Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEEDAMMEE WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1687
voerders den strijd tegen een B. Y. moet
opnemen.
"Waar de heer Bannink zichzelf en den
heer Raden Mas Noto Soeroto bij wind
molens vergelijkt, ia hij al te beseheiden.
Mijn geachte tegenstander heeft Toewan"
niet in het officiersboekje kunnen vinden,
een bedekt verwijt, dat ik onder pseudo
niem antwoord. Maar juist omdat ik o. a.
tegenover U stond, dien ik nogal goed
gekend heb, en die mij nog kort geleden,
met iets van blijde verrassing over de ont
moeting de hand drukte, koos ik een zoo
doorzichtig pseudoniem, dat er ook wel in
Deventer officieren zullen zyn die U dadelijk
zullea kunnen zeggen, hoe die Toewan bij
den burgerlijken stand staat ingeschreven.
Ik had ook liever voluit onderteekend,
maar er waren bepaalde bezwaren die zich
daartegen verzetten. Dat U liever Rotterdam
op dit gebied als operatieveld hadt behouden,
is een verschil van smaak, waarover niet
te twisten valt.
TOEWAS.
Subsidiën aan gemeenten voor
bijzondere werkzaamheden met
betrekking tot de militie.
Het zou moeielijk vallen een onderwerp
aan te wijzen waarop in de latere jaren zoo
krachtig is aangedrongen als op het van
Staatswege toekennen van geldelijke ver
goeding aan gemeentebesturen voor het vele
en steeds uitgebreider wordende werk, het
welk voor militaire belangen op de schou
ders van die besturen wordt gelegd.
"We herinneren hier slechts aan de uit
voering van de militie- en landweerwetten,
aan het behandelen van duizende en
duizende verzoeken om vergoeding voor het
ten dienste van herhalingsoefeningen onder
de wapenen komen en waarvoor in de
grootere steden reeds afzonderlijke ambte
naren zijn bestemd. En hiermede is het nog
niet uit; nu staat nog te wachten een wet
op de instelling van een landstorm.
Ook in dit "Weekblad hielden wij voor
toekennen van eenige vergoeding een betoog.
Het bleef intusschen aan doovemansoor
geklopt.
In dit verband zullen de belangstellenden
voorzeker met voldoening vernemen wat de
Minister van Oorlog omtrent dit onderwerp
mededeelt in de memorie van toelichting
bij de ontwerp-oorlogsbegrooting van 1910.
"We lezen dan daarin:
Het is billjik voorgekomen om, evenals
ten vorigen jare ten opzichte van de ge
meente Zevenaar is ingesteld, in den ver
volge*) ook aan de gemeenten Oldenzaal
en Venlo,' voor het verrichten van
bijfcon<lere werkzaamheden met betrekking tot
de militie eene subsidie toe te kennen.
In aanmerking genomen, dat te Zevenaar
227, te Oldenzaal 140 en te Venlo 100 miliciens
enkel in verband met hun vertrek naar het
buitenland, in het verlofregister zijn inge
schreven en dat aan de gemeente Zevenaar
een subsidie van f 200 werd toegekend, is
thans f 215 meer uitgetrokken ten einde
daarvan aan de gemeente Oldenzaal en
Venlo resp. eene subsidie van f 125 en ?90
' te kunnen toekennen".
De eerste pas in de goede richting is nu
door de Regeering gezet.
Aan de gemeentebesturen om hiervan ge
bruik te maken.
E. VAX
*) "Wij curs i veeren.
Geen Marxisme.
Het is curieus hoe iedere party, zelfs de
Marxistische, eenen degenereerenden invloed
heefc op iqder karakter, zelfs op een zoo
deugdelijk aangelegd als dat van den heer
F. van der Goes.
Inderdaad: het wil ons voorkomen, dat als
de heer Van der Goes geen party man was
geweest en hu dus niet had willen over
bluffen, maar wel had willen overtuigen, dat
hy ziek dan zorgvuldig had onthouden van
sommige waardeschattingen aan mijn adres.
Deze ia het algemeen latend voor wat ze zjjn,
zou ik toch gaarne iets willen zeggen over
de gewoonte van de onmiddellijke geestver
wanten en partijgenooten van den heer Van
der Goes om steeds te beweren, dat hunne
tegenstanders dom en slecht zijn.
En er dan bij te voegen: hij is zóó dom
en zoo slecht, dat ik het niet eens wil be
wijzen." Bij een publiek van een bepaald
gehalte gaat dit nog tamelijk goed. Maar of
de lezers van het blad zeer veel zullen ge
voelen voor eene dergelijke bestrydingswyze,
waag ik te betwijfelen.
Ik zal mij mijnerzijds niet met argumenten
DADEN VAN WANHOOP
DOOR
W. M. E B BI N K.
Jan Paalman was commies aan een mini
sterie. Vijf en twintig jaar zoo ongeveer had-i
denzelfden weg geslenterd naar 't bureau, z'n
dagelyksche loopje, sleur-wandelingetje, zooals
alles sleur was geworden in z'n leven van de
laatste jaren, z'n peuterig, geestdoodend
routine-werk vooral, dat hem gemaakt had
tot den apatiach-stillen menach, wiens geest
door weinige inspanning was verdoft, wiens
idealen waren vervlogen.
Jan Paalman was ongetrouwd en woonde
bijna al die jaren lang al bij dezelfde hospita,
die in dien tijd weduwe geworden, haar
kamers bleef verhuren en door meer
woekerwinst te nemen van de extraatjes der
commensalen waarmee ze vol zat 't gemis van
haar man'a verdiensten tamelijk wel ver
goedde. Jan voelde 't wel, dat-i soms be*
taalde wat niet geleverd was, ma»r och, de
sleur, de tegenzin in veranderen, de angst
voor ruzie deed hem blj'ven. De meeste
avonden zat-i thuis en rookte stil z'n pijp,
las nauwgezet d« krant en sloeg niets over,
zelfs niet de advertenties. Alleen de
trouwberichten wom-i soms niet lezen. Aan trouwen
daeht-i liever niet. Dat kwelde hem en maakte
hem stiller nog, balloorig en deed z'n een
zaamheid hem meer gevoelen, want vrienden
had-i niet, familie evenmin. Alleen z'n zuster
van die waardy afmaken van het artikel van
den heer Van der Goes, dat wel eene waar
deerbare aanleiding ia om sommige dingen
te zeggen.
* »*
Zooala ik zei: het is eene aartsbekende ge
woonte van de Marxisten hunne tegenstanders
uit te maken voor dommen en slechten.
Twee van de meest strijdbare en best
gewapende tegenstanders van het Marxisme
lijn prof. Steinmetz en prof. Treub. Daarom
worden zij beide door de Marxisten uitge
maakt voor aartsdom.
Dr. Van Ravestein, een van de
wetenschappelyke autoriteiten van den heer F. van der
Goes, heeft in de Nieuwe Tijd een artikel
geschreven over de inaugurale oratie van
prof. Steinmetz en dat werd eene
aaneengeschakelde nerveuze scheldbui. Dat is ons best.
Geen beter bewijs van gebrek aan zakelijke
argumenten dan het gebruiken van per
soonlijke.
Op dezelfde wg'ze wordt prof. Trenb uitge
maakt. Nu zal men zich echter herinneren,
dat mr. P. J. Troelatra indertijd den
wetenschappelyken Marxisten verweten heeft, dat
zy met hun allen nog geen voldoende weer
legging hebben kunnen geven van de kritiek
van dien eenen aartsdommen professor op
het stelsel van Marx. Nu zou men toch
meenen, dat de Marxisten daarna wat beschaamd
en wat bescheiden zijn geworde». Maar neen!
Verleden jaar sprak tej Amsterdam bij ver
hindering van mr. Troelstra een Marxistisch
propagandist, wiens naam ik niet noemen zal
om hem te sparen. Met prof. Treub was
spoedig afgerekend. Da spreker noemde hem
een oud wijfje."
De heer L. Simons wordt door een der
meest bekende Marxisten genoemd de
volksontkrachtende Simons". Ia dezelfde dagen stond
mevrouw H. Roland Holst een werk voor de
volksontkrachtènde Nederlandsche biblio
theek aan den heer Simons af.
Deze voorbeelden zouden zonder moeite
met meerdere andere aan te < uilen zyn. Maar
ik geloof, dat de Marxisten het tegenover
hunne tegenstanders zoo langzaam aan wel
zóó bont hebben gemaakt, dat niemand zonder
bewys hunne beweringen behoeft te aanvaar
den over de domheid en de slechtheid hunner
tegenstanders. Zij hebben hun crediet ver
speeld.
* *
*
De heer Van der Goes zal ons nu eens
geven: Het Marxisms zooals het is". Weet
hy het zeker? Zooals de heer VanderGjes
beweert, dat ik het Marxisme niet ken, zoo
wordt dit door anderen weer beweerd van
hem en zijne autoriteiten.
De heer Van der Goes beroept zich op de
autoriteit van dr. Herman Gorter. Maar
mr. Troelitra heeft van het Marxisme van
dr Gorter gezegd, dat het een caricatuur ie
van: het Marxisme zooals het ie". Nu zal de
heer Van der Goes zeggen: ja, maar mr.
Troelstra is voor mij geen autoriteit. Die
kun je niet gelooven."
Het is waar: in een boekje, dat slechts in
vijftig exemplaren mocht worden verspreid,
maar dat ik toch wel eena gelezen heb, ver
haalt de heer Van der Goes wonderen over
de onbetrouwbaarheid van mr. Troelstra. Dus
mr. Troelstra niet. Maar dan Engels, op wien
de heer Van der Goas ziek meermalen beroept.
Engels heeft ge-chreven, dat vele jongere
Marxisten het Marxisme niet anders dan in
hoofdtrekken kermen en dan nog dikwijls
onjuist, und es ist da denn auch wunderbarea
Zeug geleistet worden." Ik citeer dit uit
Ludwig Weltmann's boek over het historische
materialisme, blz. 3. Dr. Woltmann, helaas
door et-n ongeval overleden, was geen
antiMarxist: integendeel. Natuurlijk, dat de Ne
derlandsche Marxisten spoedig met dr. Wolt
mann hebben afgerekend. Hij is maar een
Neo-Kantiaan. En Kant ia de groote vyand.
Dr. Woltmann beklaagt zich er over, dat
Engels, (en hij had mogen zeggen ook Kautsky)
over Kant schrijft zonder dat ze hem goed
gelezen en begrepen hebben. Het gewone
verwijt. Maar dr. Woltmann bewijst ten
minste, zooveel hy kan, hetgeen hij beweert.
* *
*
Ik vind het hoogst onaangenaam al deze
kribbige en betrekkelijk kleine argumenten
te moeten gebruiken. Maar ik kon niet anders
doen, wanneer ik niet wilde vervallen inde
fout van den heer Van de r Goes, die beweert,
dat zijn tegenstander aartsdom is, maar die
het niet bewijst. In myn eerste artikel heb
ik den heer Karl Kautsky beschuldigd van
te schryven over dingen, die hij niet heeft
bestudeerd. Maar ik heb niet nagelaten dit
met twee sprekende voorbeelden te bewijzen.
Dit alles herhalen mag ik uitteraard niet doen.
de belangstellende lezer zij naar dit artikel
verwezen.
En nu het artikel van den heer Van der
Gaes.
Marie woonde in de stad niet ver van hem
vandaan. Daar ging-i om de week naar toe
en zat er kopjes thee te lurken, te rooken
en te soezen in 'c schemerdonker van de
kamer, waar 't licht van de lantaarn op straat
precies naar binnen viel en het verbleekte
portret beseheen van grootpa Paalman en
z'n vrouw, die, in een glimmend zijden crino
line, vervaariyk breed, wijd-uit gezeten was
met op d'er schoot een boek in beide handen
vast, en achter haar d'er man in hooge zwarte
stropdas.
Als 't al te donker werd en 't geen ze elka&r
te zeggen hadden was gezegd bij groote
tusschenpoozen, ging de lamp op en vroeg
ze, zelis al was-i er al voor opgestaan : Jan,
haal jij de krant eve."
Dan deelden ze met z'n tweeen 't avond
blad, dat altijd uit twee bladen bestond. Jan
stak een versche pijp op met smakkend
zuigen van de rook, schoof welbehaagiyk
dichter bij de tafel en ging lezen. Had i
alles gelezen, dan wachtte hij gelaten,
zwjjgend tot z'n zuster klaar was en hem haar
blad toeschoof in ruil voor 't zyne. 't Ging
alles zwijgend, tot os>k het andere blad ge
lezen was. Dan werd er even nog over 't
nieuws gesproken tot Jan z'n pijp uitklopte,
opstond en heenging, stil met weinig zeggen.
Z'n zuster nam een boek. Ze was verzot op
lezen. Drie rijen boeken in banden van allerlei
kleur stonden op een boekenmanger. Rood
domineerde. Vooral de boeken over liefde en
zoo meer voldeden 't meest haar smaak. Ze
las met hartstocht van datgene wat ze nooit
genoten had. Ook zij was nooit getrouwd
geweest. Geen man had ooit haar hoe
dan ook een blyk van wat ja liefde
noemt gegeven. Nu was ze al te oud, om
daarop nog te kunnen rekenen. En toch,
nu en dan drong 't verlangen naar 't
ontOp den voorgrond dit: de heer Van der
Goes gebruikt het woord historisch-materia
lisme in eenen anderen zin dan waarin het
gewooniyk gebruikt wordt. Gewoonlijk be
doelt men ermee de materialistische opvat
ting van de historie, dat is: dat de maat
schappelijke geschiedenis niet anders is dan
de geschiedenis van de veranderingen in de
prodnctie-wyze. Zoo heb ook ik het woord
gebruikt en naar analogie sprak ik ook van
ethisch-materialisme en
a.esthetisch-materialisme, waarvan ik da beteekenis nu niet nader
te verklaren behoef. De heer Van der Goes
verstaat echter onder historisch-materialisme
de leer, dat alle maatschappelijke verande
ringen veroorzaakt worden door veranderin
gen in de productie-wyze. Zoo komt hjj te
spreken van historisch-materialistische ge
schriften op het gebied van ethica, aesthetica,
wijsbegeerte en krimlnologle, daarmede blijk
baar bedoelend eene materialistische verkla
ring van de dynamica dier wetenschappen.
Nu wil ik mij gemakshalve gaarne naar het
onjuiste woordgebruik van den heer Van der
Gaes inschikken, maar ik zal toch straks
aantoonen, dat hier eene fout is in de begrip
pen ook.
De heer Van der Goes sc'nynt zelf geene
zeer preciese voorstelling te hebben van wat
het historisc i-materialisme is. Hy noemt het
eerst eene methode, en vlak daarna een leer.
Ik citeer woordelijk:
A-lles, dus wat het historisch materialisme
ons levert, ia een methode (de heer F. d. G.
cursiveert zelf} by de studie van het
menschelijt leven, van de menacheiyke geschie
denis ia den ruimsten zin."
En later: Zoo zal ook eenmaal het
hlstorisch-inaterialisme, de leer, dat hetgeen in
de maatschappij voorval; enkel maatschap
pelijke oorzaken beeft, moeilijk van een ge
meenplaats te onderscheiden zyn."
Is nu, zou ik willen vragen, het
hiatorischmaterialieme eene leer: dat is eene verzame
ling van conclusies of is het eene methode,
dat is eene wyze van bewerken van
wetenschappelyke stof. Waarlijk geen klein ver
schil. En nog eene derde definitie wordt door
den heer Van der Goes gegeven, nl.: de
verklaring van de dry f kracht van de noch
door een God noch door een zelfstandige
Idee bewogen lotgevallen van het menscheiyk
geslacht, die evenwel betrokken zijn in een
voortdurend ontwikkelingsproces."
Terloops teeken ik slechts aan, dat het
historisch-materialisme zooal niet
anti-godadienstig, tenminste ongodsdienatig is, en
terloops vraag ik den lezer en mg zelven
af, of de drie definities van den heer Van
der Goes wel hetzelfde'zeggen. Doch dit is
het voornaamste niet. Het voornaamste is,
dat de heer Van der Goes op twee punten
onjuist is.
Hij noemt het historisch-materialisme de
leer, die maatschappelijke gevolgen
rerklaart uit maatschappelijke oorzaken en stelt
aldns de maatschappij tegenover een ver
loochende God en Idee. Dit is onjuist:
het historisch materialisme ia de leer, die
maatschappelijke ge volgen verklaart
uitekonomisclie oorzaken, en die dns den ekonomischen
onderbouw atelt tegenover den ideologiechen
bovenbouw. Dit ia een groot verschil. In mijn
vorig artikel heb ik die verdeeling van de
maatschappij in een ekonomischen onderbouw
en een ideologiachen bovenbouw besproken
en niet aanvaard. De heer Van der Goes
houdt haar nu ver Wrfg. Daarom bestaat zij
wel. Kautsky in zijn: Ethiek" hoofdstuk I:
De ethiek van het Marxisme" heeft eene
afdeeling : De productiewijze en haar
boTenbouw", waarin historisch materialisme voor
komt in de beteekenis, die ik er aan
gaf en niet in de beteekenis van den heer
Van der Goes. Ook prof. Van Hamel
gebruikt het in de beteekenis, die ik er
aan gaf. Dus : veranderingen in den
ideo'.ogiachen bovenbouw zijn gerolgen van veran
deringen in den ekonomischen onderbouw.
Maar hoe verandert de ekonomische
onderboujv dan? De heer Van der Gaes zegt:
De produktie-wyze, eindelijk, ia te begrepen
uit haar eigen ontwikkelingswetten." Het is
zeer eenvoudig: de bovenbouw berust op den
onderbouw en de onderbouw berust op zich
zelven. Precies de wereldbeschouwing van
sommige Indische natuurvolken: de aarde
rust op een groote schildpad, die rust op
een olifant, die rust op zich-zelven.
En nog een bezwaar: de heer Van der Goes
geeft eene definitie van het
historisch-materialisme, alsof het slechts eene verklaring is
van veranderingen in de maatschappij. Ook dit
ia onjuiat, en ieder, ook de heer Van der Goes,
kan zich van die onjuiatheid overtuigen door
b.v. de ethiek van Karl Kautsky te lezen. Hij
zal dan zien, dat Kautsky niet alleen de ver
anderingen in de moraal materialistisch tracht
te verklaren, maar óók het feit, dat er geoor
deeld wordt. Dit kan men zelfs in den zin
van den heer Van der Goes geen
hittorischstaan van een meer dan broederlijke gene
genheid voor haar naar voren, en gaf ze
zelfs de hoop niet op, dat eena wellicht aan
dat verlangen werd voldaan. Maar nooit nog
had ze 't laten merken aan haar broer.
Integendeel, wanneer ze in de krant las van
deze of gene van haar kennissen, die ging
trouwen, dac sprak ze van je eigen ongeluk
zoek e, je zorge verdubbele" en dat zij ge
lukkig nooit zoo gek ware geweest, zij en
Jan niet, en dat zij 't nu toch maar echt
kalm en rustig hadde." En Jan beaamde
wat zij zei.
Ik heb me ook nooit late lijme" zei hij
eens. Toen 'k jong was, verdiende-n-ik niet
genoeg, en nou ...
Nou zou je wel gek weze."
Ja, dat zou 'k zeker, 'k Heb 't nou veel
te goed ooi me in de zorge te steke voor
niks."
Zoo warmden ze elkander op ten gunste
van het celibaat.
Jan had weer ea bij z'n zuster een tijdlang
voor het raam in schemerdonker zitten soezen,
werktuigelijk lurkend aan z'n steenen pijp,
waarin by eiken trek het vuur te heller
acheen te gloeien naarmate de schemer in
duist arais verkeerde. Het was een mooie
avord, en Paalman had z'n zuster voorge
steld, wat-i anders nooit deed, een straatje
om te gaan. Maar ze had bedankt, deed 't
liever niet; je had 's avonds altijd gemeen
volk op straat.
Maar 'k ben er toch bij1' zei Jan.
Dat geeft niks" zei ze vleiend.
Toea was er weer stilte gekomen en voelde
Jan ineens meer dan ander* de saaiheid van
z'n leven, 't gemis aan hartelijkheid, z'n
alleen zijn, kwam even bij hem de gedachte
aan z'n sleur-bestaan, hoe het zoo was ge
worden lang*amerhand, en dan denkend aan
materialisme meer rosmen, en hier is dan
ook de fout, die ik reeds boven zeide.dat ik
aantoonen zou als ontstaan uit het eigenaar
dige woordgebruik van den beer Van der Goes.
De heer Van der Goes had dan ook beter
gedaan te spreken van eene materialistische
opvatting der geschiedenis, der moraal, der
kunst enz.
Onjuist is het, dat het
historisch-materialisme niet anders is dan eene methode van
sooiologiestudie. Ware dit zoo, dat zou meer
haar moeten brengen by de sociologen en
men propageert het bij de mindere massa.
Het historisch-materialiame doet zich niet
op als eene methode, maar een leer. Niet
eens eene wetenschappelyke, doch
eenepropagandiatische.
* *
De heer Van der Goes schrijft: Op grond
van EENIQE (ik cursiveer d. H.) waarnemin
gen uit de historische werkelijkheid van hun
eigen tijd formuleerden Marx en Engels een
theorie, waaraan zy meenen eene algemeene
geldigheid te mogen toeschrij ven."
En dit vind ik een groot bezwaar. De maat
schappij is een zeer samengesteld organisme.
En daarom is het zeer gevaarlijk uit slechts
EENIGE feiten een theorie als algemeen geldig
op te stellen.
Nu zegt de heer Van der Goes, dat de
studiën van Marxisten de geldigheid.van de
theorie hebben bewezen op 't gebied van
ethiek, geschiedenis, aesthetiek en
wysbegeerte. Dit is naar veler meening absoluut
onjuist. Onder de Marxisten zelve heerscht
de grootste onderlinge verwarring en tegen
spraak. Maar dit nog daargelaten : er zyn nog
andere wetenschappen dan die ik zooverre
opnoemde. De wis- en natuurkundige weten
schappen wil ik voorloopig ter zijde laten; ze
zyn wellicht geene wetenschappen van de
maatschappy. Maar de taal: dat is toch wel iets
maatschappelyks. Welnu: waarom wordt die
niet histori sch-materialistisch verklaard? Waar
is de materialistische verklaring van het feit
DAT er talen zijn. En hoe verklaren de Mar
xisten de veranderingen in de talen uit ver
anderingen in de productie-wijze?
De heer Van der Goes keurt deze methode
van anti-Marx-kritiek zeer af. Zy bewijst mijne
volslagen onbevoegdheid als wetenschappelijk
werker in het algemeen en mijne onkunde
van het historiach-materialisme in het bij
zonder.
Ik ben das blijkbaar bijna even dom als
prof. Steinmetz en prof. Treub. Maar ik zou
toch gaarne willen weten, waarom ik zoo
maar klakkeloos de algemeenheid moet aan
nemen van eene theorie, die Marx en Engels
uit BENIGE feiten hebben opgesteld, vooral
omdat die algemeenheid mij beslist onwaar
schijnlijk lykt, speciaal voor de logica en de
taalwetenschappen. Het staat den heer Van
der Goes vrij te gelooven aan de algemeenheid
van de ma-xistische leer. Een geloof, dat ik
hem gaarne gun. Trouwens ik heb dikwijls
gedacht, dat het marxisme eigenlijk niet zoo
heel veel anders was dan eea eenigazina
eenvoudig geloof: Ef is geen God en Karl
Marx is zijn Pi of eet." Zietdaar den korten
inhoud van het artikel van den heer F. van
der G Des.
* *
De heer Van der Goes, mijne methode
van kritiek aftuigende, achrijft: Naar hetgeen
het historiach-materialiame heeft verricht,
niet naar hetgeen nog te verrichten ia, moet,
gelijk iedere andere wetenachappelijke theorie,
ook deze worden beoordeeld."
Hierop heb ik dit te antwoorden: het
historisch materialiame ia geen wetenschap
pelijke theorie, want zyne voorstanders wen
den zich niet tot de wetensehappelyke wer
kers, maar zij gebruiken het ala propaganda
middel. En geen enkele andere theorie wordt
uitgegeven voor eene algemeen geldige,
zoolang zy slechts berust op EENIUE
waarnemingen uit den tijd van hare stichters
en op eenige betwiste bevestigingen door
een aantal navolgers, dikwijls dillettanten en
nog wel partijdige in hun vak."
* *
*?
Da heer Van der Goos vraagt dit: Of zou
men op welk gebied ook der natuurwetenschap
b.v. van de voorstanders van eenige theorie
den eiach mogen stellen, dat zij willekeurig
gekozen problemen als voor de vuist zullen
oplossen en aanstonds van ieder verschy'nael
eene aannemelyke verklaring leveren ?"
Hierop antwoord ik : Zeer zeker, geachte
opponens, zou men dit doen, zoodra die
natuurwetenschappelyke theorie slechts als
een algemeen geldige onder de natuurkun
digen gepropageerd werd. Wanneer b.v. een
natuurkundige als algemeene theorie stelde,
dat alle voorwerpen inkrimpen, wanneer zy
kouder worden, zou men dan dien
natnurkundige niet mogen vragen, hoe hy dan ver
klaart, dat ijs op water dry'ft?
Het zou wel eens de moeite waard zijn
na te gaan, waarom de Marxisten toch zoo
de toekomst, vroeg-i zich af of 't altijd zoo
zou wezen, zoo kil, zoo nooit wat anders.
Maar lang duurde 't denken niet. Dat was-i
niet gewend, als 't geen bijzondere emotie
gold. En bovendien, z'n zuster stak de lamp
aan. Jan liep weer naar de bus en haalde
de courant, gaf haar blad A, nam zelf blad
B en zette zich te lezen. Z'n zuster vroeg
of i een grokje wou, dat deed ze wel es meer,
en wetend, dat-i nooit bedankte, stond ze
alvast op om 't klaar te maken. Toen nam
ook zij de krant en zaten ze zwijgend weer
een tijdlang tegenover elkaar. Veel van belang
acheen 't niet te wezea, wat zij las, want heel
gauw sloeg ze om en toen ze bij de adver
tenties kwam, las ze de naam van een kennis
van haar jaren onder de huwelijksberichten
en nooit waa zoo de afgunst in haar opge
komen. Ze staarde een tijdlang op de lettera
in peinzen over 't nooit gekend genot van
't huwelijksleven, en zag niet hoe haar broer,
die klaar was met z'n blad, te wachten zat
op 't hare. Tot dat hij 't vroeg, waarna ze,
schrikkend even, hem de krant toeschoof
en hij de zijne gaf.
Toen beiden klaar waren, vroeg Jan na een
slurpend teugje van z'n grokje:
Heb je 't geleze, dat zij ook gaat trouwe,
die kennis van je?"
Die moet wete, wat ze doet. Zij liever
dan ik."
Och", zei Jan, als ze d'er gelukkig mee
is, waarom niet."
Nou ja, gelukkig."
't Kan toch."
O, alles kan."
Was ze niet net zoowat zoo oud als jij ?"
Welnee."
Ik dacht van wel."
Dat weet ik ook niet meer, hoor," was
't antwoord, vinnig even.
gaarne eene algemeene theorie hebben, dat
wil zeggen eene levens- en eene wereldbe
schouwing. Doch dit is myne taak thans niet.
De heer Van der Goes ziet in h*t
Mstorischmaterialisme niet weinig. Hy zegt: dat het
historisch-materialisme minder een nieuwe
filosofie is, dan wel aan de filosofieën in de
verklaring van mensci en maatschappij een
einde maakt."
Niet weinig! Een algemeene theorie, die
alle filosofie overbodig maakt, zoowel de
filosofie van den enkelen mensch als van de
menschelijke maatschappij. Dit is wel iets anders
dan wat de heer F. van der Goep, de gewaar
deerde bestryder van den heer F. van der
Goes, later zeggen zal. Want later heet het,
dat het historisch-materialisme niet anders
i« dan de leer, dat maatschappelijke VERANDE
RINGEN alleen maatschappelyke oorzaken
hebben. Dat is niet precies hetzelfde: mensch
en maatschappappij" of maatschappelijke
voorvallen". Wie kent nu: Het Marxisme,
zooals het is", de heer F. v. d. Goes of de heer
F. v. d. Goes ? En preciea gevraagd: is het
Marxisme alleen eene leer van de maatschap
pelijke veranderingen of eene van het
blyvende en het veranderlijke in menseb. en
maatschappij beide?
* *
*
Het kan den heer F. v. d. Goesnauwelyka
onbekend zijn, dat precies op dezelfde wyze
als ik de algemeene geldigheid van het
Marxistische-materialisme toets, voortdurend de
geldigheid van philosophieën wordt onder
zocht, juist omdat deze ook zich voordoen
als algemeen geldig. Ik wil dit met een enkel
voorbeeld bewyzen. De kenleer van Hume
komt in hoofdzaak hierop neer, dat de
menschelyke geest niet anders zou zyn dan een
stroom van bewustzijn. Neen," zeggen de
tegenstanders: een stroom van bewustzyn is
niet voldoende. Noodig is ook bewustzyn van
een stroom." Men vraagt dus van Hume's
leer eene verklaring van het identieke zelf.
Evenzoo bij Kant. Als deze b.v. het causa
liteitsbeginsel als algemeen geldend geeft,
plaatst hy zich zelven reeds voor het vraag
stuk van den vrijen wil.
Het materialistische monisme wordt ge
plaatst voor het probleem van het bewust
zijn. Het idealistische monisme voor het
probleem van het bewustzyn onzer
medemenschen. Het psycho-physische paralellisme
wordt geplaatst voor de vraag, hoe de stof
inwerkt op den geest.
ledere filosofie wordt dus getoetst op hare
algemeene geldigheid door haar te plaatsen
voor een probleem. Die methode en geene
andere heb ik toegepast ten aanzien van de
algemeene geldigheid van het
historiechmaterialisme.
En d« heer Van der G-oes «egt: dat de
kritische maaier, die eene theorie meent te
kunnen vernietigen door haar te plaatsen
voor min of meer snugger gekozen moeilijk
heden alleen de onkunde van den beoor
deelaar bewijst."
Dit is niet geheel juist gebleken. En niet
de theorie wordt daardoor vernietigd, maar
de algemeene geldigheid wordt betwijfelden
bestreden.
* *
*
Ik bestryd alleen de algemeene geldigheid
van het historisch-materialisme. Het is onjuist,
wat de heer Van der Goes zegt, dat het een
plaatsvervanger zou zyn voor alle filosofieën.
De heer Van der Goes heeft ons eene
ruime keuze gegeven van definitiea van
het materialiame. Ik kies die, waar hij het
eene methode noemt. Inderdaad: als zoodanig
is het te waardeeren. Zooals b.v. een foto
een methode ia om een huis te leeren kennen.
Maar ee»e enkele foto is niet genoeg. Zij
geeft geene kleuren. Ook is een plattegrond
noodig. En eene beschrijving.
Ik wil dit zeggen : wie werk wenscht van
wetenschappelijke waarde moet zoo veelzijdig
mogelijk zijn. De Marxisten wenscben echter
de wetenschap niet, maar de propaganda wel.
Vandaar, dat zij niet veelzydig maar op
zettelijk eenzijdig zijn.
* * *
Hierbij zal ik het laten. Liever had ik een
artikel geschreven geheel vry. Maar ik kon
niet besluiten de propagandistische methode
te volgen van den heer Van der Goes.
Want ik vraag het: waarom die persoonlijke
argumenten? De heer Van der Goes heeft
eene reputatie als werkelijk wetenschappelijk
man te verliezen. Ik heb er eene te winnen.
Beide zyn we bezig. Maar zou het niet zonder
persoonlijke grofheden kunnen gaan ? Zakelyk
gaat het ook.
JACOB ISRAÏX DE HAAN.
umin-minimi
immimiiiu:
Affijn," zei Jan en nam het restje van
z'n grokje.
Niet lang daarna stoud-i op.
Nou, tot de volgende week."
Ja," zei ze.
Onderweg moest Jan weer denken aan z'n
eentonig leven. Eiken dag hetzelfde, op 't
bureau en thuis en om de week het avondje
bij z'n zuster, die evenmin als hy ooit ergens
anders had gewoond als in den Haag, zoodat
het alty'd by elkaar zijn nooit de emotie
van een wederzien na lange scheiding
had gegeven of tot een hartelyk schrijven
had gedrongen. Nooit hadden ze elkaar ge
schreven.
Jan zat weer thuia, verveelde zich en rookte
en wachtte op de krant, die hy door 't kleppen
van de koperen brievenbus steeds hoorde
brengen, 't Geluid kwam eindelyk tot hem
en langzaam atond-i op en liep de donkere
gang in, waar wel een gaalantaarn hiag, maar
die slechts brandde als hospita-familie kwam.
Even langzaam ging-i weer terug, stak 't
licht aan, schoof z'n stoel wat bij en wierp
zich op het nieuws. Niet lang daarna b«gon-i
bij de advertenties, toen eenklaps in z'n oogen
een glans van sterker aandacht glom. 't Was
na het lezen van een huwelijksannonce, die
ernstig gemeend, zoo»ls er stond, niet al te
hooge eischen kenbaar maakte. Peinzend zat
nu Paalman voor zich uit te staren. Hij dacht
aan 't huwelijksleven, aan eigen huis, waar
altijd iemand wezen zou, di» hem by thuis
komst welkom heette met blij gezicht. En
zóó verleidelyk werd het alles voor hei»,
dat-i besloot om te probeeren en dadelijk
maar te schrijven. Wel bracht eenoogenblik
het denken aan z'n zuster weifeling, maar
de gedachte aan een ander, beter leven was
een te krachtige verlokking om niet die
wei