Historisch Archief 1877-1940
1691
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
ie schokken ah hij daarbij berispend
yan hun zondige loopbaan" spreekt:
men voelt hoe hij voortdurend in den
toon, en in kontakt met ingetogener
hoorderessen blijft.
In het boek komen de meer .wereldsche
xenaissance-heldinnen die ik noemde heel
goed uit tegen de door dr. Torsten be
sproken Giulia Gonzaga, de schoone en
kuische, die, door den roover-hoofdman
Barbarossa vervolgd, uit een venster
vluchtte. Eén episode uit haar verhaal
legt een knoop in al de tegenstellingen
waaruit mijn aankondiging is saainge
weven: de schoone Giulia vermoordt den
dienaar die haar bij de vlucht geholpen
heeft, omdat zij het denkbeeld niet
verdragen kon, dat er iemand in de
wereld was die haar in haar nachthemd
had gezien."
Beide schrijvers hebben aan hun op
Mr. Aeneas Baron Mackay. f
Bij de geopende groeve van den stich
ter der anti-revolutionaire partij, Groen
van Prinsterer, legde zijn vriend Mr.
D. J. Baron Mackay van Ophemert,
nopens diens staatkundige werkzaamheid,
het navolgend getuigenis af: Deze
gladiator heeft nimmer voor eenigen Caesar
de knie gebogen, elk Caesarisme
bestreden; onafhankelijk en oorspronkelijk
kende hij slechts ne macht: die der
waarheid". 1) Men behoeft, uit de ken
schets, het woord : gladiator" slechts te
schrappen en zij is naar zin en strekking
volkomen van toepassing op den thans
overleden Staatsman. Groen's geducht
wapen, diens taal, in wendingen rijk,
fijn-gekuischt blijvend, ook waar zij
yïijm-scherp drong in de open voegen
van des tegenstanders harnas, miste
Mackay. Diens karakter echter, hoog
gestemd en vastberaden, doch bij alle
beslistheid van eigen overtuiging, eer
biedig jegens die van anderen gezind,
was ook hem ten deel gevallen. Volks
vertegenwoordiger, kenmerkten zich zijne
adviezen niet door uiterlijken tooi, maar
?door bondigheid van bewijs voering. Ken
nelijk, lag hem aan den bouw van het
zorgvuldig overwogen betoog, meer dan
aan de afronding zijner zinnen gelegen.
Noch de schier eentonige voordracht,
noch het sobere gebaar, noch de inge
togen nadruk sleepten mede. Desniet
temin, ging et kracht uit van dien man
«n onttrok raea eich kwalijk aan den
invloed van zijn woord. Het l«ed niet
lang, of ook den nieuweling bleek dui
delijk, dat men, schitterende uiterlijke
gaven missend, de rechtmatige trots
zy'ner partij, en afgezien van haar, sie
raad van 's lands raadszaal zijn kan.
Twee eigenschappen schijnen de sleutel
4»t de werking zijner aantrekkelijk* per
soonlijkheid : uitgebreide zaakkennis en
ontembare rechtsein.
Tot bewondering der eerste, was ook
de schrijver dezer regelen meermalen in
de gelegenheid. Verhoogd werd zij, gelijk
zq aan indruk won, doordien zij bleek,
ongezocht, bij wijlen onverwacht, zonder
de minste aanmatiging, wars van allen
pronk. Juist wanneer het woord van
Mackay niet den volke, in de Handelingen,
werd voorgelegd, deed zijn frissche humor
zich gelden en vierde hij aan zijne
natuurlijke geestigheid den teugel. Luis
terde hy, des sprekers zelfvertrouwen
werd verhoogd. Instemming zijnerzijds
«tond met voldoening gelyk. Onwille
keurig immers werd het bedacht:
principibus placuisse ultima laus est.
Kennis is werktuig, begeerlijk, naar ge
lang van hetgeen haar bezitter nastreeft.
Mackay diende zij tot handhaving en
verwerkelijking van hetgeen, in zijne
oogen, recht scheen. Geloovig Christen,
was zijne levensbeschouwing gesloten,
«n was hij wederpartijder van wie haar
niet huldigde. Nooit evenwel werd
zijn tegenstand tot haat aangevuurd, of
liet zijne kerkelijke aanhankelijkheid tot
geestdrijverij zich verleiden. Van zijne
beginselen verwachtte hij veel, in de
allereerste plaats, dat zij, niet door uiter
lijken dwang, maar door innerlijke
kracht, baan zich breken zouden. Deze
erheid jegens het blazoen, waaraan hij
trouw gezworen had, maakte hem huiverig
voor eene politiek, die, met ruwe hand
het maatschappelijk samenstel bejegenen
en daardoor hare hooge bestemming ver
loochenen mocht. Groot was zijn behoed
zaamheid, maar grooter nog haar oor
sprong, hierin gelegen, dat geenerlei
macht die evenaart, welke in den adel
des geestes is gelegen.
Hierin was hy evenknie van zijn voor
ganger en meester: Groen. Niet, diens:
stellen een aantrekkelijkheid weten te
geven die voor leeken bizondere waarde
heeft. Ik bedoel de vertalingen uit het
oorspronkelijk. Yooral in de opstellen
van professor Söierhjelm komen die
voor, ei niet alleen dat ze opzichzelf
zoo zeer leesbaar zijn, maar ze sluiten
uitmuntend aan bij het eigen proza yan
den vertolker. Er komt op die wijze
iets van de heldere en evenmatige schoon
heid van de Renaissance-schrijvers
onmiddelijk in het werk van den
hedendaaggchen schrijver over. Zijn broeder
haalt minder aan, maar weet ons door
zijn verhaal van wat er in de gedichten
van Lorenzo en in II Cortegiano"
staat, die werken e» den tijd, waarin ze
ontstonden, zeer nabij te brengen. Het
laatste opstel heet de Villa d'Este te
Tivoli" en als een proeve van den stijl
van professor Söderhjeltn en tevens als
een staal van de nederlandsche verta
ling, zal ik het besluit daarvan hier
afschrijven.
Ik daal de met mos bedekte marmeren
treden af, die naar het groote bassin
voeren. Het bestaat uit drie afdeelingen,
die alle gevuld zijn met stilstaand water
yan verschillende kleuren. In de eerste
is het geel, in de tweede blauw, in de
derde groen. Vandaar ziet men op naar
de groote fontein, de moeder van alle
fonteinen", zooals Michel Angelo haar
noemde, die op haar hooge kruin het
zinnebeeld der Este's droeg: den ade
laar en de heraldische lelie en daar
onder het wapen van Ippolito. Ik wandel
de lange laan door, waar buksboomhagen
zich aan beide kanten verheffen als gladde,
levende muren. Heerlijke pijnen breiden
hun kroon-schermen uit, en dichte,
hemelhooge, eeuwenoude cypressen
de grootste, die er in den omtrek va»
Rome gevonden worden teekenen hun
ernstige, donkere majesteit tegen het
blauwe hemelgewelf af. Laurierboomen
en rozenstruiken vormen een heg, waarin
men doordringt als in een diepe groten
beelden van oude goden en godinnen, j
soms zonder hoofd of armen, bewaken
den ingang yan hun geheimzinnige
schuilSlaats. Altijd door heeft men tusschen
e boomen het uitzicht op de Campagna
en de bergen, voortdurend afwisselende
schilderijen in een scherp afgelijnde en
heerlijke omlijsting.
Op dezen Aprildag is hier geen levend
wezen te zien, niemand die de lanen
schoonmaakt voor de komende lente en
zelfs geen cicerone die mij begeleidt. Het
plassen der fonteinen is het eenige geluid
dat ik hoor; niet als vroeger gelijk aan
orgelmuziek en vogelenzang, maar als
een discant in vele variaties tegen de
diepe tonen van de water r allen van Tivoli
in de verte. Zwijgend als een betooverd
sprookjespark strekt de mooie tuin zieH
roor mq uit, onberoerd door
mensehenhanden, verwilderd en verlaten, maar
toch niet onder den indruk van een
weemoed-stemming. Want de tijd heeft
het gespaard, er is niets dat stoort en
pijnlijk aan het tegenwoordige herinnert.
De Villa d'Este is een overblijfsel
van den schoonheidsdroom der Renais
sance, een onvergelijkelijk getuige yan
de behoefte, die de menschen uit dien
tijd hadden, om de stormachtige werke
lijkheid te doorweven met blijvende in
drukken van de hoogste schoonheid en
de liefelijkste kalmte."
ALBERT VERWET.
Noor d w. a. Zee,
9 Nov. '09.
llfMIIIIIIimimilMIfnillllllllllimil'l
llMIMHIIMUtlflMHlIM
1) G. J. Voa. Groen van Prinsterer en
zyn tijd (Dordrecht; I blr. 4.
meer Evangeliebelijder dan Staatsman,
maar wel, diens muurvast vertrouwen,
had hij overgenomen. Men herinnert zich
de, ook om haren klassieken vorm, fraaie
plaats, waarin Groen van die gezindheid
deed blijken:
Wanneer men ook van ons als
proefstuk van politieke wijsheid, het
samenstellen eener proeve van
gewijzigde constitutie begeert, verliest
men den aard en de strekking der
staatkunde, die wij voorstaan, uit het
oog. AU ik mij beijver aan den lijder
te doen inzien dat de oorzaak zijner
kwaal gelegen is niet, gelijk hij zich
voorstelt, in het kleed waarover hij
klaagt, maar in de ziektestof die zijn
lichaam aangetast heeft, en de kranke,
in plaats van mij gehoor te geven,
telkens weder antwoordt: maar geef
mij dan zelf een ander kleed, een
kleed dat, in stoffaadje en kleur en
snede, met uwe zienswijze
overeenkomt, dan. betreur ik het misverstand,
en zeg: ontbied den kleermaker en
laat den geneesheer tehuis." 1)
Minister, en geplaatst voor de opdracht
de schoolwet te wijzigen, had Mackay
gelegenheid in toepassing te brengen,
hetgeen zijn rechtszin hem voorschreef.
Het fundamenteel beginsel van zijn Ont
werp, wees hij aan, als volgt:
Op den voorgrond zij gesteld, dat
eene volkomene gelijkstelling van de
openbare en bijzondere school
geenszins in de bedoeling ligt. In de
Memorie van Toelichting heeft de
Regeering reeds opgemerkt, dat de
opvoeding en het onderwijs der
kinderen in de eerste plaats eene taak
der ouders is. De grondwet is, door
de vrijheid van onderwijs te erkennen,
van dat denkbeeld uitgegaan, maar
tegelijk heeft zij die taak trachten
te vergemakkelijken, door de invoe
ging van eene openbare school, die
voor allen toegankelijk zou zijn en
dus ook voor allen bruikbaar zou
wezen. Nu echter gebleken is, dat
de wetgever zulk eene voor allen
bruikbare school niet heeft kunnen
geven, is hij verplicht zooveel als
mogelijk te gemoet te kernen aan de
de begeerten van die ouders, die, zij
het op andere wijze, aan hunne
verplichting om hunne kinderen te doen
onderwijzen, willen voldoen. Er is
geen enkele reden om den een bij
den ander achter te stellen, om aan
den een de bijdrage uit 's Rijks kas
te onthouden die aan anderen wordt
gegeven, ah de overheid maar de
de zekerheid heeft, dat het onderwijs
goed gegeven wordt. In dien zin
heeft de Regeering van
Rechtsgelijkheid gesproken." (Mem. v. Antw.
blz. 20).
Voorzeker kan, van liberale zijde, het
uitgangspunt van dit betoog niet worden
toegegeven. Haar dnnkt het motief der
grondvesting van de openbare school
hooger en haar wortel dieper, dan hier
is aangewezen. Zij zoekt dien grond
in Thorbecke's uitspraak: het is der
Overheid bij uitstek waardig licht te
verspreiden. Ook kan zij kwalijk beamen,
dat de onbruikbaarheid der openbare
school, voor allen, gebleken" zijn zou.
Gebleken is, volgens haar, slechts, dat
eene hand over hand toenemende felheid,
geloofsijver opzweepend, den bodem der
openbare school ondermijnd en haar hoe
langer zoo meer bemoeilijkt heeft.
Met dit voorbehoud evenwel, mag de
eerlijkheid van Mackay's bedoeling niet
worden ontkend. Edelman en consti
tutioneel regeerder kwam het niet bij
hem op, langs zij- en sluipwegen, onge
daan te maken, wat de Grondwet had
verordend. Niet yan hem ware te wachten
eene medewerking tot het verdringen
der openbare school, van de eereplaats,
in 's lands hoogste Staatswet haar aan
gewezen. Allerminst, zou hij zijn zegel
hebben gehecht aan eene belaging der
openbare school, door middel van kunst
grepen, wier strekking en opzet zaak
en naam even vulgair, door den term :
leegpompen" wordt aangeduid. Tot dit
alles, stond Mackay te hoog, dacht hij te
ruim, gevoelde hij te diep. Ook een volk
heeft te bedenken: het is niet onverschillig,
langs welke wegen, eene richting in zijn
midden, naar haar doel woidt geleid, zoo
min als het gehalte der mannen zijner
keuze, als bijzaak, mag worden beschouwd.
Ojk buiten het glanspunt zijner open
bare werkzaamheid, de schoolwets
wijziging, vond Mackay gelegenheid tot
ontvouwing zijner groote gaven, schier
onophoudelijk in 's lands dienst.
1) Grondwetsherziening en Eensgezind
heid (blz. 179.)
Herhaaldelijk nam hij, in het Parle
ment, den voorzitterszetel in, gesteund
niet enkel door de sympathie zijner partij
gen ooten. Trouwens, er lag iets ongemeen
aantrekkelijks in de rustige kalmte zijner
persoonlijkheid, die, hoffelijk steeds,
gemeenzaamheid, niet belangstelling, uit
sloot. Onmiddellijk kregen zij, die met
hem in aanraking kwamen, den in
druk van een harmonischen geest, die
noch zich, noch zijne denkwijze opge
drongen, maar beraden en kloek, beide
geëerbiedigd wilde zien. Mannen van dit
kaliber, onverschillig van welke richting,
laten bij hun verscheiden eene leegte,
waarop met weemoed wordt gestaard.
Wat beters valt er aan een volk,inden
worstelstrijd der meeningen, toe te
wenschen, dan dat het de besten zijner zonen
mogen zijn, die hunne krachten meten P
Am'm. 17 Nov. '09. J. A. LEVY.
Tb. Tai Rüsselbeiïne. Rotterteclie
IL
Het landschap «n het naakt.
Het naakt is iets dat in Holland te weinig
te zien gegeven wordt, zoo het er genoeg
geschilderd of geteekend werd. Het naakt
is een schemer, een adem, een doomende
vorm. Een naakt is ichoon als lij n en schoon
ah kleur. Het is ten-voeten-uit het menschely'k
wezen Het onthult velerlei verborgen
rjjkdom. Het doet denken aan de statüen even
omplooid van een dunnen doek en doet denken
aan het ruigchen van een zuidelijke zee, aan
Venus stijgend op een schelp te midden van
veel korte golven. Het doet streken zien
waarin het lichaam mild zich beweegt tuaschen
de hooge schoone boomen, en waarin het
lijf als een God ia die we hier niet kennen.
Het naakt brengt de daaaen aan het zeeatrand
in de gedachten, en den verren glimlach dien
de dansenden om de lippea hebben als de
maan den schemer dieper en, weelger maakt
om de rotsblokken, en bij het loof «Ier
cypressen. Het naakt doet. on» den geur herinneren
van zon die straalde tegen, den matten glans
dar huid. Het brengt den weemoed, om de
vrg'heid die het vergezelt en om het gulle
leven dat het spelt. Het lijkt ons een rhythme
te zgn dat Homeros op den Olnmpos vond en
Klooa eens in den lach der goden. Het is een
schemer, een adem, een doomende vorm.
Het is niet als een kristal, zoo strak en
wiakunstig, maar er is een vloeien van de
klearen in (parelmoerend-blauw en rood
als van roode schelpen) naaf de kleuren van
de kim (wit dat flonkt en tintelt, en ver
schiet tot wy de regenbogen). Het lijkt zelf
het binnen at van een bleeke schelp. De
schaduwen er op zijn van het glate blauw.
De beenen dragen het, als zwellende kolom
men. Het lichaam lijkt een vaas waaruit de
schoonste overvloed zou storten by 't minste
storen. Het is als bloemen en het is blanker.
Het ia gewelfd als hemels en het is mild
van maat als een kunstwerk. Een voet, wien
leek die nooit als een bloem hangend aan
een stengel, het been? Wie was nooit ver
liefd op haren die yan het hoofd zich krullen,
en yan de slapen lijken te springen ? Wie zag
nooit de statigheid van een bala? Wie zag
nooit een arm zich rekken tot een adieu?
Een voet zich veratraffen, een pees zich zat t en
tot den sprong ? Wie had nooit behagen in
wat even lenig overbuigt als een popel by
veel wind ? Wie was nooit verrak t om het
tierig lyf? Wie was nooit zoo Grieksch dat
hy drie gratiën uren bezien kon, enmeenen
dat het het all er rij k at e was? Wie zag nooit
in het zwellen van kale duinen het zwellen
van ons zelven, van het naakt en zy'n val
leien? Wanneer ge 't naakt erkent, ziet ge
altijd nog de jonge goden aan de kimmen
dansen.
II. Het naakt door van Bijsselberghe toont
eveneens zy'n kennis, zijn teekenkracht, hoe
wel het, zeker, meer op een lichtspel is
toegeleid. 1 1 zie naakten liever op gaver
volledige wijze gegeven. Op die wijze ge
schilderd, bezit het kunstwerk een gemak
kelijk te bereiken natuurlijkheid, meer, die,
eenvoudig, het geestelijke kan steunen. Een
naakt geschilderd op egale wijze, bezit na
tuurlijk een onafhankelijkheid meer van
verlichting boven de veel geschilderde of
in volle pate gegeven figuren. Het is iets
dat, het epreekt van zelve, niet de hoofd
factor is in kunstwerk, maar het duidt,
misschien meer dan vermoed wordt, aan,
dat het geschilderde uit een volledig be
zonken ontroering kwam, en uit een rust,
die ontstond na een diepen schok. De schil
dering die ik bedoel heeft nieta van bet ge
likte en het kleine, arm van lijnen en van
wezen zijnde werk, maar ze is te vinden, om
een voorbeeld te noemen, in een kop als de
Doge van Bellini, in naakten van Tiziano, in
meer dan een portretje van M. Maris, om een
latere te noemen, die bij het algemeen telt.
Het Naaktfiguur (No. 6, uit 1907) en de jonge
vrouw in slaap (No. 9, uit 1904) oehooren tot
de zwakste werken hier. In het laatste is de
kleur koud, hoewel alles zeer roze is, en in
het Naaktfigunr, uit 1907, een vrouw op een
sofa, ia de kleur niet schoon, noch van het
lichaam, noch van de canapéwaarop ze ligt.
Tot de beteren der schilderijen behooren de
vrouw met het rose halssnoer" (1909) die
gloedvol in een spiegel zich reflecteert ; No. 20
wat zonnestraal" genoemd werd en eenvrouw
voorstelt in haar geheel zoowat in profiel ge
zien en met de beenen, door 't licht, oranje
kleurig en paars en waarin, in de lynen der
beenen de trek van een goeden teekenaar
ondervonden wordt. Hiertoe behoort verder
hoewel het geheel misschien en zeker niet
aan al de eiachen van een goed schilderij
voldoet een naaktfiguur tegen een teer
bebloemden fond (No. 16, uit 1906, zie als détail
de voet), het scbarlakenrpode lint en No. 18
eveneens uit 1907, waarin vooral de mond,
jong en toch ietwat flets in zijn weeke con
touren, telt.
Het ia eigenaardig voor me dat de schilder
niet meer zy'n schilderyen maakte van meer
dan l figuur op levensgroot, want hjj heeft
daartoe voldoende teekenmacht en. het lijkt
me dat zy'n gevoel voor rhythme zich eedier
zon laten zien het echijnt me inderdaad
toe dat sommige dezer naakten de helft zgn
van wat door een ander deel tot een zwierig
geheel kon worden. Het gevoel voor een
groote lijn ia in bet naakt te constateeren.
Het landichop. Het meeste landschap hier
ia als een kleur volle studie te beschouwen,
in zuivere" kleuren neergezet. Ook hier wordt
dikwijls gemist wat ge in de schilderij zoekt:
langdurige toewijding waaruit ten slotte uit
allerlei omwindsels de persoonlijkheid volle
dig naar voren komt, met den' grootsten
innigen gloed. Het spreekt van zelve. De
inspanning is voornamelijk gericht op het
oogenblikkelijt weergeven na het geziene. Men
versta dit wel. Een schilderij dat lang bedacht
is, of volledig rijp, kan in korten tijd neer
gezet worden, kon zeker in vroeger ty'd snel
uitgedrukt worden. De volledigheid wordt
meer en meer in het moderne schilderen
gemist en toch: er zy'n talenten genoeg.
Wat in het naakt trof, treft weer hier, het
treft het meest in het portret. Toch is
ook hier overal in te erkennen dat Van
Ryseelberghe heel wat kan. Het gevoel voor
een beweeglyken vollen achtergrond (zooals
ge die ook in gobelins vindt) ia ook hier te
vinden. In een ander werk is een zekere
compositie die maar iets meer bezonnen zou
moeten zijn om tot een voltooid schilderij te
voeren. Of is dit element niet als aanwezig te
vinden in Onder de pijn boomen uit 1905?
Zy'n de naakten, de roode rots in het midden,
niet zoo geschikt dat ze andre schoone schil
deryen als analogieën doen herdenken? Ik
had zoo gaarne gewenscht dat er iets meer
nog was, en dat we een schilderwerk eens be
zeten hadden in een klare kleur zooals we
er veel bezitten die gouden zgn ? Het gevoel
voor het landschap ia ook te vinden in de
Olgfboomen te Cannes. Van Gogh schilderde
eens een schilderij met drie popels waarachter
ge een stad ziet Yan Rysselberghe gaf
hier 3 olijven, waar achter weer (het komt
ook wel door het procédé) een vol landschap
doet denken aan een wandtapijt. Een der
beste werken, als kracht, is hier: de Kaap
da Rossignpl". De lucht is hierin rose en
groen. Er is in sommige van de luchten
van dezen schilder een dramatische kracht
en tevena de vaste gloed, die naar iets
verders doet verlangen. Onder die lucht is
een zee vol korte golven (rechts), en aan
de linkerzg rots waar boven een boom
profileert tegen de bewogen lacht. Er
is kracht en vreugde, als leven gedacht,
in dit werk. Een lucht, als hierboven is, vol
doet ook aan meer innerlgken wenech, en
houdt meer licht dan de meeste van de
schildergen met dit procédégemaakt, ge
woonlijk houden. Er ia de zucht naar dat
licht in Rysselberghel Waarom zou hg' anders
meer zy'n visie vormen naar een streek
waar, objectief gesproken, meer fonklen is?
Ia bet in hem niet het tasten naar de juiste
zgde?
Van de schilderyen uit Jersey noem ik
het Ravgn (1908). Uit Veere in Zeeland
zgn hier vier wat hy ala schilderijen wenscht
beschouwd te hebben, en een studietje. Ze
zijn alle uit 1906, en alle haast van denzelfden
kant genomen, naar hot elegant stadhuisje
toe, over de spuikom en de haven gezien.
De besteu lijken mij hiervan de Regenboog
als moment, en de Zonsondergang. Ook in
deze is de lucht met strepen interessant. Uit
1908 is te noemen: het klooster op Sicilië; uit
1909 Syracnse (No. 56) en No. 60 de Aetna,
een stuk zee, een land, geel dat vooraan rose
en groen is, en wolken zwervend om den
berg. In het studietje uit 1909: het water
bekken van de Pincio te Rome hindert een
niet genoeg verborgen of opgeloste gelijk
vormigheid.
Het eindoordeel over het landschap moet
zgn als dat over het naakt, alleen dient het
anders te worden geconstateerd. In het naakt,
in de groote figuren mis ik de andere figuren
die met de gege ven eene figuur en het rhythme
volledig voor hem zouden maken en zoo het
werk nader by de schoonheid zouden brengen.
In het landschap mis ik daarnaast nog iets,
of eerder vind ik daarnaast iets dat belang
rijk is, maar niet volledig gegeven. Ik zie in
de luchten, die soms werkelijk schoon zgn
als een deel, een zucht tot gloed die uit een
rijk bewogen zy'n moet voorkomen. Ik wou
dat wat daarin te vinden is, overvloediger
naar voren kwam. Van Rysselberghe zou
dan misschien in Eijke Groenen, die klaar
zijn, in diepe orangea het werk kannen
leveren dat ik altijd gaarne zoek.
PLASSCHAERT.
A, L, W, Seyffardt. t
Op Woensdag 10 November j.l. stierf te
's-Gravenhage, plotseling de oud-minister
van Oorlog, generaal A. L. W. Seyffardt.
In hem verliest Nederland een van zgn
verdienstelijkste zonen, want yan hem kan
getuigd worden, dat hij zy'ne groote gaven,
dat hy zgn leven gewijd heeft aan de be
langen van ons volk.
Het bestek van dit korte betoog gedoogt
niet stil te staan, by al het belangrijke door
hem verricht in zy'n» militaire loopbaan, niet
het minst op technisch gebied bij de artillerie,
by het militair onderwys, by den generalen
staf, als minister van oorlog; hoe belangrijk
en veelzijdig zy'ne verdiensten uit dien hoofde
ook zgn, de groote beteekenia van Seyffardt
ia in de eerste plaats te vinden in zijnen
onvermoeiden strijd tegen eene van onze
volkaswakbeden: de groote onverschilligheid
omtrent de ontwikkeling van onze volkskracht
allereerst met het oog op de handhaving
onzer onafhankelijkheid.
In eenen tijd toen vooral by het
intellectueele gedeelte van ons volk de belangstelling
in onze militaire weerbaarheid tot nabij h»*
vriespunt gedaald was, stond Seyffardt schier
alleen op de schans en verkondigde onver
schrokken tegen de toen algemeen
heerechende begrippen in, dat de verdediging
van het vaderland niet d« taak is van een
bepaalde kaate of een zeker gedeelte van het
volk, maar dat zy meer dan iets anders behoort
te zgn een zaak van het geheel e volk, dat
zg ia dénationale zaak bij uitnemendheid.
Zoo ia Seyffardt de baanbreker geworden
voor eene nationale herleving, die ten gevolge
moet hebben vermeerderingonzer volkskracht
en van ona ze, f bewast syn als vry' en onaf
hankelijk volk.
Toen de zoo onrechtvaardig aan onze
ZuidAfrikaanache stam broeders opgedrongen stry'd
de mencchen hier te lande uit hun zoeten
dommel van vrede-waanverzekerdheid deed
opschrikken en beangst deed vragen hoe het
bg ons stond met onze kracht van verweer,
toen maakte Seyffardt met eenige anderen
gebrnik van dat ontwaken van het volks
geweten en eticbtte de Vereeniging:
Volkaweerbaarheid, waar van hg vele jaren degroote,
bezielende kracht was. Deze Vereeniging telt
'nu hare leden bij duizenden en haar onver
moeide atrgd voor ontwikkeling onzer maat
schappelijke en militaire weerbaarheid, voor
verhooging onzer volkskracht in nationalen
zin, is genoegzaam bekend.
Toch staan wij nog slechts aan het begin
en Seyffardt besefte zelf beter dan iemand,
dat bg de volkomen verwezenlijking zijner
idealen niet zou beleven, want hg begreep,
dat eene zoo belangrijke evolutie, die een
geheel volk in beweging moet brengen, niet
in ettelijke jaren te volbrengen is. Hij had
echter een vast geloof in de t indelyke o ver
winning en al staan wy' nog slechts aan het
begin, er is toch merkbare vooruitgang; het
morgenrood verkondigt dat de komende dag
nabij is. Wanneer die dag zal zgn aangebroken,
dan zal de geschiedenis getuigen dat het
bovenal Seyffardt geweest is, die tot zy'ne
komst heeft medegewerkt.
A. E. DUDOK VAN HEEL.
niiiiiMiiTimiiiNiiiNimiiMiNiiiiiiiiNtmiiiNiHiiimiiNiiilitHiiiiHiiHiii
Bescflonwispn orer de natnur en den mensen.
Curieus is 't toch, dat de natuur
Al wat de menechen hier bederven
Met bare vriendelyke verven
Wel weer terecht brengt op den duur!
Een paviljoentje, of andre taart
Een kleerenmagazy'n bijvoorbeeld,
Is nog maar niet voorgoed veroordeeld,
Maar wordt juist mettertijd wat waard.
Ja zelfs een standbeeld in ons land
Iets op zich zelf betreurenswaardig
Krijgt op den duur toch wel iets aardigs,
Ja: wordt iets liefs langzamerhand.
Alleen de menschen in persoon,
Met hunne smaken en vermaken,
Hooren tot de verloren zaken:
Die vallen téveel uit den toon!
De man is 't leelgkate product,
Gekleed ala op de modeplaten
_ De andren dan nog daargelaten
Ia hg toch wel het meest mialuktl