR, door E. Heimans. De
manBen van '80 aan het woord, met portretten,
door Van den Eeckbont. Het leven van
mr. Jaeob van Lennep, door J. H. R., (slot.)
Chriitine Poolman, met portretten, door dr.
M. B. Mendés da Costa. Tentoonstelling
C. M. Hammes, O. Westerman en i. H.
Gouwe, in het Stedelijk Museum, door W.
Steeaboff. Geor'g Henschel, met portret,
, door Ant. A verkam p. Wetenschappelijke
Varia: Gekleurde levende beelden, door P.
tran Olet. FINAKC1EELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. S.
?- INGEZONDEN. Brieven van Oom
Jodocns LVII. DAMRDBRIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTISN.
?miimniimiiiii
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIII Minimum
Het Bestuur van Amsterdam.
L
Er ia vel wat Teel Schütteln .des
Kopfes" bij Teel Amsterdammers, en een
niet ganschelijk waardig gejammer en
gefleem over het aangekondigd heengaan
van Burgemeester van Leeuwen. Met
dat men niet wel doet te betreuren als
een in zooveel opzichten bekwaam aan
voerder zija post wil gaan verlaten te
weinig neigen wij Hollanders tot waar
deeren om niet een ruim prijzen toe te
juichen! Kaar zich aanstellen als ware
het nu .om Amsterdam gedaan", toont
wat krasse hoofdeloosheid en gering zelf
vertrouwen der burger^, en te
veellofstoezwaaien, tot knieouigens toe, spreekt
ten anderen van wat verslappe
ruggegraat,en maakt den dampkring wat vunzig.
' *
Als, intnsschen, ten aanzien van een
openbaar ambt van beteekents en invloed
de toestand zóó geworden is, dat men,
hoe dan ook, de zeer groote moeilijkheid
moet erkennen om er werkelijk bekwame
liefhebbers voor te vinden, dan mag ge
constateerd worden dat er iets hapert.
Wie tot nu toe over het heengaan van
?Mr. Van Leeuwen geschreven hebben,
hebben zeer lang uitgeweid over de
onmogelijkheid om iets tot stand te
brengen in Amsterdam, vooral als gevolg
van den groei der democratische ele
menten in den Eaad. Een eindeloos
praten over arbeidersbelangen, een ein
deloos eisehen van telkens nieuwe offers
ten behoeve der loontrekkenden daar
is geen optornen tegen! Voor de
eigenlüke belangen van Amsterdam blijft geen
tijd en geen geld.
, Aldus de niet ganschelijk
ntendentieuse\ beschouwingen, waarover het jong
ste hoofdartikel der redactie van dit blad
reeds een ophelderend licht wierp.
Maar het loont de moeite de gansche
situatie nog eens ook van een anderen
kant te bekijken.
***
Dat onze Gemeentelijke machine stroef
loopt, en er niet gemakkelijk mee te
werken valt, is inderdaad een feit, waar
over personen van zeer uiteenloopende
opvattingen het eens zijn. En niet genoeg
nadruk kan hier, in verband met het
aftreden van mr. Van Leeuwen, gelegd
worden op wat in waarheid de cardo
questionis is.
Het geheele stelsel der Gemeentewet,
waarbij boven iet eigenlijk stadsbestuur,
daf de Gemeenteraad is, geplaatst werd
een van Rijkswege benoemd Hoofdman,
verantwoordelijk niet aan den Baad,
maar aan de Bjjksregeering; door deze
belast met allerlei taakjes, die hem be
langrijk in beslag nemen; autocraat in
menig opzicht; hoofd en woordvoerder
van een college, dat door zijn vorming
slechts bij louter toeval een college zal
kunnen blijken; tegelijk aanvoerder van
het uitvoerend gezag en leider der be
raadslagingen van den Raad, die hem
te controleeren héft. En naast, half boven,
half onder dat college, het stadsbesturend
lichaam: de Raad; uitgesloten van mede
beheer, en alleen toegelaten tot advies,
later weer tot beslissing heel dit
stelsel in zich zelf is in alle groote steden
met moderne ontwikkeling aan het spaak
loopen. En dat is geen wonder: We zijn
de wet van 1851 geheel ontgroeid.
Een burgermeester in ons land moet
inderdaad manusje van-alles spelen" op
de onmogelijkste wijs. Heeft een der
burgers een bewijs van goed zedelijk ge
drag noodig, de Burgemeester moet het
teekenen. Heeft een ander, met het oog
op zijn gaan naar het buitenland te be
wijzen, dat hij zijn militiéplicht vervuld
heeft, de burgemeester moet teekenen.
Heeft men een krankzinnige in een ge
sticht te plaatsen, ven komt hem lastig
vallen om zijn goedkeuring. Voor al wat
de politie raakt, is hij, als hoofd, verant
woordelijk en de behandeling der politie
zaken kost hem, dag in dag uit, een deel
van zrjn tijd. Voor al wat de brand
weer aangaat, evenzeer. Is de Gemeente
te vertegenwoordigen, de taak valt op
hem. Als hoofd van het alles-voorbereidend
en uitvoerend college moet hu gekend
worden in schier elk onderdeel van Ge
meente-beheer en bedrijf. Yoor elke daad,
handeling, beslissing of nalatigheid van
een der leden van dat college is hij tot
meeverantwoprding te roepen, en kan het
zijn dat hij, in den Raad, zich inderdaad
mee te verantwoorden krijgt. Althans
moraliter.
Een dergelijke functie (en ik heb waar
lijk lang niet alles aangegeven) is nu
feitelijk een onmogelijkheid. Ze is in het
buitenland dan ook op verschillende wijzen
gesplitst. En in ons. land is ze dan ook
eigenlijk alleen nog houdbaar vbor iemand
die haar onmogelijkheid erkent, en het
onvermijdelijk compromis met de om
standigheden aanvaardt.
Natuurlijk kan dit laatste gebeuren
op verschuilende wijs. Men kan, lucht
hartig en gemakzuchtig, Gods water over
Gods, akker laten loopen. Maar men kan
ook uitgaan van de wijze waarschuwing
van Sophocles tegen:
Wie meent dat niemand dan hy zelf
verstandig is,
Dat slechts zyn tong, zy'n geest alleen de
waarheid spreekt,"
en die ook ligt in het volksgezegde: twee
kunnen meer dan n". Wel is waar heeft
de moderne psychologie der menigte" de
stelling bestreden en dat óók m. i. terecht
dat waar velen bijeen zijn, het totaal
hunner wijsheid gelijk zou wazen aan de
som der individueele wijsheden. Men
krijgt bij samenwerking altijd gemid
delden. De knapsten en meest energieken
zien zich remmen door de
minst-bekwamen en de slapsten. Maar omgekeerd
weten zij dezen ook met zich mee te
nemen tot een wijsheid en besluitvaar
digheid waartoe zij alleen niet in staat
zouden zijn. Doch in dit meer gecom
pliceerde leven, van personen als van
openbare lichamen, is het
alleen-alleszelf-doen ook den meest energieke on
mogelijk; en wie het poogt, verlamt zijn
eigen kracht sterker dan zelfs een samen
werken met weinig bekwamen en ener
gieken zou doen. Verstandig overdragen
van taaksgedeelten is dan ook het groote
geheim van succes. En nu hebben Bur
gemeester en Wethouders, naast al hun
ambtenaren, immers den geheelen Raad
als aangewezen mede-hulp wanneer het
werk hun te veel wordt!
* *
Orer de positie van de Raadscommis
sie* hebben wij ook tijdens de jongste
begrpotingbehandeling een kleine, geïm
proviseerde, discussie gehad. Het was
naar aanleiding van een voorstel van
B. en W. om de beslissing over de elk
jaar te herstellen bruggen" te laten
aan hun college in overleg met de Raads
commissie van Bijstand voor P* W. Dat
voorstelletje werd uit den Raad bestreden
als een overdracht van 's Raads bevoegd
heden en met een beroep op het feit
dat de Raadscommissie eigenlijk toch
alleen mocht adviseeren; terwijl de
Burgemeester die oppositie in zooverre
recht gaf, als hij op zijn beurt in verzet
kwam tegen een commissie die door te
beslissen", de verantwoordelijkheid van
het uitvoerend college zou aantasten. Ik
had de discussie even op gang gebracht,
doch wilde haar niet tot te groote ver
houdingen op dat oogenblik aanblazen.
Er wordt hier alleen aan herinnerd,
omdat zij mij karakteristiek lijkt voor
een aan beide zijden getoonde vrees om
iets meer over te laten". En het is juist
die vrees, waardoor we onzen
Oemeentewagen vastwerken.
Formeel, zich baseerend op de letter
van onze Gemeentewet, hebben beide
partijen inderdaad gelijk. Doch in de
praktijk is een meer zelfstandig optreden
van kleine raadscommissies" (groote
commissies zijn de meest knarsende
werktuigen die men zich kiezen kan),
onder leiding van een lid van het college
van B. en W. volkomen mogelijk en
nuttig, zoowel om voor te bereiden als
om te helpen afdoen en uitvoeren. Neem
aan dat de commissie zus wil, en het
College van B. en W. zö, dan hebben
beide toch altijd nog een beroep op den
Raad! Men heeft gezegd, dat het
brengen van zulk een twistpunt voor
den Raad de verhoudingen zou verscher
pen. Doch toch niet, wanneer het geldt,
een zakelijke, of principieele eindbeslis
sing te vragen over iets, waarover men
het niet eens werd. Als te voren vast
staat dat den Raad het opperbesluit
blijft, zie ik niet in waarom het inroepen
van dit beroep kwaad bloed zou be
hoeven te zetten", tenzij bij doordrijvende
potentaten. Maar die maken töcb, door
hun aard zelf, kwaad bloed, in het eind.
(Slot volgt). L. SIMONS.
KRONIEK.
I» HET HUIS VAN DEN GEHANGENE . . .
Toen de heer Bleef in een der
Amsterdamsche districten werd gekozen en een
kaiholiek candidaat door een abuis der
stemopnemers gekozen was verklaard,
hebben onder pressie der Koomsche kranten
de katholieken hun candidaat bij de noodig
geworden tweede verkiezing nogmaals ge
steld... Dat is toen erg halerig of hebberig
gevonden, en fijn was het zeker niet,
tenminst niet fijn in den zin van delicaat.
Ook de '.i ijd zag er» geen been in, den
tegenstander op ZOO'H wijze een beentje
te lichten".
De bij de hoofdredactie zeer geziene
Haagsche] correspondent van dit blad
schrijft nu, naar aanleiding van de
niettoelating van jhr. Ruys de Beerenbrouck
tot de Tweede Kamer en van de noodig
geworden nieuwe verkiezing in zyn district,
het volgende: 4
En nu aan hit werk! Jhr. Ruys
moet nu büeerste stemming met een
flinke meerderheid gekozen worden.
Het zal me benieuwen, of zijn tegen
standers zoo onkiesch zullen zijn, om
nu nog eens een tegen candidaat te stel
len en wie zich eventueel voor dat
spelletje zal willen leenen."
Wanneer men in aanmerking neemt, dat
bij het geval Sleef slechts een simpel abuis
in quaestie was en dat naar aanleiding van
de verkiezing in Gulpen onze ooren getuit
hebben van klachten over pressie van
allerlei aard . . . dan kan het slechts te meer
treffen, hoe geheel veranderd d e houding van
de Tijd is. "Wanneer zjj titans spreekt van
onkiesch". . . hoe innig berouw moet zjj dan
hebben van haar gedrag toenmaals in het
geval-Sleef, toen het louter een vergissing
gold!
EEN PROTEST.
ontvingen het hiervolgend briefje
met verzoek om plaatsing:
Parus, l November '09.
Mijnheer de Redacteur!
Mag ik even het woord om te betoogen
dat ik minder onnoozel ben, dan de lezing
van het door u van müaangehaalde en
gecommenteerde stukje De Amsterdam
mer", Zondag 31 October, Ie blz., 4e kolom,
boven-aan moet doen onderstellen P
Aan het slot van mijn Telegraaf '-arti
kel: Ferrer in den Parijschen gemeente
raad ... en nóg wat", had ik, na
uit-eengezet te hebben waarom, büeen eventueele
gewelddadige annexatie van Finland door
Rusland, de volken van Frankrijk, Enge
land en Italiëniet zouden protesteeren-tegen
deze schand-daad en die van Oostenrijken
Duitschland waarschijnlijk wél, geschreven:
En ook Nederland, dat politie-honden
uitstuurt naar Indiëom die beesten daar
te gebruiken tegen den inlandschen vijand,
ook Nederland zal dien moord op een vrjj
volk" in verontwaardigde termen afkeuren.
Mij dunkt ik lees er al een stoer- mannelijk
Van-Dag-tot-Dag" over."
Hél het hitr door mij onderstreepte
gedeelte dezer slot- alinea is, in het
Telegraaf'-artikel, wég- gevallen. Omissie die
tot gevolg had dat ik, in het blad, precies
het tegen-deel verkondig van wat ik, in
mijn copie, schreef.
Door, zender mér, de overtuiging te uiten
dat Nederland zou protesteeren tegen den
moord op een vry volk", reikte ik mijn
ex-landgenooten een brevet uit van groot
moedige belangeloosheid, waartegen de laag
hartige baatzucht der andere naties somber
afstak.
De uitgevallen tusschen-zin over
die politie- honden het gebruik- maken
daarvan tegen een vijand", mW-benefieiënt
van de bepalingen der Conventie van Genere,
is een bestialiteit, voor de ruchtbaarheid
waarvan ik zal zorgen bewees, daaren
tegen, dat ik de Nederlanders geen haar
beter acht dan die anderen en gén dupe
ben van hun verontwaardigde protesten"
tegen buitenlandsche schelmerij.
Dat ik het pro-Finsche verontwaardigde
protest" verwacht van den
stoer-manne1 ijken Yan-Dag-tot-Dag"-schrijver spreekt
wel van zélf. Is niet de heer C. £. de
uncrowned king" en doevendansende
hoeloeboelang *; van het tegen alle
niet-Nederlandsche ongerechtigheden
verontwaardigdprotesteerende" Nederland P
Met vriendelijke dankzegging voor de
plaatsing:
De Parijsche correspondent van
De Telegraaf."
*) = Indisch voorvechter. Bed.
Men zou naar aanleiding van dezen brief
kunnen verlangen wel eens nauwkeuriger
over die politiehonden te worden ingelicht.
Indertijd hadden wjj negers, die wij zij
gedroegen zich als bloedhonden op den
vyand loslieten. Wüleven thans in de
ethische richting". Toch is waakzaamheid
van de pers zeker gewenscht.
Java verdedigd door Javanen
immoreel ?
Waar naar aanleiding van mijn artikel
in de N. E. Ct. over de verdediging van
Java met behulp van Javanen zoovele
meeningen pro en contra dat denkbeeld
worden gezegd, daar z\j het me vergund
ook een woordje mee te spreken. Het is
niet veel. Ofschoon deze polemiek door des
kundigen wordt gevoerd, waag ik het dan
ook zonder schroom me daarin te mengen, wyl
ik slechts n enkel punt wensch ter sprake te
brengen, waarover een ieder, mits redelijke
argumenten aandragende, zonder gevaar
van met een schoenmaker, bluf bij je
leest!" afgescheept te worden, het zijnekan
zeggen. Het is n.I. dit, of het denkbeeld
om Java met behulp van Javanen te laten
verdedigen immoreel moet genoemd worden,
zooals Toewan te dien aanzien van oor
deel is. '
Ik moet het uitgangspunt van mijn ver
weer in mijn artikel in de N. M. Ct. zoeken
en begin met mijn denkbeelden, daar neer
gelegd, in zér verkorten vorm hier weer
te geven. Zij komen in hoofdzaak hierop
neer: pHet defensievraagstuk der Koloniën,
in 't bijzonder van Java, zou m.i. voor een
groot deel zijn opgelost, indien de
Inlandsche bevolking de zaak der Nederlanders
tegen een eventueelen Buitenlandschen
Vijand als de hare beschouwde. Dit nu zal
verkregen kunnen worden door tweeërlei
maatregelen. In de eerste plaats door de
positie van het Javaansche element in het
leger te verbeteren en aantrekkelijker te
maken. In de tweede plaats door een maat
regel van verre strekking, welke op het
gebied van meer algemeene koloniale staat
kunde ligt en waarover ik hier niet kan
spreken zonder wüdloopig te worden". Hoe
ik me dien gewenschten toestand in Indi
voorstel P Daarvoor vergelijke men slechts
de numerieke verhouding van het militaire
tot het niet-militaire deel van de Javaan
sche bevolking met die van de overeen
komstige deelen van de bevolking in een
ander land b.v. Nederland. Dan zal ook
een leek wel kunnen besluiten, dat de toe
stand in Indiëden toets der vergelijking
niet kan doorstaan. Ik laat nog buiten be
schouwing het gehalte van de soldaten, het
besef van hun hoogen plicht het vaderland
te beschermen, een gevoelen, dat immers
met den algemeenen zedelijken,
economischen en politieken toestand zal samen
hangen. Welnu, zooals de verhouding in
Nederland is. zoo stel ik mij voor dat de
toestand in Indiëbehoort te zijn, in relatief
opzicht voor 't minst.
Gelukkig zijn we reeds zoo ver gekomen,
dat men voor het mee rendeel der menschen
den wil tot ethisch handelen in de koloniale
staatkunde als prima conditie voor het denk
beeld, door mij voorgestaan, in het breede
niet meer behoeft te betoogen. Het staat
reeds lang vast, dat men in de koloniale
staatkunde een' ethischen weg" wil opgaan,
ofschoon men het met elkaar nog niet eens
is welken P" O zeker, bij enkelen zal het
denkbeeld van rassenverbroedering" nog
stuiten op de hooghartigheid van den
overheerscher. Maar stellig is, dat de
hoogstaauden en vèrzienden die rassenverbroe
dering, of om duidelijker te zijn en om een
onlangs ingevoerden term te gebruiken
de associatie van blank en bruin" in vol
maakten toestand als het einddoel van de
koloniale verhouding beschauwen. Wanneer
men zich dus stelt op het standpunt van
degenen, die de wegneming van het begrip
overheersching in haar harden vorm"
ernstig willen, met, dat spreekt, de wel
willende medewerking der betrekkelijke
partijen: o verheer schors en overheerschten,
aan weerskanten; wanneer men voorts na
ernstige deliberatie den juisten weg zal
gevonden hebben; wanneer men, kortom:
met volle zeilen in den ethischen koers"
het wit nadert, dan zal, meen ik, in het
betrekkelijke geval van geen immoraliteit
sprake kunnen zijn. Wat toch is het geval P
Met het bovenstaande voor oogen kan men
welhaast, zonder zich al te bloot te geven,
de vergelijking van Indiëmet Nederland
verder doorvoeren. Wüblijven hier in
Nederland. Het leger en de vloot zün ver
slagen, de vijand trekt het land binnen.
Wat zal de bevolking doen P Dat is niet
vooruit te zeggen. Er zijn twee mogelijk
heden. Of zij zal in het onvermijdelijke
berusten, en dan kan zij tot de vreemde
heerschers hoogstens het schietgebedje op
zenden : ut res populi meliores facerent".
Of zy zal, wanneer het eigene bestuur zóó
uitnemend is, dat zij door niemand anders
verkiest geregeerd te worden dan door
burgers van denzelfden staat, qui res
populi meliores faciunt", om zoo te zeggen
tot den laatsten man het land verdedigen.
Of men nu dat bestuur, dat zooveel vader
landsliefde en zooveel gevoel van eigen
waarde heeft opgekweekt, immoreel moet
noemen, dat is, ik geef wel toe, een quaestie
van persoonlijke waardeering van het
ideëele.
De onzekere toekomst, waar Toewan op
doelt met te zeggen, dat zooveel tijd om
van de volksstammen van Java een natie"
te vormen ons waarschijnlijk riet meer
gelaten zal worden", omdat we snel leven
in den modernen tijd", kan geen beletsel
zyn voor Nederlander en Javaan (of
inlander, zoo het beter is een Madoerees of
Soendanees geen Javaan te noemen) om te
trachten: de koloniale verhouding tot een
ideëelen toestand te brengen, waarin z
alsdan hand aan hand gaan, niet alleen in
den strijd met wapenen, maar ook in den
strijd om het bestaan voor de volkeren. De
wetenschap toch, dat aan mijn leven elk
oogenblik op onvoorziene wij se een einde
kan komen,- weerhoudt me niet van het
najagen van mün levensideaal.
Een meening, als door Toe wan wordt geuit,
is voortgekomen uit een zedelijk bewustzijn
van het zuiverste water; maar züheef t dit
tegen, dat zij wel eens half begrepen kon wor
den, datzy een half-ontwikkelden geest onder
mijne landgenooten wel eens verderfelijke
ideeën kon ingeven. nmaal het funda
ment immoraliteit" gevonden, is het zoo
gemakkelijk daarop een heel gebouw van
valsche theorieën te bouwen. En zulks zou
het streven naar samenwerking,
wederzijdsch begrijpen en wederzijdsche waar
deering van Nederlander en Javaan in den
weg staan.
Het behoeft wel geen verder betoog, dat
men door daadwerkelijkheden, maar, met in
zicht en_ leltid, het Javaansche volk van
den ethischen geest moet doordringen. Dit
toch wordt voorop gesteld, wil men de
beide partijen, met behoud van ieders per
soonlijkheid, naar buiten uit n nheid
?doen vormen. Wanneer het zoover zal zijn
gekomen, dat het Nederland soh belang in
ladiëmetterdaad een Javaansch belang is,
dan zal wel niet zoo dwaas, als nu nog in
menig oor, klinken: Java, verdedigd door
Nederlanders en Javanen".
NOTO SOEROTO.
iet ii ie Booflstal,
Siegfried! Welk een toonbeeld van jengd
en van kracht en van frischheid !
Hoe prachtig heeft Wsgner die zonnige
verschijning get eekend; hoe heeft hu haar
toegerust met al de eigenschappen- van
jeugdigen overmoed en lustige levensvreugde!
Maar ook welk een schat van muziek, van
poëzie, van humor steekt er niet in de parti
tuur van het tweede der Nibelungendrama's.
H«e is de eerste acte v ei vu ld van heerlijke
schüderingen,zoo juist en karakteristiek aan de
natuur afgeluisterd en zoo mooi weergegeven,
zoo sober, zonder de grenzen der muziek te
forceeren, maar daarom juist zio echt. Hoe
weergaloos mooi heeft Wagner de drie figu
ren geteekend. Mime met zjjm motief van het
peinzen en zyn hamermotief. Siegfried met
z^jn klare, heldere melodieën, zoo klaar en
open als de verschijning zelve en dan
Wptan, die sedert h\j Brünnhilde die
Gottheit von der Stirn gekuist" geen rust meer
vond in het Walhall" aan de zijde van
Fricka, maar als Wanderer die Welt
durchschweifte" hoe statig klinken die
accoorden en hoe breed en plechtig steekt Wotan's
zang af vergeleken bij het gezwets van den
dwerg Mime!
Maar ook welke contrasten in het
orchestcoloriet!
Het hoogtepunt in de eerste acte wordt
wel bereikt in de beide Schmiedelieder"
van Siegfried.
Hoe frisch en origineel deze heerlijke,
kernachtige muziekstukken en hoe nieuw
doen zy thans nog, 52 jaren nadat zij gecom
poneerd zyn.
Het begin der tweede acte biedt ons
wederom een onovertroffen voorbeeld van
karakteriseerkunst. Eerst het contrast
tugschen de brutale hartstocht en demonische
wraaklust van Alberich tegenover Wotan met
diens plechtigen ernst, uitgedrukt in zijn
bieede accoorden en later, na het
Waldweben, het ku'f-duet tusschen de broeders
Alberich en Mime, die meer als gelijken
tegenover elkaar staan e.n waarbij, noch in
de dialoog, noch in de orchestratie eenig
contrait behoefde aangewend te worden.
Tusschen deze twee scènesjin vindt men
het beroemde Wald weben"; beroemd o. a.
omdat Wagner dédr de compositie van zijn
Nibelungen-drama tydelyk heeft moeten op
geven, bedacht als hy toen was dat het werk
toch nooit zon kunnen opgevoerd worden.
Eerst in 1865, toen hy de gunst van Ludwig
II van Beieren had verworven, werd de com
positie hervat.
Maar ook beroemd is het Waldweben" om
de boven vermelde eigenschappen van muzi
kale natnnrschüdering, welke men misschien
hier nog volkomener aantreft dan in de eerste
acte en die verschillenden componisten van
alle nationaliteiten tot model hebben gediend
in analoge gevallen.
Maar zeker is er geen zyn med;l nabij
ge