De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 5 december pagina 7

5 december 1909 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1694 DE AMSTERDAMMER \YEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De stof Y«apard, de yele en lange lijsten gemaakt, zijn zij, ie nu veren! blij moedig, eensgezind en met liefde aan het werk gegaan en hebben ah onder «n zinspreuk: Door ijver in Liefde Bloeyende" een werk het aanzijn geyen, flat zij noemen: De nationale »nst-gallery|en het Koninklijk Museum." De firma Frederik Muller & Co. heeft yoor eeükoninklijke uitgave gezorgd. Het lijvige werk is op oud-Hollandsoh papier gedrukt en van vele belangrijke af beeldingen voorzien. Op het vlak van den ui-blauwen omslag is door de binderij van Mensing de titel in witte letters geslagen. Het geheel ziet er klassiek uit. Da schrijvers E. W. Moes en Eduard Tftn Biema hebben een tijdroovend werk Tisrricht en er mede aangevuld wat aan démeestd catalogi van kunstverzamelin gen ontbreekt, nf. een uitvoerig verhaal van haar ontstaan. Zij hebben in dit werk alle bouwstoffen bijeengebracht voor do geschiedenis van den oorsprong van ots Rijksmuseum. Niet het minst be langrijk «ijn de lijsten der schilderijen met opgave van waar, waar thans en de wisselende prijzen. Daar een voornaam bestanddeel van de kern van het Rijks museum gevormd wordt uit de kunst schatten, die de Oranjes van oudsher in hunne kasteelen en paleizen bijeenge bracht hadden, vormde een onderzoek in het Huisarchief van H.M. de Koningin een belangrijk onderdeel van die onder zoekingen. De hoeren E. "W". Moes en Eduard van Biema hebben door dit hun werk een einde gemaakt aan het dwaalbegrip dat de voormannen van het Bataafsch gemeenebest weinig voor de belangen der kunst gevoelden, Zij hebben goed doen uitkomen, dat de grondslag voor de stichting van het Rijks-Museum te Amsterdam plaats vond in de moeilyke dagen, dat Neerland's zelfstandigheid als staat nog slechts in schijn bestond. Hun werk zal blijken onmisbaar te zijn voor ieder die aan kunst, vooral aan kunstgeschiedenis doet, want de schrij vers leiden ons tot aan de bron. Hun werk bestudeerende, komt een gevoel van eer bied over ons voor den arbeid, door beiden verricht. Zelfs het uitteraard meest dorre en drooge gedeelte van hun werk, zijnde délijsten en de bijlagen, worden aan trekkelijk om het belangwekkende, dat zij bevatten. Een enkele maal zou men nog wel een vraag willen doen. In de bijlage wordt het ietwat romantische verhaal van het bewaren van Rembrandt's .Nachtwacht" of De beroemde Nagt Patroelje" zooals Cornelis Sebille Roos die noemde voor de hebzucht van Napoleon, naar de legenden verwezen. Er is aan dit verhaal, voortlevende in de familie Roos Dr. P. P. van Hamel Roos te Amsterdam heeft het portret van zijn doorluchtigen voorvader in be zit te veel eigenaardigs en te positiefs, om er zich met een uitspraak af te maken. Dit is slechts een opmerking voor een boek, dat belangwekkend is niet -alleen voor de geschiedenis der kunst, maar ook voor die van ons land en die der beschaving. Een merkwaardig boek! J. H. KONING. Tooieel. De Boervanden M o gen h o f", (Nederlandsche Tooneelvereeniging.) Wij herinneren ons, wat het tooneelwerk van Clara Viebig betreft, haar cyclus De strijd om den man", vier stokjes waarvan de Nederl. Tooneelvereeniging er drie heeft opgevoerd. Van het, op een en denzelfden avond, vertoonde drietal, was het derde, Naaisters-atelier", beslist het beste. WÜvon den het zelfs, in zijn soort: zin- vol realisme, een