Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOO R NE DERL AN D.
No. 1G90
Frederik van Eeden. Jengdportret.
De mannen van '80 aan het woord.
Gesprekken met Nederlandsche
, Letterkundigen,
naverteld door B. D'(~)LIVEIKA JR. Uitg.
Wereldbibliotheek z. j.
Ik ben bepaald vermoeid van de vele
bezoeken, die ik achterelkaar heb afge
legd. Ik heb met den heer d'Oliveira
hedenavond zeven Letterkundigen thuis
getroffen, en hoezeer ik ook vervuld ben
van de eere der ontmoeting, moet ik
ook zeggen dat ik vermoeid ben, zeer
vermoeid.
Er zit een wijze les hierin: Men moet
niet zeven letterkundigen ieder apart en
na elkander spreken op nen avond.
Wat heeft my echter bezield deze
interviews den een na den ander te door
lezen, inplaats van ze elk op zijn beurt
te raadplegen, elk op zijn beurt te
doorSroeven, zooals ik toch óók had kunnen
Oen? Waarom heb ik er bij slot van
rekening mee gehandeld, als de jongens
doen met de romans van Aimard, die ze
koortsachtig ten einde toe lezen perinde
cadaver zou -men in dit geval kunnen
zeggen l bij een verstolen hachtlicht,
waarom heb ik die mannen van '80"
verslonden als simpele
Sherlock-Holmesverhalen?
Dat komt omdat deieer d'Oliveira een
zeer goed, een zeer uitnemend reporter
is, aan ;wiea wij zijn. hooggestemde in
leiding ';v* eau aweliende rivier gaarne
op der hoffelijkste wijze cadeau doen. Hij
zegt zelf mét bet- volste recht, dat zrjn
opstellen aanspraak maken op den roep
Van groote nauwkeurigheid en onpar
tijdigheid". Men gevoelt, dat het hem
werkelijk om de zaak" te doen is. En
waar n\j, zelf verdekt opgesteld, de
schrijvers in hun milieu, door hun woor
denkeus, door hun stijl van spreken
teekent, zijn de schetsen in 't algemeen
aardig van raakheid". Maar het zijn
schetsen. Het zijn niét naar de zeven
beschreven persoonlijkheden bezonken
studiën, waarop men na de inleiding
zoo'n beetje wachtte. In de Fransche
dagbladen vindt men vaak interviews
als deze, even uitstekend van gevatheid,
en van levendige n toch ingehouden
mededeeling. Daarmee is óók een com
pliment bedoeld.
* *
... ? *
. . Wilt ge Van Deyssel hooren spreken ?
d'Oliveira treft den toon :
Ik ben van een familie van auteurs.
Ik zag mijn. vader altijd schrijven, en
toen ben ik het ook maar gaan probeeren.
En toen was er.... wacht eens, in welk
jaar was dat?... in '79 of '80 zoowat,
toen verscheen er.... U moet weten,
mijn vader had een tijdschrift: De Dietsche
Warande.... en ik had veel Pransohe
auteurs gelezen.... En toen kwam er in
'n ander tijdschrift een artikel voor van
"dr. Schaepman; tegen Victor Hugo was
dat gesteld. Ik was toen zestien jaar...
ik voelde mij juist een groot bewonderaar
van Hugo.... Toen voelde ik mij ge
roepen, om daar een lang artikel tegen
in te gaan schrijven: De eer der Fran
sche meesters". Bij die gelegenheid bracht
ik ook den naam Yan Deyssel in de
wereld. Mijn artikel lokte heel wat pole
miek uit; niemand wist van wien het
was en de grappigste veronderstellingen
liepen daarover. Ik was toen nog heel
jong feitelijk, en aan mij dacht niemand.
Op mijn verdediging kwam natuurlijk
weer een antwoord; de zaak trok de
aandacht van de pers, tijdschriftartikelen
en brochures werden geschreven en de
geschiedenis heeft wel een jaar geduurd.
Dat was een aardig debuut... ja...
opdat sommige menschen dachten, dat
mijn vader het was... e a daardoor werd
.er meer werk van gemaakt dan anders
misschien wel het geval zou geweest
Die Dietsche Warande had maar heel
weinig abonné's en verscheen niet eens
[op 'gezette tijden. Nu, als er dan eens
'wat *bizonders in stond, dan had mijn
'vader het gedaan, dachten de menschen.
,Die dr. Schaepman heeft in sommige van
zijn artikelen alleraardigste beelden ge
bruikt. Zoo wist hij b.v. te vertellen,
dat ik den pauwstaart van mijn ijdele
belezenheid had uitgezet" en toen ik mij
over Bossuet, u weet: de zeventiend'
eeuwache Fransche prediker, toen ik mij
daar , in minder prijzende woorden over
Willem Kloos. Kaar een eta van W. Witaén.
had uitgelaten,
schreef hij, dat ik
het hondje speel
de tegen monu
menten".
Nu, dat is toen
altijd zoo door blij
ven gaan. De men
schen vonden mijn
schrijverij blijkbaar
heel, aardig en
ik werd verschrik
kelijk hoogmoedig.
't Zal dan wel je
roeping zijn en zoo
moet het maar blij
ven", dacht ik."
Zoo hoort ge den
kunstenaar praten.
De heer d'Oliveira
schijnt soms te heb
ben
gestenografeerd. Maar er hoort
meer journalistiek
flair toe dan
stenografenkennis, om
zoo zuiver de locale
kleur van,.. den
persoon te bewaren.
De beleefde ge
meenzaamheid
waarmee Van Deyssel afdaalt tot een stijl
voor zeer bewuste bakvisschen, tot een
coquette hoe-vindt-u-dat"-stijl, is, zonder
moeite zou 't^chijnen, bewaard gebleven.
Lees nu ineens het hitsige toontje, waar
mee Van Eeden inzet, als hem de vraag
wordt gedaan of de aard van de nieu
were poëzie niet meebrengt, dat de
dichter individualistisch moet zijn":
Ik geef toe", zegt hjj, een individu
met de eigenschappen van Kloos móet
zoo staan tegenover de buitenwereld.
Maar de invloed van dat individu heeft
de groep gemaakt. Als Perk had blijven
leven, 'die meer was een idealistisch
man in Schiller's zin, dan waren de
gebeurtenissen misschien heel anders
geloopen. Dat karakter van te zijn zeer
kieskeurig, eclectisch, van zich zelf te
beschouwen als uitverkoren, van zich
zelve te stellen als een kleine groep be
genadigden tegenover de groote domme
bende, van te. gelooven, dat men de
schoonheid in pacht had, dat ging uit
van Kloos."
Een nuance nietwaar? Maar het is
getroffen. Of hoor hier Van Eeden als
moralist. In eens zakt de toon:
Ja, mijn oogen zijn eerst langzamer
hand opengegaan voor de verschillen
tusschen hen (de overige Nieuwe Gidsers)
en mij. Ik wil graag toegeven, dat ik
blind ben geweest voor veel slechts in
hen. Ik heb ze altijd edelmoediger be
handeld dan zij mij. Maar het is van
begin af mijn fout geweest, dat ik eerst
het goede zag in de menschen, en eerst
veel later het kwade. Nu ik mijn leven
overdenk, begrijp ik niet, hoe ik het
zoo lang heb kunnen stellen met ze".
En nu Netscher b.v., letterkundige
journalist-politieker. Een artiest moet
midden in het leven staan, zegt hij. Hoe
drukker je 't hebt hoe frisscher je im
pressies blij ven l Alle groote mannen
stonden midden in 't leven.
En.... (Netscher's sterke hand streek
driftig een lucifertje af) en binnenkort
moet ik weer de boer op voor de ver
kiezingen. . Altijd te doen.. altijd bezig
heden. Dat moet. Dat heb ik nood)?.
Voor de zuiverheid van je visie is 't
noodzakelijk dat je je op ander gebied
beweegt; voor tie frischheid vap je
imEressie. Myn werkkring in de gemeente
rengt mij met een massa menschen in
aanraking, in allerlei omstandigheden
waarin je ze niet ontmoet als je gewoon
burger bent.
En nu meneer ben ik uitgepraat. Wat
zou u zeggen van een groote wandeling?
Alles staat in de rijp.. 't is weer om
van te watertanden, hier aan den voet
van 't duin. Aangenomen ? Vooruit dan
maar.. Denk er om, ik heb lange beenen.
Toen Querido hier was heb ik 'm
doodgeloopen, z'n tong hing 'm uit z'n mond.
Durft u 't er op wagen ?"
* *
*
Vraaggesprekken heeft de heer d'Oli
veira gehouden met Van Deyesel, Kloos,
Verwey, Van Eeden, Netscher, Marcellus
Emants en Vermeylen. Hoe zie ik in
K. J. L. Alberdingk Thqm.
(Lodewyk van Deyssel).
heeren zoo
ineens de vijf zin
tuigen gemateriali
seerd ? Van Deyssel
het ge voel, Kloos de
smaak, Verwey het
gezicht, Emants het
gehoor, Netscher de
reuk. Geef Vermey
len geen naam
onzen
Zuid-Nederlandschen gast
en noem Van Eeden
het Gemoed, het
Hart, of de Ethica.
Het is een tuil,
dit boekske van
d'Oliveira. Heel wat
streepen heb ik in
marginegQz&t. Leer
zame, fijne opmer
kingen van den
.eerstgenoemde en
"zijn geestige levens
wijsheid zijn er te
vinden. Van Eeden,
na den journalist
verwelkomd te heb
ben op deze onop
gesmukte wijze: Ik
'".?* heb daarnet een
zoon gekregen, en 'oyjermorgen vertrek ik
naar Amerika", vertelt , tusschen talrijke
spreekbuis-gesprekken fn, wezenlijk be
langrijke dingen over onze Litteratuur.
Emants is wellicHt nog het gelukkigst
getroffen. Ook zijn ongelukkige stam
ming ! Welk een bezoek r typeerend voor
Emants1 tijd! De bolheid van het patri
ciërshuis, de schoft wburgtrappen", de
koude versieringen' in de wachtkamer"',
en dan die bekentenissen van den kunste
naar, kindertjes konden het zijn van zijn
Nagelaten Bekentenis" o welk een
bodemlooze, leege .verlatenheid,
kurkdroog voorgedragen: Ten slotte zie ik
alle idealen misloopen. . . . En het eind
van alle leven moet flus zijn : het inzicht
dat onmogelijk te bereiken is eenig batig
saldo in geluk. Daargelaten natuurlijk
de quaestie of we niet voor die tijd in
de ijs-periode zijn overgegaan en alle
maal bevroren zijn. Want dat kan ook."
Meen niet, dat hier een sprankel ironie
de ijselijkheid van de opinie een glans
van warmte zou geven!
Nog dit fragment:
Ik heb me dikwijls afgevraagd of
het uit maatschappij-oogpunt misschien
niet beter was dat er heelemaal geen
literatuur bestond. Ik weet niet of 't
lezen van romans de menschen wel goed
doet. Ik heb ook tfooit iets gezien van
de veredelende invloed van de kunst,
waar de menschen het soms over hebben.
Is een kunstenaar dan zoo'n nobel mensen ?
daar heb ik nooit iets van kunnen zien.
Ik stel de kunstenaar volstrekt niet
hoog mij zelf er bij".
Het is niettemin met sympathie, dat
men den eerlijken werker aanhoort.
Nergens vindt men de eer lykheid zuiver
der dan by den kunstenaar. Zoo is ieder
kunstenaar, al staat hij u nog zoo veraf,
beminnenswaard.
De twee, die meer hebben gedaan dan
eenige opinies welwillend aan hun be
zoeker mede te deelen, zijn Verwey
geweest en Vermeylen.
Verwey, als terughoudend geteekend,
komt ten slotte goed los: Voor mij
vertegenwoordigt die Nieuwe
Gids"beweging maar een jaar of wat uit mijn
jeugd en niet meer. Zij vormt maar een
heel klein stukje van mijn ontwikkeling,
en daarna komt een groot aantal jaren,
die voor mij veel belangrijker zijn.
De Nieuwe Gids," gaat hij verder,
bracht in hoofdzaak een kunst van
gevoelsopwelling en indruk, evenwydig
loopend met het impressionisme in de
schilderkunst.
Er begon echter verlangen 1e komen
naar een zekere bezenkenheid,
naar meer innerlijk leven. Dat heeft
Diepenbrock van katholiek standpunt uit
belicht.
Samen met Van Deyssel kwam ik toen
tot da oprichting van het
Tweemaandelijksch Tijdschrift. Het doel was : te
zoeken naar een kunst van meerdere
bezonkenheid, maar waaraan poëzie en
Albert Verwey. Jengdportret.
naturalistische waarneming (gelijkelijk
deel hadden".
H en streven wenschte men naar inner
lijke poëzie. Mijn tijdschrift", vervolgde
de redacteur van Da Beweging", richt
zich volstrekt niet tegen het naturalisme
op zich zelf, dat houd ik voor iets,
dat altijd terug moet komen, en er ook
altijd is, voor zoover geen enkele kunst
kan leven zonder natuurbeschouwing.
Maar op het sensitivistische in de roman
kunst wilde ik laten volgen een poging,
om het innerlijke sterker tot uiting te
brengen.
Ook in het naar voren dringen van
het constructieve element in de archi
tectuur, en hier heb ik het werk van
Berlage op het oog, zie ik een dergelijk
verschijnsel. Ook in de latere schilderijen
van Verster. Daar wordt niet meer weer
gegeven de aandoening, die de schilder
kreeg van de werkelijkheid, ook niet
meer de gevoelsontroering, die hij ervan
kreeg, maar hij maakt van het voorwerp,
dat hij buiten zich zag: een innerlijk
bezit, in een licht van zich zelf gezet,
en waar hij zijn geest in uitdrukt. Dat
tot uiting komen van het georganiseerde
innerlijk lijkt mij het kenmerkende van
de laatste jaren en daarmede houdt,
volgens mijn opvatting, ook het meer
3accentueerde optreden van professor
olland verband."
Verwey zoekt naar een
nationaalHollandschen stijl". Daarmede|is niet be
doeld een persoonlijke stijl"; het komt
er op aan in een werk iets vast te leg
gen, dat in staat is een tijd te ken
merken in tegenstelling tot vroegere en
latere tijdperken".
Ook Vermeylen heeft voor deze ge
legenheid iets van een programma"
willen doen zien. Hij legt er den nadruk
op, hoe de Vlaamse hèLetterkundige be
weging wel blijde was met de sympathie
uit het Noorden (het eerst 'door Willem
Kloos geuit) maar hoe zij in den grond
anders, namelijk maatschappelijk was,
en hoe zij zoo moest worden.
Ons literair streven ging samen met
een sociaal streven; wij onderscheidden
die twee wel, maar zijn er nooit goed
toe kunnen komen, ze radicaal van
elkander te scheiden. Dat is ook hier
door verklaard, dat het leven van onze
literatuur om zoo te zeggen afhing van
het Nederlandsen, van de rechten van
onze taal".
Zoo is dit goed geïllustreerde boekje
dat vol aardige trekjes staat, vol van
wetenswaardigs óók. Het is geen stan
daardwerk geworden. Neen! Maar het
is zeer actueel en ik raad u na rijp be
raad aan het toch maar liever te lezen
dan de Sherlock-Holmes-verhalen, waar
mee ik het daarstraks zoo oneerbiediglijk
parallel zette.
VAN DEN EECKHOUT.
Het leven van
mr. Jacob van Lennep
door jhr. dr. M. F. VAN LENNEP.
(Slotj.
De grootste reden, dat Mr. Jacob van
Lennep niet weder als kamerlid herko
zen werd, ligt in de uitga re zijner
Tafereelen uit de geschiedenis des Vader
lands, tot nut van groot en klein;
vermakelyk voorgesteld door Mr. J.v.LennepenCie.
Over de bespotting (?) der helden van
eigen land was men verontwaardigd.
Mr. J. v. L. begreep er zelf niets van,
de vierregelige versjes die hij op voor
vallen of beroemde personen der
Vaderlandsche geschiedenis gemaakt had, waren
grappig, maar onschuldig, en de
teekeningen er door zijn vriend Jhr. W. van
Loon bij gemaakt, hadden hem doen lachen
zooals de Goden bij Homerus nooit ge
daan hadden", en tevens het talent doen
bewonderen, dat, nu eens de bevaUigste
kompositiën op 't papier had
nedergeworpen, dan weder aan figuren, de stijve
Middeleen wsehe vormen of zelfs de houten
kermispoppen nabootsende, een kracht,
een juistheid van uitdrukking en een
waarheid had weten te geven, hoedanige
maar zeldzaam in de meest uitvoerige
werken van beroem de kunsten aars worden
gevonden.
Mr. J. v. L. had het bij velen voor
goed verbruid; de nationale eer had
hij bespot,... verweten ? zij hem in hun
kortzichtigheid.
Een zijner beste vrienden, Mr. A.
Veder, schreef hem: dat het onhandig
was, want dat de Nederlandsche Natie
geen bespotting harer geschiedenis duldde.
Doet men dat aan de Joodsche geschie
denis", o, vader Abraham!" etc. of
de Romeinsche, zooals Fokke Simonsz,
a la bonne heure, maar de Nederland
sche leeuw (sic) laat zich niet straffeloos
bespotten.
Professor .Dr. W. Hecker nam Van
Lennep's scherts met de geschiedenis
van het vaderland al heel hoog op, en
smeedde een strafdicht, dat de vrienden (!)
in de buurt van de buitenplaats der Van
Lenneppen: Het huis te Manpad, te
Bennebroek. Hillegom en Heemstede
ventten en druk verkochten, en ook te
Bloemendaal en Zandvoort.
Vier mannen van naam en rang hadden
zich vereenigd met Prof. Hecker om
Mr. J. v. L. openlijk aan de kaak te
stellen. Vier honderd exemplaren van
Prof. Hecker's strafdicht waren gezonden
aan hen, die Mr. J. v. L. voor de Kamer
gekozen hadden. Dit schreef hem iemand
die te Bennebroek woonde en zich H.
W. T. toekende en tot naschrift gaf:
Vraag mijn naam in de Haarlemmer
Courant, en ik zal die u geven, maar
openlijk, met geene toelichtingen. Gij
durft dat niet!!! .
De schrijver had den brief aldus ge
adresseerd: Aan Mr. J. v. Lennep Lid
(dat God het verhoed Haddel) van de
Vaderlandsche Vertegenwoordiging
'sGravenhaye.
Gaf Mr. J. v. L. ook eene verant
woording in 't licht en spoedig daarna
een Vaderlandsche geschiedenis" door
hém-zelf de brave" genoemd, de on
schuldige spot bleef men hem als misdaad
aanrekenen.
Bij de eerstvolgende Kamerverkiezing
stelden de kiezers in het district-Steen wij k
den heer Mr. Duymaer van Twist tegen
over hem. Gelijk te voorzien was, werd
Mr. J. v. L. niet herkozen, zijn
tegencandidaat trok het lot.
De Schoolmeester" (G. v. d. Linde),
die in de dagen der verkiezingen toe
vallig te Rotterdam was, condoleerde zijn
vriend, Mr. J. van Lennep, op zijne
eigene wijs.
Ik dacht", schrijft ,hij, u in 's Hage
aan mijn zwarte rok te gaan drukken,
doch ik hoor, dat gij van een Huygens
een Palameed zijt geworden en dus nu
niet naar 's Hage gaat."
Die zorgt en zwoegt en draaft en plaagt
[en drinkt en eet,
Ten oorbaar van bet graaaw Keen tyd heeft
[dat hy zweet,
Zal op zijn neus in 't eind zjjn oog gevestigd
[vinden
En zoo hy' nagela heeft, die nagela zelfs
[verslinden.
Na dien tijd heeft Mr. J. v. Lennep
geen lust meer gevoeld zich candidaat
te stellen als lid voor de Tweede Kamer.
Bij zijne candidaatstelling voor den
Amsterdamschen gemeenteraad deed hij een
zelfde droeve ervaring op. Velen keerde
zich tegen hem, en er werd een fel
schotschrift tegen hem verspreid. Thans
eerst weet men, dat dr. P. J. Heye er
de schrijver van was.
Zelfs de oude vrienden van de chique
Club, bijeenkomende in de groote zaal
van het Muntgesouw, waar Mr. Jacob
v. Lennep vroeger placht te komen om
later zijn sociëteit in Concordia" te
zoeken, werkten hem tegen.
Toen dichtte hij, de Rijksadvokaat,
zich boven alles en allen stellende dit
luimige vers.
De Heeren van de Mnnt
aan Mr. J. v. L.
Wij hebben je reeda van je kindsheid gekend :
Wij vonden je ateeda een pleizierigen vent:
Wy verzochten tnekaêr te dineeren;
Wij hebben te saam whiat en hombregespeeld,
Op znenigen tbéons te samen verveeld:
Wij zijn vogela van eender veeren.
Maar
Toch wordje nooit onze kandidaat,
Rgka-Advocaat l
Want je loopt goma met een burnoaa op straat,
Een ding, waar geen van ona ooit mee gaat,
En dat je bijster onfatsoenlijk staat.
Je hebt al tyd en van jongs af aan,
Je beat voor ona Amsterdam gedaan
In menig verveelend oflcie :
En al kreeg je doorgaans stank voor dank,
Toch bleef je volharden, je leven lang,
Alty'd nog met d'eigenste ambitie.
Maar ...... enz.
Je leverde ona water, zoo zuiver ala frisch,
En dat voor den burger een weldaad ig.
Erkentnia is d' eerste der plichten :
En hebben we uw plan ook bespot in der tijd,
We zullen er jou, als je ad-pa tres zy't,
Een marmeren eerzuil voor stichten.
Maar enz.
Je hebt nooit gedraaid in je politiek;
Eo,maakte Acht-en-Veertig ona angatig en ziek,
Jy durfde wel schryven en hand'len:
Ja zelfs, by den oploop van 't Maartach gespuis,
Toen ging jij wy bleven voorzichtig thuis
Met je vrouw en dochter uit wandelen.
Maar enz.
Je haalde toen trouw, al viel het wat zuur,
Voor onze partij de kastanjes van 'c vuur,
Niet zonder de handen te zengen;
We lieten je toen 'c speet ona zeer in den
brand,
En gingen op 't outer van 't Vaderland
Deemoedig onze offertjens brengen.
Maar
Toch wordje nooit onze kandidaat,
Rjjka-Advocaat!
Want je loopt soms met een burnoua op atraat,
Een ding, waar geen van ona ooit mee gaat,
En dat bijster onfatsoenlijk staat.
Hiermede eindige het vestigen der
aandacht op Het Leven van Mr. Jacob
van Lennep", een werk, voor 't welk
Nederland den samensteller Jonkh. Dr.
M. F. van Lennep dankbaar mag zijn.
J. H. R.