Historisch Archief 1877-1940
H*. 1692
DE AMSTEKDAMMEB
WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND
recLsLOti©
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
IMJr. BL :F. L. "WTTHSSICETG-.
Uitgevers: VAN HOLKEMA ft WABENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post / 1.65
Voor Indiëper jaar, bq vooruitbetaling mail 10.
Afemdarlijke Nummers aan de Kiosken verkrfebaar . . . . . , 0.121/»
Zondag 28 November.
Advertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?0.25
. O30
,O40
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Naar de
enquête. Briefen uit Nieuw-Nederland,
door A. E. M. S. te Laer. Buiten bet
verband gezien, door L. Simons. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Onderlinge brand
verzekering, door W. Mey'er duwen.
^FEUILLETON: Wijnoogst, door Jobauna
Diepenhorst. KUNST EN LETTEREN:
De Roman van een Gezin, I, De Gelukkige
Familie, door Herman Robbers, beoord. door
Frans Coener». Bericbten. VROU
WENRUBRIEK: ALLERLEI, door Caprice.
Knnstëieren, door N. UIT DENATOUB,
door E. Heimans. Pieter Botb, de eerste
gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indic,
met afb., door prof. mr. J. E. Heeres.
Louvre-Fantasieën, I, door Neale Raaff.
Horatim' villa in Sabinis", door N.
Een nieuw portret van Vondel ontdekt, ge
schilderd door Ferdinand Bol, met portret,
door J. H. R. Tooneel, door Frans
MijnsBen. Tentoonstelling Tholen in da Larenscbe
Kunsthandel, door W. Steenhoff.
FISANCIEELE KRONIEK, door V. d. M. IN
GEZONDEN.?D AMRUBRIEK.- SCHAAK
SPEL. A.DVERTENTIEN.
Naar de enquête.
Dadelijk na het verschijnen van Mr.
P. Tidemans interview over de
Lintjeshandel van dr. Kuyper," hebben wij
tegen dit interview en tegen de houding
van Het Volk, en van de meeste andere
bladen, die in de aandiening van dit
interview zich uitsprak, protest
aangeteekend.
Nu de zaak-Kuyper, om een reden,
die wüstraks zullen aangeven, in een
nieu w stadium schijnt te geraken, vinden
wij het juist thans noodig en nuttig
nog eens zoo helder mogelijk te kennen
te geven waarom wq met de anderen
eamen niet tot de aanvallers van den
gewezen minister hebben willen behooren
en waarom wij, moesten wij morgen her
beginnen, ons wederom op dezelfde wijze
zouden gedragen.
Hoe luidde laten wij ons dit nog
eens herinneren de eerste beschuldi
ging ; welke beweringen werden openlijk
en bedekt gedaan; welke waren de
insinuaties en aantijgingen, door bijna
de heele vrijzinnige pers te vinden P
Men kon ze samenvatten in den titel
van het eerste stuk van Het Volk:
Lintjeshandel van Dr. Kuyper."
En wat bewees men met de papieren,
die men ten toon stelde? Niets anders,
behalve een voor hemzelf compro
mittant gedrag van den oud-premier
dan de intjeshandel van mej.
Westineijer."
Nu was het zeer goed, dat men riep:
zie eens welk een gezelschap voor den
van God gegeven leider"! Wij stonden
zelf gereed wij zeiden het trouwens
dadelijk om den man te helpen af
straffen, die met de heiligste taal op de
lippen zijn politieke affaire met zoo
weinig kitskeurigheid dreef. "Wij waren
werkelijk zoomin als ooit te voren
ioenmaals van sympathie vervuld voor
den grooten man der kleine
antirevolutionairen.... Maar wij weigerden, en zouden
lederen keer, tegenover iederen tegen
stander vertrouwen wij, blijven weigeren,
iets anders to doen dan ons kortweg te
verzetten zoodra men, als toen gebeurde,
met de meest onteerende aantijgingen,
door bewijs noch zelfs door vermoedens
van beteekenis gestaafd, een doodelijken
stormloop zou beginnen.
Men bedenke maar eens even, met koel
hoofd, wat er op 't spel stond voor iemand,
die zich zijn verantwoordelijkheid be
wust was.
Nauwelijks deed de uitdrukking:
lintjesbandel", in verband met Kuyper,
zijn intree in ons land, of in plaat en
geschrift, in koffiehuisgesprekken en van
de planken der variététheaters ging de
daaraan beantwoordende voorstelling in
de hoofden van de menigte worden
ingestampt, en ze werd het ook inderdaad.
Een man, aan een compromittant
gedrag gewis schuldig bevonden, maar
ook tot dan toe aan niets anders, zou
weldra als gewoon: veil te boek staan,
zoo hij zich niet dadelijk schoon wies.
Waarom deed hij dat dan niet ?" riep
men honend. Wie blank staat", werd
dezer dagen in de Kamer herhaald,
treedt dadelijk, om zich te verweeren,
aanvallend op en eischt een onderzoek...."
Kom!
Welk een gemakkelijke opvatting!
Was het dan zoo onmogelijk, dat Kuyper
uit vrees voor nieuwe onthullingen, die
zijn.... onkieskeurigheid nog scherper
zouden belichten, de openbaarheid ten
opzichte van de hoofdbeschuldiging niet
durfde tegemoet gaan ? ?
;Waar de zaken zoo stonden waar
onbewezen beschuldigingen zonder meer
werden gecolporteerd het zwijgen van
den betrokkene voor bekentenis werd
uitgekreten fouten, die vergissingen
konden zijn, voor misleidingen werden
verklaard daar stond het ons tegen,
daar werd 't ons icidrig aan den aan val
deel te nemen, daar hebben wij den voet
eenvoudig dwars gezet, en hebben
wij gewacht, zonder voorkeur", gelijk
wij schreven.
* *
#
Wij hebben van die houding geen
spijt gehad.
Zoopas in de Handelingen lezend,
wat naar aanleiding van de
decoratiequaestie" is gezegd door de heeren
Troelstra, Drucker en de Savornin
Lohman, voelden wij ons in onze oude
opvatting gesterkt. In de (eerste) rede
van het socialistische Kamerlid, door den
leider der Christelijk-Historischen terecht
een 'schoone rede" genoemd, vonden
wij zelfs de bevestiging van ons betoog,
dat tusschen een compromittant gedrag
en het handelen" in decoraties onder
scheid valt te maken, en dat het eerste
duidelijk bewezen is, maar het tweede,
de handel", nog altijd bewijs behoeft.
Het verheugde ons te zien, dat de heer
Troelstra zijn persoonlijke meening
natuurlijk reserveerend zich hier ver
klaarde te bevinden op het terrein der
gissingen".
Het verheugde ons, zeggen wij, want
hiermee verloochende hij de afkeurens
waardige houding van Het Volk, welk
blad van den eersten dag af, toen letter
lijk niets ervan hoegenaamd was be
wezen, de kleinste tegenspraak op het
punt van dien handel" niet hebben kon.
Het schreef toen o.a:
Wat (De Amsterdammer) gcbrijft komt
bierop neer, dat Di. Kuyper er wel een
' raren omgang op blükt nagenouden te
kebben, maar dat een intjeshandel" niet
bawezsn" ie.
Wy wilden dezen journalist toch wijzer
hebben.
Dacht bij somc, dat in zulke zaken de
koop werd afgesloten met zorgvuldig ge
specificeerde facturen en quitanties?
Kom de betrokkenen zelf zullen zoo goed
als zeker zelfs tegenover elkaar gedaan
hebben alsof er tusechen schenkingen en
ridderorden niet het minste verband be
stond.
Zoo glad zjjn althans twee van de vier
acteurs in dit tragi-komisch gtnk wel.
Men ziet het: Niet alleen heeft deze
redactie van stonde af de brieven" vol
doende bewijs geacht, maar zelfs was
volgens haar alle verder bewijs waar
schijnlijk onmogelijk.
Geheel anders, en uit ons hart ge
grepen, klinken de woorden van Mr.
Troelstra (wij cursiveeren):
Ik heb by my'n bespreking der feiten
mjj niet begeven op het terrein der gis
tingen. Ik heb bij voorbeeld niet besproken
deze vraag: zou er direct verband hebben
bestaan tusschen de gelden, gegeven aan
nw partijkas door bemiddeling van de drie
personen, die hier in het geding betrokken
zjjn, en tusschen het verleenen van een
ridderorde aan den van van rechts ? Daar
over «preek ik niet, ook daarom niet
al heb ik met menig ander mijn meening
omdat dit antwoord alleen zou kunnen
gegeven worden bij een parlementaire en
quête, waarin men gebruik maakt van het
recht om beëedigde verklaringen te doen
afleggen en waarin men dan o.a. Lebmann
en mejuffrouw Weetmeyer als getuigen laat
dagvaarden....
Beëedigde verklaringen zouden wij van
die personen dus behoeven, altijd echter
met de mogelijkheid, dat zij een valschen
eed zouden afleggen. Maar dit is het verste,
waartoe men gaan kan. En waar wy dit
op het oogenblik niet hebben, onthoud ik
mij van een oordeel over de vraag naar
het verband dier feiten.
Mr. Troelstra erkent hier, l o dat bewijs
nog geleverd moet worden ter verkrijging
van een objectief oordeel, 2o dat het vol
strekt niet onmogelijk is, zoo dr. Kuyper
schuld heeft, zijn schuld te bewijzen.
Hij erkent hiermee onafwijsbaar 1), dat
het propaganda maken voor een tegen
overgestelde meening, gelijk direct en
indirect door Het Volk en een groot deel
1) Ja, ia zyn tweede rede verklaart-hy zelfs,
volgens de dagbladverslagen, dat het aanwezig
bewijsmateriaal niet eens voldoende zon worden
geacht voor een instructie. W\j gaan niet sooverl
der pers is geschied, niet is zooals het
behoort.
Met den stroom, in die richting on
stuimig zich bewegende, hebben wij, zoo
als in deze rede de scherpzinnige socialis
tische partijleider, niet willen meegaan.
* *
Meer dan ooit voelden wij ons thans
geroepen op het bovenstaande nog eens
den nadruk te leggen, nu ook naar onze,
voorkeurlooze, tmeejiingj de zaken een
wending nemen.
Wij hebben aanvankelijk met al heel
weinig sympathie het muggeziften ge
volg l van de meeste bladen, die iedere
tegenspraak in 't geen door den heer
Kuyper gezegd werd voor een teeken
van bedrog verklaarden. Wij hebben
nauwlettend toegezien, ons telkens af
vragend of hier werkelijk een novum
aanwezig was, en telkens lagen de ver
klaringen voor de hand, die tot
compritteerende feiten wellicht, maar tot de
besehuldiging volstrekt niet voerden.
Wij noemen, een uit vele, de bewering
van Het Volk, volgens welke het niet
waarschijnlijk" was, dat dr. Kuyper van
Mej. Westmeijers lintjes-honoraiium, a
25 gulden in de week, niet zou hebben
afgeweten (had hij er van af geweten,
dan had hij aan den handel" mee schuld)
omdat... hij voor deze verkiezingsagente,
die hem zoo nuttig was, op een oogenblik
dat zij geld van noode had, een goed
woord deed bij den heer LehmannU
Het is waar, dat er thans n draaierij,
en n pertinente leugen vaststaat.
Men versta ons wel,: een draaierij, die
niet anders kan verklaard worden, dan
bewust te zijn gepleegd, en een leugen,
die onmogelijk een vergissing kan wezen.
De eerste, zonder bewijskracht overigens
ten opzichte van de hoofdzaak, vindt men
in dr. Kuypers bewering, dat ter zijner
kennisse kwam", dat de heer R. Lehmann
gelden stuurde voor de Boeren op de
Bermuda-eilanden. Het is onmogelijk, dat
de man, die zoo sprak, niet wist, dat dit
geld hem persoonlijk, door den Griekschen
consul, was toegéwmdeo. ^Öij'maakt zich
hier, blijkbaar uit/angst van nog meer
te zullen worden gëcomprmeerd'', schuldig
aan welbewuste valsche voorstelling.
Maar veel ernstiger is het geval met
de plaatsing op de lijst van E. A. Lehmann.
Deze daad heeft. dr. Kuyper ontkend,
dadelijk, door te schrijven, dat de andere
heer, van wien in het interview gerept
wordt, niet op de lijst kon geplaatst zijn,
daar het Kabinet, dat aftrad, uitteraard
geen lijst gearresteerd heeft." En thans,
in zijn groote rede, waarin hij met zoo
veel waarlijk weerzinwekkend vertoon
(ook de heer Lohman heeft er zijn af
keuring over uitgesproken) het boetekleed
zich aangorde, erkent hij met een effen
gezicht, dat de heer E. A. Lehman héft
gestaan... op een voorloopige lijst."
Wij willen een staatsman niet be
schuldigen van de ergste dingen, van
handel" en corruptie, vóór aan wij zie gen
aanwezig zijn, die het recht geven tot zoo
een beschuldiging. Wij weten wel, dat
na deze openbaring van dr. Kuypers on
waarachtige, ja leugenachtige houding, ?
van zijn handel" nog niet is gebleken....
Maar wat moet men gaan denken ? Wat
kan men thans anders vragen, dan het
geen de heer Troelstra vroef: meer licht,
door een enquête? Waarom immers die
draaierij ten opzichte van dien E. A.
Lehmann ? Wat valt hier te verbergen ? ?
Op de quaestie R. Lehmann viel de
menigte aan, waar toch klaarblijkelijk,
ook thans nog, de corruptie, de
lintjeshandel, slechts moet hebben bestaan aan
de zijde van den geridderden edelman
en zijn vrouwelijke helpster. Maar die
andere, die Amsterdamsche koopman",
die op de lijst werd gezet als koopman"
in 1905, nadat hij in relatie was ge
bracht met den premier reeds een jaar
te voren, wat is hij daarmee doende
geweest, dat hij met een leugenachtige
voorstelling te zijnen opzichte zich redden
wil?
Het staat den antirevolutionairen, en
anderen coalitiegenooten, nu wel heel
braaf naar het eerst veroordeelde wacht
woord van door dik en dun" te gaan
luisteren, maar zij zouden toch wel een
gevaarlijke helling bewandelen, als zij
tegenover de onontkenbaarheid dezer
twee feiten, en van het ernstigste laatste,
zich doof hielden.... als de heer Kuyper.
De tweede rede van den heer Troelstra
heeft meer succes gehad dan de eerste.
Toch was ze minder mooi, in veel op
zichten minder juist, en ook minder edel.
Maar ze was attaquant op prikkelende
wijze. En ze vroeg terecht om
een eindelijk, en thans zeer gerechtvaar
digd onderzoek.
Wij hopen, dat het zal plaatshebben.
Mocht het blijken, dat hij zich slechts
heeft gecompromitteerd door zijn omgang
en, in hoogmoed zich vrij voelend, te
ver is gegaan, het kan hem, nu alle
beleedigingen, in woord en schrift, reeds
mogelijk zijn geworden, niet anders dan
ontlasten. Mocht het blijken, dat hij
schuldig was valle wat vallen moet!
Men zal kunnen zeggen: een grootsche
ruïne!
Wat er dan ook moge blijken, met de
alleszins te onderschreven beschouwingen
uit mr. Troelstra's eerste rede, gaan wij
accoord.
Ik wensch," zeide deze spreker, hier
te doen uitkomen, dat voor zoover in
deze zaak de persoon van dr. Kuyper
in zijn moreele appreciatie niet ongedeerd
uitgaat, voor mij, die groote politieke
figuur, die sedert lange jaren zijn stem pel
heeft gedrukt op een gedeelte van onze
historie, in haar grootheid voor mij blijft
bestaan. Het moge gemakkelijk zijn, in
het vlakke weiland geen diepten en geen
hoogten, maar alles vlak en net geperkt
en af^edeeld te vinden, in de hooge
berglanden, waar de witte kruinen in de
wolken steken, vindt men naast de hooge,
witbesneeuwde bergtoppen de diepe dalen
en kloven, waar de duisternis heerscht
en de vleermuis zijn woonplaats heeft
opgeslagen."
Moge de clericale Rechterzijde door
haar houding het de oppositie mogelijk
maken, dat de strijd gevoerd blijfc in
dezen zelfden geest.
Brieven uit Nieuw-Nederland.
Oud-Nieuw-Amsterdam.
Den 16en van Wijnmaand '09.
Een beroep op deonafhanki-,lijkheidvan
,De Groene", ter aa-duiding eener
grove, ongerechtigheid, door een christe
lijk kabinetslid *n de hand gewerkt.
Een Awerikaansch vertegenwoordiger
van eene Nederlandsche onderneming
geridderd, terwijl deze maatschappij
in staat van beschuldiging is gesteld,
wegem een°, ^zeer strafbaar gextelde
wetsschending.?*De twe-deop bedenke
lijke gronden geridderde titularis.
Van H. M's afgevaardigde noch van
diens adjudant" daaromtrent ophelde
ringen ie verkrijgen. Waakte de
ridder' over de Halve Maen"?
Het is reeds lang geleden dat ik met een
Brief uit Nieu w-Nederland" van mij heb
doen hooren. Vele redenen leidden daartoe.
Thans heb ik echter op een aangelegenheid
te w\jzen, waarbij in zulk een mate
NieuwNederland van verre" en Nederland zelfs
van nabij" betrokken mag worden geacht,
dat het mij niet doenlijk bleek te zwijgen.
Daarom verleene De Groene" mij weer
eens gelegenheid tot spreken.
Tot mijn leedwezen heeft ondergeteekende
zér tegen zijn verlangen en gewoonte in
een wanklank te laten hooren, hetgeen hem
zooveel te meer onaangenaam aandoet, aan
gezien daarbij middellijk betrokken is de
Hudson- 'e jstviering.
Een buitengewoon schoon jubelgetijde,
als dit, ware zeer zeker beter niet gepaard
gegaan met hetgeen geschied is. Volgens
sommiger opvatting zou men het gebeurde
stilzwijgend hebben kunnen laten voorbij
gaan. Ongetwijfeld zou men door hieraan
toe te geven meer in de richting handelen
van den tegenwoordig heerschenden geest
in Nederland.
Immers, waar de gezalfden des Heeren"
en de zwarte ziel verzorgers, aan het roer
staan zij, die gretig zich een groot deel
van de onfeilbaarheid aanmatigen, welke
toch alleen aan n man te Home wordt
toegeschreven daar moge men allerminst
een der leden van de regeering ter verant
woording roepen. Tegenover den minister,
lid van een christelijk kabinet, betrachte men
bovenal berusting, deemoedig ja-knikken,
meehuilen met de boschwolven, verzaken
van staatkundige of zelfs van geloofs
belijdenis. Ten einde genadige gunsten te
kunnen verwachten, als welke werden
nagestreefd door een israëlitisch
consulgeneraal.
Edoch, waar zoo menig z.g. vrijzinnig
blad heden ten dage zeil mindert ja
bijlegt, om zich vooral niet paganistisch
voor te doen, doch min of meer mee voort
te stevenen in het clericale vaarwater,
daar komt, naar onze bescheiden meening,
het des te meer dit Weekblad toe de be
ginselen van onafhankelijkheid te huldigen,
door zijn helaas, al te vroeg verscheiden
oprichter en grootmeester op journalistiek
gebied, den onvergetelijken De Koo, als
grondvester aanvaard.
Welaan, om kort te gaan, menigeen in
de Nieuw Nederlandsche kolonie heeft op
zijn zachtst genomen hoogst verbaasd ge
staan over het volgende feit. Vrijwel als
naklank der Hudson feesten en inderdaad
klinkend te over, want de voorloopige aan
kondiging word gedaan aan het nagerecht
van een feestdisch, waar vele landgenooten
aanzaten, is geridderd geworden een in
Amerika werkzaam agent der Nederlandsen.
Amerikaansche Stoomvaartmaatschappij.
Is het wonder, dat men, in de richting,
srewezen door den grooten Dr. Abraham
Kuyper, zich is gaan afvragen, welke titel"
deze persoon in de gegeven omstandigheden
beeft kunnen laten gelden ?
Bedoelde overweging lag immers voor de
hand, waar de z.g. Holland Amerika-Lijn,
geacht werd in zwaren rouw te zyo ge
dompeld Is het dan niet bedroevend,
terwijl in Nederlandsche bladen geregeld
zoozeer te velde getrokken wordt tegen
z. g. Amerikaansche praktijken"
wetsverkrachingen, enz., dat kortelings die onder
neming, welke zich eerder scheen te onder
scheiden door het hooghouden van den
Nederlandschen naam. gebleken is schuldig
te wezen aan eene reeks we tson t duikingen
en schendingen, als welke men in Nederland
fereed is geweest heftig te veroordeelen,
ijaldien Amerikaansche maatschappijen
soortgelijke misdrijven begingen.
Hoofden der lijn hebben zich willens en
wetens ingelaten met knoeierijen, gepleegd
in gemeenschap met Amerikaansche spoor
wegmaatschappijen, tot het verleenen van
onderhandsche begunstiging in den vorm
van tarieven verlagingen. Bg de zg.
Elkingwet is het afwijken van geregelde, open
bare vrachttarieven zwaar strafbaar gesteld.
Dit heeft ten doel den monsterverbonden,
waaronder Amerika zucht, geene voordeelen
te laten genieten, die de vrije mededinging
zooveel te meer zouden belemmeren.
Wat de H. A. Lijn heeft misdreven, is
in zekere mate bovendien eene verkrachting
van Nederland's aloude vrijhandelsbegrippen.
Deze hebben zich nimmer verdiagen met
het in de hand werken van mqnopolisme,
zooals in deze, waar trustvormingen,
welke immers in Nederland als gruwelen
worden uitgekretep, tot zekere hoogte
werden aangekweekt.
Zulk hoogit onverantwoordelijk handelen
nu, waartegen vooral een voorman in Ame
rika zelf bestand behoorde te wezen, wordt
n.b. gevolgd door dezen met een Koninklijk
eereblijk te begiftigen. Deze toekenning,
door tusschenkomst van leden van het
Christelijk Kabinet, brengt opnieuw een
slag toe aan het aanzien, hetgeen men aan
de Oranje Nassau Orde gepaard zou willen
gelooven. De Koninklijke gunst is aldus
wederom misbruikt, doordat nogmaals hoogst
laakbaar gebrek aan omzichtigheid bij het
ridderen valt te bemerken.
Toch stoot men zich hier reeds ten tweeden
male aan een der gel i j ken steen. Wij mogen
n.l. niet nalaten te herinneren, hoe, zooals
in 1904 in dit zelfde blad werd aangetoond,
de voorganger van den heer Gips aan een
lintje werd geholpen. '? A'
De heer Wiersma verwierf destijds het
zelfde ridderkruis. Deze verscheen echter
in de Staatscourant niet als agent, doch
als voorzitter der Nederlandsche
Vereeniging'' alhier. Toevallig vierde deze laatste,
eene hoogst nuttige instelling, haar 45-jarig
bestaan, doch W. was hiervan alleen ... ge
woon lid. Alleen was hij voorzitter der
Nederlandscbe Club, welke toen nauwelijks
eenige maanden in wezen was. Den voor
zitter der Nederlandsche Vereeniging voor
meld, werd echter eene veel bescheidener
titulaire aanduiding onthouden, ofschoon
den betrokken christelijken minister hier
omtrent van meer dan een zijde aanbe
velingen gewerden.
Des lokte G.'s ridderen destemeer tot
naepeuren uit. Welke titel" nu voor hem
gegolden heeft, is moeielijk te begrijpen.
Wij hadden ons gevleid ten deze o. m.
licht te zien verschaffen door den heer J. T.
Cremer, toen deze hier verscheen als ge
machtigde van H. M. de Koningin, en,
hoewel wy ons hadden kunnen beroepen op
de intieme verhoudingen waarin wijlen uw
voorganger, als de machtige Brommeyer
van het weekblad, uit De Bocht" tot zoo
vele grootmogenden in den lande stond,
zooals Theodoor H., Sjoerd V. M., Gijs v. T..
De Ranitz en anderen, meldden wij ons b\j
den grooten Deliman als vertegenwoordiger
aan van een der toonaangevende dagbladen.
Na ons op het door hem aangegeven uur
door tusschenkomst van een reeks hotel
bedienden te hebben laten aankondigen,
waren gastelijke beslommeringen'' hem, naar
het heette, een beletsel ons te woord te
staan. Toen onze kenbaar gemaakte teleur
stelling niet tot het aangeven eener nadere
gelegenheid leidde, dienden wij te berusten
in C.'s ongenaakbaarheid, als ware hij de
Mikado van weleer, d.w.z. niet uit de operette
maar uit Yeddo.
Te laat vernamen wij, dat de heer C. door
een adjudant hierheen was gevolgd, n.l door
een kapitein uit het nabij zijne heerlijkheid
Duin- en Kruidberg gelegen garnizoen.
Hooge heeren laten somtijds immers nog
wel gelegenheid open sommige hunner be
zoekers in te lichten door tusschenkomst
hunner adjudanten.
Kpt. v. d. P. scheen echter ook al te zeer
door gasterige beslommeringen in beslag te
zijn genomen. Terwijl wij hem o.a. als vol
doend gewichtige persoonlijkheid zagen aan
gemerkt, om met name vermeld te worden
in bijdragen van den tweesterrigen" 1)
particulieren correspondent der N. E. Ct.,
vermochten wij echter van dien z.g. adjudant
van de_n oud-minister" geene adjudantische
inlichtingen of ophelderingen tegemoet te
zien. Waarin hij echter niet achterbleef,
was in het deelnemen als gast aan alle
gehouden feestmaaltijden, misschien om de
overlevering getrouw te blijven, welke voor
Nederlandsche schuttersfestijnen, als weleer
werden gevierd, bijzondere capaciteiten
vorderde.
1) Was deze als eerste luitenant" moge
lijk aan den overal duchtig pareerenden
kapitein ondergeschiktheid, erkentenis en
vernoeming verschuldigd ?