De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 24 oktober pagina 6

24 oktober 1909 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1687 De Camper-voorpoort te Zwolle van de binnenzijde gezien, naar een teek. van G. Terborch + 1630. Een Nederlandsche Stedengeschiedenis. *) Het is zoo vreemd niet, dat stadsge schiedenis voor ons nog altijd iets aan trekkelijks heeft. Zij ligt ons om zoo te zeggen liet naast. Want is eigenlijk onze volksgeschiedenis door vele eeuwen heen wel anders te zien dan door en in en met de steden ? Was voor den gewonen gemiddelden middeneeuwer het gezichts veld niet tot de stad beperkt en is het voor onze voorouders eigenlijk zoo niet in menig opzicht gebleven tot diep in de achttiende eeuw toe, toen nieuwe samenlevingsvormen begonnen te dwin gen tot wat ruimer blik? De verklaring van eea en ander ligt niet zoo diep: zij ligt in het feit dat gedurende eeuwen de stad voor vele dingen voor die van dagelijkache behoefte zeker zoo wel voorfljrengings- als verbruiksgebied was. Men kon bij de stedelijke ambachts lieden en op de stedelijke markt bijna alles vinden wat men noodig had. Een stede lijke bedrijfsregeling was daaruit ontstaan bovendien, die zoowel waarborgen bood voor degelijkheid van het product, als ook het belang van de producenten diende. Buiten dien zelfgenoegzamer! kring dan ook zag de meerderheid niet uit, er boven konden zich slechts enkelen stellen. Maar zoo krijgt anderzijds ook hij, die van wat naderbij de historie eener stad bezien kan, bijna elke kant van het maatschap pelijk leven onzer vaderen vóór zich, en natuurlijk ook menige kant van het huiselijk leven bovendien. Doch zoodoende ligt er dan ook over de stadsgesehiedenis in de Middeneeuwen althans al het intieme van het kleine, wij zijn geneigd te zeggen: van het knusse milieu. Er is veel gemoedelijks in zoo'n samenleving, slechts weinig verstoord door het ruwe, het ongegeneerde, dat toch immers meer naar het openhartige dan naar het verdorvene zweemt. En toch is er bij dat alles een grootsch moment: want als wij in de stad mér de gezamenlijkheid zien dan de indi viduen, dan komt in dat stadsleven, in dat stedelijk bedrijf, de massale beweging eener gansche maatschappelijke klasse naar voren. Uit dat eigenaardige, binnen enge grenzen gebonden, zelfgenoegzame stadsbedrijf zijn nieuwe leuzen, nieuwe eischen gegroeid, die aan al wat wij onder het begrip feodaliteit gewoon zijn saam te vatten, een einde gemaakt hebben. Er loopt een forsch-opgaande revolutionaire lijn door de stedegeschie denis. Wel te verstaan: tot een zeker moment, namelijk, totdat wij aan het punt gekomen zijn waar de eens als strijdorganisatie en als doelmatigheid noodzakelijke en begrepen vormen te eng ? werden voor de productieve ontwikkeling. Dan zien wij de stedelijke samenlevings vormen aangetast door een nieuwe van onderop komende revolutionaire bewe ging, die tenslotte in de plaats der plaatselijke gebondenheid, der minutieuse controle en de ongebonden Jvrijheid brengen zou. Die duidelijk in groote lijnen zicht bare ontwikkeling binnen het eng ea femakkelijk te overzien stadsgebied eeft iets leerzaams. Te zien hoe bepaalde eens als gewenscht en nut tig beschouwde en erkende vormen worden moeten tot hinderlijke en scha delijke, kan meer dan iets medewerken aan een begrip van maatschappelijke ontwikkelingswetten. Vooral omdat reeds de tegenstelling op zichzelve ons boeit en aaazet tot het zoeken naar een ver klaring. Doch tot het eerst noodige behoort dan wel, dat wij de stadsgeschiedenissen tot n stedengeschiedenis samenvatten, waardoor de algemeene be wegingslij nen beter in het oog vallen en het bijzondere, en het uitzonderingsgeval nog te eer, zijn eigen bescheiden plaats krijgt. Een poging daartoe voor onze nederlandsche steden kan het gezamenlijk werk van de heeren Brugmans "en Peters zijn, waarvan de laatste zijn bijdrage zoo juist heeft gepubliceerd. Dit eerste deel behandelt den steden bouw en bespreekt de stad achtereen volgens in hare wording als veilige ommuurde woonplaats of als vesting, dan in haar aanleg en uitleg als middenpunt van maatschappelijk verkeer. Het brengt ons dus als het ware in het geographisch milieu, waarbinnen de wer kelijke ste&engeschiedenis zich heeft vol trokken, welke straks dr. Brugmans zal laten volgen. De talrijke, meestal goede, prenten helpen aan de vorming van een juist beeld van onze steden zeker mede, en vooral de vele stadskaarten (heel wat instructiever, heel wat boeiender ook, in hun teetening dan onze moderne platte gronden !) kunnen hier goeden dienst doen. Meer dan bladzijden betoog leert ons n blik op zoo'n kaartje: hoe klein, hoe nietig die middeneeuwsche stadjes nog waren, maar ook langs welke lijnen zij zich uitbreidden moesten en konden tot zij gegroeid waren tot de steden die wij kennen. Niettemin zal men ook met tenoegen en met vrucht de tekst van en heer Peters lezen. Moge deze hier en daar wat te wijd van gebaar zijn, wat teveel bijbrengen, dat de gedachten van de hoofdzaken afvoert, in het alge meen is er een aangename klaarheid in zijn betoog en een gemaklijke ver haaltrant, die zijn bewonderenswaardige Gazicht op de Oude Stadsherberg aan het Y te Amsterdam.! De Jukbrug over den IJsel te Kampen in 1448 gelegd. *) Ond-Nederlandsche Steden door Dr. H. Brugman3 en C. H. Peters. I. De Nederland sche Stedenbouw door C. H. Peters. Leiden, A. W. Sythoffs itg. My. 1909. Coevorden als vestingstad" herbouwd in 1597?1607. De Waterpoort te Sneek. kennis tot haar recht doet komen. Vooral het eerste meer algemeene deel van het boek heeft de kleine bezwaren, die ik noemde, het tweede daarentegen, dat kortelijk van al onze oude steden de geschiedenis samenvat en de typische momenten uit haar ontwikkeling naar voren brengt, lijkt in alle opzichten het best geslaagd. Wat is het bij al die beschouwingen jammer, dat wij niet als onze naburen hier en daar steden bezitten, die als bij toe val gespaard zijn gebleven in de vormen van vóór eeuwen! Zelfs zijn er geen die nog in enkele gedeelten zuiver de illusie wekken van de toestand van weleer. Wat ons gebleven is uit onze middeneeuwsche steden zijn slechts frag menten: wat muren, wat poorten, wat torens, en zelfs uit de jaren der liepubliek zijn min of meer gave stadsgedeel ten niet zoo gemakkelijk meer te vinden. Temeer waardeering verdient het dus al, dat hier een overzicht is tezamengebracht, dat de speciale uitwerking op allerlei bijzondere punten veel gemakke lijker maakt en er ook als het ware toe noodt. Afgezien nog van de beteekenis die dit deel van het geheele werk hebben moet voor den inhoud van de deelen, die nog komen zullen, en die de nu voor ons staande vormen vullen moeten met het warme, drukke leven van een maat schappij waaruit de onze is gegroeid, waar wij uitgegroeid zijn ook, maar die toch leerzamer en belangwekkender voor ons is dan eenig ander tijdvak. H. E. v. GELDEI;. Cïariyari. (N. R. Crt. Onder de menschen.") De brochure klaagt er over dat de kleer makers-academies voor de groote schaar van werklieden ontoegankelijk zijn uit geldgebrek," Men stelle zich de reusachtige afmetingen van het instrument voor. De minister van justitie bij de overdracht van het nieuwe kantongerechtsgebauw : Want, mijnheer de kantonrechter, al dwingt bewondering af de stalen werkkracht waarmede aan dien arbeid door u tot heden het hoofd werd geboden, ook de stoerste schouders zijn in draagkracht aan een grens gebonden." Maar daarom had de kantonrechter immers juist het hoofd, en niet de schouders geboden. Idem. Moge bij die rechtspraak steeds het zwaard der gerechtigheid zonder aanzien des persoons worden gehanteerd, in de weegschaal der rechtvaardigheid ieders recht met vaste hand worden gewogen, de tong daarbij met scherpen blik worden bespied." Volkomen onze opvatting: de rechter be hoort tevens medicus te zijn. De kantonrechter mr. Van Kaalte besloot zijn rede aldus: Zoo zal dan voortaan in dit kantonge rechtsgebouw recht gesproken worden in naam van onze geëerbiedigde Koningin, in een gebouw dat in dienst gesteld wordt in datzelfde gelukkige jaar van Hare regearing waarin geheel Nederland n juichkreet heeft doen hooren b\j de geboorte eener Troonopvolgster, onze geliefde Prinses Juliana". Het verband tusschen de twee gebeurte nissen is te treffend om hier aan louter toeval te kunnen denken. Ad 7. N. v. d. D. Gevraagd een bekwaam huisknecht zonder goede getuigen, onnoodig zich aan te melden". Ook wij hechten sinds lang niet meer aan z. g. n. goede getuigen; op het zich aan melden der sollicitanten bly'ven wij echter gewoonlijk nog aandringen. (Centraal-rapport over de begrooting van Botterdam, 1910). De wenschelijkheid van het plaatsen van een hekje om de Hollandsche Maagd wordt aanbevolen". Wij vertrouwen dat dit overdrachtelijk bedoeld is, en betuigen onze hartelijke instemming.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl