Historisch Archief 1877-1940
fto.1692
DE AMSTERDA M MER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
ONGEËVENAARD
in ftjuheid van smaak en kriildvermogeii is
MAttGl's AROMA met de kruisster
ter verbetering van zwakke soepen, bouillon, jus etc.
IIIMIIlllllHIllllllIIIIIIIIIIIIIIHHIIIMHHIIIIIIMIHIIIIIIIIIIUIIMIIIIflIHHtinilHHIIIIIIHIMHlilHIIimiHlllllllilHIHIIMIIIMItllllll
LI B E R T Y
EXPENSIVE
NICHOLAS
CATALOGUE OF PRESENTS WITH OVER 4OO IULUSTRATIONS FREE
METZ & CO
LEIOSCHESTRAAT - AMSTERDAM
SOLE REPRESENTATIVES IN HOLLAND
VÜLPENHOÜDER.
Voorhanden' bjj alle Boekhandelaren,
Ferry-Magazgnen en: by de Importears
N. V B LIK MA N A SARTOBIUS,
Bokin 17, Amsterdam. - Vraagt Prijscourant.
'Toen de Vulpenhond er pas in gebruik genomen
werd, durfden de dames ze niet koopen, om
dat zjj werden afgeschrikt door het gevaar
voor lekken. Nu de Caw's
Veiligheids-Vnlpenhonder is uitgevonden, zijn het juist de
dames die uitsluitend naar het merk
Caw" vragen, daar zij weten dat deze
hermetisch kan worden gesloten
en er dus voor lekken geen
gevaar is.
^UiiMmmiiiiiiMitiiiihiiiiilliiiilHIinitiiiiiiiilllllii'MuUMiiiimiiiiiilili
'.'? Slotwoord over: Modes. Afarcel Prévoêt:
Ltttret d Fran $oi»e, vertaald door Helena
' ; ten Brink. .
? In een Duitsch blad lees ik Verzuchtingen
eener vrouw" over Moderne 'Martelaressen".
Schrikt niet I Geen schavot, geen brandstapel,
krijgt (tij vlam-rood opgeslagen,- rossig
walihiiXiiiiiiiiiiiHiiniiiiuiiniiiiiiiiiimimiiiimiiHiiiNiiiMiiitiiiiiitHiHii
UIT DE NATUUR.
CCCL. In de zanderij.
Er zullen zeker weinig lezers van dit
Weekblad zyn, die nooit een spoor reis ge
daan hebben, dwars door de grootste breedte
?van ons landje, van Scheveningen of
ZandToort naar de oostelijke grenzen Oldenzaal,
Winterswijk, Zevenaar of zoo. En ieder, die
niet dadelijk naar lectuur grijpt, zoodra hq
in den trein zit, . maar ook, al is het van tijd
tot tijd, een oogje gunt aan het landschap
waar hq doorrolt, meet daarbij wel opgemerkt
hebben dat hij heel kalmpjes een groote
rntechbaan-tocht aflegt, een ware
montagnemaee, zj] het ook met eenige volkomen
waterpasse of weinig hellende gedeelten.
Nemen we den weg van Zandvoort tot
Oldenzaal, of alleen maar tot Hilveraum in
gedachten, dan klimmen wij van het strand
dadelijk omhoog tot een tiental meters waarop
het station ligt, dwars door het hooge duin
stijgen wij, dan gaat het bij O ver veen weer
omlaag, bjj Haarlem de vlakte in, bij Halfweg
kijken we in den diepen IJpolder; weryden
langs Amsterdam in een kuil, een paar meter
diep onder het oppervlak van de zee; heel
langzaam rijst dan de bodem en voorby Weesp
tusschen het Naardermeer en Bussum gaat
het opeens weer de hoogte in.
Wie er acht op slaat, kan daar, vlak vóór
Bussum, de plek vinden waar de kuil, het
lage land, ophoudt en het hooge begint. Al
maken de snelle vaart van den trein, en vooral
de spoordijk met de afgravingen links en recht?,
het den gpoorreiziger niet zoo gemakkelijk,
als het zonder de:e kunstmatige verhoogin
gen en verlagingen zou zijn, met een beetje
oplettendheid gaat het toch wel. Kijk maar
eens twee minuten scherp uit op bet
oogenblik, dat ge het groote rietland en de
elzenen wilgenboecbjeg van het Naardermeer ge
passeerd zjjt, dan zult ge opeens zien, ik
verbeeld my het ook te kunnen hooren en
voelen dat uw trein niet meer op een
grazigen spoordijk rijdt, maar om zoo te
zeggen gelijkvloers" voortrolt. Rechts en
links van de rails hebt ge een breede vlakke
weg, met heide en brem begroeid.
De .Amsterdammers onder myn lezers,
althans zq die nog zoo jong zijn, dat zéop
school van de moderne ecboolwandelingen
en schoolreüjes hebben geprofiteerd, weten
dit al lang; en ook de planten vrienden zy
kennen dit merkwaardige plekje, als een
geologische grens, als de scheiding tusschen
alluvium en diluvium; twee termen die drei
gen te veronderen, doordat ze nu niet geheel
juist meer uitdrukken, wat men er vroeger
mee bedoelde; maar die.voorloopig nog best
te gebruiken zijn
Op dit punt nadert de hooge heide tot
dicht bij Amsterdam ; al schijnt, nog wat
nader bjj Buseurn, de bodem weer te dalen,
-al blijkt er daar bij een moeras weer een
iitiimmimiimiiiiiiimliiimniiiimiiiiimiittHfti ifliitiiiimiiiiiimiiii
mend voor uw ontstelde Wfeen. , '
Wy zul'en volstaan mef."|. de pijnbank.
Het martelaarsschap, nwï-verheven,'helaas!
niet anders dan belachelijk, handelt over
modes, over de verdwaaldheid van ijdele
vrouwen, van slachtoffers, van martelaressen,
die blindelings de ongerijmdheden van
Madame Mode opvolgen. My'n bondeerende
zegsvrouw brengt 't feit in herinnering, dat:
't in baar jeugd mode was, dat een vrouw
iliMiiiiiiiiuiHiiMihiiiiHiiiiiiiiiitiiiiiHmiiiiniiiiiiMiiiiiiiiiiiiiMimiiiii
Olie, ronde henpen had, scherp zich
afteeenend onder een slank, ingeregen middel.
'Aj, jeugdig en tenger, had zoo goed als niet,
'?e lichaamsdeelen, waarmede Madame Mode
estyds coqnetteerde. Van gawatteerde
kus?rotjes in de japonrok, wilde zy niet weten.
laar recht-toe recht-aan jongemeisjes-fignur
vas toen heelemaal niet modieus.
Thans, gerijpt tot vrouw van middelbaren
eefty'd, in 't volle, bjjna overvolle bezit, van
flink ontwikkelde heupen, zijn deze
typischvrouwelijke attributen, door de mode in den
?>an gedaan. Slank als een aal moet men
vezen. Zy't gij dit niet van nature, 't doet
*r niet toe l De tyrannieke mode is voor
«een klein geruchtje vervaard. Laat gy uw
willig naar de pijnbank sleuren, draagt gij
foltertnlgen" waarmee gy kunt staan,
moei;yk zitten, maar bijna niet bukken, gy zyt
martelares; vrijwillig hebt gy n vernederd
rot gedweeëslavin eener honende meesteres,
eener gebiedster, die a het leren vergalt,
indien gij geen kracht put Uit eigen overleg,
eigen smaak, eigen verstand, der tyranne den
rug te keeren, en a te kleeden overeen
komstig uw leeftijd, uw uiterlijk, uw maat
schappelijke positie, uw beurs. Niets staat
een vrouw zoo bekoorlijk, niets dat haar zoo
«oed kleedt, dan harmonie tusschen haar
toilet, en baar persoonlijke verschijning.
Gaat 't u, zooals mij, vriendelijke lezeres
sen, die eenige aandacht hebt willen wijden
«n het praatje, dat ik gedurende twaalf jaar
ffekeljjks op deze Pagina vóór Dames" tot
n richtte, dan weet gy', dat er iets
weemoedigs-'is verbonden aan ieder afscheid, aan
elke bezigheid, die men voor 't laatst ver
richt, aan elk laatste woord, dat men schrif
telijk of mondeling uit.
Vandaag doorleef ik, die droevig onbe
vredigde gewaarwording, nn ik nit mjjn
bescheiden hoekje -op deze Bladzijde, voor
't laatst met n keuvel.
In my'n causeriss over: Mode», herhaalde
ik dikwijls, wat mij, op modegebied als de
meest belangrijke zy'de wil voorkomen, n.l.
de ethische. '
Ce esthetische zijde: materiaal, snit,
garneering, is lang niet onbeduidend, maar toch,
toch moest elke vrouw te verstandig zijn,
willens en wetens een, paskwil van zichzelf
te maken, te transigeeren met beginselen;
wnfte modegrillen na te-bootsen.qoand me me.
Sierlyk en zwierig is de hedendaagsche
mode onbetwist. Green mensch met gevoel
voor kleuren en lijnen, zal dit ontkennen.
Maar die weeldel die ongehoorde prijzen!
Wóar moet 't heen met OBB« mooie, jonge
meisjes en vrouwtje?, die gaarne, dol gaarne:
met de mode meedoen"^ wanneer haar in
komsten bescheiden zijn,1 haar uitgaven de
draagkracht aarer beurzen overschrijden??...
Hierin schuilt 't lélyke, 't angstige, het
gevaarlijke, van 't rüdairsen, hèfr rumoerig
méhoMgn op de kermj^ejr^d^lhsid, dat
vronwen, behaagziek wtn-^tathre, vargMjden
op een hellend vlak,'wanneer zy de mode
willen volgen in haar büitattporighedeB,:
Voor 't laatV, herinner ik dn* nog eens
aan 'e feit, dat de innerlijke waardij eener
vrouw niet afhankelijk is van pluimen, strik
ken, en kwikken waarmee zy haar uiterlijk
smukt.
IMIMIMIIHIIIIttlMlllimHIimtlMIIIIIIIIIIIMIIIIMItllllllMllllllllllllllllimi
?=S£3>teJ*iM
^^^^^^^^^Mm
Gezicht op de Zanderij by' het Gooische Gat.
eindje spoordijk noodig, dat dalen is maar
Bchjjn: de grond is er afgegraven en gedeel
telijk voor boom- en bloemkweekeryen, ge
deeltelijk voor wei- of bouwland in gebruis.
Voorby het station Bussum tot dicht bjj
Hilversum rijden we in een langwerpig dal
tnsschea twee evenwijdig steile wanden met
een lang en smal meer in het midden.
Tegenwoordig liggen die wanden een heel
eind van elkaar; toen ik er in my'n jeugd
voor het eerat doorreed, was het nog, voor
een gedeelte althans, een bolle zaadwei;
toen kon je aan weerzijden uit den trein
den naam van de planten bepalen, die boren
aan den rand bloeiden Oot na nog wordt
met elke week het dal breeder, want het is een
afgraving, een zatderij nog in volle werking ;
toch nadert het werk zyn einde, dat op tien
meter van den Hilversumschen grintweg is
bepaald. Dit heele dal, de?e heele vlakte,
ruim twee kilometer lang, is menechenwerk,
de hoogte is een diepte geworden, er ia een
ontzaglijk hoeveelheid grond verplaatst on
een paar uur verder een diepte te vullen :
by'na geheel het moderne Amsterdam en ook
een deel van bet oude staat op dit
Bussumsche- Silversnmgche zand.
Voor iemand die door eigen aanschouwing
wat wenecht te weten te komen van de
wordingegeschiedenis,-de historische geologie,
van ons land is dit plekje van buitengewoon
belang; en ik kan ieder aanraden eens een
winterwandeling te doen door en om deze
vlakte. Ik zelf herinner me nog met genoegen
zoo'n tocht nu al jaren geleden onder
deskundige leiding van dr. Lorié.
Midden door de Zanderij heen loopt een
breede vrjj vaste wee (het Zwarte Pad), die
even voorby' den Bu->8uanchen watertoren
met een steile helling in de vlakte daalt en
er aan het eind, by het zoogenaamde Gooische
Gat, even steil weer uit opklimt. Deze weg is
nit een voetpad ontstaan, door de wandelaars
zelf begonnen, die den naasten weg naar Hil
versum kozen. Links van u hebt ge een vreemd
terrein, tien twaalf richels van opgeworpen
zand en grint, met breede geulen er tuescben,
volgen evenwijdig den middenweg tot aan den
hoogen verschen graafmunr, waar de zaad
waggons staan; in die vochtige geulen, vooral
in de achterste en diepste, schuilen heel wat
planten die alleen op lage heivelden en in
het kale hoogveen te vinden zijn: veel berkjes
met vliegenvangertjes of zonnedauw aan hun
voet en ook de vreemde kruipende wolfsklauw.
Rechts van u, op het laagste gedeelte, loopt
de weg langs een breede strook drassig land
met wilgenstrniken en veenmosbegroeid, waar
ge om lezen tyd met gemak een paar natte
voeten kunt halen; ook daar groeit zonne
dauw, maar een andere soort: de ronde, die
van het groeiend veen. Achter dit moeras ligt
het meer, de mooie ijsbaan van Bussum; ook
kunstmatig. Eigenlijk mag het geen meer of
gracht genoemd worden, w;ant het heeft geen
diepte van beteekenis, eerder een veen plas;
het water dat ge ziet, is het grondwater; even
hoog als het daat staat, bevindt zich het
grondwater (la nappe aqwfère) ook in de nog
niet afgegraven heideht-urels. Tot verleden
jaar nog groeiden er 'szonjers by duizenden
de mooie wilde Lobelia's in, die eerst weer
bij Stroe en Barneveld op de Veluwein zoo'n
menigte zjjn aan te treflen Nu is de baan
van planten gezuiverd" en blank als een
spiegel; maar ze komen wel weer, hoop ik,
de mooie bleekblauwe Lobelia's.
Aan de overzijde van den plas ligt het
spoorwegte rein, waar nu jammer genoeg een
heele reeks loodsen en gebqpwen wordt gezet,
en daar achter, ver weg, ziet (te den anderen
wand van de vlakte; de hooge Noorder
zandmuur, waar al v^el langer geleden met de
afgraving begonnen werl.
Om een goed ovenicht o'er de vlakte en
een inzicht van het merkwaardig terrein te
kry?en is er geen beter punt te kiezen dan
het hooge brugje over den spoorweg aan
Er behoort zedelijke moed, innerlijke
? kracht toe: zich eenvoudig te blijven klee
den, in een ty'd, waarin opperste weelde,
pronk-en-praal, genotzucht hoogtij vieren.
Vergeten wy nimmer, dat tmaakvolle eenvoud
een uiting is van distinctie; van zielsbe
schaving.
Bovenal: geen geweld plegen aan Moeder
Natuur, om genade te vinden in de dartele
oogen van Madame Mode.
Natuur schreit om onze verdwaaldheid.
Mode lacht met venijnig spotmondje.
* *
*
Het nieuw benoemde lid der Académie
Francaise: Marcel Prévost, ia onuitputtelijk
in 't vinden van onderwerpen, die vrouwen
intéresseeren. Hjj behoort tot de weinige
mannen, die 't levend raadsel: de vrouw,
bijna begrijpen.
De allerbeminnelykste wijze waarop hy'
zich tot vrouwen richt, komt uitnemend tot
recht in zijn werk: Lettres a Francoise"
onberispelijk in onze taal overgezet, door:
Helena ten Brink, jongste dochter van wy'len
professor Jan ten Brink, tegenwoordige
mevrouw Alphonse Fornier, echtgenoote van
een Belgisch ingenieur, moeder van twee
snoezige dochtertjes.
Mooi, gaaf werk leverde deze dochter van
den Nederlandschen schrijver, met haar
Marcel-Prévost-vertaling, een alles behalve
makkelyk werkje l
In zyn l November-artikel: Propos de
Tonssaint" komt Marcel Prévost door den
daarop volgenden dag: Allerzielen" tot het
bespreken van het vergankelijke van al het
aardsche:
Vergankelijkheid van jeugd, van schoonheid.
Schrikbeeld van' mannen en vrouwen: de
oude dag.
01 dat rampzalig aanslnipen van den
ouderdom l
Marcel Prévoat brengt in herinnering
het wanhopend beiluit van gravin de
Castiglione, gevierde schoonheid onder 't
Tweede Keizerrijk.
Toen zy' eenige rimpeltjes, enkele grijze
baren by zich ontdekte, trok zy' plots zich
terug uit 's levens gewoel. Het kwijnen van
haar schoonheid was haar een onoverkomelijk
verdriet.
Zy leefde in strenge afzondering. Verwij
derde alle spiegels; bekeek slechts die beelte
nissen, die haar weergaven in den vollen
luister van jonkheid en schoonheid.
Marcel Prévost denkt eensluidend met
Carmen Sylva. De Franscheechry ver-philosoof
raadt allen jonge meisje;, inden vollen bloei
harer jeugd bezigheden te zoeken voor hoofd
en taart, hei eenige middel om zich te
pantjsezen tegen den aarts vijand r den ouden dag.
" Oarmen Sylva zegt: ik breid mijn-bezig
heden zoodanig uit, dat mjj geen ty'd rest,
te-tobben over het niet af te-wenden oud
worden."
Wijd n in uw jonge jaren, met alle energie
aan eenig werk, van welken aard hét ook
moge wezen, zegt Marcel Prévost, tot alle
jonge meifjes en vrouwtjes. Het hart en het
IIIIMIMIIIIlmlIMI!
het Hilversnmsche eind van de vlakte, aan
het Gooigche Gat dus.
Indien ge de nieuwe treingebouwen weg
kunt denken, geniet ge daar een mooi gezicht.
Uit de diepe kom onder uw voeten rijgt naar
het Westen Bussum op met zijn bosch en
hoogen toren; het villa-dorp schijnt daar
door op een heuvel te liggen. Naar het
Noorden stijgt de heide met sterke golving
tot aan de Craailoosche bpsschen, het
Larensche kamp en verder; Znid-Oostwaarts
Staat Hilversum als in de lucht; boven een
zilveren nevel steken de roode villadaken en
een paar slanke torens uit. Zuidwaarts
is het vergezicht begrensd door de dennen
en eiken van het Spanderswond. Alleen dit
treffend panorama, in alle jaargetijden even
mooi, maar telkens van een andere schoon
heid, loont ruim uw moeite als ge, in Bussnm
uitgestapt, door de vlakte tot hier hebt
gewandeld.
Maar kijk nu eens van het brugje neer,
vlak voor u de diepte in; tuaschen uw hooge
standplaats en de ijsbaan ligt, met zeggen en
bies bewassen, een vochtige diepte, een ver
anderlijke, steeds grillig gevormde plas; by
hevige regens storten er wateradertjes als
kleine bergbeken van den hoogen rand in neer
en vullen het verdampte water steeds weer
aan; in de plassen en in de geultjes die er
uit en in loopen, met stroomend water soms,
liggen eenige groote steenen. Het zijn keien
van belang, te groot en te zwaar om te kunnen
aannemen, dat iemand ze voor zy'n genoe
gen naar Bussum heeft gerold; trouwens n
man zou er niet toe in staat zijn, hoogstens
kunnen ze met vereende krachten een eindje
verrold of verplaatst zijn; uit de ijsbaan,
denk ik.
Daal nu even af van de zandhelling en loop
een eindje langs den rand van de plas en van
de ijsbaan, die door stevig prikkeldraad is afge
sloten ; daar vindt ge tusschen de verdorde
struiken nog meer van die keien; enkele met af
metingen van een halven meter en meer; ont
zaglijke steenblokken, nu ge er vlak bij staat.
Klopt ge een stukje van de grauwe verweerde
korst af, dan komt op de vereche breuk het
inwendige te zien; helder zalmkleur is de
hoofdtint met glasachtig witte plekken en
flikkerende donkerder vlekjes; ge behoeft niet
aan de studie van gesteenten gedaan te heb
ben, om dadelyk te zien dat ge met graniet
te doen hebt, met dat mooie Zweedache
graniet, dat tegenwoordig voor brugleuningen
in de steden, en, dof of gepolijit, voor het
onderstuk van de gevels «van allerlei monu
mentale gebouwen wordt gebruikt.
Vlak er bij, tegen de versperring om de
ijsbaan, ligt half in den grond begraven, een
nog grootere graniet-kei, waarvan door verwee
ring een plak gaaf en glad is los gesprongen;
de breukvlakte is nog tamelyk versch en
vertoont een andere graniet soort, die tegen
woordig ook met voorliefde door de archi
tecten wordt aangebiaoht. Het heeft een effen
verstand der beschaafde, ontwikkelde vrouw
blijven jeugdig en frisch door liefde tot arbeid.
Vrouwen, eenmaal schoon en gevierd om
uw stralend* jonkheid, bezit toch die opperste
behaagzucht, nog bewonderd te willen zyn met
uw witte haren. Men zal u bewonderen om uw
geest, om uw artistieke ontwikkeling, om uw
hniselyke deugden. Allermeest zal men n
bewonderen om uw mildgeid, om uw goed
heid."
Nn Hilda's van Suylenbnrg- Prinsessen
der Wetenschap" vrouwen die werken
methoofd en hand, in onsen ty'd niet meer tot
de uitzonderingen kunnen gerekend worden,
zallen bly'moedige, oude vrouwen, de
oudjesder-Toekonut zy'n.
CAPRICE.
Knist-eieren.
In Ne w? York heeft zich langzamerhand
?en geheele industrie ontwikkeld, die zich
met de fabrikage van kunst-eieren bezighoudt.
Een deel er van wordt uitgevoerd naar ver-!
schillende Aziatische landen, een deel wordt
in Amerika zelf aan den man gebracht, en
met. graagte gebruikt. In een bericht aan
het Departement van Landbouw te Was.
hington wordt uiteengezet, hoe deze industrie
haar ontstaan voornamelijk 'dankt aan den
wensen om zooveel mogelyk nut nit bet
maïsmeel te trekken. De bereiding heeft plaats
in vier verschillende phasen. Allereerst wor
den .er doje'rs" gemaakt uit een mengsel
van maïsmeel, graanatyfsel, olie, en verschil
lende andere ingrediënten, die te zamen iets
vormen, dat verbazend veel op werkelijke
eierdojer gelijkt. Deze dikke maesa wordt door
een machine verdeeld in ronde stukken, die
dan omgeven worden door een witte laag,
welke, evenals bij een echt ei, uit eiwit bestaat.
Dit laat men met elkaar een beetje stijven, en
dan kry'gt het geheel een ovalen vorm.Door een
daarop volgende bewerking wordt het kunstma
tig omgeven met een dun huidje van eiwit, en
daarna, dooreen expres voor dat doel bestemde
machine, met een schaal van gips, die maar
weinig dikker is dan een gewone eierschaal.
Daarna wordt het ei plotseling sterk verhit,
waarbij de schaal vlug droogt en het binnenste
vaster wordt. Dan ziet heter precies uit als een
natuurlijk ei :?en het is ook een heel goed
voedingsmiddel en bijzonder geschikt voor
het transport. In Amerika heeft dit
goedkoppe voedingsmiddel zich al tamelyk ingebur
gerd, en het wint nog steeds aan populariteit.
Men moet misschien tip top Amerikaansch
zyn aangelegd, om het bovenstaande zonder
een zweem van innerlijk afgrijzen te vernemen.
N.
iiiiliiliilliiliNimimiiiiiiimniilllHiMHHiiitiiiliiMiMimiiiiiiHMifliiMi»
loodgryze tint, alleen wat verdonkerd en
verfraaid door zwarte ingesprenkelde stipjas.
Andere kleinere brokken laten duidelijk
porfier herkennen aan de Vervloeide plekken
er in en aan de kristallen, die er in gesmolten
schijnen; van weer andere steenen lijkt de
structuur op graniet, maar ze zyn versierd
met evenwijdige zwarte streepjes, dat is een
soort gneif, zooals het in de Zwetdsche en
Finsche rotsen voorkomt.
Al deze groote rotsblokken met afgeslepen
hoeken en kanten, zoowel als de kleine keien,
zy'n door onze geologen nauwkeurig, indien het
noodig was, microscopisch en chemisch
onnerzoeht, en er is gee» twy'fel meer aan, of
ze komen geheel overeen met de rotssoorten
van Zuid Zweden, de Oostzee-provincies en
Finland, zelden of nooit met die van Noor
wegen. Veel van de kleinere, vooral de
rondgeslepen witte kwarts-steentjes, en de zwarte
toetssteenen, wijzen op een afkomst uit het
Zuiden, daar ze overeen komen met de steen
soorten van de Bynbergen of de Ardennen.
Hoe zy'n die vreemdelingen daar in de
Bussumsche vlakte beland ? Transport door
menschenhacd of door den wind is geheel
buiteugesloten, er is maar n mogelijkheid denk
baar: ze zy'n door stroomend water, hetzy dan
in vloeibaren of bevroren toestand hierheen
gebracht. Nu weet iedereen al, en ik heb het
opzettelijk in my'n vorige opstellen nog eens
gezegd, dat zwak stroomend water slechts
heel kleine steentjes kan vervoeren, speentjes
die nauwlijkj met het bloote oog zichtbaar
zy'n, grcf zand, meer niet.
Hoe sterker echter het verval en hoe grooter
de stroomende watermassa, des te zwaarder
kunnen de keien zijn, die meegesleurd wor
den; geweldige bergstroomen evenwel moeten
het geweest zijn, die zulke rotsblokken hebben
kunnen voortrollen en hier neerleggen.
Stond er nu een hooggebergte, met steile
af helling van graniet en gneis, op onze grenzen
of wat verder af, dan lag de onderstelling
voor de hand, dat deze keien daarvan afge
broken, meegesleept en onderweg zoo afge
slepen zouden zyn. Zoo'n gebergte is er nu
niet in de nabijheid en niets wijst er op dat
het er vroeger ooit geweest is; dat maakt
de onderstelling van aanvoer door vloeibaar
water, en dat nog wel uit zoover vfrwy derde
at reien als Zweden tn Finland, onhoudbaar;
en, al by'na honderd jaar geleden (in 18U)
kwam de gedachte op, dat we hier te doen
heb oen met een transport door beweeglijk
ys, het zy dan als drijvende ijsbergen of als
schuivende gletschert». Inderdaad kijken we
hier op het brugje aan het Gooische Gat over
de uiterste grenzen van een oeroud
gletscherlaidtchap, en een aandachtige wandeling van
een goed half uur in het rond, zal ons er
van overtuigen.
E. HEIMANS.