Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1692
JL-tiJÏ.-m Vtrfus tnvrnta et StlteU (D'eam*
A' iira £t mfnfit Stptanfris
Bezigheden der Nederlanders op het eiland Mauritius ter voorziening en proviandeering
voor de verdere reis. (Uit den atlas Fred. Muller en Co.).
PIETEE BOTH,
de eerste gouverneur-generaal
van Nederlandse^-Indië.
Het eerste kwart eeuw onzer koloniale
geschiedenis, voor zoo verre die zich in het
Oosten afspeelt, wordt beheerscht vooral
door vier gebeurtenissen.
Vooraan in de rij staat de datum van
2 April 1595, toen uit een Nederlandsche
haven uitzeilde de eerste Nederlandsche
vloot met bestemming voor de landen
aan de overzijde der wereldzee, een vier
tal bodems, uitgereed door de in 1594
opgerichte Compagnie van Verre. Deze
tocht, waaraan vooral de naam van
Cornelis de Houtman is verbonden, had
tot resultaat, dat men den weg naar het
Oosten op eigen Nederlandsche schepen
met eigen vaderlandsche bemanning had
afgelegd, dat men een aantal plaatsen op
Java, Madoera en Bali had aangedaan
en voor het eerst producten van den
Archipel rechtstreeks, in eigen lading,
op een Nederlandsche markt had kunnen
brengen, zij het dan ook in niet groote
hoeveelheid. De terugkeer der schepen
werd gevolgd door de oprichting van een
aantal concurreerende handelsvennoot
schappen in Holland en Zeeland, welke
nieuwe betrekkingen met verschillende
deelen van Indiëaanknoopten, welke den
strijd tegen de Portugeesch-Spaaasche
macht ddar niet zonder succes voerden,
zelfs gedurende een korte poos een brokje
grond in de Oost op Ambon .?in
bezit hadden: de eerste reis had
ingewjjd het tijdperk van de "Wilde Vaart.
De naam is teekenend en het feit zelf,
dat de vaart was geworden een wilde
vaart, bracht zijn bezwaren mede voor
de opkomst en den bloei dezer jonge
negotie: onze compagnieën voor den O as
ter schen handel zeilden malcanderen de
schoenen van de voeten en het geld uit
den buidel." Men had niet gevaren, zooals
onze voorgangers, de Portugeezen (sedert
1580 onder het bestuur van Spanje's
koning), hadden gedaan in hun worstel
en bloeitijd, op ordre en politie." "Ware
het nu bij eenvoudige koopmansmede
dinging gebleven, had men er zich toe
bepaald, op koopmanswijs elkander van
de bank te trachten te schuiven! Maar
de mededinging begon soms een beslist
vijandig karakter te dragen en het waren
geen holle woorden, het was een diep
gevoelde meening, toen een der Amster
damsche vennootschappen in 1599 aan
hare vertegenwoordigers in het Oosten
schreef, dat men altijd in gedachten
moet hebben, dat de Zeeuwen ons werck
viant zijn, en dat sy derhalve niet
lightelyck vertrouwt moesten werden." Het
nationale belang van de zaak werd niet
gevoeld, kón misschien in die dagen nog
niet beseft worden, al was onze Oostersche
handel dan ook een werck, daer de eer
van ons gansche vaderland aen hangt en
daer k mingen, princen en potentaten van
alle landen op sien." Bekrompen begrip
van o ogenblikkelijk voordeel, eigenlijk
pro vincialisme, benepen esprit de clocher"
wonnen het veelal van ruimere begrippen
van grootere voordeelen in de toekomst,
van hartverheffende denkbeelden over een
gródter nationaliteit, al erkende men
zelven, dat dit plaats vond tot der lande
groote oneere en ook tot schade der
kooplieden." Maar het beter inzicht won
het ten slotte. Oldenbarneveld en prins
Maurits droegen het hunne daartoa bij.
Men begreep in regeeringskringea
beter dan op de Hollandsche en
Zeeuwsche koopmanskantoren van die dagen,
dat, om de kiem van onzen Oostersche
handel tot wasdom te brengen, men
haar met groote zorg moest verzorgen.
Men begreep in de regeeringskringen
beter dan op de koopmanskantoren, dat
bewaarheid kon worden de voorspelling
van een tiental jaren vroeger, dat er
kans zoude zij o, dat Nederland Spanje
in Indiëzoude kunnen overwinnen, mits
men de n dracht betrachtte en een n
heid kon zetten ook in het Oosten tegen
over de Spaanseh-Portugeesche macht.
Het landsbelang in twee zijner voor
naamste uitingen: volkomen staatkundige
vrijheiden handelsbloei zouden inderdaad
gediend zijn door een vereeniging van
alle Nederlandsche belangen in het Oosten.
Maar men begreep ook, dat, kwam die
eenheid tot stand, men haar voor nieuwe
Het eiland Mauritius. (Uit den atlas Fred. van Muller en Co.).
Het eiland Bantam. (Uit den atlas van Fred. Muller en Co.).
Nederlandsche concurrenten bij voorbaat
moest beschermen. En dit kon slechts
door haar te geven en door deze con
cessie won men tevens heel wat tegen
stand van belanghebbende kooplieden,
een recht van alleenhandel op het Oosten
met uitsluiting van alle andere Nederlan
ders uit de vaart daarheen. Zóó kwam den
20en Maart 1602 tot stand de beroemde
handelscorporatie, met haar langen
officieelen naam Generale Nederlandsche
Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie. In
den wandel heet zij de Oost-Indische
Compagnie, in haar bijnamen komt uit,
wat men van haar heeft willen maken.
Een algemeen-Nederlandsche, geen stede
lijke of provinciale, vereeniging zoude
het wezen,' waarin ieder Nederlander
gelegenheid werd gegeven, deel te nemen
met soo weynige ende veele penningen"
als hjj wilde. Eene geoctrooieerde
vereeniging werd het en in sommige be
palingen van haar charter of octrooi lag
hare kracht: n in het haar daarbij ver
leende recht van alleenhandel n in het
recht, in Indiëdaden van souvereiniteit
uit te oefenen, waardoor het haar mogelijk
is geworden, als koloniale mogendheid
in het Oosten op te treden, daar te stichten
een Nederlandsch-Indisch Rijk.
De 20 Maart 1602 is dan de tweede
der vier gebeurtenissen boven bedoeld.
De derde in de rij is de instelling (l609)
van een centraal gezag over
Nederlandsch Oost-lhdië, als eerste drager
waarvan, is opgetreden de man, wiens
naam aan het hoofd van deze schets is
geplaatst. Maar hij en zijne onmiddellijke
opvolgers hadden nog geen vasten zetel.
Zij zwierven rond over de wateren van
den Archipel en bevonden zich dan te
Bantam, dan in de Molukken. Deze
toestand zou duren tot 30 Mei 1619,
toen de meest bekende van 's
Compagnie's Gouverneurs-generaal, Jan
Pieterszoon Coen, Djakatra veroverde en daar
door den grondslag legde voor Batavia's
stichting.
II.
Pieter Both is geboren te Amersfoort;
wanneer, is onzeker. Ook overigens is
van zijn levenslot niets bekend, totdat
hij in 1599 opduikt in onze geschiedenis.
Nadat in Augustus 1597 het overschot
der kleine vloot van de Houtman en de
zijnen in Nederland was teruggekeerd,
verrezen dan al spoedig nieuwe compag
nieën voor de vaart en den handel op
het Oosten. Deze werden nog in aantal
vermeerderd, toen een latere onderneming
betere fiaancieeléresultaten gaf. Zóó
wendden zich den 28sten Augustus 1599
eenige te Amsterdam gevestigde mannen,
onder wie de bekende Isaac Le naire een
eerste plaats innam, tot de Staten-Gene
raal met een verzoek om steun voor eene
overzeesche onderneming: zij wilden
schepen uitzenden naar de
Coninchrycken van China". De Sta ten-Generaal,
Pieter Botb.
welke ree Is gevaar begonnen te zien in
de onderlinge concurrentie der Neder
landers in Azii":, hadden weinig lust, het
verzoek in te willigen. En toen zij dit
deden, verbonden zij daaraan de voor
waarde dat de schepen dezer reederij
de Nieuwe Brabantsche Compagnie ge
naamd precyse" op China zouden
komen.
Deze combinatie zond den Olsten
December 1592 vier schepen uit: de
Nederland", de Vereenigde Landen",
de Nassau" en het Hof van Holland".
Da vloot stond onder bevel van Pieter
Bath, terwijl Paulus van Coerden
vieeadmiraal was. Het vlaggenschip was de
Nederland": De voorwaarde, dat men
precysa" op China zou varen, werd
niet precies vermeld: men zeilde heel
kalmpjes naar den Maleischen Archipel,
in die eerste jaren het hoofddoel onzer
schepen. Dan 6den Augustus k wam en de
schepen vóór Bantam.
Deze handelsstad van West-Java werd
door de meeste Nederlandsche schepen
van die dagen aangedaan. Geen wonder,
het was een handelsplaats van beteekenis;
het krioelde op de markt van vreemde
kooplui: Syneesen..., Javanen...,
Arabiërs, Mooren, Turcken en de andere natiën
van volck, ydereen bracht, van 't gheene
men soude mooghen bedencken.... Be
langende de stadt" zoo luidt de be
schrijving van een Nederlander, die haar
in 1596 bezocht en is inhaerselven
niet bysonders ende eu mach by de minste
stadt in Hollant niet geleecken worden,
soe van timmera»ie, bouwinghe, sterckte
als andersins; sy is met een muer, dan
seer teer, omsingelt, hebbende poorten
sonder eenich yserwerck daeraen te
wesen... haere huysen worden al van
hout gemaeckt ende met cocosblaeden
gedeckt Niettegenstaende is deese...
stadt Bantam de principaelste
COODstadt...."
Ook de Nederlanders hadden in die
stad al heel wat handel gedreven en er
bestond reeds een factory van een der
Amsterdamsche Compagnieën. Pieter
Both stichtte thans daar ook een loge"
voor de nieuwe Brabantsche Compagnie.
Peper, Bantams voornaamste export
artikel, was in voldoenden voorraad
aanwezig, de Nederland" ende Nassau"
kregen een lading, en de admiraal keerde
in 't begin van 1600 naar Nederland
terug, Van Coerve in den Archipel voor
verdere handelsoperatiën achter latende.
Ook de lotgevallen van Pieter Both
in de eerste jaren na zijn bekende
wederkomst in patria zijn onbekend,
totdat hij in de laatate dagen van No
vember 1609 opnieuw op het tooneel
verschijnt: hij zal nu daarop een hoofdrol
spelen. Over de wijze, waarop hy die
rol vervuld heeft, in een volgend artikel.
Leiden.
J. E. HEERES.
Lonm-faDtasitèn,
i.
Lsonardo da Vinci: Mona Lisa, gezegd
la Joconde, haar glimlach; Ste. Anne, Marie
en Jezus-kind ; Ie portrait présutnéde
Lucrezia Crivelli.
Die vrouwen van da Vinci zyntewijs;
ze brengen je levensopvattingen in de war.
Als een rype ondervinding van twintig
en eenige jaren en Sühopenhauer, je ge
leerd hebben dat vrouwen tweede klas wezens
z'yn, gesloten voor zuivere rede en voor 'n
massa van jour hoogst geschatte denkingen
en voelingen; als je 'n beetje boven je water
bent van zoo'n jeugdige vrouwen-verachting,
en je gaat dat smalend uitleggen aan pr
sumée Lucrezia Crivelli, dan blijft ze onbe
weeglijk, met oogen die nee, niet over je
heen, maar met onbeschrijfelijke
hoogdunk endheid, een rotsvaste zelf waardeering, bó yen
ia je kijken, over je branie-gedachten
heenblikkend naar je binnenste erbarmelykheid,
en haar antwoord is: poeh!
Eu Mona L'.sa is nog veel erger. Onder
de koestering eener geniale liefde, als een
kat in de zon, is haar gelaat in de rmt van
dien wonderbaren glimlach gegleden. Telkens
wanneer ik haar terugaie. schijnt de glimlach
anders dan de vorige maal, en als men goed
oplet, ziet men de mondhoeken soms fijntjes
trillen. Het doet. mij denken dat glimlachen de
natuurlijke of rusttoestand is van een vrouwe
gelaat; als zij ernstig kijken, is er iets niet
in den haak. De langdoode godinnen der
liefde hadden dien glimlach; zoo glimlachte
de Spiiux, de schaduw ervan ligt op som
mige oud-egyptische vronwebeelden; achter
den rug der eeuwen om, hebben zy elkander
het geheim ervan doorgegeven, en met
bymengsels van lagere ijdelheden kennen wy
allen dienzelfden glimlach in levende vrouwe
gezichten.
Er zijn dingen waaraan men niet uit
gekeken komt, waar men vóór zou willen
zweven lichaamloos, als een goddelijk, eenwig
bewustzijn; het is de zee, het is een stad
uit de verte en hoogte gezien, het is een
vrou weglimlach; maar vluchtiger dan ge
dachte, teerder dan. vreugde, ia hei leven
van een glimlach; da Vinci heeft er een ge
grepen, de mooiste onder de mooien en de
geheimzinnigste, en heeft dien in slaap
getooverd en gebalsemd en in de glazen kirt
van Sneeuwwitje gesteld; en heeft zoodoende
aan tjjd, dien eeuwigen ergernis, een klin
kende oorveeg gegeven, die hem van deze
teere prooi deed terugdeinzen eeuwen ver;
dat is de heerlijke overmoed der kunst.
Maar enfin, waaróm lacht ze ? Want
glimlachen mag de normale uitdrukking lijn
van een vronw, waarin bestaat dan die nor
maliteit ? In zich bemind te weten, natuurlijk,
groene; wil ik je het eens nauwkeurig ver
tellen, zooals ik het haar heb afgeluisterd:
met dien glimlach zegt ze: het leven, de
wereld en alles erin, is n doorloopende
commentaar op de vrouw, en ik lach "om de
weergalooze moeite die de Man zich geeft,
om-mij-heen te praten en te doen alsof ik
er haast niet ben; ik lach om den Man, met
een hoofdletter, om den Man van cogito
ergo sum en om den Man van de Reine
Rede en de Categorieën; ik lach om den
Man die den steen, der wijzen zoekt en om
den Man die met Mare wil praten; Ik lach
om den Man van die Weiber" en ik lach
om den Uebermensch en om jouw interessante
Ikheid; en in het aangezicht van zooveel
dwaasheid zou ik berechtigd zjjn de kaken
open te sperren en de sterren nit hun banen
op een hoopje te gieren, maar ik ben netjes
opgevoed en vind 'daarom voor dat alles
juist dezen aanloop tot een glimlach gepast;
want ik lach uit het serene bewustzijn van
mijn eeuwige almacht, door geen armelqke
verstandelijkheid van mannen beperkbaar:
ik lach om den Ma» van de Vrijheid en de
Fraze, want ik heb maar oolijk op te kyken
om hem uit de toppen der Be ie te kan telen
neer aan mijn voeten; ik ben het alom
tegenwoordige centrum der wereld, en mijn
mysterie zult ge nimmer doorgronden, zooals
gij uw godsdienst mysteriën, bedenksels van
mannen, blootlegt en breekt met 'bedenksels
van andere mannen; ik ben Mona Lisa,
vorstin, slavenhondster, een glimlach als zweep
en als scepter; ik ben Mona Lisa, vrouw.
Schopenhauer l loop heen, en laat mij
den rag krommen, en aanbidden.
De heilige Anna, en de maagd Maria op
den schoot van Anna, zij n ook in het com
plot. (Wanneer priester priester ontmoet....)
De wy'ze waarop zij den kleinen Jezus
beglimlachen, is verwant met de manier van
Mona Lisa; maar deze glimlach voor groote
mannen, genen om het kleine mannetje dat
een groote man zal worden. Moederlijkheid,
teedere bescherming, doch ook een lichte,
f\jne humor, en aU 't ware een verontschul
diging om de toevallige mannelijkheid van
dit kind dat later, ter vergoeding, vrouwen
beter zal begrijpen dan wel eenige man vóór
hem; de man die althans een benaderende
uitdrukking zal vinden voor hun wezen:
liefde, en daartoe aan dit woord een geheel
nieuwen zin zal geven.
Zulke gedachten, half-serieua, voerden
mij terloops tot een beter begrip van de
Maria-culte: de katholieken schijnen aan
Christus' leering een meer vrouwelykkarakter,
een sterker-vrouwelijke inspiratie toe te ken
nen dan de protestanten, en hierin misschien,
meer dan in de gewone platte uitlegging van
biechtstoel- en priester-in vloed, zal men de
verklaring moeten zoeken van het feit, dat
in katholieke landen de vrouwen over 't alge
meen vromer zijn dan de mannen.
P a r ij s, October 1909. NEALB RAAFF.
Horatins' iflla in Satois",
Namens het Italiaansche ministerie van
onderwijs worden tegenwoordig volgens
aanwyzing van het opg-avingsburean" in de
gemeente Licenza, pogingen aangewend om
de eens door Maecenas aan Horatius ge
schonken villa, waarvan de dichter in zijn
epistels" uitvoeri? gewaagt, op te graven.
Prof. Pasqui, die het werk dirigeert, heeft
met behulp van oude geschriften en op grond
van Horatius' eigen aanwijzingen, de plaats,
waar de villa eens stond, nauwkeurig kunnen
verifieeren. Het landhuis moet zich bevinden
onder den Monte Campanile. Reeds vroeger
vonden de boeren uit den omtrek op deze
plaats overblijfsels van mozaiekvloeren, en,
om deze in den winter tegen den invloed
van wind en weder te beschermen, bedekten
zij ze met tuinaarde. Behalve deze vondsten
leggen nog andere overblijfselen van oude
gebouwen getuigenis af voor het bestaan van
de villa in Saöinis".
N.