voortreflgk stukje. Van het isuivere, rake, direct-karakteriseerende of typeerende, dat Naaisters atelier" eigen is, vindt men veel terug in het eerste bedrijf van De boer van den Mosenhof'. fETLNSCHAPPEliJKE VARIA Water op Mars? Langzamerhand kruipen wij nader tot de waarheid betreffende Mars, en des te meer er ontdekt wordt, des te meer ook zal Mars zyn bevoorrechte positie in de gunsten van het publiek moeten verliezen. Wat er zichtbaar is, is belangrijk genoeg, maar niet voldoende om de goedkoope belangstelling in Marsbewoners en irrigatie-systemen op Mars levendig te houden. lu dezen herfst zyn reeds enkele zser be langrijke waarnemingen gedaan, die van groot belang zyn voor onze opvattingen over deze naburige zusterplaneet. De eerste waarnemingen, die ik bedoel zyn van zeer jongen datum; in het Bulletin der Fransche Astronomische Ver. worden eenige teekeningen van Mars besproken, die door Antoniadi gemaakt zyn met behulp van den erooten kijker op de sterrewacht te Meudon. Deze kijker, die een leng-midiellyn heeft van 83 cM., werd gebruikt met vergrootingen van plm. 300?800 maal; een der gemaakte teekeningen is by dit artikel gereproduceerd. Afgezien vaa allerlei andere feiten, die Anto niadi waarnam, is ean der belangrijkste feiten dit: de kanalen die tot nu toe als rechte of licht gebogen lijnen de Mars oppervlakte bedekten met een netwerk, Dit eerste bedrijf is een goede exposee, die onze belangstelling wekt voor hetgeen komen gaat. De hoofdpersoon aan wien het stuk zijn naam ontleent o. a., wordt van ver schillende kanten helder belicht, zonder dat hetgeen hu zelf zegt en de overigen zeggen om hem ts karakteriseeren, anders aandoet dan: als de natuurlijke en waarschijnlijke uiting van den persoon die aan het woord is, gegevens diens persoonlijkheid en het aanwezige oogenblik. Wat tevens inhoudt, dat er in dit bedrijf niet wordt geredeneerd". Geredeneerd in dien ongunstigen zin, dat het ver-beelden van een rol er door belemmerd wordt. (Zóó zal ook mevr. Ternooy Apèl het bedoeld hebben; in haar artikel over mevr. Viebig, van verleden week). Ja, wy verwachten wel iets van de vol gende bedrij76n DÜnet lezen van dit eerste. Zoo stellen wij ons voor, dat het tegenover elkaar stellen der figuren Landecheid (de boer van den Mosenhof) en Jacob Trittscheid (een andere Hof'-bezitter en Landscheids innerlyse tegenstelling), tot iets belangwekkends zal leiden- Doch van het oogenblik af, dat Landscheid in opdracht van de schrijfster, zyn vroeger liefje, Snze Endenich, achter zijn rug verbergt en vrouw Landscheid het meisje dan ook niet ziet, gaan wij met de schrijfster tel kens vreemde paden op. Wy krijgen dan een mengsel van realisme en theatrale romantiek, dat zwaar is en troebel. En dat na Hauptmann's Voerman Hendschel" en Rosa Berndt" geenszins in eene gevoelde behoefte voor-ziet; terwijl het minder beteekent dan de genoemde werken. Een mengsel, waarin wij ook hier en daar ? o g, niet geheel voldragen, ideeën meenen aan te treffen; als dit: de man behoort mér aan de vrouw by wie hij een kind heeft, dan aan y'ne wettige vrouw, indien de echt kinder loos bleef. Wy schreven hierboven, dat het lezen van het eerste bedrijf verwachtingen opwekt. De opvoering toch deed dit bedrijf niet geheel tot zijn recht komen. Zoo leken ons de vier boeren die naast of tegenover Landscheid in het bedrijf optreden, scherper door de schrijfster dan door de vertolkers getypeerd, en de deerntjes met wie Land scheid stoeit, in de opvoering eerder stadejnffertjes dan boerinnetjes te wezen. Te wyl de Landscheid (van den heer Louis de Vries) ?niet, en dat is ons grootste bezwaar, tot de duidelijke en levende figuur w rd opgetrokken, welke de lezing doet zien. Voor het verdere gedeelte der opvoering, na het eerste bedrijf, zou de schrijfster allicht erkentelijk zijn ge weest. Eene enkele opmerking evenwel: het luide en het intensieve behooren niet met elkaar te worden verward. Welke op merking echter niet geldt voor mevr. van der Horst-van der Lagt Melaert (SuzeEnde nich). Oe Suze Endenich hebben wij bizonder gewaardeerd in II, Ie tafereel, om de kunst waarmede de rol daar, in de zeer gevaar1 ij k e tooneelen, werd gespeeld. FBANS MIJNSSBN. Th, yan Rijsseltt, Rotterd KnnstMog. in. De, portretten en de teekeningen. Het naakt kan geschilderd worden om de schoonestof; om de schaduwen die rond de zwellingen leven; om de arabesken die de contouren zijn. Het naakt kan eerder beschouwd worden dan het gezicht om den paarlmoereren schijn die het*licht er aan geeft, of enkel om het zwie rige van den omtrek die in zachtglooiende lijnen of vol strakker statigheid zich uit. Het gezicht is altijd als het meeste te beschouwen. Wanneer een schilder van het gezicht slechts de uiterlijkheid geeft, schiet bij tastbaarder te kort dan waaneer hij dit van het overige lichaam slechts laat zien. Want het gezicht is het geteekende door het leven bovenal. Het gezicht ts wat de geest omvlaagt, doorspeelt, verfijnt, Het gezicht is vol ander vleesch dan wat niet het gezicht is. Het is zoetjes of wreed gezoden door den hartstocht, door het geluk. De handen zijn zeker een deel van het lichaam dat door het vak of door de bezigheden een eigen iets heeft, maar toch is de brauw of het donkere oog, de bits verbeten mond of de gulle open mond, de diep ge plooide kaak of het luister-zieke oor, toch zijn deze alle (omringd door den golvenden gang der haren, of door het vliesachtig, neergelegde, haast aangetrokken, haar) gees telijker, meer vergeestelijkt dan de handen. En ge zult in het kunstwerk den eeuwigen geest toch vinden? En ge zult in het voor naamste kunstwerk, het portret, toch den meest beteekenisvollen stand vinden van dien geest, van den afgebeelden mensch ? Ge zult immers daarin boven de studie van lederen iiimlliiiiimimiiiilHimimmMiniiiHiHmmiiiiiiiiiiiMiiiiii IIHI blijken geen onafgebroken rechte lijnen te zijn maar vallen uiteen in serie's don kere vlekken, die men mee ren zou kunnen noemen, wanneer men aanneemt, dat water aanwezig is. Deze vlekken liggen volstrekt niet in een zuivere rechte lijn achter elkaar, maar worden door den waarnemer ge woonlijk onwillekeurig tot rechte ly'nen gecjm bineer l Andere kanalen weer ziet Antoniadi als vage vormlooze streepen; weer ande re ly'ken op korte donkere lijntjes, gegolfd of gebogen. Met deze waarnemingen, wanneer zy door andere waarnemers bevestigd wor den, vervalt het geloof aan het uitgestrekte netwerk van reuzenkanalen, duizen den kilometers lang, tien tallen kilometers br-ed op zyn allerminst. Dit kanalensysteem deed Lowell aan nemen dat er werkelijk licht vlaag, het zoeken stellen naar dien lichtvlaag die het type van den afgebeelde in het luisterrijkst zal vertponen? ge zult wanneer ge een portret schildert, niet nieuwsgierig zyn naar het lichtspel maar naar den mensch, en alleen om dien mensch het lichtspel zoeken! Ee zyn natuurlijk in den laatsten tijd in Holland, en in Frankrijk, te veel afbeel dingen gegeven die het eerst den licht vlaag zochten, en ten tweede den mensch. Het werk is, op toevalligs na, daarmee veroordeeld. Het werk dat den licht vlaag zoekt, geeft weer met een schok, on:niddelijk na het waarnemen. Vandaar de overvloedigheid van het werk, van het aantal werken dikwijls, maar tevens vandaar dikwijls de armoede aan inhoud, aan plastisch geworden geest, vandaar dikwijls de weinige statieusheid. Ik herhaal dat die weinige statieusheid niet voortkomt uit blyder gelukkiger gamma's die deze uiting gebruikt, maar uit gemis aan overleg. Ik zelf zag gaarne en gaarne het helder Portret naast het Zarare portret, het gelukkige naast hè', praal rijke. Het portret van van Bysselberghe is in het algemeen ook een dat zich meer op het lichtspel toe-lei dan op het geestvolle. Ge deeltelijk is die fout op deze tentoonstelling verminderd doordat hy hier portretten laat zien van menseden die hij door langen om gang zeer goed kende: zooals zyn vrouw, zy'n dochtertje, en Emile Verhaeren. Er zijn hier twee pornetten van den dichter, beide uit 1907. Het geteekende dunkt mij meer geest te bezitten dan het geschil derde. Er is meer Verhaeren in de teekening dan in zoogenaamd meer bestudeerde. Deze Verhaeren is geschilderd op meer verzorgde wijze, maar het is eigenaardig hoe weinig licht zoo'n anders geschilderd werk, zelfs van van Bgsselberghe, bezit. Van zelve heeit zoo'n schilderij riet de schoone gaafheid die een huid natuurlijker wijze weergeeft, maar het bezit niet de bekoring van het licht die ander niet om het licht? geschilderde werk bezit. Het doet eer ontran^parant aan. (Er is nog ie's op deze tentoonstelling op te merken. Esn kleine danne lijst om het schildery maakt reeds evenwicht met het geheele doek. Zou dit eenvoudig weg bewijzen hoe weinig lichtdracht, lichtkracht, pointillés bezitten). De overige portretten zijn die van een dame op een sofa, met een witten hond ; van voorstelling en behandeling een echt franse h schilderij, met allerlei knaps en dat toch als geheel niet fijn aandoet; die van zyn vrouw en die van zyn dochtertje. Het meest gloedvo de en een der beste werken van de tentoonstelling is zijn vrouw (uit 1906) by avond. Te prijzen zijn om een aangename kleur en een natuurlijkheid de twee van zyn dochter: De teekenaar in van Rijsselbergh'. Erbevinden zich op deze tentoonstelling een 10-tal teeke ningen. Ik herinner me van een andere in het verkeerd beheerde Arts and Craftn" een grooter aantal. Uit al deze blijkt dat het teekenwerk een neiging heeft naar een groote eenvoudige lijn en dat wat ik aan klassieks" vond in dezen modernen schilder hier in het overvloedigst gevonden wordt. De oude teekening (uit 1895) lijkt meer naar het licht toegezien dan de in contouren ge geven naakten, die ook van een beeldhouwer konden zyn. Dat ze op beeldhou wersaard wat duiden, is niet in tegenspraak met het hier te zien gegeven schildeïwer>. Door de techniek heen toch die naar het licht leidt, voelt ge (een voorleal boven andere schilders van eenzelfde soort, die zucht naar plasticiteit en deze zucht maakt het werk hechter. Van de teekeningen hier wiide ik vermelden de portret-studie, naar de dochter en de vrouw van den schilder, den Verhaeren, de gedecol leteerde, dame, aile uit 1907. Dit zyn my'ne meeningen Ze staan onmid dellijk in verband met wat ik in schilderwerk eisch, wat mij tot een criterium geworden is. Deze tentoonstellingen lykt my een te zijn waarvan een meening kan uitgaac, die nooit tot schae is voor de Hollandsche kunst. Het werk door van Bijsselberghe bevat een uiting van het leven, zoo niet van de schoonheid dikwijls Het bewijst het voor en tegen van een techniek. Het bewijst hoe noodig altijd de vormkennis is. Deze tentoonstelling lykt me, om hiermee te eindigen, een waarmee de Kunstkring in EoUerdam den goeden weg dien hy ging, weer vond. My dunkt dat na deze nog vele andere tentoonstellingen van belang te houden zijn : repraesenteerende van Ensor tot vermeerdering van onze kennis, van de teedere Vuillard en Bonnard; van de Hollanders eens een volledige van Voerman etc. PLASSCFTABRT. intelligente wezens op Mars MARS 6 Qctober 1909, waargenomen door Antoniadi te Meudon. moeten zyn, die hun woes- B;jna aile détails waren voortdurend zichtbaar. Da kanalen" tynachtige planeet bewoon- bestaan dikwijls ut een serie zwarte vlekken i. p. v. de vroeger baar maakten door irrigatie met pool water. Maar terecht wees Wallace er reeds op dat een dergelijke methode van water verspreiding verre van zuinig was, daar bij de groote droogte der streken en de lage atmospherische druk op Mars, het verlies door verdamping enorm zou zijn ; intelligente wezens, zouden volgens Wallace, allicht een gesloten buizenstelsel hebben aangelegd. beschreven rechte lijnen. Nu door de waarnemingen van Antoniadi de toestand op Mirs wat aardscher vormen schynt te vertoonen, dnet zich de vraag voor die reeds eerder gesteld is : zijn al de donkere vlekken werkelijk zeeën en meeren? of ont breekt soms water op Mars? Dit heefc men op de volgende manier probe.-ren op te lossen. Coofc's Wijpg ran de Honnt Mc Kinley, Een onaangenaam geval voor dr. Frederick Cook. Midden in de diskussie over de vraag, of hij de Noordpool bereikt heeft, komen op nieuw twijfelingen op, of hy niet al vroeger de wereld heeft bedrogen: of zijn bestij «ing van de Mount Mc Kinley, de hoogste berg van Alaska, en van geheel Noord-Amerika, wel inderdaad volbracht is. Opnieuw; want ook al kort na zijn terugkeer is twijfel uit gesproken. Maar nu staat de zaak erger; nu heefc de man, die hem tot de top heette te hebben vergezeld, Edward Barrille. verklaard dat Cook het laatste deel van zijn reisver haal, waarin de derde, en eindelijk geslaagde, poging tot bestijging verteld wordt, heeft ver valst en verzonnen. Dit alles bij notariële akte, en, volgens het laatste krantenbericht, ook in contradictoir debat, van aangezicht tot aan gezicht tegenover Cook zelf, die daartoe naar Tacoma aan de Puget Sound in Washington gereisd was. Cook, zoo heet het, hield in die bijeenkomst vol, de top te hebben bereikt, maar werd tegengesproken door de gidsen" Barrille en Printz. Hierbij moet worden opgemerkt, dat de laatstgenoemde, althans indien Cook's reis verhaal niet geheel uit leugens bestaat, niet bij de bestijging tegenwoordig was. Hij behoorde wel tot Cook's gezelschap, maar dit had zich gesplitst vóór de laatste tocht werd ondernomen en Printz was met een ander, Miller, naar een meer dan 100 KM. verwij derd dal gegaan om de wild voorraad te ver groten. Bovendien is de betiteling gidsen" misplaatst; Barrille en Printz worden in het boek van Cook ergens de pakkers" ge noemd. Professional gidsen waren ze stellig niet en van lokale gidsen kan moei lik ge sproken worden bij een nog nooit tejvoren beproefde bergbeklimming. Cook versus Barrille dus. En zeker is terecht opgemerkt dat de betrouwbaarheid van de laatste niet wint door zijn eigen verklaring: dat hjj zich door Cook heeft laten betalen om bij de vervalsing van het dagboek te helpen en daarover te zwijgen; en dat hij nog langer zon gezwegen hebben, als Cook hen ten volle betaald had... Waartegenover staat: dat deze man, als hu wél met Cook op de top is geweest, juist nu, in deze voor Cook zo zware dagen, zou gaan verklaren er niet geweest te zijn, en dit terwijl hy in Cook's reisverhaal hartelik om zij n moed, beleid en trouw is geprezen dat zou wel een bijna ondenkbare laaghartig heid wezen... In deze omstandigheden dient de interne kritiek aan 't woord te komen en zet men zich met gescherpte belangstelling aan de herleiing van het boek, welks titel het thans wel de moeite waard is, voluit te vermelden: To the Top of the Continent. Discoveiy, Exploration and Adventure in sub-arctic Alaska. The First Ascent of Mt. Mc Kinley, 1903?1906. By FKEDEEICK A. COOK, M. D.; Author of Through the First Antarctic Night." Che valier of the order of Leopold I. Member of the American, Natio nal, Philadelptiia and Belgian Geographical Societies, President of the Explorers Club. Illustrated from photographs bij the author, a frontispice in color, drawings ani maps. London, Hodder and Stoughton, 1908 (XXI + 32 L bh). Een fraai gedrukt boek, op mooi papier, met uitnemende toto's en slechte kaarten, als bij vele Engelse reisverhalen nog gebrnikelik; lang niet meer bij alle, gelukkig. Het boek is opgedragen: to the little party at home who patiently awaited our return". Men let thans met dubbele belangstelling op zulke kleine trekjes. Zoo ook waar de schrijver aan het slot van zijn goed geschreven inleiding goed geschreven is het geheele boek: alleen het elot is wat erg retories zyn helpera dank zegt: In de reeks van tegenslagen en successen, die onze verovering kenmerkten, werd ik nobel ondersteund door twee loyale gezelschappen van bek wa tne mede werkers. Geen grote exploratie-arbeid kan slagen zonder dat een sterke band van hulp vaardigheid de leider en de groep der wer kers aaneenbindt. De onzelfzuchtige energie, door ieder lid van mijn reisgezelschappen ontwikkeld, is hoog te prijzen. Wij hadden onze kleine gesch Hen, maar in hoofdzaak st md de belangstelling in bet welslagen van elke expeditie altijd voorop. Aan deze man nen en een aantal warme vrienden" (warm friends), die tehuis de onderneming hebben bijgestaan, is grote lof verschuldigd." Bij al deze hartelijkheid is het wat vreemd, dat de leider het niet de moeite waard heeft geacht, iets meer van zijn medewerkers te vertellen dan hun naam alleen: van geen enkele vindt m n een flink portret (wel van Cook zelf); van sommige zelfs niet de kleinste afbeelding. Wanneer men het licht dat een gloeiende vaste stof uitzendt door een glasprisma laat gaan, wordt het licht gebroken tot een spectrum dat nergens onderbroken is. Gloei ende gassen zenden licht uit, dat door een prisma georoken wordt tot een spectrum, dat bestaat uit lichtende strepen, die kenmerkend zijn voor elk element; ijzer, waterstof, chloor, enz., alle hebban strepen die voor hen typisch zijn zoodat het spectrum van een mengsel dier elementen al deze lijnen vertoonen zal. Laat men het licht van zoo'n gloeiende massa eerst gaan door een dezer gasaen, maar van lager temperatuur en daarna pas door et n prisma, dan blijken er in het spectrum juist op de plaatsen der lichte lijnen die kenmerkend zijn voor dit koelere gas, zwarte lijnen voor te komen. Dit spectrum noemt men een absorptie of opslotpings-spectrum. Het zonlicht dat de zon-kern uitzendt, heeft een doorloopend spectrum, maar doordat die lichtstralen eerst de koelere gassen passeeren die de zon direct omhullen en daarna nog de gassen van onzen dampkring, komen er in het zonnespectrum talrijke zwarte lijnen voor die allen aanduidingen zijn van de aanwezig heid van bepaalde stoffen. Onze dampkring voegt zoo minstens 1200 donkere lijnen bij de reeds door de zon-omgeving zelf gele/erde lijnen, ten groot aantal dier aardsche lijnen worden veroorzaakt door dd aanwezigheid van waterd'imp in onzen dampkring. Nu redeneert men als volgt: het licht dat Mars ons toezendt is zonlicht dat terugge kaatst is door de oppervlakte van Mars; wanneer wij dan het spectrum van Mars bekijken, dan zien wij eigenlijk het zonnespec trum de absorptie-lijnen door Mars'damp kring veroorzaakt de aardsche absorptielijnen. Zoudoende is nooit uit te maken, welke lijnen speciaal bij Mars behooren. Het boek verhaalt dan van twee tochten, in 1903 en in 1906. Op de eerste werd twee maal beproefd de Mount Mc Kinley te be klimmen, maar de eerste maal bracht men het slechts tot 2500 M., de tweede maal tot 3350 M. (voor de hoogte van de top wordt 6190 M. opgegeven). Het verhaal vau deze eerste reis maakt de indruk van betrouwbaarheid. Alleen ia het ergerlik, zooals de schrijver omspringt met de personen zijner geleiders, die hij laat verschijnen en verdwijnen als wajangpoppen. Wij hadden het plan gevormd naar het hoogste punt van het kontinent te gaan, naar de top van Mt. Mc Kinley". Zo begint het boek. Maar wie die wij" zyn blijkt nergens behoorlik. De eerste aanwijzing is de foto van een groep, tegenover blz. 14, ge'titeld The party of 1903" en bestaande uit de heer en mevrouw Cook en de heren nnn, Shainwald en Printz. Maar op blz. 10 wordt verteld, dat mevr. Cook aan de kust bleef. Op blz. 16 blijkt ook de heer Miller van de partij te wezen. En dan marcheren wjj" maar door, zonder dat blijkt hoeveel er nu eigenlik bijeen zijn totdat men op blz. 33 verbluft wordt door te lezen, dat John Carroll, die al eenigen ty'd onwel was geweest, niet langer mee kon en terugging. Dit is de eerste maal dat John Carroll vermeld wordt. Er zijn er nu 5 over en dit blijken dan later werkelik te zyn: Cook, Dunn, Shainwald, Prints ea Miller. Nog vreemder gaat het toe in 1906. Hier ontmoet men het eerst twee namen van deelnemers, doordat ze een fonograaf gaan horen; het zijn Browne en Parker (blz. 102). Dan verschijnen altijd terloops genoemd Printz en Barrille (104); Beecher en Bal! (106); Miller (109); Porter (116), en, maar alleen als portret, Bacon venze (plaat bij 116) . Op blz. 11 1 en enige volgende wordt Par ker Prof. Parker" genoemd, ook zonder de minste toelichting. Porter blijkt detopograaf van de expeditie en van hem is dan ook zeker het enige, zeer eenvoudige kaartje van de Alaska Bange afkomstig (tussen blz. 151 en 153), dat evenwel niet zijn naam draagt, alleen lijn titel; terwjjl Cooks naam er tweemaal op voorkomt. Ook nu blijkt de berg onbestijgbaar langs de eerst gekozen route. Ten slotte besluit Cook met Barrille en een goudzoeker, Dokkin, een laatste tocht te ondernemen, slechts be doeld als verkenningstocht, want het was al September, en dus te laat in 't jaar om een bestijging te kunnen wagen. Maar vóór het eigenlike werk begint, keert Dokkin terug (blz. 196) en zo zullen Cook en Barrille samen de noordoosthelling van den berg gaan ver kennen, de enige, die beklimbaar heet. Dit is beschreven in het hoofdstuk, getiteld : (Wü) Ontdekken een weg om de top van Mt Mc Kinley te bereiken. Voorbereidingen voor de klim." Dit ontdekken" wordt aldus. beschreven. Men is met een stoomboot j e gekomen tot in de Chnlitna, een der bron rivieren van de Susitna, de rivier waarheen bijna de geheele Z.O. helling van de Alaska Bange de smeltwateren van zijn gletsjers zendt. Het landingspunt is volgens het kaartje ongeveer 72 K.M. in rechte l y n van de hoogste top verwijderd, en wel ten Z.ZW. Slechts enkele K.M. van het landingspant eindigt Buth Glacier, de grootste gletsjer van de Mt. Mc Kinley. Men is op 300 M. hoogte. En nu lezen we : Binnen drie mijlen van ons landingspunt was het einde van Bath Glacier te zien en door zijn vallei waren wfj in staat een aanvalslijn vast te stellen naar de noorderschouder van Mt. Mc Kinley, van welke wij nu een weg ontdekten om de top van de berg te bereiken." Dit is een merk waardige ontdekking, van 't Z.Z.W. uit, en van 300 M. hoogte ; zelfs al is met noorder schouder" de noordoostelijke kant bedoeld. De 8e September gaat men omhoog; men wil beproeven tot 4000 M. te komen. De derde dag bereiken Cook en Barrille, de gletsjer volgend, al 2450 M. (8000 voet) (CooE houdt veel van sterk afgeronde cijfert-); men heeft 50 K.M. afgelegd (dit is na niec in -rechte lijn bedoeld.) Elke gletsjer, elke spits, alles dat met mogelikheid als een landmerk gebruikt kon worden, werd zorgvuldig gekarteerd" (blz. 204.) Jammer dat die kaart er niet bij is. In de avond van de lle, de vierde dag, vindt men geen beschut punt om de lichte zijden tent op te slaan ; en om tegen d» sneeuwstorm beveiligd te zyn, besluit men men een sneeu whut te bouwen; de sneeuw was hard genoeg om er blokken van te snjjden. In minder dan twee uur was onze koepelvormige Eskimo-igloo klaar en zoo waren beschutting en komfort ons verzekerd tijdens ons verblijf op deze rug (blz. 207), Het is wel vlug. Deze sneeuwbui is afgebeeld op de zinco bij blz. 201 : In een eneeuwhuis op de noordoostrug, 12,000 voet" (3660 M). Dit is de eerste der afbeeldingen, die duiMaar hieruit redt ons de M «in. Wanneer wij het maanlicht onderzoeken, zien wij eigen lijk alleen het zonnespectrum en de aardtehe lijnen, want de Maan heeft geen dampkring. Wat den astronoom te doen staat ia das dit : vergelijk met elkaar het spectrum van Mar» en het spectrum van de Maan. Alles wat deze twee gemeenschappelijk hebben behoort bij het aardsche en zonne-spectrum thuis; en alles wat bij Mars wel en bij de Maan nirt voorkomt is typisch voor Mars. Men verge lijkt vooral de waterdamply'nen in beide spectra. Zijn deze lijnen in bet Mars-spectrum sterker dan in het Maan- spectrum dan komt op Mars water voor, en anders niet. Dezen herfst heeft men op twee observatoria deze waarnemingen herhaald met zoo veel mogelijke vermijding van storende omstandigheden. Vroeger is op deze manier reeds geconsta teerd dat er geen versterking der waterdamplijnen is bij Mars; nu vindt Lowell, die een der heftigste strijders is voor de Mars- be woonbaarheid, een merkbare hoeveelheid waterdamp op Mars, maar zijn waarnemingen zyn gedaan onder omstandigheden die lang zoo goed niet waren als bij de waarnemers die hetzelfde werk verrichten op Mt. Whitney, in Californië. Speciale voorzorgen werden hier genomen om precies gelijke voorwaarden te krijgen voor de Maan en voor Mars. Het resultaat was, dat de sterkte der wat e; da nplijnen in beide spectra gelijk was (veroorzaakt door de waterdamp in de aar t-atmospheei), wat er op wijst dat op Mars evenveel water is als op de Maan, n.l. nagenoeg nif.ts. Hopelijk is tegelijk met de kanalen en met het water ook de geniale Mars- bewoner van het tooneel verdwenen, totdat er beter redenen mochten zijn om hem weer te voor schijn te halen. P. VAN Ol&T.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl