Historisch Archief 1877-1940
9. 1691
DE AMSTERDAMHEB
A°. 1909,
WEEEBLAD VOOE NEDERLAND
OzxdL©2? recLaotl© -va-n. 2Mör. IET. F. L. "WXESSnsTGI-.
Dit nummer bevat een bijvoegsel
Uitgeven: VAN HOLKEMA & WABENDOBF, Keizersgracht 333, Amsterdam,
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt vencekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
TOOT Indie per jaar, bij vooruitbetaling , . mail 10.
«f- 'i
AnKmderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ......
Zondag 21 November.
Advertentiên van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer. .
Advertentiên op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?035
.03»
.O»
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Het
be«taur van Amsterdam, II, door L. Simons.
Loois Bouwmeesters afscheid. Dr.
Knyper's redevoering. Kroniek. De
rechten van het nageslacht, door C.
Brieven uit bet Zuiden. FEUILLETON:
Een petroleum-venter, doof Johanna Steketee.
KUNST EN LETTEREN: Herman Poort,
nkele Verzen, beoord. door Dirk Coster.
Opstellen betreffende kinderen en hun
opvoeding, door E. H. dn Quesne-van Gogb,
beoordeeld door J. Kleefstra. Tooneel,
door F jan a Mijnsgen. Thersitee, door
dr. A. Halberstadt. Berichten. Sint
Kicolsaa komt... ook op de scholen?
VROUWENRUBBIEK: De invloed van ons
tehuis" op het kind, door N. van
Hichtum. ALLERLEI, door Caprice. UIT
DE NATOUR, door E. Heiman?. De
Italiaaosche Renaissance, door Albert
Verwey, met afb. Mr. Aeneaa baron Mackay, t,
door mr J. A. Levy, met portret. Th. ran
Egeselnerghe, Rotterdamgche Knnst kring, II,
door PlMschaert. A. L. W. Seyffardt, f,
door A. E. Dndok v. Bte), met por t r.
BeccfaöawiBgen over de nat uur en den tnensc".
Dertien, door C. C. De nieuwe dood"
der Indi che weduwe, door N. Brieven
zonder adres, door N. FINANCIEELE
EN OECONOMISCHE KRONIEK, door V.
d. M. en V. d. 8. - feiten en Fantasieën, Stille
Kraoht. DAMBUBRIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTESTIEN.
?HIIIIIIMItlllllllllllltlllllllllllllllllllllllttlMIIIIIIMIIHIIIIIIHIIIIIIIIIIIIMII
Het Bestuur van Amsterdam.
II.
Het werken der Raadscommissies, en
zie hvr m. i. de cardinale fout van onzen
toestand van heden in Amsterdam, is te
zeer onbekend n onbemind, te weinig
in tel; te weinig vooral, zou ik zaggen
in zijn psychologische beteekenis gewaar
deerd. Neem aan dat er een klein getal
raadsleden zijn, wien het om niets meer
te doen ia dan om de onderscheiding":
tevreden als ze niets behoeven te be
weren; als ze kunnen meestemmen met
anderen zonder zich te blameeren, en
ze in deze rustige ongestoordheid het
teeken van hun raadlidmaatschap op
hun kaartje mogen dragen. En nog een
zeker percent zoo Alcibiades-achtig tuk
om van zich te doen spreken, dat ze,
boe dan ook, altijd willen praten en
zullen praten, om hun naam maar in de
krant te krijgen en bij het onnoozele
publiek de reputatie van iemand die
zich roert." De overblijvende, laat ik
zeggen, negentig percent der leden, heeft
bet raadslidmaatschap gewenscht of zich
laten opdringen uit liefde tot de open
bare zaak, of ter bevordering der groeps
belangen, waarvan zij zich de vertegen
woordiger achten. Welnu, voor zoover in
deze allen wat stuw leeft en behoefte
om wat te helpen bereiken, vinden zij
geen andere gelegenheid om die te uiten
dan door te praten in openbare zitting,
tenzij ze, in een of meer Raadscom
missies, kunnen helpen voorbereiden en
tot stand brengen. Als Raadslid zonder
meer krijgt men alle voordrachten kant
en klaar voorgezet, met een min of meer
uitvoerige schriftelijke toelichting. Hoe
zoo'n voordracht er aldus komt uit te
zien, waarom ze aldus geworden is en
niet anders, weet hij niet. Zijn er dingen
in die hem niet bevallen, hij kan er
meestal weinig in veranderen zonder het
geheele ding uit elkaar te halen. Het
werk dat voor hem overblijft, draagt een
negatief karakter, veel meer dan een
positief-opbouwend, en dat werkt ont
moedigend, irriteerend, geeft een gevoel
van in halfdonker rond te tasten, omdat
men niet in aanraking komt met de
realiteit van het werk en aanstonds zich
in den hoek voelt als de heeren van
B. en W. met opmerkingen komen: dat
is practisch niet te doen!" Ook al weet
men dat dit wél kan, men heeft tegenover
zulk beweren bij zijn mede-raadsleden
veelal aanstonds ongelijk. Het eenige wat
aldus overblijft is, in den Raad praten
of zwijgen; en zijn stemming van on
voldaanheid met 't geen te bereiken valt
weer trachten te overwinnen. Heeft men
intusschen in het leven nog wel wat
anders uit te richten, dan gaat men al
heel gauw die Raadszittingen beschouwen
als nuttelooze tijdrooverijen, en het
Raadslidmaatschap wordt een der meest
onbeteekenend-lijkende bezigheden, waar
mee een verstandig mensch zijn tijd kan
zoek maken.
***
Maar heel anders wordt dit, wanneer
men zitting heeft in wezenlijk werkende
commissies, die met den leidenden wet
houder samen voorbereiden wat er in
het departement te doen valt; zelfstandig
zaken initiëeren, voorbereiden en, ten
slotte, helpen uitvoeren. Hier komt men
in aanraking met het raderwerk zelf;
practische uitvoerbaarheid van denk
beelden kan getoetst worden in samen-.
spreking met hoofden van dienst of
bedrijf; men kan het geheel leeren over
zien ; op plannen en voordrachten in hun
wording invloed oefenen; zijn belang
stelling, inzicht, kennis, in waarheid
vruchtdragend maken. Men bestuurt mee,
en weet dat men niet voor niets arbeidt.
Yan alles wat men als Raadslid doen
kan, is het werk in zulke commissies
het meest belangrijke. De Gemeenschap
trekt het beste nut uit de beschikbare
krachten, en de scheidingslijn tusechen
het uitvoerend college en het oordeelend
college vervalt in die samenwerking van
leden van beide. Plannen en voor
drachten, aldus tot stand gekomen,
mogen soms een wat langzame geboorte
hebben, ze zullen, als de commissies zoo
representatief mogelijk zijn samengesteld,
de beste kansen hebben om de gemid
delde Raadsopinies uit te drukken. Mits
ze althans niet weer, in het college van
B. en W., buiten die commissies om, al
te zeer gewijzigd zijn.
* *
Ik kan hier niet, om niet te uitvoerig
te worden, onderscheidenlijk bespreken
de werking van commissies van voorbe
reiding, commissies van bijstand en de
in onze Gemeentewet niét gekende com
missies van beheer; ik wil alleen op
merken hoe, onder vigeur van diezelfde
wet, toch in menige gemeente van ons
land allerlei commissies tot een vrij sterke
zelfstandigheid gegroeid zijn. Ik wil er
hier vooral op wijzen, hoe zonder zulke
delegatie zoowel van den kant van den
Raad als van het Uitvoerend College, de
eerste te weinig, het tweede te veel te
doen krijgt, en van de aanwezige krachten
nooit het profijt getrokken wordt dat
mogelijk en wenscheljjk zou wezen.
Het voorbereidend en uitvoerend college
wordt een kind met een waterhoofd; de
Raad schrompelt in. En de samenwerking
van beiden laat veel te wenschen.
En dat is nu juist de toestand, waar
onder we in Amsterdam lijden.
* *
Ik stel dit vast, zonder te beweren
dat we hier de geheele diagnose voor
ons hebben, en zonder de schuld voor
deze situatie, die ik ongewenscht acht,
bepaaldelijk te willen aanwijzen. Er ligt
een goed deel van de schuld bij onzen
Raad, die wel eens spasmoduch ge
sputterd heeft tegen dezen toestand, maar
er zich nooit ernstig mee heeft bezig
gehouden; bij de samenstelling zijner
commissies te weinig nadenkend te werk
pleegt te gaan, en die vooral in haar
middengroep, welke als een soort bindstof
zou moeten werken, door de toonaan
gevende kiesvereeniging met veel te
weinig stevigheid is samengesteld. Er is
ten anderen het feit, dat de samenstelling
van het college van B. en W. bij het
optreden van den heer VAN LEEUWEN
als burgemeester aan hem, als
oudwethouder, een te groot overwicht en
noodzakelijk te omvangrijke werktaak
liet, en hij zelf, al meer in het geheele
werk ingroeiend, ten slotte over de
hoofden van allen naast hem en om hem
zich voelde uitgroeien, met het gevolg
dat hij, die als "Wethouder met de Com
missies voor Financiën en Bedrijven zeer
goed had samengewerkt, eindigde met
zich zeer anti-commissoriaal te gevoelen
en zelfs een zeer verstandige poging van
uit den Raad, om de regelmatige be
spreking van allerlei persoonlijke adressen
in, den Raad, te voorkomen door de
instelling eener Raadscommissie ter
behandeling der verzoekschriften, tegen
werkte. En natuurlijk heeft ook de
algemeene factor zich doen gelden, die we
bij particuliere patroons eveneens aan
het werk zien: de Gezagskwestie. Er
ligt hier een phase van maatschappelijke
evolutie voor ons, die we overal ont
moeten, en die in de kringen van onze
bestuurscolleges zich misschien nog het
sterkst openbaart. Daar is allereerst het
groote feit, waarop ik tien jaar geleden
in mijn artikel over De Co-operatieve
Gemeente Amsterdam (Gids 1899) de aan
dacht vestigde, dat het Gemeentebestuur
van karakter verandert; het
Overheidsschap meer en meer plaats maakt voor
een Co-operatief beheer. Er is ten tweede,
wat we als de ontwaking van onzen
vierden stand en de opkomst der
vakvereeniging kunnen aanduiden, samen
met de eischen tot voldoening aan de
sociale behoeften.
Zeker heeft dit alles ook zijn sterk
evolutioneerende werking op het Stads
bestuur geoefend en kan dit tegenwoordig
niet meer blijven buiten de bemoeiing
met allerlei kwesties, daar men vroeger
niet mee te maken had. Al die verga
derende, rek westeeren de,
weekblaadjesuitgevende, audiëntie-verzoekende orga
nisaties maken het deelhebben aan een
stadsbestuur zeker lastiger en omslach
tiger, nog gezwegen ervan dat vele der
onderlinge werkverhoudingen er evenmin
makkelijker op geworden zijn. En dat
al die gemeente-ambtenaren en arbeiders
nog bovendien een luid woordje mee
praten bij de verkiezingen en aldus in
den Raad hun belangen kunnen laten
bepleiten tegenover hun eigenlijke werk
gevers, schijnt ten slotte alle verhoudingen
op hun kop te zetten.
***
Maar nu ie het in de wereld eenmaal
zóó, dat geen omwenteling of vernieuwing
ontstaat of zij heeft haar noodwendigheid,
en dus haar nut en goed, en tevens in
haar wezen een bron van verkeerd beid.
Haar willen tegenhouden is niet alleen
onmogelijk, maar ook, om de miskenning
van haar noodzakelijk goed, een kwaad;
en een teeken van wantrouwen tevens
in de andere levenskrachten, die zullen
eindigen met het kwaad in haar te fnuiken.
Gulle tegemoetkoming is de beste levens
wijsheid. Al te veel zijn we geneigd te
meenen, dat 's wereldswerk slechts op
bepaalde wijs goed te doen is, en vooral
op de ons eigen wijs, en aldus in het
andere en nieuwere het begin van het
eind te zien. Ontstaan ten gevolge van
nieuwere verhoudingen moeilijkheden,
wordt het bewind omslachtig, lastig, haast
onmogelijk, dan zullen schranderheid en
sympathieke tegemoetkoming middelen
van redres moeten en kunnen vinden.
En dit te makkelijker omdat niemand,
die dit nieuwere voorstaat, iet» anders
wil, iets anders kan willen, dan het
practicabel maken. Al die booze geesten
van wie het nu heet dat zij door
hun toedoen Amsterdams schip hebben
doen vastraken, willen immers niet
anders dan het zeer vlot zien.
Men pleegt de tegenstelling op te zetten
alsof de democratische elementen door
hun alzijdige veeleischendheid het uit
richten ten bate van het algemeen be
letten. Maar waarop berust deze stel
ling? Is het niet allereerst waar, dat
in letterlijken en in hoogeren zin al wat
besteed wordt ten bate onzer werklieden
heel de burgerij baat ? Is het niet waar,
dat die democratische elementen de
eersten zijn om algemeene nuttige din
gen, als parken, plantsoenen, leesbiblio
theken, muziekuitvoeringen, straatver
lichting, betere huizenbouw, te helpen
bevorderen ? "Waar zijn de maatrege
len, die dan de tegenpartij gewild heeft,
en die door de democraten" zouden
zijn tegengehouden ? En gesteld eens
dat Burgemeester en Wethouders bij
den Raad waren gekomen met deze ver
trouwelijke mededeeling: hoort eens
heeren, het gaat zoo niet met al dat
gezeur over werkmansbelangen, met de
verhoudingen in werklieden- en
ambtenaarskringen. Daar is niet mfe te wer
ken, en we moeten er gezamenlijk eens
over praten om daar wat anders op te
vinden!" dan zouden immers juist
die democratische Raadselementen zich
sterktst van al beijverd hebban, om te
helpen zoeken naar een werkmethode,
die de nieuwere denkbeelden recht deed,
en tegelijk tot beter werkresultaten
leidde ? Alleen door dergelijke samen
werking zou te bereiken zijn, wat allen
eenstemmig moeten wenschen.
* *
De conclusies, die uit dit alles voort
vloeien, zou men kunnen pogen, ten slot
aldus t« formuleeren:
Er zijn rechtmatige redenen voor
Burgemeester VAN LEEUWEN om het
bijltje er bij neer te leggen, nu de
Rijksregeering geheel doof is gebleken voor
zijn herhaaldelijk in de Eerste Kamer
uitgesproken beweringen, dat de wette
lijke regeling van het Gemeentebestuurs
wezen en de plichten van rijkswege den
Burgemeester opgelegd, de taak bijna
onmogelijk maken. En nu zij ook doof
blijft voor de bewijzen der dringende
noodzakelijkheid, om de gemeenten finan
cieel tegemoet te komen.
Voor zoover niet deze overwegingen
hem doen gaan, zijn zijn afdrijven naar
burgemeesterlijk absolutisme, steeds ver
der af van het zoeken naar een samen
werking met de krachten in den Raad
en naar een modus vivendi met opko
mende levenskrachten in de maatschappij,
aan te zien als de oorzaken, die hem
zich vastgewerkt doen gevoelen.
Waaruit volgt dat adresseerende Am
sterdammers toch eigenlijk beter deden
met zich te wenden tot hun vroegeren
Wethouder-Eersten Minister, en bij hem
aan te dringen om ernstig aanvatten van
de noodzakelijke betere regelingen van
het Gemeentebestuur en der
Gemeentefinanciën, in verhouding tot het Rijk.
En hem te verzoeken om, als Z.Exc. ons
opnieuw fcburgemeesteren gaat, eens uit
te zien naar een meer modern aan
gelegd man.
Al moet ik erkennen dat dit laatste
van de heeren BIJVOET c.s. wat veel
gevergd is.
=^^_____ L. SIMONS.
Louis Bouwmeesters afscheid.
Wat bloemen en wat kransen, eenige
bravo's van een vollen schouwburg, ge
juich en leve Bouwmeester", het
zijn als een paar op 't strand brekende
golven, waarna de zee weer effen neerligt.
Louis Bouwmeester is vertrokken om
in Indië, ter wille van wat geld, te spelen.
Een acteur, zoo temperamentrijk, be
dreven en geniaal als men op heel de
wereld wellicht geen tweede en in ieder
geval geen derde zal vinden, laat Holland
wegreizen naar zijn verre koloniën, naar
een land beschavingsarm en zonder hulp
middelen, als ware deze kunstenaar voor
zijn van kunst boordevolle Nederland (!)
een onbruikbaar en best te missen element.
En men laat het toe voor de zooveelste
maal! Nadat voor de zooveelste maal,
door ieder, die oordetien kan en hart
heeft, de schande is aangetoond van dit
bedrijf!
De bewondering die de kunstzinnigen
van alle generaties voor Bouwmeester
voelen, behoeft niet meer te worden ont
leed. Wij weten, dat alle tooneel bij ons
talentvolle kunstenaars heeft, die deze
op krachtige, die op smaakvolle manier,
deze begripsvoller dan gene, en allen op
respectabele wijze, tooneelstukken tot
goede uitdrukking brengen en ons roeren,
ons treffen, ons dankbaar stemmen, bij
wijlen. Het is dezen niet geringer achten
zoo wij zeggen, dat het ne hoogere
hun slechts ontbreekt, en dat het eenig
en alleen onze Bouwmeester is, die in
de overgave aan zijn rol en door het
meesterschap van zijn spel tot de waar
lijk hemelsche verbinding kan komen van
te zijn bezeten door den goddelijken
adem der Kunst en van zich zelf toch te
bezitten. Wie heeft ooit niet door het
tooneelstuk, dat hij zag, maar door het
spel zelf den grond onder zijn voeten
voelen wegvluchten, toen hij van den
schouwburg heenging, en de wereld uit
een grootere schoonheid meenen te be
grijpen, als keerde het weer tot zijn
toestand van paradijs, door het spel van
een ander acteur dan Louis Bouwmeester?
Wie heeft door ander tooneelspel dan
het zijne ontroeringen leeren kennen, als
men meende dat slechts konden worden
gegeven door een groot schilder of een
zeer begenadigd dichter?
* *
*
Zich schijnt het in den aanvang
niet zeer juist gedragend tegenover de
machtigen dezer aarde, tenminste tegen
over de machtigen van het Leidsche
Plein, hetwelfe van de aarde dan toch
ook een gedeelte is, heeft Louis Bouw
meester voor zijn zonden wél geboet. En
hij ging wederom op reis, na de zoo
veelste grievende beleediging te hebben
ondergaan, in een zooveelste balling
schap.
Zal dit de laatste boete-tocht wezen
van den weldra zeventig jarige ?
Wij hebben hoop van ja.
Wij hebben een goed vertrouwen, dat
de wind, die met 's heeren van
Nouhuys komst aan de Koninklijke
Vereeniging gaat waaien, gunstige wind is voor
Bouwmeesters te veel geteisterd scheepje.
De heer van Nouhuys staat met eere
bekend als een man van snaak en van
karakter. Eenmial de teugels in handen
hebbend, zal hij zijn oude opinie getrouw,
en aldoor werkend met de krachten, die
als gevormd werden om terwille van de
fenialiteit van Bouwmeester te bestaan,
e leemte voelen, die er bij zijn troep
is en die leemte aanvullen. Tusschen
hem en den gesmaden acteur bestaan
geen grieven, zoover men weet, hoege
naamd. En al bestonden ze wel, van
den heer van Nouhuys zijn we zeker, dat
hij zich in zijn plichten jegens de kunst
in Nederland niet zou laten leiden ...
daardoor.
En daarom, ze moge weldra in
Nederlands kunstleven als een bange
droom geweest zijn, deze beleedigende,
geringschattende, stelselmatige
terugduwing van den onschatbaar grooten
tooneelspeler. Hij moge voor 't laatst in
verre ballingschap zijn gegaan.
Wij verwachten, dat wij mogen zeggen:
Tot weerziens Bouwmeester, en op
de plaats die u toekomt!
Dr. Knyperg redevoering. .
De tekst van dr. Kuypers rede in de
Tweede Kamer heeft ons niet bereikt
op 't oogenblik, dat dit blad ter pene
gaat. Wij willen dus tot het volgend
nummer wachten met de formuleering
van ons oordeel. Slechts zij hier, ter
voorkoming van misverstand die
mogelijk zou zijn, omdat men thans onder
den sterken indruk zal gaan verkeeren
van wat zoonet in de Kamer geschiedde
er de aandacht op gevestigd, dat
Braakensieks plaat gereed was vóór
Kuyper sprak. Dat men deze dus zien
móet louter in verband met de Memorie
van Antwoord van den heer Heemskerk
en geenszins met Kuypers rede.
KRONIEK.
MEN KAN VAN BROOD ALLÉX NIET LEVEJT.
Een verheffende geschiedenis: al die po
gingen tot redding van den heer De Waal
Male fijt uit droevig paganisme I
De rechtsche kranten waren gansch ont
hutst ! Het kind was alleen uit wandelen
gegaan, dachten de matrones, en nu lag
het in de sloot, genaamd Poel des Verderfs.
Ze stonden er jammerend omheen. O, o, o,
o! Offer een liberaal ambtenaar" op,
riep de felste. Draai met uw woorden, zeg
dat je 't andera bedoeld hadt, een tweede.
Maar De "Waal (Male fit!) kroop aan de
andere zijde uit de sloot: op het
paganistische weitje, en naar de bokspootjes.
De dames stonden te trillen van nijdig
heid. Maar ze zeiden, terwijl ze zich het
bloed uit de lippen beten: Een dappere
jongen." i,Een dappere jongen' herhaalde de
Nederlandsche Maagd en streelde broeder De
Waal (Bene fit!) op paganistische wijze
onder de kin.
En za zei tot de clericale kranten:
Waarom maken jullie zoo'n drukte, zusjes?
De politieke Christelijkheid zal wel nuttig
zijn voor da propaganda en voor den schijn.
Praten over de zending is goed, maar
Bonifacius willen spelen in onzen Oost zou
ons aller belangen schaden kunnen... Dat
weet u ook wel."
Dat weten wy wel", zei een van de
clericale kranten, maar u vergeet, dat wy
alleen aan broeder Malefijt hebben gevraagd
er over te praten! Al had hij maar een paar
woorden anders gezegd in zijn Memorie",
we waren tevreden geweest! Het oog wil
ook wat hebben!"
Als het zóó ermee gesteld is", hervatte
de Nederlandsche Maagd met een
bemianelijken glimlach, zal ik zelf aan den
Minister vragen, dat hij voortaan een stich
telijk woordje over de zending invoegt. Gy
hebt natuurlijk schoon gelijk: Men kan
van 't brood der Werkelijkheid alleen niet
leven."
Nietwaar", zei een stem, een beetje
sjeu hoort erby!"
NEDERLAND VERLOOCHENT ZICH NOOIT.
Sedert menschenheugenis staat rondom
het terrein van de oude beurs, dus in 't
edelst midden van Amsterdam, een
foeileelijke schutting.
De stad, die de Kroon draegt van Europe",
droeg als stedekroon nog slechts een wrakke
schutting.
"We zullen maar niet vertellen wat er
allemaal tusschen de schuttingmuren te
zien was. Schande voor de stad.
Aan dezen toestand komt nu een eind.
Een ondernemend zakenman, die voor zjjn
winkel in de buurt scha heeft van die
onaanlokkelyke schutting, wil alle kosten
dragen. Terwille van zyn debiet heeft hij een
'n beetje toonbare omgeving noodig, en
dank zij zijn verlangen om meer artikelen
kwijt te raken zal Amsterdam er weer
eenigszins behoorlijk gaan uitzien!! Men
hoeft niet veel aan wiskunde te hebben
gedaan om te begrijpen, dat ten slotte
Amsterdam (hetzij Amsterdamsche koopera,
hetzij Amsterdamsche andere winkeliers)
thans indirect tóch de som op zal brengen,
die haar jaren lang te duur leek tot be
hoorlijke ordening van haar toilet.
Het geval kwam dan in den Raad. De
toelichting luidde (men leze het fraaie stuk
met de noodige aandacht) als volgt:
B. en W. zijn tot de conclusie ge
komen, dat de schutting, staande om
een gedeelte van het z.g. Beursterrein,
de omgeving in niet geringe mate ont
siert. In het belang van den welstand
achten zühet dan ook gewenscht, dat
de schutting wordt vervangen door
eene eenvoudige lage afscheiding en
dat het terrein voorts wordt geëgaliseerd.
De huurder van het overige gedeelte
van meergenoemd terrein, die t>üdeze
wijze van afscheiding belang heeft,
heeft aan B. en W., nadat züzich met
hem in verbinding hadden gesteld, mede
gedeeld, dat hij bereid is de kosten van