De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 28 oktober pagina 1

28 oktober 1909 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H*. 1692 DE AMSTEKDAMMEB WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND recLsLOti© Dit nummer bevat een bijvoegsel. IMJr. BL :F. L. "WTTHSSICETG-. Uitgevers: VAN HOLKEMA ft WABENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post / 1.65 Voor Indiëper jaar, bq vooruitbetaling mail 10. Afemdarlijke Nummers aan de Kiosken verkrfebaar . . . . . , 0.121/» Zondag 28 November. Advertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?0.25 . O30 ,O40 INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: Naar de enquête. Briefen uit Nieuw-Nederland, door A. E. M. S. te Laer. Buiten bet verband gezien, door L. Simons. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Onderlinge brand verzekering, door W. Mey'er duwen. ^FEUILLETON: Wijnoogst, door Jobauna Diepenhorst. KUNST EN LETTEREN: De Roman van een Gezin, I, De Gelukkige Familie, door Herman Robbers, beoord. door Frans Coener». Bericbten. VROU WENRUBRIEK: ALLERLEI, door Caprice. Knnstëieren, door N. UIT DENATOUB, door E. Heimans. Pieter Botb, de eerste gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indic, met afb., door prof. mr. J. E. Heeres. Louvre-Fantasieën, I, door Neale Raaff. Horatim' villa in Sabinis", door N. Een nieuw portret van Vondel ontdekt, ge schilderd door Ferdinand Bol, met portret, door J. H. R. Tooneel, door Frans MijnsBen. Tentoonstelling Tholen in da Larenscbe Kunsthandel, door W. Steenhoff. FISANCIEELE KRONIEK, door V. d. M. IN GEZONDEN.?D AMRUBRIEK.- SCHAAK SPEL. A.DVERTENTIEN. Naar de enquête. Dadelijk na het verschijnen van Mr. P. Tidemans interview over de Lintjeshandel van dr. Kuyper," hebben wij tegen dit interview en tegen de houding van Het Volk, en van de meeste andere bladen, die in de aandiening van dit interview zich uitsprak, protest aangeteekend. Nu de zaak-Kuyper, om een reden, die wüstraks zullen aangeven, in een nieu w stadium schijnt te geraken, vinden wij het juist thans noodig en nuttig nog eens zoo helder mogelijk te kennen te geven waarom wq met de anderen eamen niet tot de aanvallers van den gewezen minister hebben willen behooren en waarom wij, moesten wij morgen her beginnen, ons wederom op dezelfde wijze zouden gedragen. Hoe luidde laten wij ons dit nog eens herinneren de eerste beschuldi ging ; welke beweringen werden openlijk en bedekt gedaan; welke waren de insinuaties en aantijgingen, door bijna de heele vrijzinnige pers te vinden P Men kon ze samenvatten in den titel van het eerste stuk van Het Volk: Lintjeshandel van Dr. Kuyper." En wat bewees men met de papieren, die men ten toon stelde? Niets anders, behalve een voor hemzelf compro mittant gedrag van den oud-premier dan de intjeshandel van mej. Westineijer." Nu was het zeer goed, dat men riep: zie eens welk een gezelschap voor den van God gegeven leider"! Wij stonden zelf gereed wij zeiden het trouwens dadelijk om den man te helpen af straffen, die met de heiligste taal op de lippen zijn politieke affaire met zoo weinig kitskeurigheid dreef. "Wij waren werkelijk zoomin als ooit te voren ioenmaals van sympathie vervuld voor den grooten man der kleine antirevolutionairen.... Maar wij weigerden, en zouden lederen keer, tegenover iederen tegen stander vertrouwen wij, blijven weigeren, iets anders to doen dan ons kortweg te verzetten zoodra men, als toen gebeurde, met de meest onteerende aantijgingen, door bewijs noch zelfs door vermoedens van beteekenis gestaafd, een doodelijken stormloop zou beginnen. Men bedenke maar eens even, met koel hoofd, wat er op 't spel stond voor iemand, die zich zijn verantwoordelijkheid be wust was. Nauwelijks deed de uitdrukking: lintjesbandel", in verband met Kuyper, zijn intree in ons land, of in plaat en geschrift, in koffiehuisgesprekken en van de planken der variététheaters ging de daaraan beantwoordende voorstelling in de hoofden van de menigte worden ingestampt, en ze werd het ook inderdaad. Een man, aan een compromittant gedrag gewis schuldig bevonden, maar ook tot dan toe aan niets anders, zou weldra als gewoon: veil te boek staan, zoo hij zich niet dadelijk schoon wies. Waarom deed hij dat dan niet ?" riep men honend. Wie blank staat", werd dezer dagen in de Kamer herhaald, treedt dadelijk, om zich te verweeren, aanvallend op en eischt een onderzoek...." Kom! Welk een gemakkelijke opvatting! Was het dan zoo onmogelijk, dat Kuyper uit vrees voor nieuwe onthullingen, die zijn.... onkieskeurigheid nog scherper zouden belichten, de openbaarheid ten opzichte van de hoofdbeschuldiging niet durfde tegemoet gaan ? ? ;Waar de zaken zoo stonden waar onbewezen beschuldigingen zonder meer werden gecolporteerd het zwijgen van den betrokkene voor bekentenis werd uitgekreten fouten, die vergissingen konden zijn, voor misleidingen werden verklaard daar stond het ons tegen, daar werd 't ons icidrig aan den aan val deel te nemen, daar hebben wij den voet eenvoudig dwars gezet, en hebben wij gewacht, zonder voorkeur", gelijk wij schreven. * * # Wij hebben van die houding geen spijt gehad. Zoopas in de Handelingen lezend, wat naar aanleiding van de decoratiequaestie" is gezegd door de heeren Troelstra, Drucker en de Savornin Lohman, voelden wij ons in onze oude opvatting gesterkt. In de (eerste) rede van het socialistische Kamerlid, door den leider der Christelijk-Historischen terecht een 'schoone rede" genoemd, vonden wij zelfs de bevestiging van ons betoog, dat tusschen een compromittant gedrag en het handelen" in decoraties onder scheid valt te maken, en dat het eerste duidelijk bewezen is, maar het tweede, de handel", nog altijd bewijs behoeft. Het verheugde ons te zien, dat de heer Troelstra zijn persoonlijke meening natuurlijk reserveerend zich hier ver klaarde te bevinden op het terrein der gissingen". Het verheugde ons, zeggen wij, want hiermee verloochende hij de afkeurens waardige houding van Het Volk, welk blad van den eersten dag af, toen letter lijk niets ervan hoegenaamd was be wezen, de kleinste tegenspraak op het punt van dien handel" niet hebben kon. Het schreef toen o.a: Wat (De Amsterdammer) gcbrijft komt bierop neer, dat Di. Kuyper er wel een ' raren omgang op blükt nagenouden te kebben, maar dat een intjeshandel" niet bawezsn" ie. Wy wilden dezen journalist toch wijzer hebben. Dacht bij somc, dat in zulke zaken de koop werd afgesloten met zorgvuldig ge specificeerde facturen en quitanties? Kom de betrokkenen zelf zullen zoo goed als zeker zelfs tegenover elkaar gedaan hebben alsof er tusechen schenkingen en ridderorden niet het minste verband be stond. Zoo glad zjjn althans twee van de vier acteurs in dit tragi-komisch gtnk wel. Men ziet het: Niet alleen heeft deze redactie van stonde af de brieven" vol doende bewijs geacht, maar zelfs was volgens haar alle verder bewijs waar schijnlijk onmogelijk. Geheel anders, en uit ons hart ge grepen, klinken de woorden van Mr. Troelstra (wij cursiveeren): Ik heb by my'n bespreking der feiten mjj niet begeven op het terrein der gis tingen. Ik heb bij voorbeeld niet besproken deze vraag: zou er direct verband hebben bestaan tusschen de gelden, gegeven aan nw partijkas door bemiddeling van de drie personen, die hier in het geding betrokken zjjn, en tusschen het verleenen van een ridderorde aan den van van rechts ? Daar over «preek ik niet, ook daarom niet al heb ik met menig ander mijn meening omdat dit antwoord alleen zou kunnen gegeven worden bij een parlementaire en quête, waarin men gebruik maakt van het recht om beëedigde verklaringen te doen afleggen en waarin men dan o.a. Lebmann en mejuffrouw Weetmeyer als getuigen laat dagvaarden.... Beëedigde verklaringen zouden wij van die personen dus behoeven, altijd echter met de mogelijkheid, dat zij een valschen eed zouden afleggen. Maar dit is het verste, waartoe men gaan kan. En waar wy dit op het oogenblik niet hebben, onthoud ik mij van een oordeel over de vraag naar het verband dier feiten. Mr. Troelstra erkent hier, l o dat bewijs nog geleverd moet worden ter verkrijging van een objectief oordeel, 2o dat het vol strekt niet onmogelijk is, zoo dr. Kuyper schuld heeft, zijn schuld te bewijzen. Hij erkent hiermee onafwijsbaar 1), dat het propaganda maken voor een tegen overgestelde meening, gelijk direct en indirect door Het Volk en een groot deel 1) Ja, ia zyn tweede rede verklaart-hy zelfs, volgens de dagbladverslagen, dat het aanwezig bewijsmateriaal niet eens voldoende zon worden geacht voor een instructie. W\j gaan niet sooverl der pers is geschied, niet is zooals het behoort. Met den stroom, in die richting on stuimig zich bewegende, hebben wij, zoo als in deze rede de scherpzinnige socialis tische partijleider, niet willen meegaan. * * Meer dan ooit voelden wij ons thans geroepen op het bovenstaande nog eens den nadruk te leggen, nu ook naar onze, voorkeurlooze, tmeejiingj de zaken een wending nemen. Wij hebben aanvankelijk met al heel weinig sympathie het muggeziften ge volg l van de meeste bladen, die iedere tegenspraak in 't geen door den heer Kuyper gezegd werd voor een teeken van bedrog verklaarden. Wij hebben nauwlettend toegezien, ons telkens af vragend of hier werkelijk een novum aanwezig was, en telkens lagen de ver klaringen voor de hand, die tot compritteerende feiten wellicht, maar tot de besehuldiging volstrekt niet voerden. Wij noemen, een uit vele, de bewering van Het Volk, volgens welke het niet waarschijnlijk" was, dat dr. Kuyper van Mej. Westmeijers lintjes-honoraiium, a 25 gulden in de week, niet zou hebben afgeweten (had hij er van af geweten, dan had hij aan den handel" mee schuld) omdat... hij voor deze verkiezingsagente, die hem zoo nuttig was, op een oogenblik dat zij geld van noode had, een goed woord deed bij den heer LehmannU Het is waar, dat er thans n draaierij, en n pertinente leugen vaststaat. Men versta ons wel,: een draaierij, die niet anders kan verklaard worden, dan bewust te zijn gepleegd, en een leugen, die onmogelijk een vergissing kan wezen. De eerste, zonder bewijskracht overigens ten opzichte van de hoofdzaak, vindt men in dr. Kuypers bewering, dat ter zijner kennisse kwam", dat de heer R. Lehmann gelden stuurde voor de Boeren op de Bermuda-eilanden. Het is onmogelijk, dat de man, die zoo sprak, niet wist, dat dit geld hem persoonlijk, door den Griekschen consul, was toegéwmdeo. ^Öij'maakt zich hier, blijkbaar uit/angst van nog meer te zullen worden gëcomprmeerd'', schuldig aan welbewuste valsche voorstelling. Maar veel ernstiger is het geval met de plaatsing op de lijst van E. A. Lehmann. Deze daad heeft. dr. Kuyper ontkend, dadelijk, door te schrijven, dat de andere heer, van wien in het interview gerept wordt, niet op de lijst kon geplaatst zijn, daar het Kabinet, dat aftrad, uitteraard geen lijst gearresteerd heeft." En thans, in zijn groote rede, waarin hij met zoo veel waarlijk weerzinwekkend vertoon (ook de heer Lohman heeft er zijn af keuring over uitgesproken) het boetekleed zich aangorde, erkent hij met een effen gezicht, dat de heer E. A. Lehman héft gestaan... op een voorloopige lijst." Wij willen een staatsman niet be schuldigen van de ergste dingen, van handel" en corruptie, vóór aan wij zie gen aanwezig zijn, die het recht geven tot zoo een beschuldiging. Wij weten wel, dat na deze openbaring van dr. Kuypers on waarachtige, ja leugenachtige houding, ? van zijn handel" nog niet is gebleken.... Maar wat moet men gaan denken ? Wat kan men thans anders vragen, dan het geen de heer Troelstra vroef: meer licht, door een enquête? Waarom immers die draaierij ten opzichte van dien E. A. Lehmann ? Wat valt hier te verbergen ? ? Op de quaestie R. Lehmann viel de menigte aan, waar toch klaarblijkelijk, ook thans nog, de corruptie, de lintjeshandel, slechts moet hebben bestaan aan de zijde van den geridderden edelman en zijn vrouwelijke helpster. Maar die andere, die Amsterdamsche koopman", die op de lijst werd gezet als koopman" in 1905, nadat hij in relatie was ge bracht met den premier reeds een jaar te voren, wat is hij daarmee doende geweest, dat hij met een leugenachtige voorstelling te zijnen opzichte zich redden wil? Het staat den antirevolutionairen, en anderen coalitiegenooten, nu wel heel braaf naar het eerst veroordeelde wacht woord van door dik en dun" te gaan luisteren, maar zij zouden toch wel een gevaarlijke helling bewandelen, als zij tegenover de onontkenbaarheid dezer twee feiten, en van het ernstigste laatste, zich doof hielden.... als de heer Kuyper. De tweede rede van den heer Troelstra heeft meer succes gehad dan de eerste. Toch was ze minder mooi, in veel op zichten minder juist, en ook minder edel. Maar ze was attaquant op prikkelende wijze. En ze vroeg terecht om een eindelijk, en thans zeer gerechtvaar digd onderzoek. Wij hopen, dat het zal plaatshebben. Mocht het blijken, dat hij zich slechts heeft gecompromitteerd door zijn omgang en, in hoogmoed zich vrij voelend, te ver is gegaan, het kan hem, nu alle beleedigingen, in woord en schrift, reeds mogelijk zijn geworden, niet anders dan ontlasten. Mocht het blijken, dat hij schuldig was valle wat vallen moet! Men zal kunnen zeggen: een grootsche ruïne! Wat er dan ook moge blijken, met de alleszins te onderschreven beschouwingen uit mr. Troelstra's eerste rede, gaan wij accoord. Ik wensch," zeide deze spreker, hier te doen uitkomen, dat voor zoover in deze zaak de persoon van dr. Kuyper in zijn moreele appreciatie niet ongedeerd uitgaat, voor mij, die groote politieke figuur, die sedert lange jaren zijn stem pel heeft gedrukt op een gedeelte van onze historie, in haar grootheid voor mij blijft bestaan. Het moge gemakkelijk zijn, in het vlakke weiland geen diepten en geen hoogten, maar alles vlak en net geperkt en af^edeeld te vinden, in de hooge berglanden, waar de witte kruinen in de wolken steken, vindt men naast de hooge, witbesneeuwde bergtoppen de diepe dalen en kloven, waar de duisternis heerscht en de vleermuis zijn woonplaats heeft opgeslagen." Moge de clericale Rechterzijde door haar houding het de oppositie mogelijk maken, dat de strijd gevoerd blijfc in dezen zelfden geest. Brieven uit Nieuw-Nederland. Oud-Nieuw-Amsterdam. Den 16en van Wijnmaand '09. Een beroep op deonafhanki-,lijkheidvan ,De Groene", ter aa-duiding eener grove, ongerechtigheid, door een christe lijk kabinetslid *n de hand gewerkt. Een Awerikaansch vertegenwoordiger van eene Nederlandsche onderneming geridderd, terwijl deze maatschappij in staat van beschuldiging is gesteld, wegem een°, ^zeer strafbaar gextelde wetsschending.?*De twe-deop bedenke lijke gronden geridderde titularis. Van H. M's afgevaardigde noch van diens adjudant" daaromtrent ophelde ringen ie verkrijgen. Waakte de ridder' over de Halve Maen"? Het is reeds lang geleden dat ik met een Brief uit Nieu w-Nederland" van mij heb doen hooren. Vele redenen leidden daartoe. Thans heb ik echter op een aangelegenheid te w\jzen, waarbij in zulk een mate NieuwNederland van verre" en Nederland zelfs van nabij" betrokken mag worden geacht, dat het mij niet doenlijk bleek te zwijgen. Daarom verleene De Groene" mij weer eens gelegenheid tot spreken. Tot mijn leedwezen heeft ondergeteekende zér tegen zijn verlangen en gewoonte in een wanklank te laten hooren, hetgeen hem zooveel te meer onaangenaam aandoet, aan gezien daarbij middellijk betrokken is de Hudson- 'e jstviering. Een buitengewoon schoon jubelgetijde, als dit, ware zeer zeker beter niet gepaard gegaan met hetgeen geschied is. Volgens sommiger opvatting zou men het gebeurde stilzwijgend hebben kunnen laten voorbij gaan. Ongetwijfeld zou men door hieraan toe te geven meer in de richting handelen van den tegenwoordig heerschenden geest in Nederland. Immers, waar de gezalfden des Heeren" en de zwarte ziel verzorgers, aan het roer staan zij, die gretig zich een groot deel van de onfeilbaarheid aanmatigen, welke toch alleen aan n man te Home wordt toegeschreven daar moge men allerminst een der leden van de regeering ter verant woording roepen. Tegenover den minister, lid van een christelijk kabinet, betrachte men bovenal berusting, deemoedig ja-knikken, meehuilen met de boschwolven, verzaken van staatkundige of zelfs van geloofs belijdenis. Ten einde genadige gunsten te kunnen verwachten, als welke werden nagestreefd door een israëlitisch consulgeneraal. Edoch, waar zoo menig z.g. vrijzinnig blad heden ten dage zeil mindert ja bijlegt, om zich vooral niet paganistisch voor te doen, doch min of meer mee voort te stevenen in het clericale vaarwater, daar komt, naar onze bescheiden meening, het des te meer dit Weekblad toe de be ginselen van onafhankelijkheid te huldigen, door zijn helaas, al te vroeg verscheiden oprichter en grootmeester op journalistiek gebied, den onvergetelijken De Koo, als grondvester aanvaard. Welaan, om kort te gaan, menigeen in de Nieuw Nederlandsche kolonie heeft op zijn zachtst genomen hoogst verbaasd ge staan over het volgende feit. Vrijwel als naklank der Hudson feesten en inderdaad klinkend te over, want de voorloopige aan kondiging word gedaan aan het nagerecht van een feestdisch, waar vele landgenooten aanzaten, is geridderd geworden een in Amerika werkzaam agent der Nederlandsen. Amerikaansche Stoomvaartmaatschappij. Is het wonder, dat men, in de richting, srewezen door den grooten Dr. Abraham Kuyper, zich is gaan afvragen, welke titel" deze persoon in de gegeven omstandigheden beeft kunnen laten gelden ? Bedoelde overweging lag immers voor de hand, waar de z.g. Holland Amerika-Lijn, geacht werd in zwaren rouw te zyo ge dompeld Is het dan niet bedroevend, terwijl in Nederlandsche bladen geregeld zoozeer te velde getrokken wordt tegen z. g. Amerikaansche praktijken" wetsverkrachingen, enz., dat kortelings die onder neming, welke zich eerder scheen te onder scheiden door het hooghouden van den Nederlandschen naam. gebleken is schuldig te wezen aan eene reeks we tson t duikingen en schendingen, als welke men in Nederland fereed is geweest heftig te veroordeelen, ijaldien Amerikaansche maatschappijen soortgelijke misdrijven begingen. Hoofden der lijn hebben zich willens en wetens ingelaten met knoeierijen, gepleegd in gemeenschap met Amerikaansche spoor wegmaatschappijen, tot het verleenen van onderhandsche begunstiging in den vorm van tarieven verlagingen. Bg de zg. Elkingwet is het afwijken van geregelde, open bare vrachttarieven zwaar strafbaar gesteld. Dit heeft ten doel den monsterverbonden, waaronder Amerika zucht, geene voordeelen te laten genieten, die de vrije mededinging zooveel te meer zouden belemmeren. Wat de H. A. Lijn heeft misdreven, is in zekere mate bovendien eene verkrachting van Nederland's aloude vrijhandelsbegrippen. Deze hebben zich nimmer verdiagen met het in de hand werken van mqnopolisme, zooals in deze, waar trustvormingen, welke immers in Nederland als gruwelen worden uitgekretep, tot zekere hoogte werden aangekweekt. Zulk hoogit onverantwoordelijk handelen nu, waartegen vooral een voorman in Ame rika zelf bestand behoorde te wezen, wordt n.b. gevolgd door dezen met een Koninklijk eereblijk te begiftigen. Deze toekenning, door tusschenkomst van leden van het Christelijk Kabinet, brengt opnieuw een slag toe aan het aanzien, hetgeen men aan de Oranje Nassau Orde gepaard zou willen gelooven. De Koninklijke gunst is aldus wederom misbruikt, doordat nogmaals hoogst laakbaar gebrek aan omzichtigheid bij het ridderen valt te bemerken. Toch stoot men zich hier reeds ten tweeden male aan een der gel i j ken steen. Wij mogen n.l. niet nalaten te herinneren, hoe, zooals in 1904 in dit zelfde blad werd aangetoond, de voorganger van den heer Gips aan een lintje werd geholpen. '? A' De heer Wiersma verwierf destijds het zelfde ridderkruis. Deze verscheen echter in de Staatscourant niet als agent, doch als voorzitter der Nederlandsche Vereeniging'' alhier. Toevallig vierde deze laatste, eene hoogst nuttige instelling, haar 45-jarig bestaan, doch W. was hiervan alleen ... ge woon lid. Alleen was hij voorzitter der Nederlandscbe Club, welke toen nauwelijks eenige maanden in wezen was. Den voor zitter der Nederlandsche Vereeniging voor meld, werd echter eene veel bescheidener titulaire aanduiding onthouden, ofschoon den betrokken christelijken minister hier omtrent van meer dan een zijde aanbe velingen gewerden. Des lokte G.'s ridderen destemeer tot naepeuren uit. Welke titel" nu voor hem gegolden heeft, is moeielijk te begrijpen. Wij hadden ons gevleid ten deze o. m. licht te zien verschaffen door den heer J. T. Cremer, toen deze hier verscheen als ge machtigde van H. M. de Koningin, en, hoewel wy ons hadden kunnen beroepen op de intieme verhoudingen waarin wijlen uw voorganger, als de machtige Brommeyer van het weekblad, uit De Bocht" tot zoo vele grootmogenden in den lande stond, zooals Theodoor H., Sjoerd V. M., Gijs v. T.. De Ranitz en anderen, meldden wij ons b\j den grooten Deliman als vertegenwoordiger aan van een der toonaangevende dagbladen. Na ons op het door hem aangegeven uur door tusschenkomst van een reeks hotel bedienden te hebben laten aankondigen, waren gastelijke beslommeringen'' hem, naar het heette, een beletsel ons te woord te staan. Toen onze kenbaar gemaakte teleur stelling niet tot het aangeven eener nadere gelegenheid leidde, dienden wij te berusten in C.'s ongenaakbaarheid, als ware hij de Mikado van weleer, d.w.z. niet uit de operette maar uit Yeddo. Te laat vernamen wij, dat de heer C. door een adjudant hierheen was gevolgd, n.l door een kapitein uit het nabij zijne heerlijkheid Duin- en Kruidberg gelegen garnizoen. Hooge heeren laten somtijds immers nog wel gelegenheid open sommige hunner be zoekers in te lichten door tusschenkomst hunner adjudanten. Kpt. v. d. P. scheen echter ook al te zeer door gasterige beslommeringen in beslag te zijn genomen. Terwijl wij hem o.a. als vol doend gewichtige persoonlijkheid zagen aan gemerkt, om met name vermeld te worden in bijdragen van den tweesterrigen" 1) particulieren correspondent der N. E. Ct., vermochten wij echter van dien z.g. adjudant van de_n oud-minister" geene adjudantische inlichtingen of ophelderingen tegemoet te zien. Waarin hij echter niet achterbleef, was in het deelnemen als gast aan alle gehouden feestmaaltijden, misschien om de overlevering getrouw te blijven, welke voor Nederlandsche schuttersfestijnen, als weleer werden gevierd, bijzondere capaciteiten vorderde. 1) Was deze als eerste luitenant" moge lijk aan den overal duchtig pareerenden kapitein ondergeschiktheid, erkentenis en vernoeming verschuldigd ?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl