De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 14 oktober pagina 1

14 oktober 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEKDAMMEB A°. 1909. WEEKBLAD YOOK NEDEKLAND Oia.cL©r redactie -VSLTX IMIr. H. IP. L. "W Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOKF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inbond van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor bufie per jaar, büvooruitbetaling, » mail y 10. Ahoaderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Zondag 14 November. Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?035 .030 0.40 '. INHOUD: ?i VAST VEBEE EN VAN NABIJ: Het ,, tartaar van Amsterdam, I, door L. Simons. "-. Kroniek. Java verdedigd door Javanen ?f immoreel? door Baden M.Noto Soeroto. FE"" UltLEtON: Pfins Ito, naar Sven Hedin. K KDN8T EN LETTEREN: Muziek in de ?> Hoofdstad, door Ant Averkamp. Tb. van :"v iferwede, Thuiskomen, door Herman Rob'". bei». Journalistieke manoeuvres met den kritiek spiegel, door Herman Robbers. De misdadigers m] Homerus, door J. H. Theotophie, door W. R. Njjkerk. Berichten. VROUWENBDSRIEK: Verkiesbaarbeid van vrouwelijke Prad'hommes, door H. v. d. Moer. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. De manBen van '80 aan het woord, met portretten, door Van den Eeckbont. Het leven van mr. Jaeob van Lennep, door J. H. R., (slot.) Chriitine Poolman, met portretten, door dr. M. B. Mendés da Costa. Tentoonstelling C. M. Hammes, O. Westerman en i. H. Gouwe, in het Stedelijk Museum, door W. Steeaboff. Geor'g Henschel, met portret, , door Ant. A verkam p. Wetenschappelijke Varia: Gekleurde levende beelden, door P. tran Olet. FINAKC1EELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. S. ?- INGEZONDEN. Brieven van Oom Jodocns LVII. DAMRDBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTISN. ?miimniimiiiii IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIII Minimum Het Bestuur van Amsterdam. L Er ia vel wat Teel Schütteln .des Kopfes" bij Teel Amsterdammers, en een niet ganschelijk waardig gejammer en gefleem over het aangekondigd heengaan van Burgemeester van Leeuwen. Met dat men niet wel doet te betreuren als een in zooveel opzichten bekwaam aan voerder zija post wil gaan verlaten te weinig neigen wij Hollanders tot waar deeren om niet een ruim prijzen toe te juichen! Kaar zich aanstellen als ware het nu .om Amsterdam gedaan", toont wat krasse hoofdeloosheid en gering zelf vertrouwen der burger^, en te veellofstoezwaaien, tot knieouigens toe, spreekt ten anderen van wat verslappe ruggegraat,en maakt den dampkring wat vunzig. ' * Als, intnsschen, ten aanzien van een openbaar ambt van beteekents en invloed de toestand zóó geworden is, dat men, hoe dan ook, de zeer groote moeilijkheid moet erkennen om er werkelijk bekwame liefhebbers voor te vinden, dan mag ge constateerd worden dat er iets hapert. Wie tot nu toe over het heengaan van ?Mr. Van Leeuwen geschreven hebben, hebben zeer lang uitgeweid over de onmogelijkheid om iets tot stand te brengen in Amsterdam, vooral als gevolg van den groei der democratische ele menten in den Eaad. Een eindeloos praten over arbeidersbelangen, een ein deloos eisehen van telkens nieuwe offers ten behoeve der loontrekkenden daar is geen optornen tegen! Voor de eigenlüke belangen van Amsterdam blijft geen tijd en geen geld. , Aldus de niet ganschelijk ntendentieuse\ beschouwingen, waarover het jong ste hoofdartikel der redactie van dit blad reeds een ophelderend licht wierp. Maar het loont de moeite de gansche situatie nog eens ook van een anderen kant te bekijken. *** Dat onze Gemeentelijke machine stroef loopt, en er niet gemakkelijk mee te werken valt, is inderdaad een feit, waar over personen van zeer uiteenloopende opvattingen het eens zijn. En niet genoeg nadruk kan hier, in verband met het aftreden van mr. Van Leeuwen, gelegd worden op wat in waarheid de cardo questionis is. Het geheele stelsel der Gemeentewet, waarbij boven iet eigenlijk stadsbestuur, daf de Gemeenteraad is, geplaatst werd een van Rijkswege benoemd Hoofdman, verantwoordelijk niet aan den Baad, maar aan de Bjjksregeering; door deze belast met allerlei taakjes, die hem be langrijk in beslag nemen; autocraat in menig opzicht; hoofd en woordvoerder van een college, dat door zijn vorming slechts bij louter toeval een college zal kunnen blijken; tegelijk aanvoerder van het uitvoerend gezag en leider der be raadslagingen van den Raad, die hem te controleeren héft. En naast, half boven, half onder dat college, het stadsbesturend lichaam: de Raad; uitgesloten van mede beheer, en alleen toegelaten tot advies, later weer tot beslissing heel dit stelsel in zich zelf is in alle groote steden met moderne ontwikkeling aan het spaak loopen. En dat is geen wonder: We zijn de wet van 1851 geheel ontgroeid. Een burgermeester in ons land moet inderdaad manusje van-alles spelen" op de onmogelijkste wijs. Heeft een der burgers een bewijs van goed zedelijk ge drag noodig, de Burgemeester moet het teekenen. Heeft een ander, met het oog op zijn gaan naar het buitenland te be wijzen, dat hij zijn militiéplicht vervuld heeft, de burgemeester moet teekenen. Heeft men een krankzinnige in een ge sticht te plaatsen, ven komt hem lastig vallen om zijn goedkeuring. Voor al wat de politie raakt, is hij, als hoofd, verant woordelijk en de behandeling der politie zaken kost hem, dag in dag uit, een deel van zrjn tijd. Voor al wat de brand weer aangaat, evenzeer. Is de Gemeente te vertegenwoordigen, de taak valt op hem. Als hoofd van het alles-voorbereidend en uitvoerend college moet hu gekend worden in schier elk onderdeel van Ge meente-beheer en bedrijf. Yoor elke daad, handeling, beslissing of nalatigheid van een der leden van dat college is hij tot meeverantwoprding te roepen, en kan het zijn dat hij, in den Raad, zich inderdaad mee te verantwoorden krijgt. Althans moraliter. Een dergelijke functie (en ik heb waar lijk lang niet alles aangegeven) is nu feitelijk een onmogelijkheid. Ze is in het buitenland dan ook op verschillende wijzen gesplitst. En in ons. land is ze dan ook eigenlijk alleen nog houdbaar vbor iemand die haar onmogelijkheid erkent, en het onvermijdelijk compromis met de om standigheden aanvaardt. Natuurlijk kan dit laatste gebeuren op verschuilende wijs. Men kan, lucht hartig en gemakzuchtig, Gods water over Gods, akker laten loopen. Maar men kan ook uitgaan van de wijze waarschuwing van Sophocles tegen: Wie meent dat niemand dan hy zelf verstandig is, Dat slechts zyn tong, zy'n geest alleen de waarheid spreekt," en die ook ligt in het volksgezegde: twee kunnen meer dan n". Wel is waar heeft de moderne psychologie der menigte" de stelling bestreden en dat óók m. i. terecht dat waar velen bijeen zijn, het totaal hunner wijsheid gelijk zou wazen aan de som der individueele wijsheden. Men krijgt bij samenwerking altijd gemid delden. De knapsten en meest energieken zien zich remmen door de minst-bekwamen en de slapsten. Maar omgekeerd weten zij dezen ook met zich mee te nemen tot een wijsheid en besluitvaar digheid waartoe zij alleen niet in staat zouden zijn. Doch in dit meer gecom pliceerde leven, van personen als van openbare lichamen, is het alleen-alleszelf-doen ook den meest energieke on mogelijk; en wie het poogt, verlamt zijn eigen kracht sterker dan zelfs een samen werken met weinig bekwamen en ener gieken zou doen. Verstandig overdragen van taaksgedeelten is dan ook het groote geheim van succes. En nu hebben Bur gemeester en Wethouders, naast al hun ambtenaren, immers den geheelen Raad als aangewezen mede-hulp wanneer het werk hun te veel wordt! * * Orer de positie van de Raadscommis sie* hebben wij ook tijdens de jongste begrpotingbehandeling een kleine, geïm proviseerde, discussie gehad. Het was naar aanleiding van een voorstel van B. en W. om de beslissing over de elk jaar te herstellen bruggen" te laten aan hun college in overleg met de Raads commissie van Bijstand voor P* W. Dat voorstelletje werd uit den Raad bestreden als een overdracht van 's Raads bevoegd heden en met een beroep op het feit dat de Raadscommissie eigenlijk toch alleen mocht adviseeren; terwijl de Burgemeester die oppositie in zooverre recht gaf, als hij op zijn beurt in verzet kwam tegen een commissie die door te beslissen", de verantwoordelijkheid van het uitvoerend college zou aantasten. Ik had de discussie even op gang gebracht, doch wilde haar niet tot te groote ver houdingen op dat oogenblik aanblazen. Er wordt hier alleen aan herinnerd, omdat zij mij karakteristiek lijkt voor een aan beide zijden getoonde vrees om iets meer over te laten". En het is juist die vrees, waardoor we onzen Oemeentewagen vastwerken. Formeel, zich baseerend op de letter van onze Gemeentewet, hebben beide partijen inderdaad gelijk. Doch in de praktijk is een meer zelfstandig optreden van kleine raadscommissies" (groote commissies zijn de meest knarsende werktuigen die men zich kiezen kan), onder leiding van een lid van het college van B. en W. volkomen mogelijk en nuttig, zoowel om voor te bereiden als om te helpen afdoen en uitvoeren. Neem aan dat de commissie zus wil, en het College van B. en W. zö, dan hebben beide toch altijd nog een beroep op den Raad! Men heeft gezegd, dat het brengen van zulk een twistpunt voor den Raad de verhoudingen zou verscher pen. Doch toch niet, wanneer het geldt, een zakelijke, of principieele eindbeslis sing te vragen over iets, waarover men het niet eens werd. Als te voren vast staat dat den Raad het opperbesluit blijft, zie ik niet in waarom het inroepen van dit beroep kwaad bloed zou be hoeven te zetten", tenzij bij doordrijvende potentaten. Maar die maken töcb, door hun aard zelf, kwaad bloed, in het eind. (Slot volgt). L. SIMONS. KRONIEK. I» HET HUIS VAN DEN GEHANGENE . . . Toen de heer Bleef in een der Amsterdamsche districten werd gekozen en een kaiholiek candidaat door een abuis der stemopnemers gekozen was verklaard, hebben onder pressie der Koomsche kranten de katholieken hun candidaat bij de noodig geworden tweede verkiezing nogmaals ge steld... Dat is toen erg halerig of hebberig gevonden, en fijn was het zeker niet, tenminst niet fijn in den zin van delicaat. Ook de '.i ijd zag er» geen been in, den tegenstander op ZOO'H wijze een beentje te lichten". De bij de hoofdredactie zeer geziene Haagsche] correspondent van dit blad schrijft nu, naar aanleiding van de niettoelating van jhr. Ruys de Beerenbrouck tot de Tweede Kamer en van de noodig geworden nieuwe verkiezing in zyn district, het volgende: 4 En nu aan hit werk! Jhr. Ruys moet nu büeerste stemming met een flinke meerderheid gekozen worden. Het zal me benieuwen, of zijn tegen standers zoo onkiesch zullen zijn, om nu nog eens een tegen candidaat te stel len en wie zich eventueel voor dat spelletje zal willen leenen." Wanneer men in aanmerking neemt, dat bij het geval Sleef slechts een simpel abuis in quaestie was en dat naar aanleiding van de verkiezing in Gulpen onze ooren getuit hebben van klachten over pressie van allerlei aard . . . dan kan het slechts te meer treffen, hoe geheel veranderd d e houding van de Tijd is. "Wanneer zjj titans spreekt van onkiesch". . . hoe innig berouw moet zjj dan hebben van haar gedrag toenmaals in het geval-Sleef, toen het louter een vergissing gold! EEN PROTEST. ontvingen het hiervolgend briefje met verzoek om plaatsing: Parus, l November '09. Mijnheer de Redacteur! Mag ik even het woord om te betoogen dat ik minder onnoozel ben, dan de lezing van het door u van müaangehaalde en gecommenteerde stukje De Amsterdam mer", Zondag 31 October, Ie blz., 4e kolom, boven-aan moet doen onderstellen P Aan het slot van mijn Telegraaf '-arti kel: Ferrer in den Parijschen gemeente raad ... en nóg wat", had ik, na uit-eengezet te hebben waarom, büeen eventueele gewelddadige annexatie van Finland door Rusland, de volken van Frankrijk, Enge land en Italiëniet zouden protesteeren-tegen deze schand-daad en die van Oostenrijken Duitschland waarschijnlijk wél, geschreven: En ook Nederland, dat politie-honden uitstuurt naar Indiëom die beesten daar te gebruiken tegen den inlandschen vijand, ook Nederland zal dien moord op een vrjj volk" in verontwaardigde termen afkeuren. Mij dunkt ik lees er al een stoer- mannelijk Van-Dag-tot-Dag" over." Hél het hitr door mij onderstreepte gedeelte dezer slot- alinea is, in het Telegraaf'-artikel, wég- gevallen. Omissie die tot gevolg had dat ik, in het blad, precies het tegen-deel verkondig van wat ik, in mijn copie, schreef. Door, zender mér, de overtuiging te uiten dat Nederland zou protesteeren tegen den moord op een vry volk", reikte ik mijn ex-landgenooten een brevet uit van groot moedige belangeloosheid, waartegen de laag hartige baatzucht der andere naties somber afstak. De uitgevallen tusschen-zin over die politie- honden het gebruik- maken daarvan tegen een vijand", mW-benefieiënt van de bepalingen der Conventie van Genere, is een bestialiteit, voor de ruchtbaarheid waarvan ik zal zorgen bewees, daaren tegen, dat ik de Nederlanders geen haar beter acht dan die anderen en gén dupe ben van hun verontwaardigde protesten" tegen buitenlandsche schelmerij. Dat ik het pro-Finsche verontwaardigde protest" verwacht van den stoer-manne1 ijken Yan-Dag-tot-Dag"-schrijver spreekt wel van zélf. Is niet de heer C. £. de uncrowned king" en doevendansende hoeloeboelang *; van het tegen alle niet-Nederlandsche ongerechtigheden verontwaardigdprotesteerende" Nederland P Met vriendelijke dankzegging voor de plaatsing: De Parijsche correspondent van De Telegraaf." *) = Indisch voorvechter. Bed. Men zou naar aanleiding van dezen brief kunnen verlangen wel eens nauwkeuriger over die politiehonden te worden ingelicht. Indertijd hadden wjj negers, die wij zij gedroegen zich als bloedhonden op den vyand loslieten. Wüleven thans in de ethische richting". Toch is waakzaamheid van de pers zeker gewenscht. Java verdedigd door Javanen immoreel ? Waar naar aanleiding van mijn artikel in de N. E. Ct. over de verdediging van Java met behulp van Javanen zoovele meeningen pro en contra dat denkbeeld worden gezegd, daar z\j het me vergund ook een woordje mee te spreken. Het is niet veel. Ofschoon deze polemiek door des kundigen wordt gevoerd, waag ik het dan ook zonder schroom me daarin te mengen, wyl ik slechts n enkel punt wensch ter sprake te brengen, waarover een ieder, mits redelijke argumenten aandragende, zonder gevaar van met een schoenmaker, bluf bij je leest!" afgescheept te worden, het zijnekan zeggen. Het is n.I. dit, of het denkbeeld om Java met behulp van Javanen te laten verdedigen immoreel moet genoemd worden, zooals Toewan te dien aanzien van oor deel is. ' Ik moet het uitgangspunt van mijn ver weer in mijn artikel in de N. M. Ct. zoeken en begin met mijn denkbeelden, daar neer gelegd, in zér verkorten vorm hier weer te geven. Zij komen in hoofdzaak hierop neer: pHet defensievraagstuk der Koloniën, in 't bijzonder van Java, zou m.i. voor een groot deel zijn opgelost, indien de Inlandsche bevolking de zaak der Nederlanders tegen een eventueelen Buitenlandschen Vijand als de hare beschouwde. Dit nu zal verkregen kunnen worden door tweeërlei maatregelen. In de eerste plaats door de positie van het Javaansche element in het leger te verbeteren en aantrekkelijker te maken. In de tweede plaats door een maat regel van verre strekking, welke op het gebied van meer algemeene koloniale staat kunde ligt en waarover ik hier niet kan spreken zonder wüdloopig te worden". Hoe ik me dien gewenschten toestand in Indi voorstel P Daarvoor vergelijke men slechts de numerieke verhouding van het militaire tot het niet-militaire deel van de Javaan sche bevolking met die van de overeen komstige deelen van de bevolking in een ander land b.v. Nederland. Dan zal ook een leek wel kunnen besluiten, dat de toe stand in Indiëden toets der vergelijking niet kan doorstaan. Ik laat nog buiten be schouwing het gehalte van de soldaten, het besef van hun hoogen plicht het vaderland te beschermen, een gevoelen, dat immers met den algemeenen zedelijken, economischen en politieken toestand zal samen hangen. Welnu, zooals de verhouding in Nederland is. zoo stel ik mij voor dat de toestand in Indiëbehoort te zijn, in relatief opzicht voor 't minst. Gelukkig zijn we reeds zoo ver gekomen, dat men voor het mee rendeel der menschen den wil tot ethisch handelen in de koloniale staatkunde als prima conditie voor het denk beeld, door mij voorgestaan, in het breede niet meer behoeft te betoogen. Het staat reeds lang vast, dat men in de koloniale staatkunde een' ethischen weg" wil opgaan, ofschoon men het met elkaar nog niet eens is welken P" O zeker, bij enkelen zal het denkbeeld van rassenverbroedering" nog stuiten op de hooghartigheid van den overheerscher. Maar stellig is, dat de hoogstaauden en vèrzienden die rassenverbroe dering, of om duidelijker te zijn en om een onlangs ingevoerden term te gebruiken de associatie van blank en bruin" in vol maakten toestand als het einddoel van de koloniale verhouding beschauwen. Wanneer men zich dus stelt op het standpunt van degenen, die de wegneming van het begrip overheersching in haar harden vorm" ernstig willen, met, dat spreekt, de wel willende medewerking der betrekkelijke partijen: o verheer schors en overheerschten, aan weerskanten; wanneer men voorts na ernstige deliberatie den juisten weg zal gevonden hebben; wanneer men, kortom: met volle zeilen in den ethischen koers" het wit nadert, dan zal, meen ik, in het betrekkelijke geval van geen immoraliteit sprake kunnen zijn. Wat toch is het geval P Met het bovenstaande voor oogen kan men welhaast, zonder zich al te bloot te geven, de vergelijking van Indiëmet Nederland verder doorvoeren. Wüblijven hier in Nederland. Het leger en de vloot zün ver slagen, de vijand trekt het land binnen. Wat zal de bevolking doen P Dat is niet vooruit te zeggen. Er zijn twee mogelijk heden. Of zij zal in het onvermijdelijke berusten, en dan kan zij tot de vreemde heerschers hoogstens het schietgebedje op zenden : ut res populi meliores facerent". Of zy zal, wanneer het eigene bestuur zóó uitnemend is, dat zij door niemand anders verkiest geregeerd te worden dan door burgers van denzelfden staat, qui res populi meliores faciunt", om zoo te zeggen tot den laatsten man het land verdedigen. Of men nu dat bestuur, dat zooveel vader landsliefde en zooveel gevoel van eigen waarde heeft opgekweekt, immoreel moet noemen, dat is, ik geef wel toe, een quaestie van persoonlijke waardeering van het ideëele. De onzekere toekomst, waar Toewan op doelt met te zeggen, dat zooveel tijd om van de volksstammen van Java een natie" te vormen ons waarschijnlijk riet meer gelaten zal worden", omdat we snel leven in den modernen tijd", kan geen beletsel zyn voor Nederlander en Javaan (of inlander, zoo het beter is een Madoerees of Soendanees geen Javaan te noemen) om te trachten: de koloniale verhouding tot een ideëelen toestand te brengen, waarin z alsdan hand aan hand gaan, niet alleen in den strijd met wapenen, maar ook in den strijd om het bestaan voor de volkeren. De wetenschap toch, dat aan mijn leven elk oogenblik op onvoorziene wij se een einde kan komen,- weerhoudt me niet van het najagen van mün levensideaal. Een meening, als door Toe wan wordt geuit, is voortgekomen uit een zedelijk bewustzijn van het zuiverste water; maar züheef t dit tegen, dat zij wel eens half begrepen kon wor den, datzy een half-ontwikkelden geest onder mijne landgenooten wel eens verderfelijke ideeën kon ingeven. nmaal het funda ment immoraliteit" gevonden, is het zoo gemakkelijk daarop een heel gebouw van valsche theorieën te bouwen. En zulks zou het streven naar samenwerking, wederzijdsch begrijpen en wederzijdsche waar deering van Nederlander en Javaan in den weg staan. Het behoeft wel geen verder betoog, dat men door daadwerkelijkheden, maar, met in zicht en_ leltid, het Javaansche volk van den ethischen geest moet doordringen. Dit toch wordt voorop gesteld, wil men de beide partijen, met behoud van ieders per soonlijkheid, naar buiten uit n nheid ?doen vormen. Wanneer het zoover zal zijn gekomen, dat het Nederland soh belang in ladiëmetterdaad een Javaansch belang is, dan zal wel niet zoo dwaas, als nu nog in menig oor, klinken: Java, verdedigd door Nederlanders en Javanen". NOTO SOEROTO. iet ii ie Booflstal, Siegfried! Welk een toonbeeld van jengd en van kracht en van frischheid ! Hoe prachtig heeft Wsgner die zonnige verschijning get eekend; hoe heeft hu haar toegerust met al de eigenschappen- van jeugdigen overmoed en lustige levensvreugde! Maar ook welk een schat van muziek, van poëzie, van humor steekt er niet in de parti tuur van het tweede der Nibelungendrama's. H«e is de eerste acte v ei vu ld van heerlijke schüderingen,zoo juist en karakteristiek aan de natuur afgeluisterd en zoo mooi weergegeven, zoo sober, zonder de grenzen der muziek te forceeren, maar daarom juist zio echt. Hoe weergaloos mooi heeft Wagner de drie figu ren geteekend. Mime met zjjm motief van het peinzen en zyn hamermotief. Siegfried met z^jn klare, heldere melodieën, zoo klaar en open als de verschijning zelve en dan Wptan, die sedert h\j Brünnhilde die Gottheit von der Stirn gekuist" geen rust meer vond in het Walhall" aan de zijde van Fricka, maar als Wanderer die Welt durchschweifte" hoe statig klinken die accoorden en hoe breed en plechtig steekt Wotan's zang af vergeleken bij het gezwets van den dwerg Mime! Maar ook welke contrasten in het orchestcoloriet! Het hoogtepunt in de eerste acte wordt wel bereikt in de beide Schmiedelieder" van Siegfried. Hoe frisch en origineel deze heerlijke, kernachtige muziekstukken en hoe nieuw doen zy thans nog, 52 jaren nadat zij gecom poneerd zyn. Het begin der tweede acte biedt ons wederom een onovertroffen voorbeeld van karakteriseerkunst. Eerst het contrast tugschen de brutale hartstocht en demonische wraaklust van Alberich tegenover Wotan met diens plechtigen ernst, uitgedrukt in zijn bieede accoorden en later, na het Waldweben, het ku'f-duet tusschen de broeders Alberich en Mime, die meer als gelijken tegenover elkaar staan e.n waarbij, noch in de dialoog, noch in de orchestratie eenig contrait behoefde aangewend te worden. Tusschen deze twee scènesjin vindt men het beroemde Wald weben"; beroemd o. a. omdat Wagner dédr de compositie van zijn Nibelungen-drama tydelyk heeft moeten op geven, bedacht als hy toen was dat het werk toch nooit zon kunnen opgevoerd worden. Eerst in 1865, toen hy de gunst van Ludwig II van Beieren had verworven, werd de com positie hervat. Maar ook beroemd is het Waldweben" om de boven vermelde eigenschappen van muzi kale natnnrschüdering, welke men misschien hier nog volkomener aantreft dan in de eerste acte en die verschillenden componisten van alle nationaliteiten tot model hebben gediend in analoge gevallen. Maar zeker is er geen zyn med;l nabij ge

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl