Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEKDAMMER
A°. 19091
WEEKBLAD VOOR NEDEBLAM)
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
recLaotL© -van. IMIr. H. "&. L.
uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post / 1.65
Voor Indiëper jaar, bjj vooruitbetaling, mail 10.
Abonderujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . 0.121/»
Zondag 31 ctober.
Advertentiën van l?S regels f 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de fmantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?0.25
. 0.30
.0.40
INHOUD:
VAN V EEREEN VAN NABIJ: Gunstig en
hoopvol, door Toewan. Nederlandache
handelsbelangen. Kroniek. Uit het
Noorden, door Radboud. 'Be katholieken
en het kiesrecht, door PerOgrinnf. FEUIL
LETON : Een impulsief man. Naar het
Engelicb, van St. John Hankin. KUNST EN
LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door
Ant. Averkamp. Marie-Antoinette, gedenk
schriften van haar hofdame, mevr. Campan.
Bewerkt door 8. J. Bouberg Wilgen, beootd.
door J. Tersteeg. Het Pragmatisme, door
prof. G. J. P. J. Bolland. Berichten.
VBOÜWENRUBRIEK: Portret van Annie
Besant. Portret van PazFerrer. Twee
stemmen, door M.C. Huwelyks-aphorismep.
ALLERLEI, door Caprice. DIT DE
NATUUR, door E. Heimans. Cègare
Lombroso, mét portret, door prof. mr. G. A. van
Hamel. Tentoonstelling Sciulier, Palchri,
den Haag, door PJasscbaert. Tentoonstel
ling Miranda, door W. Steenhoff. Charivari.
Prentenveiling b}j R. W. P. de Vries, Sin
gel 246, met afb., doer W. 8. Graphische
? knnet bij de Wed. Dorens op bet Rokin, met
, afb., dt'or W. -Steenhoff. Toonee), door
Frans Mjjnssen. De Bastille, door H.
Portret van Piin? Ito. FINANCIEELE
EN OECONOMI6CHE KRONIEK, door v. d.
M. en v. d. 8. Brieven van Oom Jodocuc,
LVI. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL.
AD VERTE» TIEN.
niiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimifiMHiiiiiiiiiiiiiiiiHMiiimiiiiiiiiiiiiiiMiiiii
Gunstig en hoopvol.
De correspondent van de Nieuwe
Courant te Batavia heeft het noodig
gevonden het Nederlandsche volk telegra
fisch kond te doen dat de heer Liefrinck,
lid van den raad van Nederlandsch-Indië,
die als regeeringscommissaris met een
zending naar Atjeh is belast geweest,
den toestand in dat gewest gunstig" en
hoopvol" acht. Ook de openingsrede heeft
tevredenheid over den gang van zaken
in Atjeh uitgesproken. Alleen reeds om
die reden zou het onmogelijk zijn geweest
dat de heer Liefrinck tot een ander re
sultaat zou zijn gekomen, maar dan ver
valt ook alle reden om een dergelijke
uitspraak zonder vermelding van motieven
over te seinen. Men is den laatsten tijd
toch erg zuinig met het zenden van
telegrafisch nieuws uit de Oost-Indische
koloniën, zoodat het er wel wat van heeft
of er zoo vlak vóór het vertrek van Van
Heutsz stemming' gemaakt moest worden
voor de meening, dat we in Indiëeen
tijd van ongekende rust genieten. In die
lijn kan ook het jongste telegram uit
Indiëvan de Nieuwe Courant geacht
worden zich te bewegen.
Heeft men echter niet bedacht hoe
gek het voor den belangstellende in de
koloniale aangelegenheden moet klinken
nu, in 1909, den toestand in Atjeh door
een regeeringscommiesaris gunstig en
hoopvol" te hooren noemen, terwijl in
1904 de generaal Van Heutsz hier te
lande werd gehuldigd als de pacificator"
van Atjeh...?
Toen was diezelfde generaal Van Heutsz
al zes jaar ten achter met zijn belofte de
pacificatie van Atjeh aan te bieden als
kroningsgeschenk. Never mind, hij werd
hier toch gehuldigd als pacificator. Dat
haast schuldige optimisme kon echter geen
standhouden en toen onder Van Heutsz'
opvolger (ik laat het droeve interregnum
van generaal Van der Wijck uiteraard
buiten rekening) de onvermijdelijke te
genslag kwam, moest die opvolger weg.
Toen was een beproefd krijgsman als ge
neraal Van Daalen plotseling niet meer
op zijn plaats daarginds en hij werd op
gevolgd door overste Swart, die het volle
vertrouwen van den landvoogd bezat.
Zooveel was dat vertrouwen waard, dat
er tóch kort na Swart's optreden een fid
van den raad van Nederlandsch-Indië, op
aandrang uit Nederland, naar Atjeh ge
zonden werd, om zich ter plaatse te over
tuigen, dat we daar nu toch heusch op
den goeden weg zijn. Was de ervaren
kenner van land en volk, die de heer
Liefrinck is, tot het besluit gekomen dat
nu het verzet op Atjeh wel spoedig ge
heel den kop zou zijn ingedrukt, er ware
zeker reden geweest om aan de lijn te
trekken. Nu echter heeft dat bericht er
wel wat van of men het goede
Nederlandsche volk weer eens wil sussen. Zou
men het zich kunnen voorstellen, dat men
nu na 36 jaar van strijd en fouten, nog
tot de conclusie zou kunnen komen, dat
de toestand in Atjeh niet hoopvol was?
Men zou het naïeve telegram van den
Bataviaschen correspondent van de Nieuwe
Courant dan ook glimlachend kunnen voor
bijgaan, als het misschien niet bij som
migen verkeerde verwachtingen opwekte.
Dit te voorkomen is het doel van hetgeen
ik schrijven ga.
Toen de Van Heutsz-vereerders nu al
een tiental jaren geleden het deden voor
komen of we binnen heel korten tijd
Atjeh zouden hebben gepacificeerd, waren
er al dadelijk velen, die met nadruk
onder de aandacht brachten, dat we zeker
volgens het door generaal Van Heutsz
gevolgde stelsel den toestand meester
zouden worden, maar dat daarmede vele
jaren, misschien 25, wellicht een 50 j aar,
gemoeid zouden zijn; dat in die jaren
een strijd a outrance zou moeten worden
gevoerd, die zoowat tot uitmoprding van
alle verzetsmannen moest leiden. Die
profeten, als alle collega's weinig geëerd
in eigen land, vonden geen gehoor. We
zijn een 11 jaar verder en zoo weinig
zijn we gevorderd, dat een speciaal on
derzoek, het tweede in korten tijd, werd
noodig geacht om de openbare meening
gerust te stellen. Die geruststelling meent
nu de meergenoemde correspondent van
de Nieuwe Courant wellicht te kunnen
geven door zijn kort naief telegram. Een
eenvoudig optelsommetje kan ons leeren
welk een offers die gunstige en hoop
volle" toestand in Atjeh nog vordert en
voorloopig nog wel zal blijven vorderen.
Staatjes zijn droge kost, maar toch
spreken zij vaak duidelijker dan woorden.
Ik zal hieronder zoo'n staatje laten volgen
waaruit aan de hand van de in de In
dische bladen gepubliceerde telegrammen
het aantal neergelegde" Atjehers en de
per ongeluk" gedoode vrouwen en kin
deren moet blijken. Het staatje loopt
van het begin van dit jaar tot Augustus j.l.
Data
Telegrammen.
29/12 '08
2/1 '09
6/1 '09
11/1 '09
12/1 '09
19/1 '09
25/1 '09
4/2 '09
1/2 '09
22/2 '09
1/3 '09
11/3 '09
8,3 '09
15/3 '09
16/3 '09
30/3 '09
7/4 '09
13/4 '09
20/4 '09
20/4 '09
21/4 '09
23/4 '09
29/4 '09
6/5 '09
14/5 '09
17/5 '09
11/6 '09
14/6 '09
16,6 '09
2 en 3/6 '09
22/6 '09
25/6 '09
17/6 '09
18/6 '09
1/7 '09
Aan Atjehsche zijde.
Mannen
1 1
'S l
O
1
8
5
7
10
9
ie *y
r14
3
3
5
5
10
13
3 j
1
11
10
5
3*)
5
3*)
12
9
11
1
13
13
1
6
2
5
26/6 '09 36 '?
28/6 'OU 4
3/7 '09 : 3
8/7 '09 1 :
12/7 '09 2 '
13/7 '09 14*)
16/7 '09
4
20/7 '09 5 j
16/7 '09 : 3
27/7 '09 4
30/7 '09 4
28/7 '09 7
9/8 '09 j 6
10,8 '09 ' 2
6,8 '0<J 6
4,8 '09 14
Vrouwen en
Kinderen.
T3
o
0
1
_ .
1
'
2
.
- : ?
- ' 23
- ; 1
_ i
^
a
o
?E
S
1
!
_
_
- 1
_
_ .
2 ;
;
-12
.
'
.
i
i
.
_ '
!
_
_
_ .
_
- ; i
- ? 3
_
;
2 :
zijde.
2
S ~
o
_.
l
l
l
?
.
2
1
?
1
1
1
2
1
1
T3
a
o
fe
C
3
5
2
1
.
1
1
1
2
2
2
1
1
2
2
1
2
2
2
1
10
1
3
4
1
2
1
2
1
4
14
2
1
S
12
2
2
2
2
10
1
2
S
3
2
Totaal . . |345 2 | 35 , 3 j 13 |129
De verliescijfers aan Atjehsche zijde zijn niet vol
komen nauwkeurig, doch eerder te laag dan te hoog.
*) Minstens.
Men ziet dat zoowel aan onze zijde
als aan 's vijands kant zware verliezen
geleden zijn en dat zelfs de verhouding
van 's vijands verliezen tot de onze (l : 3)
getuigt van een vermetel en succesvol
optreden van den Atjeher.
Om nu op het telegram, dat de aan
leiding tot dit schrijven vormde, terug
te komen, meen ik het Nedeflandsche
volk te moeten waarschuwen daaruit niet
anders te lezen, dan dat de toestand in
Atjeh gunstig is, omdat wjj er nog steeds
in geslaagd zijn, meester van het terrein
te blijven en wij zachtjesaan vooruitgaan.
Hoopvol mag, als men wil, die toestand
genoemd worden, omdat niet steeds voor
een neergelegde" verzetsman dadelijk
een ander invalt, zoodat de gelederen
van de verzetspartij door kogels en
klewanghouwen aardig beginnen te
dunnen. Er kan dus,hoop gekoesterd
worden, dat eens de strijd op Sumatra's
Noordpunt zal ophouden bij gebrek aan
strijders aan Atjehsche au de. Echter leze
men niet uit dat telegram, dat een reactie
uitgesloten is; wie weet hoe spoedig wij
weer voor een oplevend verzet gesteld
worden, noch dat we binnen korten tijd
Atjeh in waarheid ons zullen mogen
noemen. Ik lees uit dat bericht alleen,
dat de heer Liefrinck tot de overtuiging
is gekomen, dat wij, zoo doorgaand*,
eens den toestand daar geheel meester
worden. Echter vergete men hierbij niet,
dat juist in den laatsten tijd uit Atjeh
overwaaiende berichten van een minder
optimistische stemming^bltjk geven. Er
wordt daar weer met geld gewerkt om
rust te koopen. Tijdelijk heeft dit succes,
maar de terugslag zal dan niet uitblijven,
daar de Atjeher dit bèachouwt als een
bewijs van onze zwakte. Was de heer
Van Heutsz niet van meening, dat wij
op de geldkist van den Atjeher moeten
zitten, niet do Atjeher op onze geldkist P
Heeft de correspondent van de Nieuwe
Courant wellicht ook van die berichten
gehoord en moet nu het hier bedoelde
telegram dienen om de goegemeente ge
rust te stellen?
TOEWAN.
Nederlandsche handelsbelangen.
Het heet, dat wij een voortvarenden
minister van Buitenlandschi Zaken
hebben. De heer de Marees van
Swinderen heeft dien naam in verband met
zijn gesta et acta van diplomatieken aard.
Van zijn voortvarendheid op handels
gebied hebben wij echter nog weinig
vernomen, en toch is dat een veld,
waarop een minister, die een man is van
aanpakken, zeer veel arbeid kon vinden
en dankbaren arbeid. Waarom begint de
heer Van Swinderen niet met de
reorganisatie van onzen consulairen dienst?
Wij lazen in een feuilleton van de
Telegraaf de volgende ontboezeming van
den heer Henri Borel, die te Hongkong
gearriveerd, het' groóte
verkeerscentrum, en tot den consul zich wen
dend, als consul vindt den uit
deVenezuela-geschiedenis bekenden heer de Reus.
Ons cocsultaat staat in een on
aanzienlijke buurt verscholen, wat
wel jammer is voor ons aanzien
tegenover den Chinees, en onze consul
wat hem persoonlijk, plotseling
van Venezuela hier overgeplaatst,
alles behalve is kwalijk te nemen
spreekt gén Chineesch en gén
Maleisch.
Ik heb 't reeds vroeger in dit blad
geschreven: het is urgent en absoluut
dringend noodig, vooral nu in deze
moeilijke phase der Chineesche
kwestie, dat wij in Hongkong en
Shanghai consuls hebben, die Chi
neesch lezen en spreken, zooals
andere naties dat hebben. De con
suls van Engeland en Duitschland
b.v. worden naar China niet uit
andere landen zóó maar overgeplaatst,
maar speciaal voor den Chineeschen
dienst opgeleid, eerst als cadet"
later als secretaris-tolk, eindelijk als
vice-consul en consul. China is een
geheel apart land, de Chineezen zijn
een geheel apart volk, en een consul
in China staat voor geheel andere,
absoluut aparte toestanden van land
en volk dan in nig ander deel
van de wereld. Voor de belangen
van onzen handel in China die
vél grooter kon zijn dan nu n
voor de oplossing der Chineeache
kwestie, on voor de belangen der
ChineeÊche koelies en van naar
China tijdelijk repatrieerende Chi
neesche onderdanen van ons gouver
nement in Ned.-Indië, is een Chi
neesch lezende en sprekende consul
in Hongkong een absoluut ver
eis c h t e. Doch (nu de
secretaristolk Van Duisberg, van 't consultaat
te Shanghai, den dienst heeft ver
laten), niet alleen in Hongkong niet,
maar in geheel China is geen enkele
Hollandsche consulaire ambtenaar,
die de Chineesche taal kent.
Er is, maar dit is de
secretarisgezandschapsraad bij onze legatie te
Peking, en dus niet in den consu
lairen dienst, slechts n Hollandsch
officieel perspon op 't oogenblik in
China, die Ghineesch leest en spreekt,
en ik ben doch slechts tijdelijk
hier nu de tweede. Maar ter zake.
Er is over dit chapiter al zóó veel
en zóó dikwijls geschreven, en nog,
ondanks de urgentie der tijden, is
alles bij 't oude gebleven...."
Laat er dikwijls over geschreven zijn,
de heer Borel heeft gelijk met er weer
eems over te schrijven. Wij moeten pp
deze qnaestie blgven hameren, gestadig,
totdat het op de bureaux in den Haag
en in de hoofden der Nederlandsche
diplomaten duidelijk wordt, hoeveel
directte-doen hoogst nuttig werk reeds lang
op hen wacht.
Zouden wij Duitschland da&rin niet
eens volgen ?
KRONIEK.
NON-INTERVENTIE.
De Parij sche correspondent van de Tele
graaf, sprekend over de verwerping, door
den Parijschen Gemeenteraad, van het voor
stel tot huldiging van Ferrer's nagedach
tenis, wijst als drijfkracht hiertoe aan: de
Fransche regeeriug.
Hij gaat dan verder:
"Wie Frankrijk een verwijt zou -wil
len maken van deze zeer-weinig-idea
listische politiek, die zie naar EB geland,
waar, sedert enkele maanden sedert
de entente met Petersburg geen
woord van protest meer wordt gehoord
tegen de -russian atrocities". Naar Italië,
waar, zes maanden geleden, de tsaar
den voet niet durfde zetten, en waar
nu de unanimiteit van pers en volk,
socialisten incluis, in het bezoek van
Nicolaas II, een grootsche gebeurtenis
ziet. De haat tegen het oneindig minder
dan Rusland barbaarsere Oostenrijk,....
Trente, Triest.... Albanië.... dott inden
sinisteren hanger een vrierd en aan
staanden bondgenoot zien.
En alp, morgen, manu militari, een
eind gemaakt wordt aan wat er nog
overbleef van Finland's zelf-regeering
de troepen staan al klaar voor die
operatie dan protesteert noch Enge
land, noch Frankrijk, noch Italië. Maar
Oostenrijk, dat Bosnië-Herzegowina
Moerde en Duitschland dat dien
Gaunerstreich mogelijk maakte zul
len dit vernietigen van een volksbe
staan" ontzettend gemeen vinden. So
'ne NiedertrachtigkeitU Unerhört
En ook Nederland zal dien moord
op een vrij volk", in verontwaardigde
termen afkeuren. Ja, Nederland ook..."
Dat hebben we inderdaad pas weer ge
zien I Nederland, dat, niet meedoende aan
de wereldpolitiek, onafhankelijker staat dan
andere naties; dat, tradities hebbend van
Vrijheid", voor de beau geste van het
protest als 't ware was aangewezen, heeft
even weinig meegedaan, of de zwaarste
verantwoordelijkheid het arme land drukte.
De Liberalen garen uit verantwoorde
lijkheidsgevoel hun vrijzinnigheid prijs, en
de Antirevolutionairen uit pure internatio
nale beleefdheid hun grooten voorganger
Groen van Prinsterer. De heer Troelstra
heeft Groen op de meeting in 't Concert
gebouw geciteerd. Dat citaat is weinig
vermeld in de verslagen. Naar aanleiding
van de kerkering van eenige protestante
bijbelverspreiders in hetzelfde Spanje zeide
Groen,de geestelijke vader der anti-revolutio
naire partij, dat het recht van propaganda
voor een overtuiging geen zaak was van
binnenlandsch belang, maar dat zij heel de
menschheid aanging, en dat men de ver
ontwaardiging over een wanbedrijf niet
mocht smoren".
Zeer juist. Schending van door de
menschheid verworven rechten is geen
zaak meer van louter binnenlandsch"belang.
Wij zijn benieuwd de antirevolutionaire
pers over Groen... en Borgesius te hooren.
AUTODAFÉ'S.
In het dagblad De Tijd, waarvan de
redactie in opgewonden staat schijnt geraakt
sedert voor de tweede maal bij haar eenige
ruiten werden ingeworpen, kon men het
volgende gedeeltelijk boosaardige proza
lezen:
Van welk gehalte de Ferrer-herrie
nog altijd blijft, kan men opmaken uit
het volgendje bericht uit het Han
delsblad" :
Een sigarenwinkelier op den Over
toom had voor een zijner ramen de prent
van De Amsterdammer" en voor het
andere de prent van het Zondagsblad
van De Tijd", beide betrekking heb
bende op de zaak-Ferrer, opgehangen.
Een voorbijganger k wam Zaterdagavond
den winkel binnen en ried den winke
lier aan, de prent van De Tijd" weg
te nemen, daar anders zijn ruiten het
zouden moeten ontgelden! De winkelier
volgde den wenk pp en haalde de prent
binnen. En, wellicht de mogelijkheid
voorziende, dat een tweede voorbij
ganger nu ook de verwijdering van de
prent van De Groene" zou eisenen,
verwijderde onze winkelier ook deze
van zijn winkelraam."
Nu is het opmerkelijk, dat op de plaat
van DéGroene" koning Alpbonso was
voorgesteld staande op een balcon en
een voorbijtrekkende straatmanifestatie
met angst beschouwend, waarbij koning
Philips II hem toevoegt: Had het dan
ook niet in stilte gedaan! ik maakte
groóte feesten van mijn autodafé's"
Tegenover deze leugenachtige voor
stelling stond de prent van De Tijden
dat deze met steenworpen en gebroken
ruiten werd bedreigd, is een niet geringe
eer. Mooi ook, dat ze met haar verdwij
nen ook meteen de leugen deed weg
nemen.
Leugen. Leugenachtig. Leugenachtigheid.
Ik lieg. Güliegt. Hij liegt. Wjj liegen.
Mijnheer, u liegt. Jonge juffrouw, u hebt
gelogen. Neen mevrouw, ik lieg toevallig
niet. Liegde u niet, mijnheer ? Neen, geachte
douairière, ik heb niet gelogen.
Dat schijnt de conversatie-toon van De
Tijd.
Wij hebben er niets tegen. Alleen zouden
wij weegenen dan in haar conversatie niet
te worden gemengd. Want eerlijk gezegd,
en nu gaarne aangenomen, dat een
redactie zenuwachtig wordt als ze, by in
gegooide ruiten gezeten, te lezen krijgt
over .dreigementen van ingooien van weer
andere ruiten, vinden wij het toch wel een
beetje mal, dezs dooreenhaspeling van
hare boosheid tegen onze plaat en hare
boosheid tegen de ruiten-vandalen. Maar
vooral mal (en ongeveer even onbeschaafd
als dreigen met steenen-gooien) het zonder
meer voor leugenachtig" schelden.
Dit woord bevat de twee elementen: on
waarheid en bewuste verkondiging ervan.
Het zou De Tijd aardig staan, als zübewees,
dat onze voorstelling een onware was, en
minstens... aannemelijk maakie, dat wij,
desbewiist, haar toch maar voor waar hebben
uitgegeven.
Uit het Noorden.
IL
Omstreeks 1880 kwam Domela
Nieuwenhuis voor 't eerst in Friesland als propa
gandist voor 't socialisme. Een zijner eerste
redevoeringen, voor dat doel in deze pro
vincie gehouden, zoo niet de eerste, was
getiteld: De omgekeerde wereld en hoe
daaruit te geraken".
Onder meer werd in deze rede de Kerk
in het algemeen aan een hevige kritiek
blootgesteld. Zij die rede had niet
alleen een socialistische, maar ook een beslist
anti-godsdienstige strekking. De toeloop
naar zijne spreekbeurten was een belang
rijke, en, hoewel niet dadelijk vele socia
listische vereenigingen verrezen, toch viel
reeds spoedig op Ie merken, dat onder de
Friesche arbeiders het Evangelie der on
tevredenheid" een gunstig onthaal vond.
Of dit al of niet van invloed is geweest
op de houding der moderne predikanten
van die dagen en van de meergegoede
vrijzinnigen, kan ik natuurlijk niet uitma
ken, maar merkwaardig valt in allen gevalle
de eerste propaganda voor en de vor
deringen van het socialisme samen met
den langzamen terugtocht van notabele
ongeloovigen" naar de Kerk en met het
minder actief optreden voor de moderne
beginselen door die predikanten.
Wel deden dezen, voor zoover mij bekeid
zonder uitzondering, zich kennen als vijan
den van het socialisme; in den beginne
debatteerde een enkele met D. N. en andere
socialistische woordvoerders, maar al spoe
dig zag men slechts uiterst zelden een hun
ner op de openbare, vergaderingen der socia
listen verschijnen en dan nog zond er debat
te voeren. Kwamen ze echter bij hun huis
bezoek" in aanraking met socialistische ar
beiders, dan trachtten ze dezen op andere
paden te leiden, door het socialisme als een
zeer verderfelijk stelsel voor te stellen. Dit
lukte echter in den regel niet. integendeel
kreeg menig predikant bij zulke bezoeken
den wind van voren, met dit gevolg dat dïe
bezoeken steeds zeldzamer werden en ten
slotte de dominé's al hunnen invloed op
deze arbeiders verloren.
De vijandige houding, door de geestelij
ken van alle kerkgenootschappen en rich
tingen tegenover het socialisme
aangenoven, deed de socialitische propagandisten
met des te meer vuur tegen de Kerk los
trekken, zoodat eindelijk zoo goed als elk
socialist tevens hevig anti-gadsdienstig was.
Dit heeft geduurd tot enkele jaren geleden,
toen door het optreden van de z.g. rr oda"
dominé's" Hierin eenige verandering is ge
komen. Deze dominé's waren echter ik
spreek hier van de eersten, die we als zoo
danig leerden kennen oorspronkelijk nog
geen socialisten, althans ze traden niet
dadelijk als zoodanig op en ik geloof dat
dit zich op den achtergrond houden niet
voortkwam uit vrees of berekening, maar
het natuurlijk gevolg was van het feit dat
de jeugdige dominees, pas van de studie
gekomen, eerst zichzelf in het maatschap
pelijk leven moesten inleven, vóór ze beslist
stelling konden en wilden nemen. Wel
traden ze dadelijk met kracht voor zaken
van algemeen maatschappelijk nut op, b.v.
voor de geheel-onthoudicg, en dat reeds
was toen in de predikanten wereld zeldzaam
genoeg om hun reeds den naam van socia
listische dominé's te bezorgen, nog vóór ze
dien inderdaad verdienden.
Gevpelsmenschen waren ze zonder uit
zondering; met groóte liefde voor hunne
medemenschen waren ze vervuld. En toen
ze bij hun trouw huisbezoek herhaaldelijk
stuitten op ellende en armoede, op
verdierlijking en verwaarlooziog, toen stelden ze
zich niet tevreden met te trachten hier en
daar den nood iets te lenigen, hetzij alleen,