De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 24 oktober pagina 2

24 oktober 1909 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEEDAMMEE WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1687 voerders den strijd tegen een B. Y. moet opnemen. "Waar de heer Bannink zichzelf en den heer Raden Mas Noto Soeroto bij wind molens vergelijkt, ia hij al te beseheiden. Mijn geachte tegenstander heeft Toewan" niet in het officiersboekje kunnen vinden, een bedekt verwijt, dat ik onder pseudo niem antwoord. Maar juist omdat ik o. a. tegenover U stond, dien ik nogal goed gekend heb, en die mij nog kort geleden, met iets van blijde verrassing over de ont moeting de hand drukte, koos ik een zoo doorzichtig pseudoniem, dat er ook wel in Deventer officieren zullen zyn die U dadelijk zullea kunnen zeggen, hoe die Toewan bij den burgerlijken stand staat ingeschreven. Ik had ook liever voluit onderteekend, maar er waren bepaalde bezwaren die zich daartegen verzetten. Dat U liever Rotterdam op dit gebied als operatieveld hadt behouden, is een verschil van smaak, waarover niet te twisten valt. TOEWAS. Subsidiën aan gemeenten voor bijzondere werkzaamheden met betrekking tot de militie. Het zou moeielijk vallen een onderwerp aan te wijzen waarop in de latere jaren zoo krachtig is aangedrongen als op het van Staatswege toekennen van geldelijke ver goeding aan gemeentebesturen voor het vele en steeds uitgebreider wordende werk, het welk voor militaire belangen op de schou ders van die besturen wordt gelegd. "We herinneren hier slechts aan de uit voering van de militie- en landweerwetten, aan het behandelen van duizende en duizende verzoeken om vergoeding voor het ten dienste van herhalingsoefeningen onder de wapenen komen en waarvoor in de grootere steden reeds afzonderlijke ambte naren zijn bestemd. En hiermede is het nog niet uit; nu staat nog te wachten een wet op de instelling van een landstorm. Ook in dit "Weekblad hielden wij voor toekennen van eenige vergoeding een betoog. Het bleef intusschen aan doovemansoor geklopt. In dit verband zullen de belangstellenden voorzeker met voldoening vernemen wat de Minister van Oorlog omtrent dit onderwerp mededeelt in de memorie van toelichting bij de ontwerp-oorlogsbegrooting van 1910. "We lezen dan daarin: Het is billjik voorgekomen om, evenals ten vorigen jare ten opzichte van de ge meente Zevenaar is ingesteld, in den ver volge*) ook aan de gemeenten Oldenzaal en Venlo,' voor het verrichten van bijfcon<lere werkzaamheden met betrekking tot de militie eene subsidie toe te kennen. In aanmerking genomen, dat te Zevenaar 227, te Oldenzaal 140 en te Venlo 100 miliciens enkel in verband met hun vertrek naar het buitenland, in het verlofregister zijn inge schreven en dat aan de gemeente Zevenaar een subsidie van f 200 werd toegekend, is thans f 215 meer uitgetrokken ten einde daarvan aan de gemeente Oldenzaal en Venlo resp. eene subsidie van f 125 en ?90 ' te kunnen toekennen". De eerste pas in de goede richting is nu door de Regeering gezet. Aan de gemeentebesturen om hiervan ge bruik te maken. E. VAX *) "Wij curs i veeren. Geen Marxisme. Het is curieus hoe iedere party, zelfs de Marxistische, eenen degenereerenden invloed heefc op iqder karakter, zelfs op een zoo deugdelijk aangelegd als dat van den heer F. van der Goes. Inderdaad: het wil ons voorkomen, dat als de heer Van der Goes geen party man was geweest en hu dus niet had willen over bluffen, maar wel had willen overtuigen, dat hy ziek dan zorgvuldig had onthouden van sommige waardeschattingen aan mijn adres. Deze ia het algemeen latend voor wat ze zjjn, zou ik toch gaarne iets willen zeggen over de gewoonte van de onmiddellijke geestver wanten en partijgenooten van den heer Van der Goes om steeds te beweren, dat hunne tegenstanders dom en slecht zijn. En er dan bij te voegen: hij is zóó dom en zoo slecht, dat ik het niet eens wil be wijzen." Bij een publiek van een bepaald gehalte gaat dit nog tamelijk goed. Maar of de lezers van het blad zeer veel zullen ge voelen voor eene dergelijke bestrydingswyze, waag ik te betwijfelen. Ik zal mij mijnerzijds niet met argumenten DADEN VAN WANHOOP DOOR W. M. E B BI N K. Jan Paalman was commies aan een mini sterie. Vijf en twintig jaar zoo ongeveer had-i denzelfden weg geslenterd naar 't bureau, z'n dagelyksche loopje, sleur-wandelingetje, zooals alles sleur was geworden in z'n leven van de laatste jaren, z'n peuterig, geestdoodend routine-werk vooral, dat hem gemaakt had tot den apatiach-stillen menach, wiens geest door weinige inspanning was verdoft, wiens idealen waren vervlogen. Jan Paalman was ongetrouwd en woonde bijna al die jaren lang al bij dezelfde hospita, die in dien tijd weduwe geworden, haar kamers bleef verhuren en door meer woekerwinst te nemen van de extraatjes der commensalen waarmee ze vol zat 't gemis van haar man'a verdiensten tamelijk wel ver goedde. Jan voelde 't wel, dat-i soms be* taalde wat niet geleverd was, ma»r och, de sleur, de tegenzin in veranderen, de angst voor ruzie deed hem blj'ven. De meeste avonden zat-i thuis en rookte stil z'n pijp, las nauwgezet d« krant en sloeg niets over, zelfs niet de advertenties. Alleen de trouwberichten wom-i soms niet lezen. Aan trouwen daeht-i liever niet. Dat kwelde hem en maakte hem stiller nog, balloorig en deed z'n een zaamheid hem meer gevoelen, want vrienden had-i niet, familie evenmin. Alleen z'n zuster van die waardy afmaken van het artikel van den heer Van der Goes, dat wel eene waar deerbare aanleiding ia om sommige dingen te zeggen. * »* Zooala ik zei: het is eene aartsbekende ge woonte van de Marxisten hunne tegenstanders uit te maken voor dommen en slechten. Twee van de meest strijdbare en best gewapende tegenstanders van het Marxisme lijn prof. Steinmetz en prof. Treub. Daarom worden zij beide door de Marxisten uitge maakt voor aartsdom. Dr. Van Ravestein, een van de wetenschappelyke autoriteiten van den heer F. van der Goes, heeft in de Nieuwe Tijd een artikel geschreven over de inaugurale oratie van prof. Steinmetz en dat werd eene aaneengeschakelde nerveuze scheldbui. Dat is ons best. Geen beter bewijs van gebrek aan zakelijke argumenten dan het gebruiken van per soonlijke. Op dezelfde wg'ze wordt prof. Trenb uitge maakt. Nu zal men zich echter herinneren, dat mr. P. J. Troelatra indertijd den wetenschappelyken Marxisten verweten heeft, dat zy met hun allen nog geen voldoende weer legging hebben kunnen geven van de kritiek van dien eenen aartsdommen professor op het stelsel van Marx. Nu zou men toch meenen, dat de Marxisten daarna wat beschaamd en wat bescheiden zijn geworde». Maar neen! Verleden jaar sprak tej Amsterdam bij ver hindering van mr. Troelstra een Marxistisch propagandist, wiens naam ik niet noemen zal om hem te sparen. Met prof. Treub was spoedig afgerekend. Da spreker noemde hem een oud wijfje." De heer L. Simons wordt door een der meest bekende Marxisten genoemd de volksontkrachtende Simons". Ia dezelfde dagen stond mevrouw H. Roland Holst een werk voor de volksontkrachtènde Nederlandsche biblio theek aan den heer Simons af. Deze voorbeelden zouden zonder moeite met meerdere andere aan te < uilen zyn. Maar ik geloof, dat de Marxisten het tegenover hunne tegenstanders zoo langzaam aan wel zóó bont hebben gemaakt, dat niemand zonder bewys hunne beweringen behoeft te aanvaar den over de domheid en de slechtheid hunner tegenstanders. Zij hebben hun crediet ver speeld. * * * De heer Van der Goes zal ons nu eens geven: Het Marxisms zooals het is". Weet hy het zeker? Zooals de heer VanderGjes beweert, dat ik het Marxisme niet ken, zoo wordt dit door anderen weer beweerd van hem en zijne autoriteiten. De heer Van der Goes beroept zich op de autoriteit van dr. Herman Gorter. Maar mr. Troelitra heeft van het Marxisme van dr Gorter gezegd, dat het een caricatuur ie van: het Marxisme zooals het ie". Nu zal de heer Van der Goes zeggen: ja, maar mr. Troelstra is voor mij geen autoriteit. Die kun je niet gelooven." Het is waar: in een boekje, dat slechts in vijftig exemplaren mocht worden verspreid, maar dat ik toch wel eena gelezen heb, ver haalt de heer Van der Goes wonderen over de onbetrouwbaarheid van mr. Troelstra. Dus mr. Troelstra niet. Maar dan Engels, op wien de heer Van der Goas ziek meermalen beroept. Engels heeft ge-chreven, dat vele jongere Marxisten het Marxisme niet anders dan in hoofdtrekken kermen en dan nog dikwijls onjuist, und es ist da denn auch wunderbarea Zeug geleistet worden." Ik citeer dit uit Ludwig Weltmann's boek over het historische materialisme, blz. 3. Dr. Woltmann, helaas door et-n ongeval overleden, was geen antiMarxist: integendeel. Natuurlijk, dat de Ne derlandsche Marxisten spoedig met dr. Wolt mann hebben afgerekend. Hij is maar een Neo-Kantiaan. En Kant ia de groote vyand. Dr. Woltmann beklaagt zich er over, dat Engels, (en hij had mogen zeggen ook Kautsky) over Kant schrijft zonder dat ze hem goed gelezen en begrepen hebben. Het gewone verwijt. Maar dr. Woltmann bewijst ten minste, zooveel hy kan, hetgeen hij beweert. * * * Ik vind het hoogst onaangenaam al deze kribbige en betrekkelijk kleine argumenten te moeten gebruiken. Maar ik kon niet anders doen, wanneer ik niet wilde vervallen inde fout van den heer Van de r Goes, die beweert, dat zijn tegenstander aartsdom is, maar die het niet bewijst. In myn eerste artikel heb ik den heer Karl Kautsky beschuldigd van te schryven over dingen, die hij niet heeft bestudeerd. Maar ik heb niet nagelaten dit met twee sprekende voorbeelden te bewijzen. Dit alles herhalen mag ik uitteraard niet doen. de belangstellende lezer zij naar dit artikel verwezen. En nu het artikel van den heer Van der Gaes. Marie woonde in de stad niet ver van hem vandaan. Daar ging-i om de week naar toe en zat er kopjes thee te lurken, te rooken en te soezen in 'c schemerdonker van de kamer, waar 't licht van de lantaarn op straat precies naar binnen viel en het verbleekte portret beseheen van grootpa Paalman en z'n vrouw, die, in een glimmend zijden crino line, vervaariyk breed, wijd-uit gezeten was met op d'er schoot een boek in beide handen vast, en achter haar d'er man in hooge zwarte stropdas. Als 't al te donker werd en 't geen ze elka&r te zeggen hadden was gezegd bij groote tusschenpoozen, ging de lamp op en vroeg ze, zelis al was-i er al voor opgestaan : Jan, haal jij de krant eve." Dan deelden ze met z'n tweeen 't avond blad, dat altijd uit twee bladen bestond. Jan stak een versche pijp op met smakkend zuigen van de rook, schoof welbehaagiyk dichter bij de tafel en ging lezen. Had i alles gelezen, dan wachtte hij gelaten, zwjjgend tot z'n zuster klaar was en hem haar blad toeschoof in ruil voor 't zyne. 't Ging alles zwijgend, tot os>k het andere blad ge lezen was. Dan werd er even nog over 't nieuws gesproken tot Jan z'n pijp uitklopte, opstond en heenging, stil met weinig zeggen. Z'n zuster nam een boek. Ze was verzot op lezen. Drie rijen boeken in banden van allerlei kleur stonden op een boekenmanger. Rood domineerde. Vooral de boeken over liefde en zoo meer voldeden 't meest haar smaak. Ze las met hartstocht van datgene wat ze nooit genoten had. Ook zij was nooit getrouwd geweest. Geen man had ooit haar hoe dan ook een blyk van wat ja liefde noemt gegeven. Nu was ze al te oud, om daarop nog te kunnen rekenen. En toch, nu en dan drong 't verlangen naar 't ontOp den voorgrond dit: de heer Van der Goes gebruikt het woord historisch-materia lisme in eenen anderen zin dan waarin het gewooniyk gebruikt wordt. Gewoonlijk be doelt men ermee de materialistische opvat ting van de historie, dat is: dat de maat schappelijke geschiedenis niet anders is dan de geschiedenis van de veranderingen in de prodnctie-wyze. Zoo heb ook ik het woord gebruikt en naar analogie sprak ik ook van ethisch-materialisme en a.esthetisch-materialisme, waarvan ik da beteekenis nu niet nader te verklaren behoef. De heer Van der Goes verstaat echter onder historisch-materialisme de leer, dat alle maatschappelijke verande ringen veroorzaakt worden door veranderin gen in de productie-wyze. Zoo komt hjj te spreken van historisch-materialistische ge schriften op het gebied van ethica, aesthetica, wijsbegeerte en krimlnologle, daarmede blijk baar bedoelend eene materialistische verkla ring van de dynamica dier wetenschappen. Nu wil ik mij gemakshalve gaarne naar het onjuiste woordgebruik van den heer Van der Gaes inschikken, maar ik zal toch straks aantoonen, dat hier eene fout is in de begrip pen ook. De heer Van der Goes sc'nynt zelf geene zeer preciese voorstelling te hebben van wat het historisc i-materialisme is. Hy noemt het eerst eene methode, en vlak daarna een leer. Ik citeer woordelijk: A-lles, dus wat het historisch materialisme ons levert, ia een methode (de heer F. d. G. cursiveert zelf} by de studie van het menschelijt leven, van de menacheiyke geschie denis ia den ruimsten zin." En later: Zoo zal ook eenmaal het hlstorisch-inaterialisme, de leer, dat hetgeen in de maatschappij voorval; enkel maatschap pelijke oorzaken beeft, moeilijk van een ge meenplaats te onderscheiden zyn." Is nu, zou ik willen vragen, het hiatorischmaterialieme eene leer: dat is eene verzame ling van conclusies of is het eene methode, dat is eene wyze van bewerken van wetenschappelyke stof. Waarlijk geen klein ver schil. En nog eene derde definitie wordt door den heer Van der Goes gegeven, nl.: de verklaring van de dry f kracht van de noch door een God noch door een zelfstandige Idee bewogen lotgevallen van het menscheiyk geslacht, die evenwel betrokken zijn in een voortdurend ontwikkelingsproces." Terloops teeken ik slechts aan, dat het historisch-materialisme zooal niet anti-godadienstig, tenminste ongodsdienatig is, en terloops vraag ik den lezer en mg zelven af, of de drie definities van den heer Van der Goes wel hetzelfde'zeggen. Doch dit is het voornaamste niet. Het voornaamste is, dat de heer Van der Goes op twee punten onjuist is. Hij noemt het historisch-materialisme de leer, die maatschappelijke gevolgen rerklaart uit maatschappelijke oorzaken en stelt aldns de maatschappij tegenover een ver loochende God en Idee. Dit is onjuist: het historisch materialisme ia de leer, die maatschappelijke ge volgen verklaart uitekonomisclie oorzaken, en die dns den ekonomischen onderbouw atelt tegenover den ideologiechen bovenbouw. Dit ia een groot verschil. In mijn vorig artikel heb ik die verdeeling van de maatschappij in een ekonomischen onderbouw en een ideologiachen bovenbouw besproken en niet aanvaard. De heer Van der Goes houdt haar nu ver Wrfg. Daarom bestaat zij wel. Kautsky in zijn: Ethiek" hoofdstuk I: De ethiek van het Marxisme" heeft eene afdeeling : De productiewijze en haar boTenbouw", waarin historisch materialisme voor komt in de beteekenis, die ik er aan gaf en niet in de beteekenis van den heer Van der Goes. Ook prof. Van Hamel gebruikt het in de beteekenis, die ik er aan gaf. Dus : veranderingen in den ideo'.ogiachen bovenbouw zijn gerolgen van veran deringen in den ekonomischen onderbouw. Maar hoe verandert de ekonomische onderboujv dan? De heer Van der Gaes zegt: De produktie-wyze, eindelijk, ia te begrepen uit haar eigen ontwikkelingswetten." Het is zeer eenvoudig: de bovenbouw berust op den onderbouw en de onderbouw berust op zich zelven. Precies de wereldbeschouwing van sommige Indische natuurvolken: de aarde rust op een groote schildpad, die rust op een olifant, die rust op zich-zelven. En nog een bezwaar: de heer Van der Goes geeft eene definitie van het historisch-materialisme, alsof het slechts eene verklaring is van veranderingen in de maatschappij. Ook dit ia onjuiat, en ieder, ook de heer Van der Goes, kan zich van die onjuiatheid overtuigen door b.v. de ethiek van Karl Kautsky te lezen. Hij zal dan zien, dat Kautsky niet alleen de ver anderingen in de moraal materialistisch tracht te verklaren, maar óók het feit, dat er geoor deeld wordt. Dit kan men zelfs in den zin van den heer Van der Goes geen hittorischstaan van een meer dan broederlijke gene genheid voor haar naar voren, en gaf ze zelfs de hoop niet op, dat eena wellicht aan dat verlangen werd voldaan. Maar nooit nog had ze 't laten merken aan haar broer. Integendeel, wanneer ze in de krant las van deze of gene van haar kennissen, die ging trouwen, dac sprak ze van je eigen ongeluk zoek e, je zorge verdubbele" en dat zij ge lukkig nooit zoo gek ware geweest, zij en Jan niet, en dat zij 't nu toch maar echt kalm en rustig hadde." En Jan beaamde wat zij zei. Ik heb me ook nooit late lijme" zei hij eens. Toen 'k jong was, verdiende-n-ik niet genoeg, en nou ... Nou zou je wel gek weze." Ja, dat zou 'k zeker, 'k Heb 't nou veel te goed ooi me in de zorge te steke voor niks." Zoo warmden ze elkander op ten gunste van het celibaat. Jan had weer ea bij z'n zuster een tijdlang voor het raam in schemerdonker zitten soezen, werktuigelijk lurkend aan z'n steenen pijp, waarin by eiken trek het vuur te heller acheen te gloeien naarmate de schemer in duist arais verkeerde. Het was een mooie avord, en Paalman had z'n zuster voorge steld, wat-i anders nooit deed, een straatje om te gaan. Maar ze had bedankt, deed 't liever niet; je had 's avonds altijd gemeen volk op straat. Maar 'k ben er toch bij1' zei Jan. Dat geeft niks" zei ze vleiend. Toea was er weer stilte gekomen en voelde Jan ineens meer dan ander* de saaiheid van z'n leven, 't gemis aan hartelijkheid, z'n alleen zijn, kwam even bij hem de gedachte aan z'n sleur-bestaan, hoe het zoo was ge worden lang*amerhand, en dan denkend aan materialisme meer rosmen, en hier is dan ook de fout, die ik reeds boven zeide.dat ik aantoonen zou als ontstaan uit het eigenaar dige woordgebruik van den beer Van der Goes. De heer Van der Goes had dan ook beter gedaan te spreken van eene materialistische opvatting der geschiedenis, der moraal, der kunst enz. Onjuist is het, dat het historisch-materialisme niet anders is dan eene methode van sooiologiestudie. Ware dit zoo, dat zou meer haar moeten brengen by de sociologen en men propageert het bij de mindere massa. Het historisch-materialiame doet zich niet op als eene methode, maar een leer. Niet eens eene wetenschappelyke, doch eenepropagandiatische. * * De heer Van der Goes schrijft: Op grond van EENIQE (ik cursiveer d. H.) waarnemin gen uit de historische werkelijkheid van hun eigen tijd formuleerden Marx en Engels een theorie, waaraan zy meenen eene algemeene geldigheid te mogen toeschrij ven." En dit vind ik een groot bezwaar. De maat schappij is een zeer samengesteld organisme. En daarom is het zeer gevaarlijk uit slechts EENIGE feiten een theorie als algemeen geldig op te stellen. Nu zegt de heer Van der Goes, dat de studiën van Marxisten de geldigheid.van de theorie hebben bewezen op 't gebied van ethiek, geschiedenis, aesthetiek en wysbegeerte. Dit is naar veler meening absoluut onjuist. Onder de Marxisten zelve heerscht de grootste onderlinge verwarring en tegen spraak. Maar dit nog daargelaten : er zyn nog andere wetenschappen dan die ik zooverre opnoemde. De wis- en natuurkundige weten schappen wil ik voorloopig ter zijde laten; ze zyn wellicht geene wetenschappen van de maatschappy. Maar de taal: dat is toch wel iets maatschappelyks. Welnu: waarom wordt die niet histori sch-materialistisch verklaard? Waar is de materialistische verklaring van het feit DAT er talen zijn. En hoe verklaren de Mar xisten de veranderingen in de talen uit ver anderingen in de productie-wijze? De heer Van der Goes keurt deze methode van anti-Marx-kritiek zeer af. Zy bewijst mijne volslagen onbevoegdheid als wetenschappelijk werker in het algemeen en mijne onkunde van het historiach-materialisme in het bij zonder. Ik ben das blijkbaar bijna even dom als prof. Steinmetz en prof. Treub. Maar ik zou toch gaarne willen weten, waarom ik zoo maar klakkeloos de algemeenheid moet aan nemen van eene theorie, die Marx en Engels uit BENIGE feiten hebben opgesteld, vooral omdat die algemeenheid mij beslist onwaar schijnlijk lykt, speciaal voor de logica en de taalwetenschappen. Het staat den heer Van der Goes vrij te gelooven aan de algemeenheid van de ma-xistische leer. Een geloof, dat ik hem gaarne gun. Trouwens ik heb dikwijls gedacht, dat het marxisme eigenlijk niet zoo heel veel anders was dan eea eenigazina eenvoudig geloof: Ef is geen God en Karl Marx is zijn Pi of eet." Zietdaar den korten inhoud van het artikel van den heer F. van der G Des. * * De heer Van der Goes, mijne methode van kritiek aftuigende, achrijft: Naar hetgeen het historiach-materialiame heeft verricht, niet naar hetgeen nog te verrichten ia, moet, gelijk iedere andere wetenachappelijke theorie, ook deze worden beoordeeld." Hierop heb ik dit te antwoorden: het historisch materialiame ia geen wetenschap pelijke theorie, want zyne voorstanders wen den zich niet tot de wetensehappelyke wer kers, maar zij gebruiken het ala propaganda middel. En geen enkele andere theorie wordt uitgegeven voor eene algemeen geldige, zoolang zy slechts berust op EENIUE waarnemingen uit den tijd van hare stichters en op eenige betwiste bevestigingen door een aantal navolgers, dikwijls dillettanten en nog wel partijdige in hun vak." * * *? Da heer Van der Goos vraagt dit: Of zou men op welk gebied ook der natuurwetenschap b.v. van de voorstanders van eenige theorie den eiach mogen stellen, dat zij willekeurig gekozen problemen als voor de vuist zullen oplossen en aanstonds van ieder verschy'nael eene aannemelyke verklaring leveren ?" Hierop antwoord ik : Zeer zeker, geachte opponens, zou men dit doen, zoodra die natuurwetenschappelyke theorie slechts als een algemeen geldige onder de natuurkun digen gepropageerd werd. Wanneer b.v. een natuurkundige als algemeene theorie stelde, dat alle voorwerpen inkrimpen, wanneer zy kouder worden, zou men dan dien natnurkundige niet mogen vragen, hoe hy dan ver klaart, dat ijs op water dry'ft? Het zou wel eens de moeite waard zijn na te gaan, waarom de Marxisten toch zoo de toekomst, vroeg-i zich af of 't altijd zoo zou wezen, zoo kil, zoo nooit wat anders. Maar lang duurde 't denken niet. Dat was-i niet gewend, als 't geen bijzondere emotie gold. En bovendien, z'n zuster stak de lamp aan. Jan liep weer naar de bus en haalde de courant, gaf haar blad A, nam zelf blad B en zette zich te lezen. Z'n zuster vroeg of i een grokje wou, dat deed ze wel es meer, en wetend, dat-i nooit bedankte, stond ze alvast op om 't klaar te maken. Toen nam ook zij de krant en zaten ze zwijgend weer een tijdlang tegenover elkaar. Veel van belang acheen 't niet te wezea, wat zij las, want heel gauw sloeg ze om en toen ze bij de adver tenties kwam, las ze de naam van een kennis van haar jaren onder de huwelijksberichten en nooit waa zoo de afgunst in haar opge komen. Ze staarde een tijdlang op de lettera in peinzen over 't nooit gekend genot van 't huwelijksleven, en zag niet hoe haar broer, die klaar was met z'n blad, te wachten zat op 't hare. Tot dat hij 't vroeg, waarna ze, schrikkend even, hem de krant toeschoof en hij de zijne gaf. Toen beiden klaar waren, vroeg Jan na een slurpend teugje van z'n grokje: Heb je 't geleze, dat zij ook gaat trouwe, die kennis van je?" Die moet wete, wat ze doet. Zij liever dan ik." Och", zei Jan, als ze d'er gelukkig mee is, waarom niet." Nou ja, gelukkig." 't Kan toch." O, alles kan." Was ze niet net zoowat zoo oud als jij ?" Welnee." Ik dacht van wel." Dat weet ik ook niet meer, hoor," was 't antwoord, vinnig even. gaarne eene algemeene theorie hebben, dat wil zeggen eene levens- en eene wereldbe schouwing. Doch dit is myne taak thans niet. De heer Van der Goes ziet in h*t Mstorischmaterialisme niet weinig. Hy zegt: dat het historisch-materialisme minder een nieuwe filosofie is, dan wel aan de filosofieën in de verklaring van mensci en maatschappij een einde maakt." Niet weinig! Een algemeene theorie, die alle filosofie overbodig maakt, zoowel de filosofie van den enkelen mensch als van de menschelijke maatschappij. Dit is wel iets anders dan wat de heer F. van der Goep, de gewaar deerde bestryder van den heer F. van der Goes, later zeggen zal. Want later heet het, dat het historisch-materialisme niet anders i« dan de leer, dat maatschappelijke VERANDE RINGEN alleen maatschappelyke oorzaken hebben. Dat is niet precies hetzelfde: mensch en maatschappappij" of maatschappelijke voorvallen". Wie kent nu: Het Marxisme, zooals het is", de heer F. v. d. Goes of de heer F. v. d. Goes ? En preciea gevraagd: is het Marxisme alleen eene leer van de maatschap pelijke veranderingen of eene van het blyvende en het veranderlijke in menseb. en maatschappij beide? * * * Het kan den heer F. v. d. Goesnauwelyka onbekend zijn, dat precies op dezelfde wyze als ik de algemeene geldigheid van het Marxistische-materialisme toets, voortdurend de geldigheid van philosophieën wordt onder zocht, juist omdat deze ook zich voordoen als algemeen geldig. Ik wil dit met een enkel voorbeeld bewyzen. De kenleer van Hume komt in hoofdzaak hierop neer, dat de menschelyke geest niet anders zou zyn dan een stroom van bewustzijn. Neen," zeggen de tegenstanders: een stroom van bewustzyn is niet voldoende. Noodig is ook bewustzyn van een stroom." Men vraagt dus van Hume's leer eene verklaring van het identieke zelf. Evenzoo bij Kant. Als deze b.v. het causa liteitsbeginsel als algemeen geldend geeft, plaatst hy zich zelven reeds voor het vraag stuk van den vrijen wil. Het materialistische monisme wordt ge plaatst voor het probleem van het bewust zijn. Het idealistische monisme voor het probleem van het bewustzyn onzer medemenschen. Het psycho-physische paralellisme wordt geplaatst voor de vraag, hoe de stof inwerkt op den geest. ledere filosofie wordt dus getoetst op hare algemeene geldigheid door haar te plaatsen voor een probleem. Die methode en geene andere heb ik toegepast ten aanzien van de algemeene geldigheid van het historiechmaterialisme. En d« heer Van der G-oes «egt: dat de kritische maaier, die eene theorie meent te kunnen vernietigen door haar te plaatsen voor min of meer snugger gekozen moeilijk heden alleen de onkunde van den beoor deelaar bewijst." Dit is niet geheel juist gebleken. En niet de theorie wordt daardoor vernietigd, maar de algemeene geldigheid wordt betwijfelden bestreden. * * * Ik bestryd alleen de algemeene geldigheid van het historisch-materialisme. Het is onjuist, wat de heer Van der Goes zegt, dat het een plaatsvervanger zou zyn voor alle filosofieën. De heer Van der Goes heeft ons eene ruime keuze gegeven van definitiea van het materialiame. Ik kies die, waar hij het eene methode noemt. Inderdaad: als zoodanig is het te waardeeren. Zooals b.v. een foto een methode ia om een huis te leeren kennen. Maar ee»e enkele foto is niet genoeg. Zij geeft geene kleuren. Ook is een plattegrond noodig. En eene beschrijving. Ik wil dit zeggen : wie werk wenscht van wetenschappelijke waarde moet zoo veelzijdig mogelijk zijn. De Marxisten wenscben echter de wetenschap niet, maar de propaganda wel. Vandaar, dat zij niet veelzydig maar op zettelijk eenzijdig zijn. * * * Hierbij zal ik het laten. Liever had ik een artikel geschreven geheel vry. Maar ik kon niet besluiten de propagandistische methode te volgen van den heer Van der Goes. Want ik vraag het: waarom die persoonlijke argumenten? De heer Van der Goes heeft eene reputatie als werkelijk wetenschappelijk man te verliezen. Ik heb er eene te winnen. Beide zyn we bezig. Maar zou het niet zonder persoonlijke grofheden kunnen gaan ? Zakelyk gaat het ook. JACOB ISRAÏX DE HAAN. umin-minimi immimiiiu: Affijn," zei Jan en nam het restje van z'n grokje. Niet lang daarna stoud-i op. Nou, tot de volgende week." Ja," zei ze. Onderweg moest Jan weer denken aan z'n eentonig leven. Eiken dag hetzelfde, op 't bureau en thuis en om de week het avondje bij z'n zuster, die evenmin als hy ooit ergens anders had gewoond als in den Haag, zoodat het alty'd by elkaar zijn nooit de emotie van een wederzien na lange scheiding had gegeven of tot een hartelyk schrijven had gedrongen. Nooit hadden ze elkaar ge schreven. Jan zat weer thuia, verveelde zich en rookte en wachtte op de krant, die hy door 't kleppen van de koperen brievenbus steeds hoorde brengen, 't Geluid kwam eindelyk tot hem en langzaam atond-i op en liep de donkere gang in, waar wel een gaalantaarn hiag, maar die slechts brandde als hospita-familie kwam. Even langzaam ging-i weer terug, stak 't licht aan, schoof z'n stoel wat bij en wierp zich op het nieuws. Niet lang daarna b«gon-i bij de advertenties, toen eenklaps in z'n oogen een glans van sterker aandacht glom. 't Was na het lezen van een huwelijksannonce, die ernstig gemeend, zoo»ls er stond, niet al te hooge eischen kenbaar maakte. Peinzend zat nu Paalman voor zich uit te staren. Hij dacht aan 't huwelijksleven, aan eigen huis, waar altijd iemand wezen zou, di» hem by thuis komst welkom heette met blij gezicht. En zóó verleidelyk werd het alles voor hei», dat-i besloot om te probeeren en dadelijk maar te schrijven. Wel bracht eenoogenblik het denken aan z'n zuster weifeling, maar de gedachte aan een ander, beter leven was een te krachtige verlokking om niet die wei

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl