De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 21 oktober pagina 7

21 oktober 1909 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

1691 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ie schokken ah hij daarbij berispend yan hun zondige loopbaan" spreekt: men voelt hoe hij voortdurend in den toon, en in kontakt met ingetogener hoorderessen blijft. In het boek komen de meer .wereldsche xenaissance-heldinnen die ik noemde heel goed uit tegen de door dr. Torsten be sproken Giulia Gonzaga, de schoone en kuische, die, door den roover-hoofdman Barbarossa vervolgd, uit een venster vluchtte. Eén episode uit haar verhaal legt een knoop in al de tegenstellingen waaruit mijn aankondiging is saainge weven: de schoone Giulia vermoordt den dienaar die haar bij de vlucht geholpen heeft, omdat zij het denkbeeld niet verdragen kon, dat er iemand in de wereld was die haar in haar nachthemd had gezien." Beide schrijvers hebben aan hun op Mr. Aeneas Baron Mackay. f Bij de geopende groeve van den stich ter der anti-revolutionaire partij, Groen van Prinsterer, legde zijn vriend Mr. D. J. Baron Mackay van Ophemert, nopens diens staatkundige werkzaamheid, het navolgend getuigenis af: Deze gladiator heeft nimmer voor eenigen Caesar de knie gebogen, elk Caesarisme bestreden; onafhankelijk en oorspronkelijk kende hij slechts ne macht: die der waarheid". 1) Men behoeft, uit de ken schets, het woord : gladiator" slechts te schrappen en zij is naar zin en strekking volkomen van toepassing op den thans overleden Staatsman. Groen's geducht wapen, diens taal, in wendingen rijk, fijn-gekuischt blijvend, ook waar zij yïijm-scherp drong in de open voegen van des tegenstanders harnas, miste Mackay. Diens karakter echter, hoog gestemd en vastberaden, doch bij alle beslistheid van eigen overtuiging, eer biedig jegens die van anderen gezind, was ook hem ten deel gevallen. Volks vertegenwoordiger, kenmerkten zich zijne adviezen niet door uiterlijken tooi, maar ?door bondigheid van bewijs voering. Ken nelijk, lag hem aan den bouw van het zorgvuldig overwogen betoog, meer dan aan de afronding zijner zinnen gelegen. Noch de schier eentonige voordracht, noch het sobere gebaar, noch de inge togen nadruk sleepten mede. Desniet temin, ging et kracht uit van dien man «n onttrok raea eich kwalijk aan den invloed van zijn woord. Het l«ed niet lang, of ook den nieuweling bleek dui delijk, dat men, schitterende uiterlijke gaven missend, de rechtmatige trots zy'ner partij, en afgezien van haar, sie raad van 's lands raadszaal zijn kan. Twee eigenschappen schijnen de sleutel 4»t de werking zijner aantrekkelijk* per soonlijkheid : uitgebreide zaakkennis en ontembare rechtsein. Tot bewondering der eerste, was ook de schrijver dezer regelen meermalen in de gelegenheid. Verhoogd werd zij, gelijk zq aan indruk won, doordien zij bleek, ongezocht, bij wijlen onverwacht, zonder de minste aanmatiging, wars van allen pronk. Juist wanneer het woord van Mackay niet den volke, in de Handelingen, werd voorgelegd, deed zijn frissche humor zich gelden en vierde hij aan zijne natuurlijke geestigheid den teugel. Luis terde hy, des sprekers zelfvertrouwen werd verhoogd. Instemming zijnerzijds «tond met voldoening gelyk. Onwille keurig immers werd het bedacht: principibus placuisse ultima laus est. Kennis is werktuig, begeerlijk, naar ge lang van hetgeen haar bezitter nastreeft. Mackay diende zij tot handhaving en verwerkelijking van hetgeen, in zijne oogen, recht scheen. Geloovig Christen, was zijne levensbeschouwing gesloten, «n was hij wederpartijder van wie haar niet huldigde. Nooit evenwel werd zijn tegenstand tot haat aangevuurd, of liet zijne kerkelijke aanhankelijkheid tot geestdrijverij zich verleiden. Van zijne beginselen verwachtte hij veel, in de allereerste plaats, dat zij, niet door uiter lijken dwang, maar door innerlijke kracht, baan zich breken zouden. Deze erheid jegens het blazoen, waaraan hij trouw gezworen had, maakte hem huiverig voor eene politiek, die, met ruwe hand het maatschappelijk samenstel bejegenen en daardoor hare hooge bestemming ver loochenen mocht. Groot was zijn behoed zaamheid, maar grooter nog haar oor sprong, hierin gelegen, dat geenerlei macht die evenaart, welke in den adel des geestes is gelegen. Hierin was hy evenknie van zijn voor ganger en meester: Groen. Niet, diens: stellen een aantrekkelijkheid weten te geven die voor leeken bizondere waarde heeft. Ik bedoel de vertalingen uit het oorspronkelijk. Yooral in de opstellen van professor Söierhjelm komen die voor, ei niet alleen dat ze opzichzelf zoo zeer leesbaar zijn, maar ze sluiten uitmuntend aan bij het eigen proza yan den vertolker. Er komt op die wijze iets van de heldere en evenmatige schoon heid van de Renaissance-schrijvers onmiddelijk in het werk van den hedendaaggchen schrijver over. Zijn broeder haalt minder aan, maar weet ons door zijn verhaal van wat er in de gedichten van Lorenzo en in II Cortegiano" staat, die werken e» den tijd, waarin ze ontstonden, zeer nabij te brengen. Het laatste opstel heet de Villa d'Este te Tivoli" en als een proeve van den stijl van professor Söderhjeltn en tevens als een staal van de nederlandsche verta ling, zal ik het besluit daarvan hier afschrijven. Ik daal de met mos bedekte marmeren treden af, die naar het groote bassin voeren. Het bestaat uit drie afdeelingen, die alle gevuld zijn met stilstaand water yan verschillende kleuren. In de eerste is het geel, in de tweede blauw, in de derde groen. Vandaar ziet men op naar de groote fontein, de moeder van alle fonteinen", zooals Michel Angelo haar noemde, die op haar hooge kruin het zinnebeeld der Este's droeg: den ade laar en de heraldische lelie en daar onder het wapen van Ippolito. Ik wandel de lange laan door, waar buksboomhagen zich aan beide kanten verheffen als gladde, levende muren. Heerlijke pijnen breiden hun kroon-schermen uit, en dichte, hemelhooge, eeuwenoude cypressen de grootste, die er in den omtrek va» Rome gevonden worden teekenen hun ernstige, donkere majesteit tegen het blauwe hemelgewelf af. Laurierboomen en rozenstruiken vormen een heg, waarin men doordringt als in een diepe groten beelden van oude goden en godinnen, j soms zonder hoofd of armen, bewaken den ingang yan hun geheimzinnige schuilSlaats. Altijd door heeft men tusschen e boomen het uitzicht op de Campagna en de bergen, voortdurend afwisselende schilderijen in een scherp afgelijnde en heerlijke omlijsting. Op dezen Aprildag is hier geen levend wezen te zien, niemand die de lanen schoonmaakt voor de komende lente en zelfs geen cicerone die mij begeleidt. Het plassen der fonteinen is het eenige geluid dat ik hoor; niet als vroeger gelijk aan orgelmuziek en vogelenzang, maar als een discant in vele variaties tegen de diepe tonen van de water r allen van Tivoli in de verte. Zwijgend als een betooverd sprookjespark strekt de mooie tuin zieH roor mq uit, onberoerd door mensehenhanden, verwilderd en verlaten, maar toch niet onder den indruk van een weemoed-stemming. Want de tijd heeft het gespaard, er is niets dat stoort en pijnlijk aan het tegenwoordige herinnert. De Villa d'Este is een overblijfsel van den schoonheidsdroom der Renais sance, een onvergelijkelijk getuige yan de behoefte, die de menschen uit dien tijd hadden, om de stormachtige werke lijkheid te doorweven met blijvende in drukken van de hoogste schoonheid en de liefelijkste kalmte." ALBERT VERWET. Noor d w. a. Zee, 9 Nov. '09. llfMIIIIIIimimilMIfnillllllllllimil'l llMIMHIIMUtlflMHlIM 1) G. J. Voa. Groen van Prinsterer en zyn tijd (Dordrecht; I blr. 4. meer Evangeliebelijder dan Staatsman, maar wel, diens muurvast vertrouwen, had hij overgenomen. Men herinnert zich de, ook om haren klassieken vorm, fraaie plaats, waarin Groen van die gezindheid deed blijken: Wanneer men ook van ons als proefstuk van politieke wijsheid, het samenstellen eener proeve van gewijzigde constitutie begeert, verliest men den aard en de strekking der staatkunde, die wij voorstaan, uit het oog. AU ik mij beijver aan den lijder te doen inzien dat de oorzaak zijner kwaal gelegen is niet, gelijk hij zich voorstelt, in het kleed waarover hij klaagt, maar in de ziektestof die zijn lichaam aangetast heeft, en de kranke, in plaats van mij gehoor te geven, telkens weder antwoordt: maar geef mij dan zelf een ander kleed, een kleed dat, in stoffaadje en kleur en snede, met uwe zienswijze overeenkomt, dan. betreur ik het misverstand, en zeg: ontbied den kleermaker en laat den geneesheer tehuis." 1) Minister, en geplaatst voor de opdracht de schoolwet te wijzigen, had Mackay gelegenheid in toepassing te brengen, hetgeen zijn rechtszin hem voorschreef. Het fundamenteel beginsel van zijn Ont werp, wees hij aan, als volgt: Op den voorgrond zij gesteld, dat eene volkomene gelijkstelling van de openbare en bijzondere school geenszins in de bedoeling ligt. In de Memorie van Toelichting heeft de Regeering reeds opgemerkt, dat de opvoeding en het onderwijs der kinderen in de eerste plaats eene taak der ouders is. De grondwet is, door de vrijheid van onderwijs te erkennen, van dat denkbeeld uitgegaan, maar tegelijk heeft zij die taak trachten te vergemakkelijken, door de invoe ging van eene openbare school, die voor allen toegankelijk zou zijn en dus ook voor allen bruikbaar zou wezen. Nu echter gebleken is, dat de wetgever zulk eene voor allen bruikbare school niet heeft kunnen geven, is hij verplicht zooveel als mogelijk te gemoet te kernen aan de de begeerten van die ouders, die, zij het op andere wijze, aan hunne verplichting om hunne kinderen te doen onderwijzen, willen voldoen. Er is geen enkele reden om den een bij den ander achter te stellen, om aan den een de bijdrage uit 's Rijks kas te onthouden die aan anderen wordt gegeven, ah de overheid maar de de zekerheid heeft, dat het onderwijs goed gegeven wordt. In dien zin heeft de Regeering van Rechtsgelijkheid gesproken." (Mem. v. Antw. blz. 20). Voorzeker kan, van liberale zijde, het uitgangspunt van dit betoog niet worden toegegeven. Haar dnnkt het motief der grondvesting van de openbare school hooger en haar wortel dieper, dan hier is aangewezen. Zij zoekt dien grond in Thorbecke's uitspraak: het is der Overheid bij uitstek waardig licht te verspreiden. Ook kan zij kwalijk beamen, dat de onbruikbaarheid der openbare school, voor allen, gebleken" zijn zou. Gebleken is, volgens haar, slechts, dat eene hand over hand toenemende felheid, geloofsijver opzweepend, den bodem der openbare school ondermijnd en haar hoe langer zoo meer bemoeilijkt heeft. Met dit voorbehoud evenwel, mag de eerlijkheid van Mackay's bedoeling niet worden ontkend. Edelman en consti tutioneel regeerder kwam het niet bij hem op, langs zij- en sluipwegen, onge daan te maken, wat de Grondwet had verordend. Niet yan hem ware te wachten eene medewerking tot het verdringen der openbare school, van de eereplaats, in 's lands hoogste Staatswet haar aan gewezen. Allerminst, zou hij zijn zegel hebben gehecht aan eene belaging der openbare school, door middel van kunst grepen, wier strekking en opzet zaak en naam even vulgair, door den term : leegpompen" wordt aangeduid. Tot dit alles, stond Mackay te hoog, dacht hij te ruim, gevoelde hij te diep. Ook een volk heeft te bedenken: het is niet onverschillig, langs welke wegen, eene richting in zijn midden, naar haar doel woidt geleid, zoo min als het gehalte der mannen zijner keuze, als bijzaak, mag worden beschouwd. Ojk buiten het glanspunt zijner open bare werkzaamheid, de schoolwets wijziging, vond Mackay gelegenheid tot ontvouwing zijner groote gaven, schier onophoudelijk in 's lands dienst. 1) Grondwetsherziening en Eensgezind heid (blz. 179.) Herhaaldelijk nam hij, in het Parle ment, den voorzitterszetel in, gesteund niet enkel door de sympathie zijner partij gen ooten. Trouwens, er lag iets ongemeen aantrekkelijks in de rustige kalmte zijner persoonlijkheid, die, hoffelijk steeds, gemeenzaamheid, niet belangstelling, uit sloot. Onmiddellijk kregen zij, die met hem in aanraking kwamen, den in druk van een harmonischen geest, die noch zich, noch zijne denkwijze opge drongen, maar beraden en kloek, beide geëerbiedigd wilde zien. Mannen van dit kaliber, onverschillig van welke richting, laten bij hun verscheiden eene leegte, waarop met weemoed wordt gestaard. Wat beters valt er aan een volk,inden worstelstrijd der meeningen, toe te wenschen, dan dat het de besten zijner zonen mogen zijn, die hunne krachten meten P Am'm. 17 Nov. '09. J. A. LEVY. Tb. Tai Rüsselbeiïne. Rotterteclie IL Het landschap «n het naakt. Het naakt is iets dat in Holland te weinig te zien gegeven wordt, zoo het er genoeg geschilderd of geteekend werd. Het naakt is een schemer, een adem, een doomende vorm. Een naakt is ichoon als lij n en schoon ah kleur. Het is ten-voeten-uit het menschely'k wezen Het onthult velerlei verborgen rjjkdom. Het doet denken aan de statüen even omplooid van een dunnen doek en doet denken aan het ruigchen van een zuidelijke zee, aan Venus stijgend op een schelp te midden van veel korte golven. Het doet streken zien waarin het lichaam mild zich beweegt tuaschen de hooge schoone boomen, en waarin het lijf als een God ia die we hier niet kennen. Het naakt brengt de daaaen aan het zeeatrand in de gedachten, en den verren glimlach dien de dansenden om de lippea hebben als de maan den schemer dieper en, weelger maakt om de rotsblokken, en bij het loof «Ier cypressen. Het naakt doet. on» den geur herinneren van zon die straalde tegen, den matten glans dar huid. Het brengt den weemoed, om de vrg'heid die het vergezelt en om het gulle leven dat het spelt. Het lijkt ons een rhythme te zgn dat Homeros op den Olnmpos vond en Klooa eens in den lach der goden. Het is een schemer, een adem, een doomende vorm. Het is niet als een kristal, zoo strak en wiakunstig, maar er is een vloeien van de klearen in (parelmoerend-blauw en rood als van roode schelpen) naaf de kleuren van de kim (wit dat flonkt en tintelt, en ver schiet tot wy de regenbogen). Het lijkt zelf het binnen at van een bleeke schelp. De schaduwen er op zijn van het glate blauw. De beenen dragen het, als zwellende kolom men. Het lichaam lijkt een vaas waaruit de schoonste overvloed zou storten by 't minste storen. Het is als bloemen en het is blanker. Het ia gewelfd als hemels en het is mild van maat als een kunstwerk. Een voet, wien leek die nooit als een bloem hangend aan een stengel, het been? Wie was nooit ver liefd op haren die yan het hoofd zich krullen, en yan de slapen lijken te springen ? Wie zag nooit de statigheid van een bala? Wie zag nooit een arm zich rekken tot een adieu? Een voet zich veratraffen, een pees zich zat t en tot den sprong ? Wie had nooit behagen in wat even lenig overbuigt als een popel by veel wind ? Wie was nooit verrak t om het tierig lyf? Wie was nooit zoo Grieksch dat hy drie gratiën uren bezien kon, enmeenen dat het het all er rij k at e was? Wie zag nooit in het zwellen van kale duinen het zwellen van ons zelven, van het naakt en zy'n val leien? Wanneer ge 't naakt erkent, ziet ge altijd nog de jonge goden aan de kimmen dansen. II. Het naakt door van Bijsselberghe toont eveneens zy'n kennis, zijn teekenkracht, hoe wel het, zeker, meer op een lichtspel is toegeleid. 1 1 zie naakten liever op gaver volledige wijze gegeven. Op die wijze ge schilderd, bezit het kunstwerk een gemak kelijk te bereiken natuurlijkheid, meer, die, eenvoudig, het geestelijke kan steunen. Een naakt geschilderd op egale wijze, bezit na tuurlijk een onafhankelijkheid meer van verlichting boven de veel geschilderde of in volle pate gegeven figuren. Het is iets dat, het epreekt van zelve, niet de hoofd factor is in kunstwerk, maar het duidt, misschien meer dan vermoed wordt, aan, dat het geschilderde uit een volledig be zonken ontroering kwam, en uit een rust, die ontstond na een diepen schok. De schil dering die ik bedoel heeft nieta van bet ge likte en het kleine, arm van lijnen en van wezen zijnde werk, maar ze is te vinden, om een voorbeeld te noemen, in een kop als de Doge van Bellini, in naakten van Tiziano, in meer dan een portretje van M. Maris, om een latere te noemen, die bij het algemeen telt. Het Naaktfiguur (No. 6, uit 1907) en de jonge vrouw in slaap (No. 9, uit 1904) oehooren tot de zwakste werken hier. In het laatste is de kleur koud, hoewel alles zeer roze is, en in het Naaktfigunr, uit 1907, een vrouw op een sofa, ia de kleur niet schoon, noch van het lichaam, noch van de canapéwaarop ze ligt. Tot de beteren der schilderijen behooren de vrouw met het rose halssnoer" (1909) die gloedvol in een spiegel zich reflecteert ; No. 20 wat zonnestraal" genoemd werd en eenvrouw voorstelt in haar geheel zoowat in profiel ge zien en met de beenen, door 't licht, oranje kleurig en paars en waarin, in de lynen der beenen de trek van een goeden teekenaar ondervonden wordt. Hiertoe behoort verder hoewel het geheel misschien en zeker niet aan al de eiachen van een goed schilderij voldoet een naaktfiguur tegen een teer bebloemden fond (No. 16, uit 1906, zie als détail de voet), het scbarlakenrpode lint en No. 18 eveneens uit 1907, waarin vooral de mond, jong en toch ietwat flets in zijn weeke con touren, telt. Het ia eigenaardig voor me dat de schilder niet meer zy'n schilderyen maakte van meer dan l figuur op levensgroot, want hjj heeft daartoe voldoende teekenmacht en. het lijkt me dat zy'n gevoel voor rhythme zich eedier zon laten zien het echijnt me inderdaad toe dat sommige dezer naakten de helft zgn van wat door een ander deel tot een zwierig geheel kon worden. Het gevoel voor een groote lijn ia in bet naakt te constateeren. Het landichop. Het meeste landschap hier ia als een kleur volle studie te beschouwen, in zuivere" kleuren neergezet. Ook hier wordt dikwijls gemist wat ge in de schilderij zoekt: langdurige toewijding waaruit ten slotte uit allerlei omwindsels de persoonlijkheid volle dig naar voren komt, met den' grootsten innigen gloed. Het spreekt van zelve. De inspanning is voornamelijk gericht op het oogenblikkelijt weergeven na het geziene. Men versta dit wel. Een schilderij dat lang bedacht is, of volledig rijp, kan in korten tijd neer gezet worden, kon zeker in vroeger ty'd snel uitgedrukt worden. De volledigheid wordt meer en meer in het moderne schilderen gemist en toch: er zy'n talenten genoeg. Wat in het naakt trof, treft weer hier, het treft het meest in het portret. Toch is ook hier overal in te erkennen dat Van Ryseelberghe heel wat kan. Het gevoel voor een beweeglyken vollen achtergrond (zooals ge die ook in gobelins vindt) ia ook hier te vinden. In een ander werk is een zekere compositie die maar iets meer bezonnen zou moeten zijn om tot een voltooid schilderij te voeren. Of is dit element niet als aanwezig te vinden in Onder de pijn boomen uit 1905? Zy'n de naakten, de roode rots in het midden, niet zoo geschikt dat ze andre schoone schil deryen als analogieën doen herdenken? Ik had zoo gaarne gewenscht dat er iets meer nog was, en dat we een schilderwerk eens be zeten hadden in een klare kleur zooals we er veel bezitten die gouden zgn ? Het gevoel voor het landschap ia ook te vinden in de Olgfboomen te Cannes. Van Gogh schilderde eens een schilderij met drie popels waarachter ge een stad ziet Yan Rysselberghe gaf hier 3 olijven, waar achter weer (het komt ook wel door het procédé) een vol landschap doet denken aan een wandtapijt. Een der beste werken, als kracht, is hier: de Kaap da Rossignpl". De lucht is hierin rose en groen. Er is in sommige van de luchten van dezen schilder een dramatische kracht en tevena de vaste gloed, die naar iets verders doet verlangen. Onder die lucht is een zee vol korte golven (rechts), en aan de linkerzg rots waar boven een boom profileert tegen de bewogen lacht. Er is kracht en vreugde, als leven gedacht, in dit werk. Een lucht, als hierboven is, vol doet ook aan meer innerlgken wenech, en houdt meer licht dan de meeste van de schildergen met dit procédégemaakt, ge woonlijk houden. Er ia de zucht naar dat licht in Rysselberghel Waarom zou hg' anders meer zy'n visie vormen naar een streek waar, objectief gesproken, meer fonklen is? Ia bet in hem niet het tasten naar de juiste zgde? Van de schilderyen uit Jersey noem ik het Ravgn (1908). Uit Veere in Zeeland zgn hier vier wat hy ala schilderijen wenscht beschouwd te hebben, en een studietje. Ze zijn alle uit 1906, en alle haast van denzelfden kant genomen, naar hot elegant stadhuisje toe, over de spuikom en de haven gezien. De besteu lijken mij hiervan de Regenboog als moment, en de Zonsondergang. Ook in deze is de lucht met strepen interessant. Uit 1908 is te noemen: het klooster op Sicilië; uit 1909 Syracnse (No. 56) en No. 60 de Aetna, een stuk zee, een land, geel dat vooraan rose en groen is, en wolken zwervend om den berg. In het studietje uit 1909: het water bekken van de Pincio te Rome hindert een niet genoeg verborgen of opgeloste gelijk vormigheid. Het eindoordeel over het landschap moet zgn als dat over het naakt, alleen dient het anders te worden geconstateerd. In het naakt, in de groote figuren mis ik de andere figuren die met de gege ven eene figuur en het rhythme volledig voor hem zouden maken en zoo het werk nader by de schoonheid zouden brengen. In het landschap mis ik daarnaast nog iets, of eerder vind ik daarnaast iets dat belang rijk is, maar niet volledig gegeven. Ik zie in de luchten, die soms werkelijk schoon zgn als een deel, een zucht tot gloed die uit een rijk bewogen zy'n moet voorkomen. Ik wou dat wat daarin te vinden is, overvloediger naar voren kwam. Van Rysselberghe zou dan misschien in Eijke Groenen, die klaar zijn, in diepe orangea het werk kannen leveren dat ik altijd gaarne zoek. PLASSCHAERT. A, L, W, Seyffardt. t Op Woensdag 10 November j.l. stierf te 's-Gravenhage, plotseling de oud-minister van Oorlog, generaal A. L. W. Seyffardt. In hem verliest Nederland een van zgn verdienstelijkste zonen, want yan hem kan getuigd worden, dat hij zy'ne groote gaven, dat hy zgn leven gewijd heeft aan de be langen van ons volk. Het bestek van dit korte betoog gedoogt niet stil te staan, by al het belangrijke door hem verricht in zy'n» militaire loopbaan, niet het minst op technisch gebied bij de artillerie, by het militair onderwys, by den generalen staf, als minister van oorlog; hoe belangrijk en veelzijdig zy'ne verdiensten uit dien hoofde ook zgn, de groote beteekenia van Seyffardt ia in de eerste plaats te vinden in zijnen onvermoeiden strijd tegen eene van onze volkaswakbeden: de groote onverschilligheid omtrent de ontwikkeling van onze volkskracht allereerst met het oog op de handhaving onzer onafhankelijkheid. In eenen tijd toen vooral by het intellectueele gedeelte van ons volk de belangstelling in onze militaire weerbaarheid tot nabij h»* vriespunt gedaald was, stond Seyffardt schier alleen op de schans en verkondigde onver schrokken tegen de toen algemeen heerechende begrippen in, dat de verdediging van het vaderland niet d« taak is van een bepaalde kaate of een zeker gedeelte van het volk, maar dat zy meer dan iets anders behoort te zgn een zaak van het geheel e volk, dat zg ia dénationale zaak bij uitnemendheid. Zoo ia Seyffardt de baanbreker geworden voor eene nationale herleving, die ten gevolge moet hebben vermeerderingonzer volkskracht en van ona ze, f bewast syn als vry' en onaf hankelijk volk. Toen de zoo onrechtvaardig aan onze ZuidAfrikaanache stam broeders opgedrongen stry'd de mencchen hier te lande uit hun zoeten dommel van vrede-waanverzekerdheid deed opschrikken en beangst deed vragen hoe het bg ons stond met onze kracht van verweer, toen maakte Seyffardt met eenige anderen gebrnik van dat ontwaken van het volks geweten en eticbtte de Vereeniging: Volkaweerbaarheid, waar van hg vele jaren degroote, bezielende kracht was. Deze Vereeniging telt 'nu hare leden bij duizenden en haar onver moeide atrgd voor ontwikkeling onzer maat schappelijke en militaire weerbaarheid, voor verhooging onzer volkskracht in nationalen zin, is genoegzaam bekend. Toch staan wij nog slechts aan het begin en Seyffardt besefte zelf beter dan iemand, dat bg de volkomen verwezenlijking zijner idealen niet zou beleven, want hg begreep, dat eene zoo belangrijke evolutie, die een geheel volk in beweging moet brengen, niet in ettelijke jaren te volbrengen is. Hij had echter een vast geloof in de t indelyke o ver winning en al staan wy' nog slechts aan het begin, er is toch merkbare vooruitgang; het morgenrood verkondigt dat de komende dag nabij is. Wanneer die dag zal zgn aangebroken, dan zal de geschiedenis getuigen dat het bovenal Seyffardt geweest is, die tot zy'ne komst heeft medegewerkt. A. E. DUDOK VAN HEEL. niiiiiMiiTimiiiNiiiNimiiMiNiiiiiiiiNtmiiiNiHiiimiiNiiilitHiiiiHiiHiii Bescflonwispn orer de natnur en den mensen. Curieus is 't toch, dat de natuur Al wat de menechen hier bederven Met bare vriendelyke verven Wel weer terecht brengt op den duur! Een paviljoentje, of andre taart Een kleerenmagazy'n bijvoorbeeld, Is nog maar niet voorgoed veroordeeld, Maar wordt juist mettertijd wat waard. Ja zelfs een standbeeld in ons land Iets op zich zelf betreurenswaardig Krijgt op den duur toch wel iets aardigs, Ja: wordt iets liefs langzamerhand. Alleen de menschen in persoon, Met hunne smaken en vermaken, Hooren tot de verloren zaken: Die vallen téveel uit den toon! De man is 't leelgkate product, Gekleed ala op de modeplaten _ De andren dan nog daargelaten Ia hg toch wel het meest mialuktl

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl