Historisch Archief 1877-1940
No. 1694
DE AMSTERDAMMER \YEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De stof Y«apard, de yele en lange
lijsten gemaakt, zijn zij, ie nu veren!
blij moedig, eensgezind en met liefde aan
het werk gegaan en hebben ah onder
«n zinspreuk: Door ijver in Liefde
Bloeyende" een werk het aanzijn
geyen, flat zij noemen: De nationale
»nst-gallery|en het Koninklijk Museum."
De firma Frederik Muller & Co. heeft
yoor eeükoninklijke uitgave gezorgd.
Het lijvige werk is op oud-Hollandsoh
papier gedrukt en van vele belangrijke af
beeldingen voorzien. Op het vlak van den
ui-blauwen omslag is door de binderij
van Mensing de titel in witte letters
geslagen. Het geheel ziet er klassiek uit.
Da schrijvers E. W. Moes en Eduard
Tftn Biema hebben een tijdroovend werk
Tisrricht en er mede aangevuld wat aan
démeestd catalogi van kunstverzamelin
gen ontbreekt, nf. een uitvoerig verhaal
van haar ontstaan. Zij hebben in dit
werk alle bouwstoffen bijeengebracht voor
do geschiedenis van den oorsprong van
ots Rijksmuseum. Niet het minst be
langrijk «ijn de lijsten der schilderijen
met opgave van waar, waar thans en de
wisselende prijzen. Daar een voornaam
bestanddeel van de kern van het Rijks
museum gevormd wordt uit de kunst
schatten, die de Oranjes van oudsher in
hunne kasteelen en paleizen bijeenge
bracht hadden, vormde een onderzoek
in het Huisarchief van H.M. de Koningin
een belangrijk onderdeel van die onder
zoekingen.
De hoeren E. "W". Moes en Eduard
van Biema hebben door dit hun werk
een einde gemaakt aan het dwaalbegrip
dat de voormannen van het Bataafsch
gemeenebest weinig voor de belangen
der kunst gevoelden, Zij hebben goed
doen uitkomen, dat de grondslag voor
de stichting van het Rijks-Museum te
Amsterdam plaats vond in de moeilyke
dagen, dat Neerland's zelfstandigheid als
staat nog slechts in schijn bestond.
Hun werk zal blijken onmisbaar te
zijn voor ieder die aan kunst, vooral aan
kunstgeschiedenis doet, want de schrij vers
leiden ons tot aan de bron. Hun werk
bestudeerende, komt een gevoel van eer
bied over ons voor den arbeid, door beiden
verricht. Zelfs het uitteraard meest dorre
en drooge gedeelte van hun werk, zijnde
délijsten en de bijlagen, worden aan
trekkelijk om het belangwekkende, dat
zij bevatten. Een enkele maal zou men
nog wel een vraag willen doen. In de
bijlage wordt het ietwat romantische
verhaal van het bewaren van Rembrandt's
.Nachtwacht" of De beroemde Nagt
Patroelje" zooals Cornelis Sebille Roos
die noemde voor de hebzucht van
Napoleon, naar de legenden verwezen.
Er is aan dit verhaal, voortlevende in
de familie Roos Dr. P. P. van Hamel
Roos te Amsterdam heeft het portret
van zijn doorluchtigen voorvader in be
zit te veel eigenaardigs en te positiefs,
om er zich met een uitspraak af te
maken.
Dit is slechts een opmerking voor een
boek, dat belangwekkend is niet -alleen
voor de geschiedenis der kunst, maar
ook voor die van ons land en die der
beschaving.
Een merkwaardig boek!
J. H. KONING.
Tooieel.
De Boervanden M o gen h o f",
(Nederlandsche Tooneelvereeniging.)
Wij herinneren ons, wat het tooneelwerk
van Clara Viebig betreft, haar cyclus De
strijd om den man", vier stokjes waarvan de
Nederl. Tooneelvereeniging er drie heeft
opgevoerd. Van het, op een en denzelfden
avond, vertoonde drietal, was het derde,
Naaisters-atelier", beslist het beste. WÜvon
den het zelfs, in zijn soort: zin- vol realisme,
een voortreflgk stukje.
Van het isuivere, rake,
direct-karakteriseerende of typeerende, dat Naaisters atelier"
eigen is, vindt men veel terug in het eerste
bedrijf van De boer van den Mosenhof'.
fETLNSCHAPPEliJKE
VARIA
Water op Mars?
Langzamerhand kruipen wij nader tot de
waarheid betreffende Mars, en des te meer
er ontdekt wordt, des te meer ook zal Mars
zyn bevoorrechte positie in de gunsten van
het publiek moeten verliezen. Wat er
zichtbaar is, is belangrijk genoeg, maar niet
voldoende om de goedkoope belangstelling
in Marsbewoners en irrigatie-systemen op
Mars levendig te houden.
lu dezen herfst zyn reeds enkele zser be
langrijke waarnemingen gedaan, die van groot
belang zyn voor onze opvattingen over deze
naburige zusterplaneet.
De eerste waarnemingen, die ik bedoel zyn
van zeer jongen datum; in het Bulletin der
Fransche Astronomische Ver. worden eenige
teekeningen van Mars besproken, die door
Antoniadi gemaakt zyn met behulp van den
erooten kijker op de sterrewacht te Meudon.
Deze kijker, die een leng-midiellyn heeft van
83 cM., werd gebruikt met vergrootingen
van plm. 300?800 maal; een der gemaakte
teekeningen is by dit artikel gereproduceerd.
Afgezien vaa allerlei andere feiten, die Anto
niadi waarnam, is ean der belangrijkste
feiten dit: de kanalen die tot nu toe als
rechte of licht gebogen lijnen de Mars
oppervlakte bedekten met een netwerk,
Dit eerste bedrijf is een goede exposee, die
onze belangstelling wekt voor hetgeen komen
gaat. De hoofdpersoon aan wien het stuk
zijn naam ontleent o. a., wordt van ver
schillende kanten helder belicht, zonder dat
hetgeen hu zelf zegt en de overigen zeggen
om hem ts karakteriseeren, anders aandoet
dan: als de natuurlijke en waarschijnlijke
uiting van den persoon die aan het woord
is, gegevens diens persoonlijkheid en het
aanwezige oogenblik. Wat tevens inhoudt,
dat er in dit bedrijf niet wordt geredeneerd".
Geredeneerd in dien ongunstigen zin, dat het
ver-beelden van een rol er door belemmerd
wordt. (Zóó zal ook mevr. Ternooy Apèl het
bedoeld hebben; in haar artikel over mevr.
Viebig, van verleden week).
Ja, wy verwachten wel iets van de vol
gende bedrij76n DÜnet lezen van dit eerste.
Zoo stellen wij ons voor, dat het tegenover
elkaar stellen der figuren Landecheid (de boer
van den Mosenhof) en Jacob Trittscheid (een
andere Hof'-bezitter en Landscheids
innerlyse tegenstelling), tot iets belangwekkends
zal leiden- Doch van het oogenblik af, dat
Landscheid in opdracht van de schrijfster, zyn
vroeger liefje, Snze Endenich, achter zijn rug
verbergt en vrouw Landscheid het meisje dan
ook niet ziet, gaan wij met de schrijfster tel
kens vreemde paden op. Wy krijgen dan een
mengsel van realisme en theatrale romantiek,
dat zwaar is en troebel. En dat na
Hauptmann's Voerman Hendschel" en Rosa
Berndt" geenszins in eene gevoelde behoefte
voor-ziet; terwijl het minder beteekent dan
de genoemde werken. Een mengsel, waarin
wij ook hier en daar ? o g, niet geheel
voldragen, ideeën meenen aan te treffen;
als dit: de man behoort mér aan de
vrouw by wie hij een kind heeft, dan aan
y'ne wettige vrouw, indien de echt kinder
loos bleef.
Wy schreven hierboven, dat het lezen
van het eerste bedrijf verwachtingen opwekt.
De opvoering toch deed dit bedrijf niet
geheel tot zijn recht komen. Zoo leken ons
de vier boeren die naast of tegenover
Landscheid in het bedrijf optreden, scherper
door de schrijfster dan door de vertolkers
getypeerd, en de deerntjes met wie Land
scheid stoeit, in de opvoering eerder
stadejnffertjes dan boerinnetjes te wezen. Te wyl
de Landscheid (van den heer Louis de Vries)
?niet, en dat is ons grootste bezwaar, tot de
duidelijke en levende figuur w rd opgetrokken,
welke de lezing doet zien. Voor het verdere
gedeelte der opvoering, na het eerste bedrijf,
zou de schrijfster allicht erkentelijk zijn ge
weest. Eene enkele opmerking evenwel: het
luide en het intensieve behooren niet
met elkaar te worden verward. Welke op
merking echter niet geldt voor mevr. van
der Horst-van der Lagt Melaert (SuzeEnde
nich). Oe Suze Endenich hebben wij bizonder
gewaardeerd in II, Ie tafereel, om de kunst
waarmede de rol daar, in de zeer
gevaar1 ij k e tooneelen, werd gespeeld.
FBANS MIJNSSBN.
Th, yan Rijsseltt, Rotterd KnnstMog.
in.
De, portretten en de teekeningen. Het naakt
kan geschilderd worden om de schoonestof;
om de schaduwen die rond de zwellingen
leven; om de arabesken die de contouren zijn.
Het naakt kan eerder beschouwd worden dan
het gezicht om den paarlmoereren schijn die
het*licht er aan geeft, of enkel om het zwie
rige van den omtrek die in zachtglooiende
lijnen of vol strakker statigheid zich uit. Het
gezicht is altijd als het meeste te beschouwen.
Wanneer een schilder van het gezicht slechts
de uiterlijkheid geeft, schiet bij tastbaarder
te kort dan waaneer hij dit van het overige
lichaam slechts laat zien. Want het gezicht
is het geteekende door het leven bovenal. Het
gezicht ts wat de geest omvlaagt, doorspeelt,
verfijnt, Het gezicht is vol ander vleesch dan
wat niet het gezicht is. Het is zoetjes of
wreed gezoden door den hartstocht, door het
geluk. De handen zijn zeker een deel van
het lichaam dat door het vak of door de
bezigheden een eigen iets heeft, maar toch is
de brauw of het donkere oog, de bits verbeten
mond of de gulle open mond, de diep ge
plooide kaak of het luister-zieke oor, toch
zijn deze alle (omringd door den golvenden
gang der haren, of door het vliesachtig,
neergelegde, haast aangetrokken, haar) gees
telijker, meer vergeestelijkt dan de handen.
En ge zult in het kunstwerk den eeuwigen
geest toch vinden? En ge zult in het voor
naamste kunstwerk, het portret, toch den
meest beteekenisvollen stand vinden van dien
geest, van den afgebeelden mensch ? Ge zult
immers daarin boven de studie van lederen
iiimlliiiiimimiiiilHimimmMiniiiHiHmmiiiiiiiiiiiMiiiiii IIHI
blijken geen onafgebroken
rechte lijnen te zijn maar
vallen uiteen in serie's don
kere vlekken, die men mee
ren zou kunnen noemen,
wanneer men aanneemt, dat
water aanwezig is. Deze
vlekken liggen volstrekt niet
in een zuivere rechte lijn
achter elkaar, maar worden
door den waarnemer ge
woonlijk onwillekeurig tot
rechte ly'nen gecjm bineer l
Andere kanalen weer ziet
Antoniadi als vage
vormlooze streepen; weer ande
re ly'ken op korte donkere
lijntjes, gegolfd of gebogen.
Met deze waarnemingen,
wanneer zy door andere
waarnemers bevestigd wor
den, vervalt het geloof aan
het uitgestrekte netwerk
van reuzenkanalen, duizen
den kilometers lang, tien
tallen kilometers br-ed op
zyn allerminst. Dit
kanalensysteem deed Lowell aan
nemen dat er werkelijk
licht vlaag, het zoeken stellen naar dien
lichtvlaag die het type van den afgebeelde in het
luisterrijkst zal vertponen? ge zult wanneer
ge een portret schildert, niet nieuwsgierig
zyn naar het lichtspel maar naar den mensch,
en alleen om dien mensch het lichtspel zoeken!
Ee zyn natuurlijk in den laatsten tijd in
Holland, en in Frankrijk, te veel afbeel
dingen gegeven die het eerst den licht vlaag
zochten, en ten tweede den mensch. Het
werk is, op toevalligs na, daarmee veroordeeld.
Het werk dat den licht vlaag zoekt, geeft
weer met een schok, on:niddelijk na het
waarnemen. Vandaar de overvloedigheid van
het werk, van het aantal werken dikwijls,
maar tevens vandaar dikwijls de armoede
aan inhoud, aan plastisch geworden geest,
vandaar dikwijls de weinige statieusheid. Ik
herhaal dat die weinige statieusheid niet
voortkomt uit blyder gelukkiger gamma's
die deze uiting gebruikt, maar uit gemis aan
overleg. Ik zelf zag gaarne en gaarne het
helder Portret naast het Zarare portret, het
gelukkige naast hè', praal rijke.
Het portret van van Bysselberghe is in
het algemeen ook een dat zich meer op het
lichtspel toe-lei dan op het geestvolle. Ge
deeltelijk is die fout op deze tentoonstelling
verminderd doordat hy hier portretten laat
zien van menseden die hij door langen om
gang zeer goed kende: zooals zyn vrouw,
zy'n dochtertje, en Emile Verhaeren.
Er zijn hier twee pornetten van den dichter,
beide uit 1907. Het geteekende dunkt mij
meer geest te bezitten dan het geschil
derde. Er is meer Verhaeren in de teekening
dan in zoogenaamd meer bestudeerde. Deze
Verhaeren is geschilderd op meer verzorgde
wijze, maar het is eigenaardig hoe weinig licht
zoo'n anders geschilderd werk, zelfs van
van Bgsselberghe, bezit. Van zelve heeit
zoo'n schilderij riet de schoone gaafheid die
een huid natuurlijker wijze weergeeft, maar
het bezit niet de bekoring van het licht die
ander niet om het licht? geschilderde werk
bezit. Het doet eer ontran^parant aan.
(Er is nog ie's op deze tentoonstelling op
te merken. Esn kleine danne lijst om het
schildery maakt reeds evenwicht met het
geheele doek. Zou dit eenvoudig weg bewijzen
hoe weinig lichtdracht, lichtkracht, pointillés
bezitten).
De overige portretten zijn die van een
dame op een sofa, met een witten hond ; van
voorstelling en behandeling een echt franse h
schilderij, met allerlei knaps en dat toch
als geheel niet fijn aandoet; die van zyn
vrouw en die van zyn dochtertje. Het meest
gloedvo de en een der beste werken van de
tentoonstelling is zijn vrouw (uit 1906) by
avond. Te prijzen zijn om een aangename
kleur en een natuurlijkheid de twee van zyn
dochter:
De teekenaar in van Rijsselbergh'. Erbevinden
zich op deze tentoonstelling een 10-tal teeke
ningen. Ik herinner me van een andere in
het verkeerd beheerde Arts and Craftn"
een grooter aantal. Uit al deze blijkt dat
het teekenwerk een neiging heeft naar een
groote eenvoudige lijn en dat wat ik aan
klassieks" vond in dezen modernen schilder
hier in het overvloedigst gevonden wordt.
De oude teekening (uit 1895) lijkt meer naar
het licht toegezien dan de in contouren ge
geven naakten, die ook van een beeldhouwer
konden zyn. Dat ze op beeldhou wersaard wat
duiden, is niet in tegenspraak met het hier te
zien gegeven schildeïwer>. Door de techniek
heen toch die naar het licht leidt, voelt ge
(een voorleal boven andere schilders van
eenzelfde soort, die zucht naar plasticiteit
en deze zucht maakt het werk hechter. Van
de teekeningen hier wiide ik vermelden de
portret-studie, naar de dochter en de vrouw
van den schilder, den Verhaeren, de gedecol
leteerde, dame, aile uit 1907.
Dit zyn my'ne meeningen Ze staan onmid
dellijk in verband met wat ik in schilderwerk
eisch, wat mij tot een criterium geworden is.
Deze tentoonstellingen lykt my een te zijn
waarvan een meening kan uitgaac, die nooit
tot schae is voor de Hollandsche kunst. Het
werk door van Bijsselberghe bevat een uiting
van het leven, zoo niet van de schoonheid
dikwijls Het bewijst het voor en tegen van
een techniek. Het bewijst hoe noodig altijd
de vormkennis is. Deze tentoonstelling lykt
me, om hiermee te eindigen, een waarmee
de Kunstkring in EoUerdam den goeden
weg dien hy ging, weer vond. My dunkt dat
na deze nog vele andere tentoonstellingen van
belang te houden zijn : repraesenteerende van
Ensor tot vermeerdering van onze kennis,
van de teedere Vuillard en Bonnard; van de
Hollanders eens een volledige van Voerman etc.
PLASSCFTABRT.
intelligente wezens op Mars MARS 6 Qctober 1909, waargenomen door Antoniadi te Meudon.
moeten zyn, die hun woes- B;jna aile détails waren voortdurend zichtbaar. Da kanalen"
tynachtige planeet bewoon- bestaan dikwijls ut een serie zwarte vlekken i. p. v. de vroeger
baar maakten door irrigatie
met pool water. Maar terecht
wees Wallace er reeds
op dat een dergelijke methode van water
verspreiding verre van zuinig was, daar bij
de groote droogte der streken en de lage
atmospherische druk op Mars, het verlies
door verdamping enorm zou zijn ; intelligente
wezens, zouden volgens Wallace, allicht een
gesloten buizenstelsel hebben aangelegd.
beschreven rechte lijnen.
Nu door de waarnemingen van Antoniadi
de toestand op Mirs wat aardscher vormen
schynt te vertoonen, dnet zich de vraag voor
die reeds eerder gesteld is : zijn al de donkere
vlekken werkelijk zeeën en meeren? of ont
breekt soms water op Mars? Dit heefc men
op de volgende manier probe.-ren op te lossen.
Coofc's Wijpg ran de Honnt Mc Kinley,
Een onaangenaam geval voor dr. Frederick
Cook. Midden in de diskussie over de vraag,
of hij de Noordpool bereikt heeft, komen op
nieuw twijfelingen op, of hy niet al vroeger
de wereld heeft bedrogen: of zijn bestij «ing
van de Mount Mc Kinley, de hoogste berg
van Alaska, en van geheel Noord-Amerika,
wel inderdaad volbracht is. Opnieuw; want
ook al kort na zijn terugkeer is twijfel uit
gesproken. Maar nu staat de zaak erger; nu
heefc de man, die hem tot de top heette te
hebben vergezeld, Edward Barrille. verklaard
dat Cook het laatste deel van zijn reisver
haal, waarin de derde, en eindelijk geslaagde,
poging tot bestijging verteld wordt, heeft ver
valst en verzonnen. Dit alles bij notariële akte,
en, volgens het laatste krantenbericht, ook
in contradictoir debat, van aangezicht tot aan
gezicht tegenover Cook zelf, die daartoe naar
Tacoma aan de Puget Sound in Washington
gereisd was.
Cook, zoo heet het, hield in die bijeenkomst
vol, de top te hebben bereikt, maar werd
tegengesproken door de gidsen" Barrille en
Printz. Hierbij moet worden opgemerkt, dat
de laatstgenoemde, althans indien Cook's reis
verhaal niet geheel uit leugens bestaat,
niet bij de bestijging tegenwoordig was. Hij
behoorde wel tot Cook's gezelschap, maar dit
had zich gesplitst vóór de laatste tocht werd
ondernomen en Printz was met een ander,
Miller, naar een meer dan 100 KM. verwij
derd dal gegaan om de wild voorraad te ver
groten. Bovendien is de betiteling gidsen"
misplaatst; Barrille en Printz worden in het
boek van Cook ergens de pakkers" ge
noemd. Professional gidsen waren ze stellig
niet en van lokale gidsen kan moei lik ge
sproken worden bij een nog nooit tejvoren
beproefde bergbeklimming.
Cook versus Barrille dus. En zeker is terecht
opgemerkt dat de betrouwbaarheid van de
laatste niet wint door zijn eigen verklaring:
dat hjj zich door Cook heeft laten betalen
om bij de vervalsing van het dagboek te
helpen en daarover te zwijgen; en dat hij
nog langer zon gezwegen hebben, als Cook
hen ten volle betaald had...
Waartegenover staat: dat deze man, als
hu wél met Cook op de top is geweest, juist
nu, in deze voor Cook zo zware dagen, zou
gaan verklaren er niet geweest te zijn, en
dit terwijl hy in Cook's reisverhaal hartelik
om zij n moed, beleid en trouw is geprezen
dat zou wel een bijna ondenkbare laaghartig
heid wezen...
In deze omstandigheden dient de interne
kritiek aan 't woord te komen en zet men
zich met gescherpte belangstelling aan de
herleiing van het boek, welks titel het thans
wel de moeite waard is, voluit te vermelden:
To the Top of the Continent.
Discoveiy, Exploration and Adventure in
sub-arctic Alaska. The First Ascent of Mt.
Mc Kinley, 1903?1906. By FKEDEEICK A.
COOK, M. D.; Author of Through the First
Antarctic Night." Che valier of the order of
Leopold I. Member of the American, Natio
nal, Philadelptiia and Belgian Geographical
Societies, President of the Explorers Club.
Illustrated from photographs bij the author,
a frontispice in color, drawings ani maps.
London, Hodder and Stoughton, 1908 (XXI
+ 32 L bh).
Een fraai gedrukt boek, op mooi papier,
met uitnemende toto's en slechte kaarten,
als bij vele Engelse reisverhalen nog
gebrnikelik; lang niet meer bij alle, gelukkig. Het
boek is opgedragen: to the little party at
home who patiently awaited our return".
Men let thans met dubbele belangstelling
op zulke kleine trekjes. Zoo ook waar de
schrijver aan het slot van zijn goed geschreven
inleiding goed geschreven is het geheele
boek: alleen het elot is wat erg retories
zyn helpera dank zegt: In de reeks van
tegenslagen en successen, die onze verovering
kenmerkten, werd ik nobel ondersteund door
twee loyale gezelschappen van bek wa tne mede
werkers. Geen grote exploratie-arbeid kan
slagen zonder dat een sterke band van hulp
vaardigheid de leider en de groep der wer
kers aaneenbindt. De onzelfzuchtige energie,
door ieder lid van mijn reisgezelschappen
ontwikkeld, is hoog te prijzen. Wij hadden
onze kleine gesch Hen, maar in hoofdzaak
st md de belangstelling in bet welslagen van
elke expeditie altijd voorop. Aan deze man
nen en een aantal warme vrienden" (warm
friends), die tehuis de onderneming hebben
bijgestaan, is grote lof verschuldigd."
Bij al deze hartelijkheid is het wat vreemd,
dat de leider het niet de moeite waard heeft
geacht, iets meer van zijn medewerkers te
vertellen dan hun naam alleen: van geen
enkele vindt m n een flink portret (wel van
Cook zelf); van sommige zelfs niet de kleinste
afbeelding.
Wanneer men het licht dat een gloeiende
vaste stof uitzendt door een glasprisma laat
gaan, wordt het licht gebroken tot een
spectrum dat nergens onderbroken is. Gloei
ende gassen zenden licht uit, dat door een
prisma georoken wordt tot een spectrum, dat
bestaat uit lichtende strepen, die kenmerkend
zijn voor elk element; ijzer, waterstof, chloor,
enz., alle hebban strepen die voor hen
typisch zijn zoodat het spectrum van een
mengsel dier elementen al deze lijnen
vertoonen zal.
Laat men het licht van zoo'n gloeiende
massa eerst gaan door een dezer gasaen, maar
van lager temperatuur en daarna pas door
et n prisma, dan blijken er in het spectrum
juist op de plaatsen der lichte lijnen die
kenmerkend zijn voor dit koelere gas, zwarte
lijnen voor te komen. Dit spectrum noemt
men een absorptie of opslotpings-spectrum.
Het zonlicht dat de zon-kern uitzendt, heeft
een doorloopend spectrum, maar doordat die
lichtstralen eerst de koelere gassen passeeren
die de zon direct omhullen en daarna nog
de gassen van onzen dampkring, komen er in
het zonnespectrum talrijke zwarte lijnen voor
die allen aanduidingen zijn van de aanwezig
heid van bepaalde stoffen. Onze dampkring
voegt zoo minstens 1200 donkere lijnen bij
de reeds door de zon-omgeving zelf gele/erde
lijnen, ten groot aantal dier aardsche lijnen
worden veroorzaakt door dd aanwezigheid
van waterd'imp in onzen dampkring.
Nu redeneert men als volgt: het licht dat
Mars ons toezendt is zonlicht dat terugge
kaatst is door de oppervlakte van Mars;
wanneer wij dan het spectrum van Mars
bekijken, dan zien wij eigenlijk het zonnespec
trum de absorptie-lijnen door Mars'damp
kring veroorzaakt de aardsche
absorptielijnen. Zoudoende is nooit uit te maken,
welke lijnen speciaal bij Mars behooren.
Het boek verhaalt dan van twee tochten,
in 1903 en in 1906. Op de eerste werd twee
maal beproefd de Mount Mc Kinley te be
klimmen, maar de eerste maal bracht men
het slechts tot 2500 M., de tweede maal tot
3350 M. (voor de hoogte van de top wordt
6190 M. opgegeven).
Het verhaal vau deze eerste reis maakt
de indruk van betrouwbaarheid. Alleen ia
het ergerlik, zooals de schrijver omspringt
met de personen zijner geleiders, die hij laat
verschijnen en verdwijnen als wajangpoppen.
Wij hadden het plan gevormd naar het
hoogste punt van het kontinent te gaan,
naar de top van Mt. Mc Kinley". Zo begint
het boek. Maar wie die wij" zyn blijkt
nergens behoorlik. De eerste aanwijzing is
de foto van een groep, tegenover blz. 14,
ge'titeld The party of 1903" en bestaande uit
de heer en mevrouw Cook en de heren nnn,
Shainwald en Printz. Maar op blz. 10 wordt
verteld, dat mevr. Cook aan de kust bleef.
Op blz. 16 blijkt ook de heer Miller van de
partij te wezen. En dan marcheren wjj" maar
door, zonder dat blijkt hoeveel er nu eigenlik
bijeen zijn totdat men op blz. 33 verbluft
wordt door te lezen, dat John Carroll, die
al eenigen ty'd onwel was geweest, niet langer
mee kon en terugging. Dit is de eerste maal
dat John Carroll vermeld wordt. Er zijn er
nu 5 over en dit blijken dan later werkelik
te zyn: Cook, Dunn, Shainwald, Prints ea
Miller.
Nog vreemder gaat het toe in 1906. Hier
ontmoet men het eerst twee namen van
deelnemers, doordat ze een fonograaf gaan
horen; het zijn Browne en Parker (blz. 102).
Dan verschijnen altijd terloops genoemd
Printz en Barrille (104); Beecher en Bal!
(106); Miller (109); Porter (116), en, maar
alleen als portret, Bacon venze (plaat bij 116) .
Op blz. 11 1 en enige volgende wordt Par
ker Prof. Parker" genoemd, ook zonder de
minste toelichting. Porter blijkt detopograaf
van de expeditie en van hem is dan ook zeker het
enige, zeer eenvoudige kaartje van de Alaska
Bange afkomstig (tussen blz. 151 en 153),
dat evenwel niet zijn naam draagt, alleen lijn
titel; terwjjl Cooks naam er tweemaal op
voorkomt.
Ook nu blijkt de berg onbestijgbaar langs
de eerst gekozen route. Ten slotte besluit
Cook met Barrille en een goudzoeker, Dokkin,
een laatste tocht te ondernemen, slechts be
doeld als verkenningstocht, want het was al
September, en dus te laat in 't jaar om een
bestijging te kunnen wagen. Maar vóór het
eigenlike werk begint, keert Dokkin terug
(blz. 196) en zo zullen Cook en Barrille samen
de noordoosthelling van den berg gaan ver
kennen, de enige, die beklimbaar heet.
Dit is beschreven in het hoofdstuk, getiteld :
(Wü) Ontdekken een weg om de top van
Mt Mc Kinley te bereiken. Voorbereidingen
voor de klim." Dit ontdekken" wordt aldus.
beschreven. Men is met een stoomboot j e
gekomen tot in de Chnlitna, een der bron
rivieren van de Susitna, de rivier waarheen
bijna de geheele Z.O. helling van de Alaska
Bange de smeltwateren van zijn gletsjers
zendt. Het landingspunt is volgens het kaartje
ongeveer 72 K.M. in rechte l y n van
de hoogste top verwijderd, en wel ten Z.ZW.
Slechts enkele K.M. van het landingspant
eindigt Buth Glacier, de grootste gletsjer van
de Mt. Mc Kinley. Men is op 300 M. hoogte.
En nu lezen we : Binnen drie mijlen van
ons landingspunt was het einde van Bath
Glacier te zien en door zijn vallei waren wfj
in staat een aanvalslijn vast te stellen naar
de noorderschouder van Mt. Mc Kinley, van
welke wij nu een weg ontdekten om de top
van de berg te bereiken." Dit is een merk
waardige ontdekking, van 't Z.Z.W. uit, en
van 300 M. hoogte ; zelfs al is met noorder
schouder" de noordoostelijke kant bedoeld.
De 8e September gaat men omhoog;
men wil beproeven tot 4000 M. te komen.
De derde dag bereiken Cook en Barrille, de
gletsjer volgend, al 2450 M. (8000 voet)
(CooE houdt veel van sterk afgeronde cijfert-);
men heeft 50 K.M. afgelegd (dit is na niec
in -rechte lijn bedoeld.) Elke gletsjer, elke
spits, alles dat met mogelikheid als een
landmerk gebruikt kon worden, werd zorgvuldig
gekarteerd" (blz. 204.) Jammer dat die kaart
er niet bij is.
In de avond van de lle, de vierde dag,
vindt men geen beschut punt om de lichte
zijden tent op te slaan ; en om tegen d»
sneeuwstorm beveiligd te zyn, besluit men
men een sneeu whut te bouwen; de sneeuw
was hard genoeg om er blokken van te
snjjden. In minder dan twee uur was onze
koepelvormige Eskimo-igloo klaar en zoo
waren beschutting en komfort ons verzekerd
tijdens ons verblijf op deze rug (blz. 207),
Het is wel vlug. Deze sneeuwbui is afgebeeld
op de zinco bij blz. 201 : In een eneeuwhuis
op de noordoostrug, 12,000 voet" (3660 M).
Dit is de eerste der afbeeldingen, die
duiMaar hieruit redt ons de M «in. Wanneer
wij het maanlicht onderzoeken, zien wij eigen
lijk alleen het zonnespectrum en de aardtehe
lijnen, want de Maan heeft geen dampkring.
Wat den astronoom te doen staat ia das
dit : vergelijk met elkaar het spectrum van Mar»
en het spectrum van de Maan. Alles wat deze
twee gemeenschappelijk hebben behoort bij
het aardsche en zonne-spectrum thuis; en
alles wat bij Mars wel en bij de Maan nirt
voorkomt is typisch voor Mars. Men verge
lijkt vooral de waterdamply'nen in beide
spectra. Zijn deze lijnen in bet Mars-spectrum
sterker dan in het Maan- spectrum dan komt
op Mars water voor, en anders niet. Dezen
herfst heeft men op twee observatoria deze
waarnemingen herhaald met zoo veel mogelijke
vermijding van storende omstandigheden.
Vroeger is op deze manier reeds geconsta
teerd dat er geen versterking der
waterdamplijnen is bij Mars; nu vindt Lowell, die een
der heftigste strijders is voor de Mars- be
woonbaarheid, een merkbare hoeveelheid
waterdamp op Mars, maar zijn waarnemingen
zyn gedaan onder omstandigheden die lang
zoo goed niet waren als bij de waarnemers
die hetzelfde werk verrichten op Mt. Whitney,
in Californië. Speciale voorzorgen werden hier
genomen om precies gelijke voorwaarden te
krijgen voor de Maan en voor Mars. Het
resultaat was, dat de sterkte der wat e; da
nplijnen in beide spectra gelijk was (veroorzaakt
door de waterdamp in de aar t-atmospheei),
wat er op wijst dat op Mars evenveel water
is als op de Maan, n.l. nagenoeg nif.ts.
Hopelijk is tegelijk met de kanalen en
met het water ook de geniale Mars- bewoner
van het tooneel verdwenen, totdat er beter
redenen mochten zijn om hem weer te voor
schijn te halen.
P. VAN Ol&T.