De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 14 oktober pagina 6

14 oktober 1909 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOO R NE DERL AN D. No. 1G90 Frederik van Eeden. Jengdportret. De mannen van '80 aan het woord. Gesprekken met Nederlandsche , Letterkundigen, naverteld door B. D'(~)LIVEIKA JR. Uitg. Wereldbibliotheek z. j. Ik ben bepaald vermoeid van de vele bezoeken, die ik achterelkaar heb afge legd. Ik heb met den heer d'Oliveira hedenavond zeven Letterkundigen thuis getroffen, en hoezeer ik ook vervuld ben van de eere der ontmoeting, moet ik ook zeggen dat ik vermoeid ben, zeer vermoeid. Er zit een wijze les hierin: Men moet niet zeven letterkundigen ieder apart en na elkander spreken op nen avond. Wat heeft my echter bezield deze interviews den een na den ander te door lezen, inplaats van ze elk op zijn beurt te raadplegen, elk op zijn beurt te doorSroeven, zooals ik toch óók had kunnen Oen? Waarom heb ik er bij slot van rekening mee gehandeld, als de jongens doen met de romans van Aimard, die ze koortsachtig ten einde toe lezen perinde cadaver zou -men in dit geval kunnen zeggen l bij een verstolen hachtlicht, waarom heb ik die mannen van '80" verslonden als simpele Sherlock-Holmesverhalen? Dat komt omdat deieer d'Oliveira een zeer goed, een zeer uitnemend reporter is, aan ;wiea wij zijn. hooggestemde in leiding ';v* eau aweliende rivier gaarne op der hoffelijkste wijze cadeau doen. Hij zegt zelf mét bet- volste recht, dat zrjn opstellen aanspraak maken op den roep Van groote nauwkeurigheid en onpar tijdigheid". Men gevoelt, dat het hem werkelijk om de zaak" te doen is. En waar n\j, zelf verdekt opgesteld, de schrijvers in hun milieu, door hun woor denkeus, door hun stijl van spreken teekent, zijn de schetsen in 't algemeen aardig van raakheid". Maar het zijn schetsen. Het zijn niét naar de zeven beschreven persoonlijkheden bezonken studiën, waarop men na de inleiding zoo'n beetje wachtte. In de Fransche dagbladen vindt men vaak interviews als deze, even uitstekend van gevatheid, en van levendige n toch ingehouden mededeeling. Daarmee is óók een com pliment bedoeld. * * ... ? * . . Wilt ge Van Deyssel hooren spreken ? d'Oliveira treft den toon : Ik ben van een familie van auteurs. Ik zag mijn. vader altijd schrijven, en toen ben ik het ook maar gaan probeeren. En toen was er.... wacht eens, in welk jaar was dat?... in '79 of '80 zoowat, toen verscheen er.... U moet weten, mijn vader had een tijdschrift: De Dietsche Warande.... en ik had veel Pransohe auteurs gelezen.... En toen kwam er in 'n ander tijdschrift een artikel voor van "dr. Schaepman; tegen Victor Hugo was dat gesteld. Ik was toen zestien jaar... ik voelde mij juist een groot bewonderaar van Hugo.... Toen voelde ik mij ge roepen, om daar een lang artikel tegen in te gaan schrijven: De eer der Fran sche meesters". Bij die gelegenheid bracht ik ook den naam Yan Deyssel in de wereld. Mijn artikel lokte heel wat pole miek uit; niemand wist van wien het was en de grappigste veronderstellingen liepen daarover. Ik was toen nog heel jong feitelijk, en aan mij dacht niemand. Op mijn verdediging kwam natuurlijk weer een antwoord; de zaak trok de aandacht van de pers, tijdschriftartikelen en brochures werden geschreven en de geschiedenis heeft wel een jaar geduurd. Dat was een aardig debuut... ja... opdat sommige menschen dachten, dat mijn vader het was... e a daardoor werd .er meer werk van gemaakt dan anders misschien wel het geval zou geweest Die Dietsche Warande had maar heel weinig abonné's en verscheen niet eens [op 'gezette tijden. Nu, als er dan eens 'wat *bizonders in stond, dan had mijn 'vader het gedaan, dachten de menschen. ,Die dr. Schaepman heeft in sommige van zijn artikelen alleraardigste beelden ge bruikt. Zoo wist hij b.v. te vertellen, dat ik den pauwstaart van mijn ijdele belezenheid had uitgezet" en toen ik mij over Bossuet, u weet: de zeventiend' eeuwache Fransche prediker, toen ik mij daar , in minder prijzende woorden over Willem Kloos. Kaar een eta van W. Witaén. had uitgelaten, schreef hij, dat ik het hondje speel de tegen monu menten". Nu, dat is toen altijd zoo door blij ven gaan. De men schen vonden mijn schrijverij blijkbaar heel, aardig en ik werd verschrik kelijk hoogmoedig. 't Zal dan wel je roeping zijn en zoo moet het maar blij ven", dacht ik." Zoo hoort ge den kunstenaar praten. De heer d'Oliveira schijnt soms te heb ben gestenografeerd. Maar er hoort meer journalistiek flair toe dan stenografenkennis, om zoo zuiver de locale kleur van,.. den persoon te bewaren. De beleefde ge meenzaamheid waarmee Van Deyssel afdaalt tot een stijl voor zeer bewuste bakvisschen, tot een coquette hoe-vindt-u-dat"-stijl, is, zonder moeite zou 't^chijnen, bewaard gebleven. Lees nu ineens het hitsige toontje, waar mee Van Eeden inzet, als hem de vraag wordt gedaan of de aard van de nieu were poëzie niet meebrengt, dat de dichter individualistisch moet zijn": Ik geef toe", zegt hjj, een individu met de eigenschappen van Kloos móet zoo staan tegenover de buitenwereld. Maar de invloed van dat individu heeft de groep gemaakt. Als Perk had blijven leven, 'die meer was een idealistisch man in Schiller's zin, dan waren de gebeurtenissen misschien heel anders geloopen. Dat karakter van te zijn zeer kieskeurig, eclectisch, van zich zelf te beschouwen als uitverkoren, van zich zelve te stellen als een kleine groep be genadigden tegenover de groote domme bende, van te. gelooven, dat men de schoonheid in pacht had, dat ging uit van Kloos." Een nuance nietwaar? Maar het is getroffen. Of hoor hier Van Eeden als moralist. In eens zakt de toon: Ja, mijn oogen zijn eerst langzamer hand opengegaan voor de verschillen tusschen hen (de overige Nieuwe Gidsers) en mij. Ik wil graag toegeven, dat ik blind ben geweest voor veel slechts in hen. Ik heb ze altijd edelmoediger be handeld dan zij mij. Maar het is van begin af mijn fout geweest, dat ik eerst het goede zag in de menschen, en eerst veel later het kwade. Nu ik mijn leven overdenk, begrijp ik niet, hoe ik het zoo lang heb kunnen stellen met ze". En nu Netscher b.v., letterkundige journalist-politieker. Een artiest moet midden in het leven staan, zegt hij. Hoe drukker je 't hebt hoe frisscher je im pressies blij ven l Alle groote mannen stonden midden in 't leven. En.... (Netscher's sterke hand streek driftig een lucifertje af) en binnenkort moet ik weer de boer op voor de ver kiezingen. . Altijd te doen.. altijd bezig heden. Dat moet. Dat heb ik nood)?. Voor de zuiverheid van je visie is 't noodzakelijk dat je je op ander gebied beweegt; voor tie frischheid vap je imEressie. Myn werkkring in de gemeente rengt mij met een massa menschen in aanraking, in allerlei omstandigheden waarin je ze niet ontmoet als je gewoon burger bent. En nu meneer ben ik uitgepraat. Wat zou u zeggen van een groote wandeling? Alles staat in de rijp.. 't is weer om van te watertanden, hier aan den voet van 't duin. Aangenomen ? Vooruit dan maar.. Denk er om, ik heb lange beenen. Toen Querido hier was heb ik 'm doodgeloopen, z'n tong hing 'm uit z'n mond. Durft u 't er op wagen ?" * * * Vraaggesprekken heeft de heer d'Oli veira gehouden met Van Deyesel, Kloos, Verwey, Van Eeden, Netscher, Marcellus Emants en Vermeylen. Hoe zie ik in K. J. L. Alberdingk Thqm. (Lodewyk van Deyssel). heeren zoo ineens de vijf zin tuigen gemateriali seerd ? Van Deyssel het ge voel, Kloos de smaak, Verwey het gezicht, Emants het gehoor, Netscher de reuk. Geef Vermey len geen naam onzen Zuid-Nederlandschen gast en noem Van Eeden het Gemoed, het Hart, of de Ethica. Het is een tuil, dit boekske van d'Oliveira. Heel wat streepen heb ik in marginegQz&t. Leer zame, fijne opmer kingen van den .eerstgenoemde en "zijn geestige levens wijsheid zijn er te vinden. Van Eeden, na den journalist verwelkomd te heb ben op deze onop gesmukte wijze: Ik '".?* heb daarnet een zoon gekregen, en 'oyjermorgen vertrek ik naar Amerika", vertelt , tusschen talrijke spreekbuis-gesprekken fn, wezenlijk be langrijke dingen over onze Litteratuur. Emants is wellicHt nog het gelukkigst getroffen. Ook zijn ongelukkige stam ming ! Welk een bezoek r typeerend voor Emants1 tijd! De bolheid van het patri ciërshuis, de schoft wburgtrappen", de koude versieringen' in de wachtkamer"', en dan die bekentenissen van den kunste naar, kindertjes konden het zijn van zijn Nagelaten Bekentenis" o welk een bodemlooze, leege .verlatenheid, kurkdroog voorgedragen: Ten slotte zie ik alle idealen misloopen. . . . En het eind van alle leven moet flus zijn : het inzicht dat onmogelijk te bereiken is eenig batig saldo in geluk. Daargelaten natuurlijk de quaestie of we niet voor die tijd in de ijs-periode zijn overgegaan en alle maal bevroren zijn. Want dat kan ook." Meen niet, dat hier een sprankel ironie de ijselijkheid van de opinie een glans van warmte zou geven! Nog dit fragment: Ik heb me dikwijls afgevraagd of het uit maatschappij-oogpunt misschien niet beter was dat er heelemaal geen literatuur bestond. Ik weet niet of 't lezen van romans de menschen wel goed doet. Ik heb ook tfooit iets gezien van de veredelende invloed van de kunst, waar de menschen het soms over hebben. Is een kunstenaar dan zoo'n nobel mensen ? daar heb ik nooit iets van kunnen zien. Ik stel de kunstenaar volstrekt niet hoog mij zelf er bij". Het is niettemin met sympathie, dat men den eerlijken werker aanhoort. Nergens vindt men de eer lykheid zuiver der dan by den kunstenaar. Zoo is ieder kunstenaar, al staat hij u nog zoo veraf, beminnenswaard. De twee, die meer hebben gedaan dan eenige opinies welwillend aan hun be zoeker mede te deelen, zijn Verwey geweest en Vermeylen. Verwey, als terughoudend geteekend, komt ten slotte goed los: Voor mij vertegenwoordigt die Nieuwe Gids"beweging maar een jaar of wat uit mijn jeugd en niet meer. Zij vormt maar een heel klein stukje van mijn ontwikkeling, en daarna komt een groot aantal jaren, die voor mij veel belangrijker zijn. De Nieuwe Gids," gaat hij verder, bracht in hoofdzaak een kunst van gevoelsopwelling en indruk, evenwydig loopend met het impressionisme in de schilderkunst. Er begon echter verlangen 1e komen naar een zekere bezenkenheid, naar meer innerlijk leven. Dat heeft Diepenbrock van katholiek standpunt uit belicht. Samen met Van Deyssel kwam ik toen tot da oprichting van het Tweemaandelijksch Tijdschrift. Het doel was : te zoeken naar een kunst van meerdere bezonkenheid, maar waaraan poëzie en Albert Verwey. Jengdportret. naturalistische waarneming (gelijkelijk deel hadden". H en streven wenschte men naar inner lijke poëzie. Mijn tijdschrift", vervolgde de redacteur van Da Beweging", richt zich volstrekt niet tegen het naturalisme op zich zelf, dat houd ik voor iets, dat altijd terug moet komen, en er ook altijd is, voor zoover geen enkele kunst kan leven zonder natuurbeschouwing. Maar op het sensitivistische in de roman kunst wilde ik laten volgen een poging, om het innerlijke sterker tot uiting te brengen. Ook in het naar voren dringen van het constructieve element in de archi tectuur, en hier heb ik het werk van Berlage op het oog, zie ik een dergelijk verschijnsel. Ook in de latere schilderijen van Verster. Daar wordt niet meer weer gegeven de aandoening, die de schilder kreeg van de werkelijkheid, ook niet meer de gevoelsontroering, die hij ervan kreeg, maar hij maakt van het voorwerp, dat hij buiten zich zag: een innerlijk bezit, in een licht van zich zelf gezet, en waar hij zijn geest in uitdrukt. Dat tot uiting komen van het georganiseerde innerlijk lijkt mij het kenmerkende van de laatste jaren en daarmede houdt, volgens mijn opvatting, ook het meer 3accentueerde optreden van professor olland verband." Verwey zoekt naar een nationaalHollandschen stijl". Daarmede|is niet be doeld een persoonlijke stijl"; het komt er op aan in een werk iets vast te leg gen, dat in staat is een tijd te ken merken in tegenstelling tot vroegere en latere tijdperken". Ook Vermeylen heeft voor deze ge legenheid iets van een programma" willen doen zien. Hij legt er den nadruk op, hoe de Vlaamse hèLetterkundige be weging wel blijde was met de sympathie uit het Noorden (het eerst 'door Willem Kloos geuit) maar hoe zij in den grond anders, namelijk maatschappelijk was, en hoe zij zoo moest worden. Ons literair streven ging samen met een sociaal streven; wij onderscheidden die twee wel, maar zijn er nooit goed toe kunnen komen, ze radicaal van elkander te scheiden. Dat is ook hier door verklaard, dat het leven van onze literatuur om zoo te zeggen afhing van het Nederlandsen, van de rechten van onze taal". Zoo is dit goed geïllustreerde boekje dat vol aardige trekjes staat, vol van wetenswaardigs óók. Het is geen stan daardwerk geworden. Neen! Maar het is zeer actueel en ik raad u na rijp be raad aan het toch maar liever te lezen dan de Sherlock-Holmes-verhalen, waar mee ik het daarstraks zoo oneerbiediglijk parallel zette. VAN DEN EECKHOUT. Het leven van mr. Jacob van Lennep door jhr. dr. M. F. VAN LENNEP. (Slotj. De grootste reden, dat Mr. Jacob van Lennep niet weder als kamerlid herko zen werd, ligt in de uitga re zijner Tafereelen uit de geschiedenis des Vader lands, tot nut van groot en klein; vermakelyk voorgesteld door Mr. J.v.LennepenCie. Over de bespotting (?) der helden van eigen land was men verontwaardigd. Mr. J. v. L. begreep er zelf niets van, de vierregelige versjes die hij op voor vallen of beroemde personen der Vaderlandsche geschiedenis gemaakt had, waren grappig, maar onschuldig, en de teekeningen er door zijn vriend Jhr. W. van Loon bij gemaakt, hadden hem doen lachen zooals de Goden bij Homerus nooit ge daan hadden", en tevens het talent doen bewonderen, dat, nu eens de bevaUigste kompositiën op 't papier had nedergeworpen, dan weder aan figuren, de stijve Middeleen wsehe vormen of zelfs de houten kermispoppen nabootsende, een kracht, een juistheid van uitdrukking en een waarheid had weten te geven, hoedanige maar zeldzaam in de meest uitvoerige werken van beroem de kunsten aars worden gevonden. Mr. J. v. L. had het bij velen voor goed verbruid; de nationale eer had hij bespot,... verweten ? zij hem in hun kortzichtigheid. Een zijner beste vrienden, Mr. A. Veder, schreef hem: dat het onhandig was, want dat de Nederlandsche Natie geen bespotting harer geschiedenis duldde. Doet men dat aan de Joodsche geschie denis", o, vader Abraham!" etc. of de Romeinsche, zooals Fokke Simonsz, a la bonne heure, maar de Nederland sche leeuw (sic) laat zich niet straffeloos bespotten. Professor .Dr. W. Hecker nam Van Lennep's scherts met de geschiedenis van het vaderland al heel hoog op, en smeedde een strafdicht, dat de vrienden (!) in de buurt van de buitenplaats der Van Lenneppen: Het huis te Manpad, te Bennebroek. Hillegom en Heemstede ventten en druk verkochten, en ook te Bloemendaal en Zandvoort. Vier mannen van naam en rang hadden zich vereenigd met Prof. Hecker om Mr. J. v. L. openlijk aan de kaak te stellen. Vier honderd exemplaren van Prof. Hecker's strafdicht waren gezonden aan hen, die Mr. J. v. L. voor de Kamer gekozen hadden. Dit schreef hem iemand die te Bennebroek woonde en zich H. W. T. toekende en tot naschrift gaf: Vraag mijn naam in de Haarlemmer Courant, en ik zal die u geven, maar openlijk, met geene toelichtingen. Gij durft dat niet!!! . De schrijver had den brief aldus ge adresseerd: Aan Mr. J. v. Lennep Lid (dat God het verhoed Haddel) van de Vaderlandsche Vertegenwoordiging 'sGravenhaye. Gaf Mr. J. v. L. ook eene verant woording in 't licht en spoedig daarna een Vaderlandsche geschiedenis" door hém-zelf de brave" genoemd, de on schuldige spot bleef men hem als misdaad aanrekenen. Bij de eerstvolgende Kamerverkiezing stelden de kiezers in het district-Steen wij k den heer Mr. Duymaer van Twist tegen over hem. Gelijk te voorzien was, werd Mr. J. v. L. niet herkozen, zijn tegencandidaat trok het lot. De Schoolmeester" (G. v. d. Linde), die in de dagen der verkiezingen toe vallig te Rotterdam was, condoleerde zijn vriend, Mr. J. van Lennep, op zijne eigene wijs. Ik dacht", schrijft ,hij, u in 's Hage aan mijn zwarte rok te gaan drukken, doch ik hoor, dat gij van een Huygens een Palameed zijt geworden en dus nu niet naar 's Hage gaat." Die zorgt en zwoegt en draaft en plaagt [en drinkt en eet, Ten oorbaar van bet graaaw Keen tyd heeft [dat hy zweet, Zal op zijn neus in 't eind zjjn oog gevestigd [vinden En zoo hy' nagela heeft, die nagela zelfs [verslinden. Na dien tijd heeft Mr. J. v. Lennep geen lust meer gevoeld zich candidaat te stellen als lid voor de Tweede Kamer. Bij zijne candidaatstelling voor den Amsterdamschen gemeenteraad deed hij een zelfde droeve ervaring op. Velen keerde zich tegen hem, en er werd een fel schotschrift tegen hem verspreid. Thans eerst weet men, dat dr. P. J. Heye er de schrijver van was. Zelfs de oude vrienden van de chique Club, bijeenkomende in de groote zaal van het Muntgesouw, waar Mr. Jacob v. Lennep vroeger placht te komen om later zijn sociëteit in Concordia" te zoeken, werkten hem tegen. Toen dichtte hij, de Rijksadvokaat, zich boven alles en allen stellende dit luimige vers. De Heeren van de Mnnt aan Mr. J. v. L. Wij hebben je reeda van je kindsheid gekend : Wij vonden je ateeda een pleizierigen vent: Wy verzochten tnekaêr te dineeren; Wij hebben te saam whiat en hombregespeeld, Op znenigen tbéons te samen verveeld: Wij zijn vogela van eender veeren. Maar Toch wordje nooit onze kandidaat, Rgka-Advocaat l Want je loopt goma met een burnoaa op straat, Een ding, waar geen van ona ooit mee gaat, En dat je bijster onfatsoenlijk staat. Je hebt al tyd en van jongs af aan, Je beat voor ona Amsterdam gedaan In menig verveelend oflcie : En al kreeg je doorgaans stank voor dank, Toch bleef je volharden, je leven lang, Alty'd nog met d'eigenste ambitie. Maar ...... enz. Je leverde ona water, zoo zuiver ala frisch, En dat voor den burger een weldaad ig. Erkentnia is d' eerste der plichten : En hebben we uw plan ook bespot in der tijd, We zullen er jou, als je ad-pa tres zy't, Een marmeren eerzuil voor stichten. Maar enz. Je hebt nooit gedraaid in je politiek; Eo,maakte Acht-en-Veertig ona angatig en ziek, Jy durfde wel schryven en hand'len: Ja zelfs, by den oploop van 't Maartach gespuis, Toen ging jij wy bleven voorzichtig thuis Met je vrouw en dochter uit wandelen. Maar enz. Je haalde toen trouw, al viel het wat zuur, Voor onze partij de kastanjes van 'c vuur, Niet zonder de handen te zengen; We lieten je toen 'c speet ona zeer in den brand, En gingen op 't outer van 't Vaderland Deemoedig onze offertjens brengen. Maar Toch wordje nooit onze kandidaat, Rjjka-Advocaat! Want je loopt soms met een burnoua op atraat, Een ding, waar geen van ona ooit mee gaat, En dat bijster onfatsoenlijk staat. Hiermede eindige het vestigen der aandacht op Het Leven van Mr. Jacob van Lennep", een werk, voor 't welk Nederland den samensteller Jonkh. Dr. M. F. van Lennep dankbaar mag zijn. J. H. R.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl