De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 21 oktober pagina 1

21 oktober 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

9. 1691 DE AMSTERDAMHEB A°. 1909, WEEEBLAD VOOE NEDERLAND OzxdL©2? recLaotl© -va-n. 2Mör. IET. F. L. "WXESSnsTGI-. Dit nummer bevat een bijvoegsel Uitgeven: VAN HOLKEMA & WABENDOBF, Keizersgracht 333, Amsterdam, Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt vencekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 TOOT Indie per jaar, bij vooruitbetaling , . mail 10. «f- 'i AnKmderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... Zondag 21 November. Advertentiên van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer. . Advertentiên op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?035 .03» .O» INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Het be«taur van Amsterdam, II, door L. Simons. Loois Bouwmeesters afscheid. Dr. Knyper's redevoering. Kroniek. De rechten van het nageslacht, door C. Brieven uit bet Zuiden. FEUILLETON: Een petroleum-venter, doof Johanna Steketee. KUNST EN LETTEREN: Herman Poort, nkele Verzen, beoord. door Dirk Coster. Opstellen betreffende kinderen en hun opvoeding, door E. H. dn Quesne-van Gogb, beoordeeld door J. Kleefstra. Tooneel, door F jan a Mijnsgen. Thersitee, door dr. A. Halberstadt. Berichten. Sint Kicolsaa komt... ook op de scholen? VROUWENRUBBIEK: De invloed van ons tehuis" op het kind, door N. van Hichtum. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATOUR, door E. Heiman?. De Italiaaosche Renaissance, door Albert Verwey, met afb. Mr. Aeneaa baron Mackay, t, door mr J. A. Levy, met portret. Th. ran Egeselnerghe, Rotterdamgche Knnst kring, II, door PlMschaert. A. L. W. Seyffardt, f, door A. E. Dndok v. Bte), met por t r. BeccfaöawiBgen over de nat uur en den tnensc". Dertien, door C. C. De nieuwe dood" der Indi che weduwe, door N. Brieven zonder adres, door N. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door V. d. M. en V. d. 8. - feiten en Fantasieën, Stille Kraoht. DAMBUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTESTIEN. ?HIIIIIIMItlllllllllllltlllllllllllllllllllllllttlMIIIIIIMIIHIIIIIIHIIIIIIIIIIIIMII Het Bestuur van Amsterdam. II. Het werken der Raadscommissies, en zie hvr m. i. de cardinale fout van onzen toestand van heden in Amsterdam, is te zeer onbekend n onbemind, te weinig in tel; te weinig vooral, zou ik zaggen in zijn psychologische beteekenis gewaar deerd. Neem aan dat er een klein getal raadsleden zijn, wien het om niets meer te doen ia dan om de onderscheiding": tevreden als ze niets behoeven te be weren; als ze kunnen meestemmen met anderen zonder zich te blameeren, en ze in deze rustige ongestoordheid het teeken van hun raadlidmaatschap op hun kaartje mogen dragen. En nog een zeker percent zoo Alcibiades-achtig tuk om van zich te doen spreken, dat ze, boe dan ook, altijd willen praten en zullen praten, om hun naam maar in de krant te krijgen en bij het onnoozele publiek de reputatie van iemand die zich roert." De overblijvende, laat ik zeggen, negentig percent der leden, heeft bet raadslidmaatschap gewenscht of zich laten opdringen uit liefde tot de open bare zaak, of ter bevordering der groeps belangen, waarvan zij zich de vertegen woordiger achten. Welnu, voor zoover in deze allen wat stuw leeft en behoefte om wat te helpen bereiken, vinden zij geen andere gelegenheid om die te uiten dan door te praten in openbare zitting, tenzij ze, in een of meer Raadscom missies, kunnen helpen voorbereiden en tot stand brengen. Als Raadslid zonder meer krijgt men alle voordrachten kant en klaar voorgezet, met een min of meer uitvoerige schriftelijke toelichting. Hoe zoo'n voordracht er aldus komt uit te zien, waarom ze aldus geworden is en niet anders, weet hij niet. Zijn er dingen in die hem niet bevallen, hij kan er meestal weinig in veranderen zonder het geheele ding uit elkaar te halen. Het werk dat voor hem overblijft, draagt een negatief karakter, veel meer dan een positief-opbouwend, en dat werkt ont moedigend, irriteerend, geeft een gevoel van in halfdonker rond te tasten, omdat men niet in aanraking komt met de realiteit van het werk en aanstonds zich in den hoek voelt als de heeren van B. en W. met opmerkingen komen: dat is practisch niet te doen!" Ook al weet men dat dit wél kan, men heeft tegenover zulk beweren bij zijn mede-raadsleden veelal aanstonds ongelijk. Het eenige wat aldus overblijft is, in den Raad praten of zwijgen; en zijn stemming van on voldaanheid met 't geen te bereiken valt weer trachten te overwinnen. Heeft men intusschen in het leven nog wel wat anders uit te richten, dan gaat men al heel gauw die Raadszittingen beschouwen als nuttelooze tijdrooverijen, en het Raadslidmaatschap wordt een der meest onbeteekenend-lijkende bezigheden, waar mee een verstandig mensch zijn tijd kan zoek maken. *** Maar heel anders wordt dit, wanneer men zitting heeft in wezenlijk werkende commissies, die met den leidenden wet houder samen voorbereiden wat er in het departement te doen valt; zelfstandig zaken initiëeren, voorbereiden en, ten slotte, helpen uitvoeren. Hier komt men in aanraking met het raderwerk zelf; practische uitvoerbaarheid van denk beelden kan getoetst worden in samen-. spreking met hoofden van dienst of bedrijf; men kan het geheel leeren over zien ; op plannen en voordrachten in hun wording invloed oefenen; zijn belang stelling, inzicht, kennis, in waarheid vruchtdragend maken. Men bestuurt mee, en weet dat men niet voor niets arbeidt. Yan alles wat men als Raadslid doen kan, is het werk in zulke commissies het meest belangrijke. De Gemeenschap trekt het beste nut uit de beschikbare krachten, en de scheidingslijn tusechen het uitvoerend college en het oordeelend college vervalt in die samenwerking van leden van beide. Plannen en voor drachten, aldus tot stand gekomen, mogen soms een wat langzame geboorte hebben, ze zullen, als de commissies zoo representatief mogelijk zijn samengesteld, de beste kansen hebben om de gemid delde Raadsopinies uit te drukken. Mits ze althans niet weer, in het college van B. en W., buiten die commissies om, al te zeer gewijzigd zijn. * * Ik kan hier niet, om niet te uitvoerig te worden, onderscheidenlijk bespreken de werking van commissies van voorbe reiding, commissies van bijstand en de in onze Gemeentewet niét gekende com missies van beheer; ik wil alleen op merken hoe, onder vigeur van diezelfde wet, toch in menige gemeente van ons land allerlei commissies tot een vrij sterke zelfstandigheid gegroeid zijn. Ik wil er hier vooral op wijzen, hoe zonder zulke delegatie zoowel van den kant van den Raad als van het Uitvoerend College, de eerste te weinig, het tweede te veel te doen krijgt, en van de aanwezige krachten nooit het profijt getrokken wordt dat mogelijk en wenscheljjk zou wezen. Het voorbereidend en uitvoerend college wordt een kind met een waterhoofd; de Raad schrompelt in. En de samenwerking van beiden laat veel te wenschen. En dat is nu juist de toestand, waar onder we in Amsterdam lijden. * * Ik stel dit vast, zonder te beweren dat we hier de geheele diagnose voor ons hebben, en zonder de schuld voor deze situatie, die ik ongewenscht acht, bepaaldelijk te willen aanwijzen. Er ligt een goed deel van de schuld bij onzen Raad, die wel eens spasmoduch ge sputterd heeft tegen dezen toestand, maar er zich nooit ernstig mee heeft bezig gehouden; bij de samenstelling zijner commissies te weinig nadenkend te werk pleegt te gaan, en die vooral in haar middengroep, welke als een soort bindstof zou moeten werken, door de toonaan gevende kiesvereeniging met veel te weinig stevigheid is samengesteld. Er is ten anderen het feit, dat de samenstelling van het college van B. en W. bij het optreden van den heer VAN LEEUWEN als burgemeester aan hem, als oudwethouder, een te groot overwicht en noodzakelijk te omvangrijke werktaak liet, en hij zelf, al meer in het geheele werk ingroeiend, ten slotte over de hoofden van allen naast hem en om hem zich voelde uitgroeien, met het gevolg dat hij, die als "Wethouder met de Com missies voor Financiën en Bedrijven zeer goed had samengewerkt, eindigde met zich zeer anti-commissoriaal te gevoelen en zelfs een zeer verstandige poging van uit den Raad, om de regelmatige be spreking van allerlei persoonlijke adressen in, den Raad, te voorkomen door de instelling eener Raadscommissie ter behandeling der verzoekschriften, tegen werkte. En natuurlijk heeft ook de algemeene factor zich doen gelden, die we bij particuliere patroons eveneens aan het werk zien: de Gezagskwestie. Er ligt hier een phase van maatschappelijke evolutie voor ons, die we overal ont moeten, en die in de kringen van onze bestuurscolleges zich misschien nog het sterkst openbaart. Daar is allereerst het groote feit, waarop ik tien jaar geleden in mijn artikel over De Co-operatieve Gemeente Amsterdam (Gids 1899) de aan dacht vestigde, dat het Gemeentebestuur van karakter verandert; het Overheidsschap meer en meer plaats maakt voor een Co-operatief beheer. Er is ten tweede, wat we als de ontwaking van onzen vierden stand en de opkomst der vakvereeniging kunnen aanduiden, samen met de eischen tot voldoening aan de sociale behoeften. Zeker heeft dit alles ook zijn sterk evolutioneerende werking op het Stads bestuur geoefend en kan dit tegenwoordig niet meer blijven buiten de bemoeiing met allerlei kwesties, daar men vroeger niet mee te maken had. Al die verga derende, rek westeeren de, weekblaadjesuitgevende, audiëntie-verzoekende orga nisaties maken het deelhebben aan een stadsbestuur zeker lastiger en omslach tiger, nog gezwegen ervan dat vele der onderlinge werkverhoudingen er evenmin makkelijker op geworden zijn. En dat al die gemeente-ambtenaren en arbeiders nog bovendien een luid woordje mee praten bij de verkiezingen en aldus in den Raad hun belangen kunnen laten bepleiten tegenover hun eigenlijke werk gevers, schijnt ten slotte alle verhoudingen op hun kop te zetten. *** Maar nu ie het in de wereld eenmaal zóó, dat geen omwenteling of vernieuwing ontstaat of zij heeft haar noodwendigheid, en dus haar nut en goed, en tevens in haar wezen een bron van verkeerd beid. Haar willen tegenhouden is niet alleen onmogelijk, maar ook, om de miskenning van haar noodzakelijk goed, een kwaad; en een teeken van wantrouwen tevens in de andere levenskrachten, die zullen eindigen met het kwaad in haar te fnuiken. Gulle tegemoetkoming is de beste levens wijsheid. Al te veel zijn we geneigd te meenen, dat 's wereldswerk slechts op bepaalde wijs goed te doen is, en vooral op de ons eigen wijs, en aldus in het andere en nieuwere het begin van het eind te zien. Ontstaan ten gevolge van nieuwere verhoudingen moeilijkheden, wordt het bewind omslachtig, lastig, haast onmogelijk, dan zullen schranderheid en sympathieke tegemoetkoming middelen van redres moeten en kunnen vinden. En dit te makkelijker omdat niemand, die dit nieuwere voorstaat, iet» anders wil, iets anders kan willen, dan het practicabel maken. Al die booze geesten van wie het nu heet dat zij door hun toedoen Amsterdams schip hebben doen vastraken, willen immers niet anders dan het zeer vlot zien. Men pleegt de tegenstelling op te zetten alsof de democratische elementen door hun alzijdige veeleischendheid het uit richten ten bate van het algemeen be letten. Maar waarop berust deze stel ling? Is het niet allereerst waar, dat in letterlijken en in hoogeren zin al wat besteed wordt ten bate onzer werklieden heel de burgerij baat ? Is het niet waar, dat die democratische elementen de eersten zijn om algemeene nuttige din gen, als parken, plantsoenen, leesbiblio theken, muziekuitvoeringen, straatver lichting, betere huizenbouw, te helpen bevorderen ? "Waar zijn de maatrege len, die dan de tegenpartij gewild heeft, en die door de democraten" zouden zijn tegengehouden ? En gesteld eens dat Burgemeester en Wethouders bij den Raad waren gekomen met deze ver trouwelijke mededeeling: hoort eens heeren, het gaat zoo niet met al dat gezeur over werkmansbelangen, met de verhoudingen in werklieden- en ambtenaarskringen. Daar is niet mfe te wer ken, en we moeten er gezamenlijk eens over praten om daar wat anders op te vinden!" dan zouden immers juist die democratische Raadselementen zich sterktst van al beijverd hebban, om te helpen zoeken naar een werkmethode, die de nieuwere denkbeelden recht deed, en tegelijk tot beter werkresultaten leidde ? Alleen door dergelijke samen werking zou te bereiken zijn, wat allen eenstemmig moeten wenschen. * * De conclusies, die uit dit alles voort vloeien, zou men kunnen pogen, ten slot aldus t« formuleeren: Er zijn rechtmatige redenen voor Burgemeester VAN LEEUWEN om het bijltje er bij neer te leggen, nu de Rijksregeering geheel doof is gebleken voor zijn herhaaldelijk in de Eerste Kamer uitgesproken beweringen, dat de wette lijke regeling van het Gemeentebestuurs wezen en de plichten van rijkswege den Burgemeester opgelegd, de taak bijna onmogelijk maken. En nu zij ook doof blijft voor de bewijzen der dringende noodzakelijkheid, om de gemeenten finan cieel tegemoet te komen. Voor zoover niet deze overwegingen hem doen gaan, zijn zijn afdrijven naar burgemeesterlijk absolutisme, steeds ver der af van het zoeken naar een samen werking met de krachten in den Raad en naar een modus vivendi met opko mende levenskrachten in de maatschappij, aan te zien als de oorzaken, die hem zich vastgewerkt doen gevoelen. Waaruit volgt dat adresseerende Am sterdammers toch eigenlijk beter deden met zich te wenden tot hun vroegeren Wethouder-Eersten Minister, en bij hem aan te dringen om ernstig aanvatten van de noodzakelijke betere regelingen van het Gemeentebestuur en der Gemeentefinanciën, in verhouding tot het Rijk. En hem te verzoeken om, als Z.Exc. ons opnieuw fcburgemeesteren gaat, eens uit te zien naar een meer modern aan gelegd man. Al moet ik erkennen dat dit laatste van de heeren BIJVOET c.s. wat veel gevergd is. =^^_____ L. SIMONS. Louis Bouwmeesters afscheid. Wat bloemen en wat kransen, eenige bravo's van een vollen schouwburg, ge juich en leve Bouwmeester", het zijn als een paar op 't strand brekende golven, waarna de zee weer effen neerligt. Louis Bouwmeester is vertrokken om in Indië, ter wille van wat geld, te spelen. Een acteur, zoo temperamentrijk, be dreven en geniaal als men op heel de wereld wellicht geen tweede en in ieder geval geen derde zal vinden, laat Holland wegreizen naar zijn verre koloniën, naar een land beschavingsarm en zonder hulp middelen, als ware deze kunstenaar voor zijn van kunst boordevolle Nederland (!) een onbruikbaar en best te missen element. En men laat het toe voor de zooveelste maal! Nadat voor de zooveelste maal, door ieder, die oordetien kan en hart heeft, de schande is aangetoond van dit bedrijf! De bewondering die de kunstzinnigen van alle generaties voor Bouwmeester voelen, behoeft niet meer te worden ont leed. Wij weten, dat alle tooneel bij ons talentvolle kunstenaars heeft, die deze op krachtige, die op smaakvolle manier, deze begripsvoller dan gene, en allen op respectabele wijze, tooneelstukken tot goede uitdrukking brengen en ons roeren, ons treffen, ons dankbaar stemmen, bij wijlen. Het is dezen niet geringer achten zoo wij zeggen, dat het ne hoogere hun slechts ontbreekt, en dat het eenig en alleen onze Bouwmeester is, die in de overgave aan zijn rol en door het meesterschap van zijn spel tot de waar lijk hemelsche verbinding kan komen van te zijn bezeten door den goddelijken adem der Kunst en van zich zelf toch te bezitten. Wie heeft ooit niet door het tooneelstuk, dat hij zag, maar door het spel zelf den grond onder zijn voeten voelen wegvluchten, toen hij van den schouwburg heenging, en de wereld uit een grootere schoonheid meenen te be grijpen, als keerde het weer tot zijn toestand van paradijs, door het spel van een ander acteur dan Louis Bouwmeester? Wie heeft door ander tooneelspel dan het zijne ontroeringen leeren kennen, als men meende dat slechts konden worden gegeven door een groot schilder of een zeer begenadigd dichter? * * * Zich schijnt het in den aanvang niet zeer juist gedragend tegenover de machtigen dezer aarde, tenminste tegen over de machtigen van het Leidsche Plein, hetwelfe van de aarde dan toch ook een gedeelte is, heeft Louis Bouw meester voor zijn zonden wél geboet. En hij ging wederom op reis, na de zoo veelste grievende beleediging te hebben ondergaan, in een zooveelste balling schap. Zal dit de laatste boete-tocht wezen van den weldra zeventig jarige ? Wij hebben hoop van ja. Wij hebben een goed vertrouwen, dat de wind, die met 's heeren van Nouhuys komst aan de Koninklijke Vereeniging gaat waaien, gunstige wind is voor Bouwmeesters te veel geteisterd scheepje. De heer van Nouhuys staat met eere bekend als een man van snaak en van karakter. Eenmial de teugels in handen hebbend, zal hij zijn oude opinie getrouw, en aldoor werkend met de krachten, die als gevormd werden om terwille van de fenialiteit van Bouwmeester te bestaan, e leemte voelen, die er bij zijn troep is en die leemte aanvullen. Tusschen hem en den gesmaden acteur bestaan geen grieven, zoover men weet, hoege naamd. En al bestonden ze wel, van den heer van Nouhuys zijn we zeker, dat hij zich in zijn plichten jegens de kunst in Nederland niet zou laten leiden ... daardoor. En daarom, ze moge weldra in Nederlands kunstleven als een bange droom geweest zijn, deze beleedigende, geringschattende, stelselmatige terugduwing van den onschatbaar grooten tooneelspeler. Hij moge voor 't laatst in verre ballingschap zijn gegaan. Wij verwachten, dat wij mogen zeggen: Tot weerziens Bouwmeester, en op de plaats die u toekomt! Dr. Knyperg redevoering. . De tekst van dr. Kuypers rede in de Tweede Kamer heeft ons niet bereikt op 't oogenblik, dat dit blad ter pene gaat. Wij willen dus tot het volgend nummer wachten met de formuleering van ons oordeel. Slechts zij hier, ter voorkoming van misverstand die mogelijk zou zijn, omdat men thans onder den sterken indruk zal gaan verkeeren van wat zoonet in de Kamer geschiedde er de aandacht op gevestigd, dat Braakensieks plaat gereed was vóór Kuyper sprak. Dat men deze dus zien móet louter in verband met de Memorie van Antwoord van den heer Heemskerk en geenszins met Kuypers rede. KRONIEK. MEN KAN VAN BROOD ALLÉX NIET LEVEJT. Een verheffende geschiedenis: al die po gingen tot redding van den heer De Waal Male fijt uit droevig paganisme I De rechtsche kranten waren gansch ont hutst ! Het kind was alleen uit wandelen gegaan, dachten de matrones, en nu lag het in de sloot, genaamd Poel des Verderfs. Ze stonden er jammerend omheen. O, o, o, o! Offer een liberaal ambtenaar" op, riep de felste. Draai met uw woorden, zeg dat je 't andera bedoeld hadt, een tweede. Maar De "Waal (Male fit!) kroop aan de andere zijde uit de sloot: op het paganistische weitje, en naar de bokspootjes. De dames stonden te trillen van nijdig heid. Maar ze zeiden, terwijl ze zich het bloed uit de lippen beten: Een dappere jongen." i,Een dappere jongen' herhaalde de Nederlandsche Maagd en streelde broeder De Waal (Bene fit!) op paganistische wijze onder de kin. En za zei tot de clericale kranten: Waarom maken jullie zoo'n drukte, zusjes? De politieke Christelijkheid zal wel nuttig zijn voor da propaganda en voor den schijn. Praten over de zending is goed, maar Bonifacius willen spelen in onzen Oost zou ons aller belangen schaden kunnen... Dat weet u ook wel." Dat weten wy wel", zei een van de clericale kranten, maar u vergeet, dat wy alleen aan broeder Malefijt hebben gevraagd er over te praten! Al had hij maar een paar woorden anders gezegd in zijn Memorie", we waren tevreden geweest! Het oog wil ook wat hebben!" Als het zóó ermee gesteld is", hervatte de Nederlandsche Maagd met een bemianelijken glimlach, zal ik zelf aan den Minister vragen, dat hij voortaan een stich telijk woordje over de zending invoegt. Gy hebt natuurlijk schoon gelijk: Men kan van 't brood der Werkelijkheid alleen niet leven." Nietwaar", zei een stem, een beetje sjeu hoort erby!" NEDERLAND VERLOOCHENT ZICH NOOIT. Sedert menschenheugenis staat rondom het terrein van de oude beurs, dus in 't edelst midden van Amsterdam, een foeileelijke schutting. De stad, die de Kroon draegt van Europe", droeg als stedekroon nog slechts een wrakke schutting. "We zullen maar niet vertellen wat er allemaal tusschen de schuttingmuren te zien was. Schande voor de stad. Aan dezen toestand komt nu een eind. Een ondernemend zakenman, die voor zjjn winkel in de buurt scha heeft van die onaanlokkelyke schutting, wil alle kosten dragen. Terwille van zyn debiet heeft hij een 'n beetje toonbare omgeving noodig, en dank zij zijn verlangen om meer artikelen kwijt te raken zal Amsterdam er weer eenigszins behoorlijk gaan uitzien!! Men hoeft niet veel aan wiskunde te hebben gedaan om te begrijpen, dat ten slotte Amsterdam (hetzij Amsterdamsche koopera, hetzij Amsterdamsche andere winkeliers) thans indirect tóch de som op zal brengen, die haar jaren lang te duur leek tot be hoorlijke ordening van haar toilet. Het geval kwam dan in den Raad. De toelichting luidde (men leze het fraaie stuk met de noodige aandacht) als volgt: B. en W. zijn tot de conclusie ge komen, dat de schutting, staande om een gedeelte van het z.g. Beursterrein, de omgeving in niet geringe mate ont siert. In het belang van den welstand achten zühet dan ook gewenscht, dat de schutting wordt vervangen door eene eenvoudige lage afscheiding en dat het terrein voorts wordt geëgaliseerd. De huurder van het overige gedeelte van meergenoemd terrein, die t>üdeze wijze van afscheiding belang heeft, heeft aan B. en W., nadat züzich met hem in verbinding hadden gesteld, mede gedeeld, dat hij bereid is de kosten van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl