De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 28 oktober pagina 5

28 oktober 1909 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

fto.1692 DE AMSTERDA M MER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ONGEËVENAARD in ftjuheid van smaak en kriildvermogeii is MAttGl's AROMA met de kruisster ter verbetering van zwakke soepen, bouillon, jus etc. IIIMIIlllllHIllllllIIIIIIIIIIIIIIHHIIIMHHIIIIIIMIHIIIIIIIIIIUIIMIIIIflIHHtinilHHIIIIIIHIMHlilHIIimiHlllllllilHIHIIMIIIMItllllll LI B E R T Y EXPENSIVE NICHOLAS CATALOGUE OF PRESENTS WITH OVER 4OO IULUSTRATIONS FREE METZ & CO LEIOSCHESTRAAT - AMSTERDAM SOLE REPRESENTATIVES IN HOLLAND VÜLPENHOÜDER. Voorhanden' bjj alle Boekhandelaren, Ferry-Magazgnen en: by de Importears N. V B LIK MA N A SARTOBIUS, Bokin 17, Amsterdam. - Vraagt Prijscourant. 'Toen de Vulpenhond er pas in gebruik genomen werd, durfden de dames ze niet koopen, om dat zjj werden afgeschrikt door het gevaar voor lekken. Nu de Caw's Veiligheids-Vnlpenhonder is uitgevonden, zijn het juist de dames die uitsluitend naar het merk Caw" vragen, daar zij weten dat deze hermetisch kan worden gesloten en er dus voor lekken geen gevaar is. ^UiiMmmiiiiiiMitiiiihiiiiilliiiilHIinitiiiiiiiilllllii'MuUMiiiimiiiiiilili '.'? Slotwoord over: Modes. Afarcel Prévoêt: Ltttret d Fran $oi»e, vertaald door Helena ' ; ten Brink. . ? In een Duitsch blad lees ik Verzuchtingen eener vrouw" over Moderne 'Martelaressen". Schrikt niet I Geen schavot, geen brandstapel, krijgt (tij vlam-rood opgeslagen,- rossig walihiiXiiiiiiiiiiiHiiniiiiuiiniiiiiiiiiimimiiiimiiHiiiNiiiMiiitiiiiiitHiHii UIT DE NATUUR. CCCL. In de zanderij. Er zullen zeker weinig lezers van dit Weekblad zyn, die nooit een spoor reis ge daan hebben, dwars door de grootste breedte ?van ons landje, van Scheveningen of ZandToort naar de oostelijke grenzen Oldenzaal, Winterswijk, Zevenaar of zoo. En ieder, die niet dadelijk naar lectuur grijpt, zoodra hq in den trein zit, . maar ook, al is het van tijd tot tijd, een oogje gunt aan het landschap waar hq doorrolt, meet daarbij wel opgemerkt hebben dat hij heel kalmpjes een groote rntechbaan-tocht aflegt, een ware montagnemaee, zj] het ook met eenige volkomen waterpasse of weinig hellende gedeelten. Nemen we den weg van Zandvoort tot Oldenzaal, of alleen maar tot Hilveraum in gedachten, dan klimmen wij van het strand dadelijk omhoog tot een tiental meters waarop het station ligt, dwars door het hooge duin stijgen wij, dan gaat het bij O ver veen weer omlaag, bjj Haarlem de vlakte in, bij Halfweg kijken we in den diepen IJpolder; weryden langs Amsterdam in een kuil, een paar meter diep onder het oppervlak van de zee; heel langzaam rijst dan de bodem en voorby Weesp tusschen het Naardermeer en Bussum gaat het opeens weer de hoogte in. Wie er acht op slaat, kan daar, vlak vóór Bussum, de plek vinden waar de kuil, het lage land, ophoudt en het hooge begint. Al maken de snelle vaart van den trein, en vooral de spoordijk met de afgravingen links en recht?, het den gpoorreiziger niet zoo gemakkelijk, als het zonder de:e kunstmatige verhoogin gen en verlagingen zou zijn, met een beetje oplettendheid gaat het toch wel. Kijk maar eens twee minuten scherp uit op bet oogenblik, dat ge het groote rietland en de elzenen wilgenboecbjeg van het Naardermeer ge passeerd zjjt, dan zult ge opeens zien, ik verbeeld my het ook te kunnen hooren en voelen dat uw trein niet meer op een grazigen spoordijk rijdt, maar om zoo te zeggen gelijkvloers" voortrolt. Rechts en links van de rails hebt ge een breede vlakke weg, met heide en brem begroeid. De .Amsterdammers onder myn lezers, althans zq die nog zoo jong zijn, dat zéop school van de moderne ecboolwandelingen en schoolreüjes hebben geprofiteerd, weten dit al lang; en ook de planten vrienden zy kennen dit merkwaardige plekje, als een geologische grens, als de scheiding tusschen alluvium en diluvium; twee termen die drei gen te veronderen, doordat ze nu niet geheel juist meer uitdrukken, wat men er vroeger mee bedoelde; maar die.voorloopig nog best te gebruiken zijn Op dit punt nadert de hooge heide tot dicht bij Amsterdam ; al schijnt, nog wat nader bjj Buseurn, de bodem weer te dalen, -al blijkt er daar bij een moeras weer een iitiimmimiimiiiiiiimliiimniiiimiiiiimiittHfti ifliitiiiimiiiiiimiiii mend voor uw ontstelde Wfeen. , ' Wy zul'en volstaan mef."|. de pijnbank. Het martelaarsschap, nwï-verheven,'helaas! niet anders dan belachelijk, handelt over modes, over de verdwaaldheid van ijdele vrouwen, van slachtoffers, van martelaressen, die blindelings de ongerijmdheden van Madame Mode opvolgen. My'n bondeerende zegsvrouw brengt 't feit in herinnering, dat: 't in baar jeugd mode was, dat een vrouw iliMiiiiiiiiuiHiiMihiiiiHiiiiiiiiiitiiiiiHmiiiiniiiiiiMiiiiiiiiiiiiiMimiiiii Olie, ronde henpen had, scherp zich afteeenend onder een slank, ingeregen middel. 'Aj, jeugdig en tenger, had zoo goed als niet, '?e lichaamsdeelen, waarmede Madame Mode estyds coqnetteerde. Van gawatteerde kus?rotjes in de japonrok, wilde zy niet weten. laar recht-toe recht-aan jongemeisjes-fignur vas toen heelemaal niet modieus. Thans, gerijpt tot vrouw van middelbaren eefty'd, in 't volle, bjjna overvolle bezit, van flink ontwikkelde heupen, zijn deze typischvrouwelijke attributen, door de mode in den ?>an gedaan. Slank als een aal moet men vezen. Zy't gij dit niet van nature, 't doet *r niet toe l De tyrannieke mode is voor «een klein geruchtje vervaard. Laat gy uw willig naar de pijnbank sleuren, draagt gij foltertnlgen" waarmee gy kunt staan, moei;yk zitten, maar bijna niet bukken, gy zyt martelares; vrijwillig hebt gy n vernederd rot gedweeëslavin eener honende meesteres, eener gebiedster, die a het leren vergalt, indien gij geen kracht put Uit eigen overleg, eigen smaak, eigen verstand, der tyranne den rug te keeren, en a te kleeden overeen komstig uw leeftijd, uw uiterlijk, uw maat schappelijke positie, uw beurs. Niets staat een vrouw zoo bekoorlijk, niets dat haar zoo «oed kleedt, dan harmonie tusschen haar toilet, en baar persoonlijke verschijning. Gaat 't u, zooals mij, vriendelijke lezeres sen, die eenige aandacht hebt willen wijden «n het praatje, dat ik gedurende twaalf jaar ffekeljjks op deze Pagina vóór Dames" tot n richtte, dan weet gy', dat er iets weemoedigs-'is verbonden aan ieder afscheid, aan elke bezigheid, die men voor 't laatst ver richt, aan elk laatste woord, dat men schrif telijk of mondeling uit. Vandaag doorleef ik, die droevig onbe vredigde gewaarwording, nn ik nit mjjn bescheiden hoekje -op deze Bladzijde, voor 't laatst met n keuvel. In my'n causeriss over: Mode», herhaalde ik dikwijls, wat mij, op modegebied als de meest belangrijke zy'de wil voorkomen, n.l. de ethische. ' Ce esthetische zijde: materiaal, snit, garneering, is lang niet onbeduidend, maar toch, toch moest elke vrouw te verstandig zijn, willens en wetens een, paskwil van zichzelf te maken, te transigeeren met beginselen; wnfte modegrillen na te-bootsen.qoand me me. Sierlyk en zwierig is de hedendaagsche mode onbetwist. Green mensch met gevoel voor kleuren en lijnen, zal dit ontkennen. Maar die weeldel die ongehoorde prijzen! Wóar moet 't heen met OBB« mooie, jonge meisjes en vrouwtje?, die gaarne, dol gaarne: met de mode meedoen"^ wanneer haar in komsten bescheiden zijn,1 haar uitgaven de draagkracht aarer beurzen overschrijden??... Hierin schuilt 't lélyke, 't angstige, het gevaarlijke, van 't rüdairsen, hèfr rumoerig méhoMgn op de kermj^ejr^d^lhsid, dat vronwen, behaagziek wtn-^tathre, vargMjden op een hellend vlak,'wanneer zy de mode willen volgen in haar büitattporighedeB,: Voor 't laatV, herinner ik dn* nog eens aan 'e feit, dat de innerlijke waardij eener vrouw niet afhankelijk is van pluimen, strik ken, en kwikken waarmee zy haar uiterlijk smukt. IMIMIMIIHIIIIttlMlllimHIimtlMIIIIIIIIIIIMIIIIMItllllllMllllllllllllllllimi ?=S£3>teJ*iM ^^^^^^^^^Mm Gezicht op de Zanderij by' het Gooische Gat. eindje spoordijk noodig, dat dalen is maar Bchjjn: de grond is er afgegraven en gedeel telijk voor boom- en bloemkweekeryen, ge deeltelijk voor wei- of bouwland in gebruis. Voorby het station Bussum tot dicht bjj Hilversum rijden we in een langwerpig dal tnsschea twee evenwijdig steile wanden met een lang en smal meer in het midden. Tegenwoordig liggen die wanden een heel eind van elkaar; toen ik er in my'n jeugd voor het eerat doorreed, was het nog, voor een gedeelte althans, een bolle zaadwei; toen kon je aan weerzijden uit den trein den naam van de planten bepalen, die boren aan den rand bloeiden Oot na nog wordt met elke week het dal breeder, want het is een afgraving, een zatderij nog in volle werking ; toch nadert het werk zyn einde, dat op tien meter van den Hilversumschen grintweg is bepaald. Dit heele dal, de?e heele vlakte, ruim twee kilometer lang, is menechenwerk, de hoogte is een diepte geworden, er ia een ontzaglijk hoeveelheid grond verplaatst on een paar uur verder een diepte te vullen : by'na geheel het moderne Amsterdam en ook een deel van bet oude staat op dit Bussumsche- Silversnmgche zand. Voor iemand die door eigen aanschouwing wat wenecht te weten te komen van de wordingegeschiedenis,-de historische geologie, van ons land is dit plekje van buitengewoon belang; en ik kan ieder aanraden eens een winterwandeling te doen door en om deze vlakte. Ik zelf herinner me nog met genoegen zoo'n tocht nu al jaren geleden onder deskundige leiding van dr. Lorié. Midden door de Zanderij heen loopt een breede vrjj vaste wee (het Zwarte Pad), die even voorby' den Bu->8uanchen watertoren met een steile helling in de vlakte daalt en er aan het eind, by het zoogenaamde Gooische Gat, even steil weer uit opklimt. Deze weg is nit een voetpad ontstaan, door de wandelaars zelf begonnen, die den naasten weg naar Hil versum kozen. Links van u hebt ge een vreemd terrein, tien twaalf richels van opgeworpen zand en grint, met breede geulen er tuescben, volgen evenwijdig den middenweg tot aan den hoogen verschen graafmunr, waar de zaad waggons staan; in die vochtige geulen, vooral in de achterste en diepste, schuilen heel wat planten die alleen op lage heivelden en in het kale hoogveen te vinden zijn: veel berkjes met vliegenvangertjes of zonnedauw aan hun voet en ook de vreemde kruipende wolfsklauw. Rechts van u, op het laagste gedeelte, loopt de weg langs een breede strook drassig land met wilgenstrniken en veenmosbegroeid, waar ge om lezen tyd met gemak een paar natte voeten kunt halen; ook daar groeit zonne dauw, maar een andere soort: de ronde, die van het groeiend veen. Achter dit moeras ligt het meer, de mooie ijsbaan van Bussum; ook kunstmatig. Eigenlijk mag het geen meer of gracht genoemd worden, w;ant het heeft geen diepte van beteekenis, eerder een veen plas; het water dat ge ziet, is het grondwater; even hoog als het daat staat, bevindt zich het grondwater (la nappe aqwfère) ook in de nog niet afgegraven heideht-urels. Tot verleden jaar nog groeiden er 'szonjers by duizenden de mooie wilde Lobelia's in, die eerst weer bij Stroe en Barneveld op de Veluwein zoo'n menigte zjjn aan te treflen Nu is de baan van planten gezuiverd" en blank als een spiegel; maar ze komen wel weer, hoop ik, de mooie bleekblauwe Lobelia's. Aan de overzijde van den plas ligt het spoorwegte rein, waar nu jammer genoeg een heele reeks loodsen en gebqpwen wordt gezet, en daar achter, ver weg, ziet (te den anderen wand van de vlakte; de hooge Noorder zandmuur, waar al v^el langer geleden met de afgraving begonnen werl. Om een goed ovenicht o'er de vlakte en een inzicht van het merkwaardig terrein te kry?en is er geen beter punt te kiezen dan het hooge brugje over den spoorweg aan Er behoort zedelijke moed, innerlijke ? kracht toe: zich eenvoudig te blijven klee den, in een ty'd, waarin opperste weelde, pronk-en-praal, genotzucht hoogtij vieren. Vergeten wy nimmer, dat tmaakvolle eenvoud een uiting is van distinctie; van zielsbe schaving. Bovenal: geen geweld plegen aan Moeder Natuur, om genade te vinden in de dartele oogen van Madame Mode. Natuur schreit om onze verdwaaldheid. Mode lacht met venijnig spotmondje. * * * Het nieuw benoemde lid der Académie Francaise: Marcel Prévost, ia onuitputtelijk in 't vinden van onderwerpen, die vrouwen intéresseeren. Hjj behoort tot de weinige mannen, die 't levend raadsel: de vrouw, bijna begrijpen. De allerbeminnelykste wijze waarop hy' zich tot vrouwen richt, komt uitnemend tot recht in zijn werk: Lettres a Francoise" onberispelijk in onze taal overgezet, door: Helena ten Brink, jongste dochter van wy'len professor Jan ten Brink, tegenwoordige mevrouw Alphonse Fornier, echtgenoote van een Belgisch ingenieur, moeder van twee snoezige dochtertjes. Mooi, gaaf werk leverde deze dochter van den Nederlandschen schrijver, met haar Marcel-Prévost-vertaling, een alles behalve makkelyk werkje l In zyn l November-artikel: Propos de Tonssaint" komt Marcel Prévost door den daarop volgenden dag: Allerzielen" tot het bespreken van het vergankelijke van al het aardsche: Vergankelijkheid van jeugd, van schoonheid. Schrikbeeld van' mannen en vrouwen: de oude dag. 01 dat rampzalig aanslnipen van den ouderdom l Marcel Prévoat brengt in herinnering het wanhopend beiluit van gravin de Castiglione, gevierde schoonheid onder 't Tweede Keizerrijk. Toen zy' eenige rimpeltjes, enkele grijze baren by zich ontdekte, trok zy' plots zich terug uit 's levens gewoel. Het kwijnen van haar schoonheid was haar een onoverkomelijk verdriet. Zy leefde in strenge afzondering. Verwij derde alle spiegels; bekeek slechts die beelte nissen, die haar weergaven in den vollen luister van jonkheid en schoonheid. Marcel Prévost denkt eensluidend met Carmen Sylva. De Franscheechry ver-philosoof raadt allen jonge meisje;, inden vollen bloei harer jeugd bezigheden te zoeken voor hoofd en taart, hei eenige middel om zich te pantjsezen tegen den aarts vijand r den ouden dag. " Oarmen Sylva zegt: ik breid mijn-bezig heden zoodanig uit, dat mjj geen ty'd rest, te-tobben over het niet af te-wenden oud worden." Wijd n in uw jonge jaren, met alle energie aan eenig werk, van welken aard hét ook moge wezen, zegt Marcel Prévost, tot alle jonge meifjes en vrouwtjes. Het hart en het IIIIMIMIIIIlmlIMI! het Hilversnmsche eind van de vlakte, aan het Gooigche Gat dus. Indien ge de nieuwe treingebouwen weg kunt denken, geniet ge daar een mooi gezicht. Uit de diepe kom onder uw voeten rijgt naar het Westen Bussum op met zijn bosch en hoogen toren; het villa-dorp schijnt daar door op een heuvel te liggen. Naar het Noorden stijgt de heide met sterke golving tot aan de Craailoosche bpsschen, het Larensche kamp en verder; Znid-Oostwaarts Staat Hilversum als in de lucht; boven een zilveren nevel steken de roode villadaken en een paar slanke torens uit. Zuidwaarts is het vergezicht begrensd door de dennen en eiken van het Spanderswond. Alleen dit treffend panorama, in alle jaargetijden even mooi, maar telkens van een andere schoon heid, loont ruim uw moeite als ge, in Bussnm uitgestapt, door de vlakte tot hier hebt gewandeld. Maar kijk nu eens van het brugje neer, vlak voor u de diepte in; tuaschen uw hooge standplaats en de ijsbaan ligt, met zeggen en bies bewassen, een vochtige diepte, een ver anderlijke, steeds grillig gevormde plas; by hevige regens storten er wateradertjes als kleine bergbeken van den hoogen rand in neer en vullen het verdampte water steeds weer aan; in de plassen en in de geultjes die er uit en in loopen, met stroomend water soms, liggen eenige groote steenen. Het zijn keien van belang, te groot en te zwaar om te kunnen aannemen, dat iemand ze voor zy'n genoe gen naar Bussum heeft gerold; trouwens n man zou er niet toe in staat zijn, hoogstens kunnen ze met vereende krachten een eindje verrold of verplaatst zijn; uit de ijsbaan, denk ik. Daal nu even af van de zandhelling en loop een eindje langs den rand van de plas en van de ijsbaan, die door stevig prikkeldraad is afge sloten ; daar vindt ge tusschen de verdorde struiken nog meer van die keien; enkele met af metingen van een halven meter en meer; ont zaglijke steenblokken, nu ge er vlak bij staat. Klopt ge een stukje van de grauwe verweerde korst af, dan komt op de vereche breuk het inwendige te zien; helder zalmkleur is de hoofdtint met glasachtig witte plekken en flikkerende donkerder vlekjes; ge behoeft niet aan de studie van gesteenten gedaan te heb ben, om dadelyk te zien dat ge met graniet te doen hebt, met dat mooie Zweedache graniet, dat tegenwoordig voor brugleuningen in de steden, en, dof of gepolijit, voor het onderstuk van de gevels «van allerlei monu mentale gebouwen wordt gebruikt. Vlak er bij, tegen de versperring om de ijsbaan, ligt half in den grond begraven, een nog grootere graniet-kei, waarvan door verwee ring een plak gaaf en glad is los gesprongen; de breukvlakte is nog tamelyk versch en vertoont een andere graniet soort, die tegen woordig ook met voorliefde door de archi tecten wordt aangebiaoht. Het heeft een effen verstand der beschaafde, ontwikkelde vrouw blijven jeugdig en frisch door liefde tot arbeid. Vrouwen, eenmaal schoon en gevierd om uw stralend* jonkheid, bezit toch die opperste behaagzucht, nog bewonderd te willen zyn met uw witte haren. Men zal u bewonderen om uw geest, om uw artistieke ontwikkeling, om uw hniselyke deugden. Allermeest zal men n bewonderen om uw mildgeid, om uw goed heid." Nn Hilda's van Suylenbnrg- Prinsessen der Wetenschap" vrouwen die werken methoofd en hand, in onsen ty'd niet meer tot de uitzonderingen kunnen gerekend worden, zallen bly'moedige, oude vrouwen, de oudjesder-Toekonut zy'n. CAPRICE. Knist-eieren. In Ne w? York heeft zich langzamerhand ?en geheele industrie ontwikkeld, die zich met de fabrikage van kunst-eieren bezighoudt. Een deel er van wordt uitgevoerd naar ver-! schillende Aziatische landen, een deel wordt in Amerika zelf aan den man gebracht, en met. graagte gebruikt. In een bericht aan het Departement van Landbouw te Was. hington wordt uiteengezet, hoe deze industrie haar ontstaan voornamelijk 'dankt aan den wensen om zooveel mogelyk nut nit bet maïsmeel te trekken. De bereiding heeft plaats in vier verschillende phasen. Allereerst wor den .er doje'rs" gemaakt uit een mengsel van maïsmeel, graanatyfsel, olie, en verschil lende andere ingrediënten, die te zamen iets vormen, dat verbazend veel op werkelijke eierdojer gelijkt. Deze dikke maesa wordt door een machine verdeeld in ronde stukken, die dan omgeven worden door een witte laag, welke, evenals bij een echt ei, uit eiwit bestaat. Dit laat men met elkaar een beetje stijven, en dan kry'gt het geheel een ovalen vorm.Door een daarop volgende bewerking wordt het kunstma tig omgeven met een dun huidje van eiwit, en daarna, dooreen expres voor dat doel bestemde machine, met een schaal van gips, die maar weinig dikker is dan een gewone eierschaal. Daarna wordt het ei plotseling sterk verhit, waarbij de schaal vlug droogt en het binnenste vaster wordt. Dan ziet heter precies uit als een natuurlijk ei :?en het is ook een heel goed voedingsmiddel en bijzonder geschikt voor het transport. In Amerika heeft dit goedkoppe voedingsmiddel zich al tamelyk ingebur gerd, en het wint nog steeds aan populariteit. Men moet misschien tip top Amerikaansch zyn aangelegd, om het bovenstaande zonder een zweem van innerlijk afgrijzen te vernemen. N. iiiiliiliilliiliNimimiiiiiiimniilllHiMHHiiitiiiliiMiMimiiiiiiHMifliiMi» loodgryze tint, alleen wat verdonkerd en verfraaid door zwarte ingesprenkelde stipjas. Andere kleinere brokken laten duidelijk porfier herkennen aan de Vervloeide plekken er in en aan de kristallen, die er in gesmolten schijnen; van weer andere steenen lijkt de structuur op graniet, maar ze zyn versierd met evenwijdige zwarte streepjes, dat is een soort gneif, zooals het in de Zwetdsche en Finsche rotsen voorkomt. Al deze groote rotsblokken met afgeslepen hoeken en kanten, zoowel als de kleine keien, zy'n door onze geologen nauwkeurig, indien het noodig was, microscopisch en chemisch onnerzoeht, en er is gee» twy'fel meer aan, of ze komen geheel overeen met de rotssoorten van Zuid Zweden, de Oostzee-provincies en Finland, zelden of nooit met die van Noor wegen. Veel van de kleinere, vooral de rondgeslepen witte kwarts-steentjes, en de zwarte toetssteenen, wijzen op een afkomst uit het Zuiden, daar ze overeen komen met de steen soorten van de Bynbergen of de Ardennen. Hoe zy'n die vreemdelingen daar in de Bussumsche vlakte beland ? Transport door menschenhacd of door den wind is geheel buiteugesloten, er is maar n mogelijkheid denk baar: ze zy'n door stroomend water, hetzy dan in vloeibaren of bevroren toestand hierheen gebracht. Nu weet iedereen al, en ik heb het opzettelijk in my'n vorige opstellen nog eens gezegd, dat zwak stroomend water slechts heel kleine steentjes kan vervoeren, speentjes die nauwlijkj met het bloote oog zichtbaar zy'n, grcf zand, meer niet. Hoe sterker echter het verval en hoe grooter de stroomende watermassa, des te zwaarder kunnen de keien zijn, die meegesleurd wor den; geweldige bergstroomen evenwel moeten het geweest zijn, die zulke rotsblokken hebben kunnen voortrollen en hier neerleggen. Stond er nu een hooggebergte, met steile af helling van graniet en gneis, op onze grenzen of wat verder af, dan lag de onderstelling voor de hand, dat deze keien daarvan afge broken, meegesleept en onderweg zoo afge slepen zouden zyn. Zoo'n gebergte is er nu niet in de nabijheid en niets wijst er op dat het er vroeger ooit geweest is; dat maakt de onderstelling van aanvoer door vloeibaar water, en dat nog wel uit zoover vfrwy derde at reien als Zweden tn Finland, onhoudbaar; en, al by'na honderd jaar geleden (in 18U) kwam de gedachte op, dat we hier te doen heb oen met een transport door beweeglijk ys, het zy dan als drijvende ijsbergen of als schuivende gletschert». Inderdaad kijken we hier op het brugje aan het Gooische Gat over de uiterste grenzen van een oeroud gletscherlaidtchap, en een aandachtige wandeling van een goed half uur in het rond, zal ons er van overtuigen. E. HEIMANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl