De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 24 oktober pagina 3

24 oktober 1909 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Na 1687 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?' E«n boek v»n FEITS LBONIIAHD, ZwerveIwgen. Een boek van RICHABD DE CNEUDT, De Secretarit der Dekmij. Een boek van LÜTB KLAVER, De Vracht rijder vqn Warmelo. Kotterdam, W. L. & J. Brasse (1909). Een boek, een ander boek en nog een boek, dat zijn drie gele boekjes in de bekende serie door Brusse uitgegeven en kostende resp. 25 en 35 ets. Het karakteristieke aan die dingies is, dat zij goedkoop en gemakkelijk in den zak te steken zijn en dat er niet veel in staat. Overigens staat er van alles in, zwaar en licht, schets en verbaal, schots en scheef, vroolijk en tragisch. Of men dit nu spoorweglectuur moet noemen, weet ik waarlijk niet, zijnde van kindsbeen af gewoon enkel detectivestories n den heer Van Maurik als zoodanig ..te beechouwen ... Intusschen is 't mogelijk, met de toeneming ~Yan het veikeer, nietwaar? uu w? toch allen steeds meer in den spoorwagen verkeeren (ook wel in den verkeerden spoor wagen) dat allergs alle literatuur tiew-fahig wendt. Zag ik niet onlangs een jonge dame verdiept in Shaw's Playt unpleaiant in een ordinaris tram? En een jongen heer ver loren" in d« Kritik der Reinen Vernunftf Hij bleek in een verkeerden wagen te zitten, naar dat kwam waarschijnlijk enkel omdat hij ook den verkeerden Vernunft beet had. Men moet de Practüche Vernunft lezen in een tram en dan kan het best. Ons leven wordt toch al meer en meer beweging en de kleine kinderen kunnen heelemaal niet meer stilzitten. Zoo bestaat bij die groei ende ongedurigheid ook een steeds groeiende neiging de boeken, die men uit" heeft, nl. hun itofelijk deel, onder de banken te gooien als gebruikte kranten, terwijl men ban geest in zich om en mede draagt, maar niét verder dan tot het volgend station. De kranten geven het voorbeeld, de boeken - volgen. Er is een minachting voor de producten des geestes (als het geen X stralen of vliegmacbinee zijn) die zeer duidelijk gesymboli seerd wordt door de goedkocpe gemeenheid van hun uiterlijke verschijning, vereenigd met de geriaggchattende slordigheid waarmee men die behandelt. Wij beleven een tijd waarin door velen veel gelezen wordt en slecht en onsamenhangend gelezen. Sommige .lieden noemen dat nog ontwikkeling, geloof ik, verwachten er iets van veor de beschaving en' moedigen het vèel-lezen aan. Voor dezulken vallen dan ook al die goedkoope uitgaafjes van tegenwoordig op een gansje ... dat van oudsher niet de wijsheid beteekende. Maar zie, dit is een voorrede, waaraan deze 6oeX-jes op zich zelf geen schuld hebben, arme echaapkens, die alle met het zwarte vierkantje der moderne sierkunst gemerkt zijn. De eerste twee betoonen zich niet zeer belangrijk en kan men inderdaad tusschen Amsterdam en Utrecht uitlezen. Vooral dat verhaal van De Cneisdt doet ijselijk denken aan die beruchte Blijde Kunst, waarvan 'de lugubere uitgaaf nu alweer geStaakt is, meen ik. Er ia een klein buïgermannetje, die tot secretaris wordt gekozen van het feestkomiteit" ergens in Gent en deze waardig heid beschouwt als den eersten stap naar hooger". Maar de heeren van het komiteit", echte Vlaameche drinkebroers, verleiden en bederven het tevoren dood-iatsoenlijke ventje. Hij doet allerlei dolle dingen en is blij ten slotte maar weer secretaris-af te zijn... en zijn dochter aan den man te kunnen geven, dien hij vroeger niet luchten kon, maar in den nood leerde waardeeren. Dit is alles, en niet veel, omdat men 't zóó blijkbaar op het grappige aanlegde, dat het lichtelijk onwaarschijnlijk werd. Het verhaal doet een beetje naargeestig aan en echynt bedoeld ah lectuur voor den goederen trein. En voor den luxetrein naar Monaco, die toch ook bediend moet worden. Zwervelingen van Frits Lsonhard is al veel beter. Dat zijn kleine gevalle j es uit het volksleven", Falklandje», niet zoo raak mis schien als de heusehe, daarentegen een voudiger, toewijdend-objectiever en zonder dien toon van klaterende ea schetterende virtuositeit, die de Falklandjes vaak niet genie t el ij k maakt. Het is waarlijk heel fatsoenlijk werk uit de portefeuille eens naturalists", gelijk men vroeger gezegd zou hebben, terwijl men tegen woordig van oordeel is, dat de wereld niet feling te overwinnen. En bovendien, zij hoefde immers niet te trouwen, zij zou er geen last van hebben, en zóó gezellig maakte zy 't hem ook niet, dat-i voor haar z'n leven zoo zou laten. Zooals het nu was, ging 't niet meer, 't begon steeds meer z'n geest te drukken. Hij had er in den laatsten tijd al dikwijls aan gedacht. En nu stond daar met sappig lettertje Huwelijk" en daaronder Ernstig gemeend". Een juffrouw, P. G., vijf en dertig jaar oud, niet onbemiddeld, wenscht langs dezen weg in kennis te komen met een heer van ongeveer denzelf den leeftijd of iets ouder, met een bescheiden inkomen, om na wederzijdsch goedvinden een huwelijk aan te gaan. Brieven onder No aan het bureau van dit blad. Geheim houding verzekerd." Een poosje nog zat-i te mijmeren en te overleggen. Toen stond-i op, nam pen, papier en inkt en zette zich te schrijven, Gelukte 't niet, geen mensch zou 't weten. Eerst een kladje. Gemakkelijk leek het niet. Jan Faalman was al jaren ambtenaar. Daarom begon-i: Naar aanleiding van uwe annonce voor komende in de... courant van 10 dezer No...., Afdeeling..." maar dat laatste sloeg-i gauw door, heb ik de eer..." maar toen hokte het. Na heel veel doorgehaal kwam eindelijk de brief gereed. Alleen de onderteekening was nog een punt van overweging. Z'n naam vond-i gevaarlijk. Je kon niet weten, 't Besluit wa?, dat-i zich N. N. zou noemen en dat-i antwoord wachtte poste restante." Dadelijk deed-i de brief op de bus. 't Was of de hoop op schooner toekomst de energie had opgewekt. Een vreemd gevoel veel tekort komt, als 't er maar in blijft, in die portefeuille... Want wij srjn dit een weinig ontgroeid, we hebben het 200 vaak genoten in de jeugdjaren van bet natura lisme, zulke echetgen" of zelfs krabbels" naar de nuchtere werkelijkheid, waaraan geen taalmooi te bekennen viel, noch eenige compositie of handeling en verwikkeling. Het zijn blootelrjk (zoo mogelijk) rake lijntjes naar de werkelijkheid en die moet men wel zeer lief hebben, om niet reeds ongeduldig te worden in Driebergen, als men met dit boekje van Amsterdam naar Armhem reist. Maar het derde deeltje, dat vanLnte Klaver over dien vrachtrijder van Warmelo, dat is plotseling gansch andere kost, bij het proeven waarvan men het begrip speorweglectuur gansehelijk voelt verwazen. Hier is de ern stige novelle, die van geen plaatsen of tijden of richtingen i», maar eeuwig, d.w.z. zoolang de schepping van 't tijdschrift bestaat. Daar mede behoeft nog geenszins bedoeld te zijn dat Lute Klaver hier een meesterstuk wrocht, doch enkel, dat de soort de goede, deugde lijke, durende, algemeen geldige is. Er komt iets van menschelijkheid te kijk in dit schrif tuurtje van ruim 130 kleine bladzijden. Op een eenvoudige manier, zonder groote beeldende kracht, maar ook zonder gemaniereerdheid of hinderlijk zichtbaar zoeken naar het treffende adjectief, vertelt de schrijver het verhaal. Van Akke, den vrachtrijder, die op de mooie Rensche verliefd wordt, Bensche met haar pracht van oogen", van wie allerlei geruch ten gaan in 't dorp. Was haar moeder al niet van den duvel bezeten en werd niet haar vader verdronken gevonden door haar schuld in den diepen poel naast hun huis ? Sedert stierf ook demoeder en bleef Bensche en haar broer, den strooper, in 't kleine kroegje, zij, die as kind krek op der moeder mot hebbe geleke." Ook haar vertrouwt de spraakmakende gemeente niet. Zij heeft som bere oogen, zij is opgewonden vroolijk of staroogeud stil, dat kan nooit een goed mensch zijn. Maar Akke is verliefd en stoort zich niet aan praatjes; hij en Rentche gaan vrijen, nu 't blijkt dat zij ook van hem weten wil, ja, dat zij 't eigenlijk is, die hem aanhaalt. In 't begin is 't dan alles goed, maar Ren sche versombert langzamerhand. Zij heeft zich de kaart laten leggen en er is uitgekomen, dat ze niet zal houden wat ze heeft." Dat slaat op Akke. Zij voelt zich ook Taak zoo ongedurig en woest verlangend of zij zelf even al8 haar moeder de duvel in 't lijf heeft. Ze is bang voor zichzelf somwijlen, 't Zal nooit goed gaan tusschen hen beiden ... Akke lacht haar uit, maar er blijft wat twijfel en onrust in hem, die groeien tot angst, ars hy bemerkt, hoe Rensche een van haar vroegere aanbidders, een suffig man neke aanlokt. Dieng moeder is pas gestorven en hij heeft wat geërfd ... Op een donkeren avond onverwacht aan den herberg komend, vindt Akke die twee, Bensche en Wimpie zitten vrijen, en verbreekt hij in woede de verloving. Maar niet eer Rensche hem gezegd heeft, dat zy 't zelve zoo wilde. Liever had ze Akke, maar 't zou niet goed worden tusschen hen. De duvel in haar zou loskomen en al den dag ging het ellende geven voor jou en mijn." Maar om onder dak te komen, zou ze nu Wimpie nemen, met wien zy immers zal kunnen doen wat zij wil. Aldus geschiedt dan ook. Bensche en Wimpie trouwen. Akke zet zijn vrijgezellenleven voort. Maar niet lang naderhand wordt het bekend, dat Wimpie aan den drank geraakt is en zijn huwelijk met Bensche niet best uit viel. Op den duur wordt dan Wimpie ook ziek J.. en sterft aan de longen. Met noodlottige onvermijdelijkheid komen dan Beneche en Akke weer bij elkander. Zy kan niet buiten hem, hij niet zonder haar, al gaan beiden een huwelijk ook rnet be zorgdheid aan. En als zij dan getrouwd zijn, komt de kwaadaardige broer uit de gevangenis, waar hy voor strooperij en nog andere dingen maanden lang in werd opgeborgen, en brengt het aan Akke uit, dat Rensche zelve Wimpie aan den drank heeft gebracht en vervolgens door opzettelijke verwaarloozing zijn dood veroorzaakte. Bensche tracht woest te ontkennen, maar op Akke maakt die ontdekking een benauwenden, somberen indruk. Voortaan ziet hij Rensche andere, met schuwheid en weerzin, ah de andere dorpelirg-;n. Tusschen hen wordt het nu inderdaad een leven van norsch zwijgen of hatend krakeel... het leven, dat Rensche heimelijk altijd heeft verwacht. Tot op een avond Akke voorgoed van haar weg loopt en zij den dood zoekt, als nog eens uit de kaarten gebleken is, dat haar lot on veranderd bepaald bleef. Er is iets groot-tragisch in dit verhaal van iiiiiiiiiiiiiiiiimiiiilllllMilinililimmimiiiiimiiiiimiiiJii/iiiiiiiimiiiii was over hem gekomen. Emotie was hem zeldzaam, 't Scheen of z'n leven eensklaps was veranderd, nu al, of alles om hem heen een ander aanzijn had, we! prettig ook. Het exalteerde hem, verdreef 'c gevoel van doü'e apathie voor alles, waarmes-i in den laatsten tijd z'n leven had geleefj. De mogelijkheid, dat alles nu wel kon veranderen, werd heel gauw in z'n denken reeds tot werkelijkheid en deed z'n anders rustig klopp-end hart een sneller tempo slaan. En wat-i nooit gedaan had nog, voor-i naar bed ging, moest Paalman nog een straatje om. Een dag of vier daarra ging Jan es hooren of er antwoord lag. In angstige spanning stond-i te wachten. Er wda een brief. Hij schrok er van. Hij had de laatste dagen in een roes verkeerd, steeds meer en meer nerveus en op 't bureau zich soms vergissend in z'n routine-werk door 't eeuwig denken aan de toekomst. Nu plotseling werd 't hem koud, z'n haren schenen hard en stijf te worden en zich op te richten. En dan ineens begon 't te gloeien in hem. Hoe greep de werkelijkheid hem aan. Hij snelde naar z'n kamer. Daar dwong-i zich tot kalmte, hiug jas en hoed weg, ging toen zitten. Met zenuwachtig beven van z'n handen sneed-i de enveloppe open. My'nheer. Uw schrijven ontvangen hebbende, zou ik gaarne nader met u kennismaken, aangezien hetgeen u my schreef mij het meeste lijkt, aangezien zooals mij blijkt u ambtenaar is en aangezien, zooals u schrijft, een vaat inkomen heeft en weduwenpensioen. Ik zou u daarom gaarne willen ontmoeten, niet in huis, maar buiten, aangezien dit veiliger is en zonder veel gevaar voor de eer. Ik verde vrouw, die zichzelf tot fatum werd, die haar neigingen buiten zich stelt als een wreede, onvermurwbare godheid en onbe redeneerd en lijdzaam zich overgeeft aan haar passie, als aan een hoogere macht. De mengchen hebben dat eigenlijk altijd gedaan en hier ziet men in Recsche hun zuiver middeleenwech type. Ongetwijfeld zou zij een eeuw of tien geleden als heks verbrand zijn en dit zelf rechtvaardig ge vonden hebben. Zij voelde zich immers door den duivel bezeten en geneigd tot alle kwaads! En toch, als iemand haar begrepen had... Want haar kwaad" was slechts de weerzijde van haar goed," dat zij sterk als zoodanig voelde. Maar anderer suggestie en eigen romattisshe zin maakten van de vrome ziel," die zij eigenlijk was, een stuurlooze, die duizelig werd aangetrokken tot de vreeselijkheerly'ke diepten van eigen zonde. De zonde, die immers altijd afwisselender en myste rieuzer zal zijn dan de deugd, omdat zij niet stellig en onbeperkt is.... Aldus gaf ons Lute Klaver in dit korte verhaaltje een volledige tragedie, de moreele strijd en ondergang van een karakter. Ik denk haast, dat men tegenwoordig wel op het land" moet wezen, om nog zulke zieleconflicten in strakken lijn en groot van een voud te vinden. De decadentie der steden is daartoe veel te zelfbewust en redeneert het geval uit mekaar, eer 't zich nog gezet heeft. En dat is dan weer op andere wijze pijnlijk, maar niet zoo grootsch. FRANS COÏNEN. : M inlm Balasar Befcter, Ten vorige jare werd in De Amtterdammer van 5 April door Ds. H. G. Cannegieter DZD. twijfel geopperd aan de over levering dat Balthasar Bekker zou begraven zijn te JelÉuna. Naar aanleiding van zijn stuk, weea ik in De Amsterdammer van 5 Juli 1908 op de mogelijkheid dat het stoffelijk overschot van den bekenden predikant te Franeker ter aarde zou zijn besteld. Dezer dagen ontdekte ik toevallig een stuk, dat aan allen twijfel een einde maakt. Bladerende in het Register van de Memoriën, Approbatiën, enz. der Amsterdamtche Weeskamer, van 1687?1701", vond ik op fol. 217 de volgende acte: Den 17 December 1698 heeft Vroutje Fullenius vertoont het testament van ds. Balthazar Bekker, in zijn leeven bedienaar des goddelijkken woorde, haaren overleeden man, BEGRAVEN TOT JII.SÜM IN VRIESLAND, zy'nde in zijn leeven met haar gepasseert voor den notaris Johannes Boots op den 18 May 1691, daarin de Weeskamer in alle voorvall«n is gesecludeert". Hiermede is de zaak beslist, door eene verklaring van Bekkers weduwe zelve. Het graf moet dus inderdaad worden gezocht te Jelsum. Amsterdam, 16 October 1S09. Dr. Jon. C. BKEEN. Ktit en Rente. De opmerkingen van den heer L. Schnepper eischen enkele aanvullingen. Ook in de negentiende eeuw heeft de Kerk eteeds geleerd, dat alle rente ter wille van eene geleende som woeker is. Op de theoretische vraag wat is woeker?" is steeds geantwoord: zie de encycliek Vix perveoit," zij geldt voor de geheele Kerk. Deze stamt niet uit de middeleeuwen, maar uit 1750 en Benedictus XIV handhaaft daarin de oude leer. Daarentegen verklaarde omstreeks 1830 eene congregatie van kardinalen, dat zij die de ge bruikelijke rente aannemen, niet behoe 7en te worden verontrust. Dat bij het leenen soms schadevergoeding mag aangenomen worden, gold sedert Thomas van Aquine vrij algemeen. Wij hebben dus dezen toestand. Hoewel van den eenen kant de Kerk leert, dat er uit de geleende som zei re niet het aller minste recht op rente ontstaat, duldt zy' toch het aannemen van een matigen intrest ook als er op schadevergoeding geen recht bestaat. Wanneer hier de nadruk gelegd wordt op RKCIIT en op AANNEMEN is er geen tegenspraak en de meening van den heer Schnepper, dat hier voor verwijten aan de Kerk geen plaats is, deel ik volkomen. Mijn verwijten waren dan ook niet tegan de Kerk, maar tegen eene rij van theologen gericht, die bij het verklaren van de hedendaagsche houding der Kerk van de leer der Kerk zijn afgeweken : Door of wel te verkondigen, dat het dogma niet heeft bestaan en dat het geld vruchtbaar is geworden. (Meyer.) zoek u daarom, indien u dit mocht bevallen, te komen overmorgen-avond te half acht ure onder de groote kastanje vóór het paleis. Als teeken van her kenning aeb ik een boek in de hand in rooden band en verzoek u ook zoo te komen. Hoogachtend Mej. N. Jan Taalman sliep weinig dien nacht. Den volgenden avond moest Jan weer naar z'n zuster. Het was hem moeilijk kalm te zijn en niets te laten merken, daarom zat-i stiller nog dan anders voor het raam. Toen zei hij, nadat ze een tijdlang zwijgend naar buiten hadden gekeken. 't Is stil van avond op de straat." Och," kwam 't er onverschillig uit. Ja.... Maar bij mij in de straat is 't nog stiller." Vin je ? Ik vin 't niet." Nou, ik wel.... As ik daar voor 't raam zit, val 'k geregeld in slaap van wege de stilte.'' Ze zei niets, vond 't niet roodig. Jan draaide zich es om, vervolgde na een oogenblik, kijkend naar de boekenhanger: Jij hebt daar toch wel aardige boeke. Heb je die nou allemaal al geleze?" Die? Allemaal. Sommige al tweemaal." Mag 'k «r es eentje van leene ?" vroeg Jan, opstaand. Ga je gang. Als 'k 'm maar terugkrijg." Deze week al." Da's niet noodig. Zoo gauw keb je 'm toch niet uit." Nee, deze week, vast. Mag 'k er eentje uiizoeke ?" Ga je gang.... Je moet neme Martijn de Vondeling", da's mooi. Da's die in die bruine band." Of wel te beweren, dat nu krachtens uit wendige titels Eteeds recht op rente aan wezig is. (Pesch). Of wel de oorzaak van het renteverbod enkel in de liefde en niet vooral in de recht vaardigheid te zoeken en, ratione mutui (ter wille van de geleende som) op te vatten als ratione mutuandi (ter wille van de leeningsdaad). (Cathrein en Kwakman,) Of wel van eene virtueele huur van geld te spreken. (Antoine), Of wel er drie van deze meeningen op na te houden. (Prof. Aengenent. De Katholiek, deel 124, pagina 19 en 20) Dat by de opgenoemde theologen vier Jezuïeten zijn is toeval; overigens schijnt de heer Schnepper er niet mee bekend te zyn, dat er nog nooit een Jezniet tot Kerkleeraar is verheven en dat Leo XIII in deze dingen uitdrukkelijk en zoo herhaaldelijk heeft aan bevolen om tot de leer van Sint Thomas van Aquine terug te keeren. Vooral waren mijne verwyten gericht tegen die voormannen der zoogenaamde Katholieke Sociale Actie in Nederland, die desondanks op de kapitalistische dwalingen van boven genoemde theologen hun applaudiseerende kerk en hun zwijgende school opbouwden en zoo eene instelling tot stand brachten, die niet katholiek en sociaal, maar kapita listisch is. Eene ware katholieke sociale actie kan enkel alleen worden opgebouwd op het dogma der Keik als fundament. De Kerk zal handhaven, getrouw aan haren goddelyken oorsprong, elk puntje van Christus' leer en dus ook de juiste verklaring van Lucas VI : 35 en zij zal dat doen ondanks de menschelijke afdwalingen harer kinderen. Want juist toen het scheen, dat Zij tengevolge daarvan op het punt stond hare leer te veranderen, traden hare vijanden, de socia listen, op als verdedigers dier leer. Zoo iets moet een raadsel zijn voor ieder, die Haar niet als een stichting van Christus wil verstaan. PKHEGRINÜS. cfnaazonban. Geachte Redacteur! In het laatste nummer van uw weekblad (10 Octobei) komt een artikel voor van Radboud uit het Noorderj." Vergun mij, dat ik op eene groote onjuistheid in zijne be schouwingen wijs, n.l, waar hij aan het slot beweert, dat thans een moderne dominéin Friesland een unicum" is. Hier is Radboud, die zich voorstelt als een Fries, blijkbaar niet op de hoogte, want, uitgezonderd wellicht N.-Holland, is er geene provincie in ons land, waar meer moderne predikanten zijn, dan in Friesland. In de Hervormde kerk in Friesland zijn 233 predikantsplaatsen. Van deze worden 98 bediend door moderne predikanten of waar za vacant zy'r, begeeren de gemeenten moderne voorganger?. Dus een modern pre dikant i3 geen unicum in Friesland, wat betreft de Ned. Hervojmde kerk. Bij de Doopsgezinden in Friesland zijn 41 predikanteplaatsen. Voor zooverre ik kan nagaan zijn de predikanten zoo goed als allen of allen modern. Daar is een orthodoxe een unicum. Tot deze moderne dominé's reken ik ook de door Radboud genoemde ongewenschte elementen, n.l. de roode" dominé'p. Want zijn deze van een andere politieke kleur dan hunne andere moderne collega's, ze behooren toch tot de moderre predikanten. Hoe Radboud er bij komt hen ongewenschte elementen te noemen, begrijp ik niet. Integendeel, er zijn gemeenten, die hen begeeren, en het ia goed dat er van die roode" dominé's zijn, omdat zij vat hebben op vele menschen, die van kerk en gods dienst vervreemd waren en omdat zij mede werken, dat er in Friesland steeds meer opgewekt leven op godsdienstig gebied komt. Maar ook al wil Radboud deze roode" dominé's niet tot de moderne predikanten rekenen, er blijven van deze laatste nog genoeg over, om zijne bewering, dat een modern predikaat in Friesland een unicum" is, onjuist te noemen. Er zijn twintig rooden" onder hen in de Hervormde, en zeer enkelen in de Doops gezinden gemeenten in Friesland. Wil Radboud de lezers van uw weekblad nog verder over de toestanden in Friesland inlichten, hij stelle zich eerst beter op de hoogte. Met beleefden dank voor de plaatsing van het bovenstaande ? Hoogachtend, U Ed. dw. dn. B. DB HAAS, modern-predikant. W in s u m (Friesl.) October 1909. * * * Waarde Redactie! De heer de Haas heeft in zijn bovenstaand schryven formeel geheel gelijk. Als men modern" neemt in den zin van nietorthodox", dan zijn er in Friesland zeer seker nog tal van moderne predikanten. Dit niet te weten zou, inderdaad bewijs hebben ge geven van een zoodanige onbekendheid met den feitelyken toestand in dezen, dat de heer de Haas weer volkomen terecht mij den eisch zou hebben gesteld, in het slot van Z.Ed's schrijven vervat. Ik had dan ook beter gedaan met te echry ven dat een modern predikant van de genoemde soort thans een unicum was in Friesland. Maar met deze restrictie handhaaf ik overigens geheel mijne voorstelling van zaken in dezen, juist op grond van mijne voor Friesland vrij algemeene kennis van menschen en toe standen. Zich noemende en aldus genoemd wordende moderne" predikanten, zeker, ze zijn er nog vrij talry'k m Friesland en velen hunner mij persoonlijk zelf niet onbekend. Maar ze zijn in hun optreden, zoowel op den kan»el als bij hunne catechisatiën en in hun dagelij kschen omgang zoo geheel anders dan hunne voor gangers van zoo'n 40, 30 jaren geleden; ik zou haast zeggen: zooveel makker. De heer de Haas noeme my', zoowel onder de Hervormde ala onder de Doopsgezinde predikanten van thans in Friesland, eens iemand de rooden" uitgezonderd die nieuw leven weet te blazen onder de kerkgaande schare, zooals dat in de door mij genoemde periode mannen als Hoevers, Balsem, Da Koo, Colenbrander, Kutsch Looienga, Lieftinck, Geerts en zoovele anderen wisten te doen. Wat de heer de Haas zelf schrijft over het wenschelijke van het optreden van roode" dominé's, wijst er reeds min of meer op, dat de moderne predikanten van heden 40 cents per regel. BOUWT te W U H-SPEET. Inlichtingen bij het bouwbureau Arti", aldaar. C. H. VAN DER VELDEN, Pa. C. B. B9SCH, Holjnw. KALYERSTR. 153, b, II Spui, Amsterdam. Tel 2045. Noriaai-OnderHeeÉi van ProOrG Eenige Fabrikanten W.BengerSühne Stuttgart Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstr. 157 K. P. DEÜSCHLE-BENGER. ] Dmqgl xani 'mei talrijke ni . waatender JVobl&mTriumph *a l Koopt UITSLUITEH J> BOTER OMUJt RIJKSCONTROLE. »e STAAT GARANDEERT IJ een ONVER V ALSCHT product, Boterliandel ZUID L A REN*', REGULIERSGRACHT 27. TELEFOON 8935. Bruine band ? Nee, die ken ik." Toen greep Jan een boek van groot formaat in roode band. Da's de Camera Obacura", zei ze, die's ook wel mooi, Maar die zuje wel kenne." Jawel, maar 'k wil 'm nog wel es leze." Nou, zooals je wil. Zuje d'r een kailie om doen voor de vlekke?" Een kaüie? 'k Zal d'er wel voorzichtig mee weze." Nee, doe 't tou." Ja, 'k zal het doen." Dien avond ging Jan vroeger weg dan gewoonlijk. :t Was hem daar te stil voor z'n gemoedstoestand. Om zeven uur den volgenden avonl ging Jan de deur al uit, de Camera Obscara" zonder kaft in de hand. Angstvallig bleef-i in den omtrek van 'c Paleis, bang dat-i te laat zou komen. De minuten kropen heen. Nu en dan bleef-i voor een winkel staan, maar 't nerveus ongeduld belette hem met kalmte de etalages te bekijken. Dan greep-i z'n horloge weer. M'n god, het schoot niet op, 't scheen wel of 't uurwerk stilstond. En met het wachten steeg de spanning. Nog tien minuten. Hij zou er maar alvast gaan staan, en langzaam liep hij naar de afgesproken plek. 't Begon al wat te schemeren. Toch kon je nog de menschen heel goed onder scheiden, maar onder de kastanje was 't al donkerder, zoodat j'er veilig stond, dacht Jan, voor onbescheiden blikken. Hy keek goed uit, je kon niet weten, ze mocht es vroeger komen, net als hij. Nu en dan kwam wel een vrouw voorbij, maar allen liepen door zonder kijken om zich heen en zonder boek. Toen eensklaps zag-i een dame, die heel bedaard wandelend de boom naderde. Ze droeg een zwarte voile, zoodat je niet kon zien wat voor gezicht ze had, al was 't her kennen op zoo'n afstand door de schemer ook al niet mogelijk meer. Toch zag Jan, dat ze in d'er hand iets raods droeg. Ze naderde al meer, kwam regelrecht op hem af, en Paalman, overtuigd, dat zy 't zou wezen, ging haar al tegemoet, de Camera Obscura" duidelijk zichtbaar. Maar nauwelijks was-i uit het donker meer in 't licht gekomen, terwijl zy hem op enkele pasaen was gena derd, toen een flauw gilletje klonk en de dame, eensklaps stilstaand, haar boek liet vallen, Jan stond een oogenblik verbaasd te kijken en liet het boek waar 't lag. Maar toen haar naderend, klonk 't plotseling tril lend uit z'n mond: Jesea, Marie ben jij 't?" Ze stond een oogenblik nog ontzet, tot ze eindelijk schor van ingehouden woede, omdat ze niet kon schreeuwen voor de menschen, zei: O, wat een kreng ben je, wat een kreng. Ga weg, gemeenerd. Hè, wat gemeen van je... O wat een kreng." Maar Marie ..." Ga weg.... 'k weet wel, jij gunt het mij niet hè; omdat jij niet trouwe wil, kun je 't ook van mij niet vele, gemeene.. .. Had je daarvoor dat boek noodig? Geef op" en met een nijdige ruk trok ze hem 't boek uit de hand, raapte 't hare op, wou heengaan, maar zich nog even keerend naar haar pafstaanden broer zei ze, vinnig driftig: en bij me kome hoef-i nooit meer, nooit, 'k Besta niet meer voor je." Toen ging ze. Een oogenblik bleef Jan nog staan, dan liep hij langzaam, wezenloos, versuft naar huis en zonk er in z'n stoel neer, zat uren lang in 't duister van de kamer, ging toen naar bed, om den volgenden dag z'n sleur-leventje weer te beginnen, nog meer alleen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl