De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 19 december pagina 3

19 december 1909 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. IC9j DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. doen dan dat hij de schoonheid bederven wilde, die hfl zoozeer bewondert. Maar boawel dit boek dus in de eerste plaats een kurstenaars-arbeid is, wordt de wetenschap pelijke betrouwbaarheid ervan gewaarborgd door Friédrieh von der ]>yen, die de oorspronkelyke teksten verzorgde. Nooit ia den leek zulk een uitstekend mid del verschaft, om deze poëzie te genieten, en de kennismaking is voor den ontvanke lijke zeer verrassend. De volle, sterke of teedere klank van Wolfskehl's vertalingen; het ritme; de primitieve, maar indrukwek kende kunstvormen: alliteratie en assonantie, geven een levend lichaam aan den geestelijken inhoud die in professorale vertolkingen, waarvan de handboeken ons sinds lang voor zien hebben, echim-achtig en ongrypbaar aan ons voorby gleed. Het geweldigste is het Hildebrandslied, uit de 8e eeuw. Dreunend van strijdbare taal, elk woord als de stoot van een esechen speer; zonder omhaal, simpel en treffe ad ais Homerug. De geschiedenis die fragment is kent man wellicht: de ontmoeting en strijd van Hildebrand en H ad u brand, vader en zoon, de eerste «nds jaren ver van huis: Ich horre das sa^en. Dasz aich Ausfodrer/einzeln trafen, Hildebrand und Hadubrand/swischen den Heeren. Hildebrand vraagt Hadubrands naam en afkomst. De zoon antwoordt: Da» sagten mir/ansere Leute, Alte: Meister, die eh'r da waren,, Das: Hildebrand heisze meiu Vater, ich heisje Hadubrand. Oitwarts fuhr er einst, floh des O tak er 1) Grimm, Weg mit Dietrich 2)/and vielen seiner Degen. Rück liesz er i m Lande/ lützel sitsen Die Fran im Bau, den jungen Buben, Ganz <iba' Erbe, er rilt gen Oaten,..." en dat hij niet gelooft, dat zijn vader nog leefr. Deze zegt dan: Zeuge der Höchrté/ oben im'Himmel, Daaz dennoch dn n ie mit ao Versjpptein Déine Sacbe führtest..." Da wand er vom Arm ab/gewnndene Spangen, Kaisergoldwerk, wie '9 der König 3) ihm gab, Der Hunnen Vogt: da» geb' ich nun au i Huid dir." Maar Hadubrand gelooft hem nijpt, verBrouwt hem niet:L > .. iiDu bist mir alter Htinn/ unmiiszig «chlau, Lockst mich mit Worten, willst die Lans auf micb wei f en." Men heeft hem gezegd, dat Hildebrand dood is. En ironisch vervolgt hy': WoM aber sehe ich/an deinem Harnisch, Dasz du zu Haus hast/guten Herrn, Nimmer vom Reiche/ bannflüchtig reistest." Dan roept Hildebrand: Wahrlich nun, Walfegott; Wehgeschick wird. Der Sommer tfnd Winter wallt icb/aechzig anszer Lande, Seitdem maïi mich schlug/ium Volk der Schützen: Dem auf keinêr Burg wer das Sterben bot. Nun soll eignen Kindes Eisen micb treffen, Schwert mich strecken, oder ich ihm das Sterben schaffen" ... Eén uitweg beproeft hij: zonder strijd wil hij zijn harnas als buit aan den jongere laten, maar deze, belust op het gevecht, wil er niets van weten: Der war doch derFeigste'derFahrer vonOaten, Der den Kampf-Weg dir weigre, da so wohl er dich lüstet" ... Da lieszen sie erat Esch-Lanzen gleiten In schaffen Schauern, die standen im Schild f est, Darm stapften sie zusammen, Buntschilde zerstoszend, Hieben harmweekfnd/ins belle Schildfeld, Bis die;Lindenbohler/lütsel warden, Zerwirkt von den Waffen .. . Uit wat van dit gedicht heb aangehaald, kan de leser zien, dat Wolfskehl's Duitsch wel is waar niet gemakkelyk is vele woor den, in de spreektaal verouderd, doch waarvan in poëzie nog een herinnering rest, behield 1) Odoacer. 2) Diederik van Bern (Verona). 3) Attila, bij wien Diederik en hy' beecherming gevonden hadden. Het zal zoowat zeven uur zijn," zeide de vrouw, die met het kind op den arm naast het vuur stond. Myn man, die naar Muoro is, heeft zijn horloge meegenomen." Vlauro keek weder naar den man, die in den hoek zat en hij meende nu dat hij hem vroeger reeds eenmaal gezien had, maar hij kon zich niet herinneren waar en wanneer. Dit is ook een voorbijganger," zeide de vrouw, en deze is veel ongelukkiger dan u; zijn paard, is onderweg gestorven." Mauro lachte. Daarop haalde hy' het flescbje met brandewijn uit zy'n taech en bood het den man aan. De onbekende dronk zonder een woord te zeggen, wiacbte zich daarop den mond met zy'n hand af en gaf hem het ,fleschje terug. Ja," zeide hy, mijn paard is hier dichtbij eensklaps gevallen,'1 Dan zullen althans de raven in deze eneeuwdagen iets te eten hebben", zeide 'Mauro die geen geloof sloeg aan de woorden van den onbekende. Drink ook eens mede, vrouw I Wilt ge niet ? Laat uw kind dan eens drinken, het zal het goeddoen. Men moet de kinderen l «eren wat te drinken, anders .worden het ook onthouders, juist zooals ik. En gy vreemdeling, wilt ge ook nog niet eens drinken l" Deze liet het zich geen tweemaal zeggen. De vrouw trok zich spoedig terug en de mannen bleven alleen in de keuken. Ieder oogenblik bood Mauro zijn fleschje aan, de andere dronk: zy'n donkere oogen, dicht naast elkander, bijna zwevend over den ge bogen neus, fonkelden in den weerschijn van het vuur, dat gevoed werd door een houten blok dat Mauro onder de sneeuw te voorschy'n had gehaalt. Het ging zonderling toe. Terwijl Mauro, die niet dronk, praatte en lacbte als een dronken man, werd de ander hoe langer hoe stiller en meer in zich zelf gekeerd. Gevolg gevende aan de uitnoodiging van den jongen grondeigenaar, was hy naar het vuur toe geschoren; hy' zat nu op den grond met de beenen gekruist, maar was zóó lang dat zy'n hoofd by'na even hoog kwam als dat hy om zoo dicht mogelijk by het oorspron kelijk te blijven, maar dat deze vertaling uitmunt door vastheid van toon. Er klinkt een stem in, zo9 diep als men maar zelden hooit. Enkele regels uit het Oud-Noorsch, van de 12e eeuw, bevatten de Worte des ster benden Hildebrand", die jammert omdat hij zy'n zoon versloeg. Dit tragisch einde is ver meden in het veel gemoedelyker Hildebrandslied uit de 15e eeuw, dat ook is afgedrukt, zonder vertaling, omdat deze hier niet vereischt wordt. Tusschen de 8e en de 12e eeuw vallen verscheidene kleine verzen, tooverspreuken, bezweringen en wat niet al. Enkele van de aardigste wil ik hier aanhalen: Bienensegen": Christ, die Immen sind hauszenl fliegt, Tierchen, her zu mir Frohen Friedens in Gottes Hu' /sollt ihr heimkommen gut. Sitze, sitze, Bieneda: Dirgeboter8a"ktMaria. Huschverlaub nicht habe du: zu Holze nicht fleug du, Dasz du mir nicht entrinnest, dich mir nicht entwindest. Sitz immer stiile, wirke Gottes Willen. Hoe kostelyk naïef is het menschelyk egoïsme hier vereenzelvigd met Gods wil l Of men geniete de heerlyke overdrijving in de beschryving van een everzwijn: Ihm sind Fü«ze/ von Fodermasze, Ihm sind Borsten/ hoch wie Forste Und seine Zahne/ von zwölf Ellen Lange. Maar het mooiste ven de kleine gedichtjes is Das Wessobrunner Gebet" uit de 8e eeuw. Ich hörte lie Sterblichen stauneu am meisten, Dasz Erde nicht war noch oben Himmel, Noch irgend ein Baum noch Berg nicht war, Noch die Sonne nicht schien ... Noch der Mond nicht leuchtete, noch das barühmte Meer. Da dort nirgends nichts war an Enden und Wenden, Da war doch der eine allmachtige Gott.,. Waar in démeeste gevallen de Middeleeuwsche vroomheid voor moderne menschen eerst na een ernstig zich-verdiepen in vreemde ideeën te bewonderen is, moet mea zich b jna verwonderen over dégrootheid< van deze gedachte, die na meer dan 1-000 jaren nog zoo onmiddely k ontroert. Maar men lette wel op, hoe deze indruk hopfdzakeljjk voortkomt uit de kracht van zegging: de alliteraties, en het zeer expressieve ritme. Geheel verschillend van het geweldige, by'na Heideneche Htldebrandslied, waarvan maar een enkele regel God noemt, is het Lodewykslied, uit de 9e eeuw. Dit is vol Christelijke gedachten. Lodeivyk werd vroeg een wees, maar vond daarvoor groote ver goeding, want God zelf wout' ihm Erzieher sein". Doch Hy beproefde hem: Ob er Beschwerde/ BO jung dulden werde. Lie?z ein Heidenheer/ ber See fahren her, Das Volk der Franken/ Sünden zu mannen. En een bewijs, hoe moeilijk het vaak is, in die gedachten door te dringen, leveren de regels: Christ war dem Reich gram, drob es leider Schaden nahm. Doch es erbarmte Gott, der sieht all die Not: Het omgekeerde: God toornig, doch door Christus' voorspraik verteederd, zou lateren Christenen begrypely'ker zy'n, ofschoon beide voorstellingen niet te ry'men vallen met de Drie-Énheid. De toespraak van den tot hulp aangesnelden Lodewijk is zeer vroom: So will ich, dasz mir folgen, alle Gott Holden. Hieniedensein beschieden ist, solang es füge Christ: Ihm ward alle Gewalt, zu verfügen unsre Hinfahrt." Doch zijn woorden zijn ook niet zouder maatschappelijke zorg: Drum der hier in Süuke/vollbringt Gottes Werke, Kommt er gesund davon,kriegt er vonmirLohn, Bleibet er heute, dann seine Leute." De slag begint: Der König ritt kunne, sang ein Lied schone Und alles zusammen sang Jas Kyrieleison. Der Sang war geaungen, der Kampf ward be gonnen, Das Blut schien in den Wangen/den luitigen Franken. van Mauro, die op een schraag zat. Ik ben op weg naar Bono," vertelde Mauro, ik zo^k een eikenbosch, waar ik veel eikels voor mijn zwijnen kan vinden. Ik ben bereid tot drie honderd scondi toe pacht te betaler, wanneer ik er maar een vinden kan. Bij mij in de buurt zijn dit jaar in het geheel geen eikels." Daar u uit Muoro komt," vroeg daarop de man met den bombasy'nen jas, kent u misschien wel een zekeren Mauro Corrias?" Een somber voorgevoel vermaande het jonge mensch oui te liegen, maar hij was daartoe te ijdel. Een zekeren? Wat bedoelt ge aaar mede? Er bestaat maar een Mauro Corrias, een leeuw en dat ben ik. Zeg dm vrijuit wat gij Mauro Corrias te zeggen hebt," Niets; ik vroeg het zoo maar: ik heb u hooren noemen. Zijt ge zeer rijk?" Of ik rijk ben? Honderd zwijnen en twee honderd schapen. Ieder heefc respekt voor mij. Drink nog eens vreemdeling. Wat is uw beroep?" Boer," antwoordde de ander, terwijl hy voortgicg zijn ronde, fonkelende oogen op de vlam te vestigen. Mauro begon wederom te praten en te pochen op zijn eigendommen. Mijn zwijnen ? De mooiste in den omtrek van Muoro. Ik wil het geheele eiland doortrek ken als ik maar een bosch vind. Ik heb reeds een bosch op de bergen aan Muoro, waar nooit een bijl de hoornen heeft aangeraakt. Maar dit jaar is daar geen enkele eik-il, niet eens n om tot doelwit te dienen voor een geweerschot. Verleden jaar, hadden wij een goeden oogst. Maar de winter was zacht en daarom hadden wij dit jaar een slechten oogst. Wij willen hopen dat het volgende jaar beter zal zijn. Wat denkt gy daarvan ?" Wy willen het hopen," zeide de ander, op onverschilligen toon. Eensklaps barstte Musro in een schaterlach uit, daar hem iets grappigs te binnen schoot. Het heeft toen slechts eens gesneeuwd. het was dien dag zeer koud. Ik weet het nog omdat... Maar zeg mij een»," viel hij zich zelf daarop in de rede, zijn er veel mooie vrouwen bij u in het dorp?" Ook voor de overwinning wordt, zooals vanzelf spreekt, God met alle Heiligen, dank Ofschoon niet zoo krachtig als het Hildebrandslied, is hetLudwimhed toch waardevol door ernstige, eenvoudige en levende be schrijving. Christelijke gedichten vullen de rest van het boekje. Een tegenstelling, uit de 12e eeuw van de Hemel en de Hel, een Gedanket des Todes", uit de lle, verschillende Maria liederen en het Ezzolied, uit de lle eeuw. Himmel und Holle" is een vrij lang gedicht, in zeer korte regeltjes, kernachtig en klankrijk, maar niet beeldend. Wat beel iend schijnt, is geheel symbolisch, zoozeer dat Gottes Heldenfürsten" de steenen genoemd worden waarvan de fondamenten, poorten en muren van de hemelburcht gebouwd zy'n. Gedenket des Todes" bezingt de in de Middeleeuwen zoo machtige doodsgedachte. Den man, die door het schoone leven verleid wordt, zy'n doel: den hemel te vergeten, moeten wy'zien in de volgende mooie regels: Der Mann i^t nimmer weise, deraufeinerKeisa Einen echönen Baum sieht/ und darunter ruhn geht: Daan drücket thn der Schlaf, dass er sein Ziel vergasz, Wenn er dann aufèpringt, wie sehr ihn dann Keu durchdringt... Uit een Maria-lied van de 12e eeuw haal ik deze zeer buitengewone strofe aan: Gedeon Dux Israël, Sprei te t hin ein Lam in feil: Das: Himmelstau die Wolle Betaute all und alle. So kam zu dir die starke Macht, Dasz du wnrdest schwerer Tracht, Sancta Maria. Dit beeld moet voor ieder, die gevoel voor poëzie heeft, verrukkelyk zy'n. Eigenaardig is hier, en in meer gedichten, de vermenging van het oude Duitsch met Latijn. Uit denzelf Jen ty'd zy'n de Strophen eines Marienleiches", die ik geheel wil afschry ven, daar zy, naar 'c my'; voorkomt, menigeen zullen bekoren: Das Himmel und Erde sollt erfreuen, Das Kind, dat erlosen kam unsere Eeue, Ohn irgend Art von Weh es von dir kommt, Wie es dem Gotteskind alleine frommt. Von der Sonne geht aus das Tageslicht: Und dennoch wird sie dunkler nicht, So ward nieht bemakelt dein ruajidlicher Leib, Allein gebarest das Kind du, heiliges Weib. Seit du des Kinds genegen, Bist einzig du gewesen Lanter und rein In der Menschen Gemeine. Wen das dünket zu wunderreich, Der merk' aufs Glas das ist dir gleicb. Das Sonnenlicht scheinet mitten durchs Glas: Es ist klar dann und lauter als eh eg war. Durch das klare Glas geht es ein ins Haus, Die Finsternis v'ertreibt es daraus. Du bist das klare Glas dadurch kam Das Licht das Finsternis der Welt benahm. Von dir seinen Gottes Licnt in alles Land, Da von dir geboren ward unser Heiland. Es erleuchtete dich und alle Christenheit, Da falscher Glaube eie verführet weit. Es fand dich, es liesz dich lauter und gar, So wie die Sonne hellt das Fensterglas. Zulke prachtig volgehouden beelden vindt men ook in het Ezzolied, een soort beknopte samenvatting van de Christelijke overleve ringen. De inleiders zeggen: wie feierlicher und machtiger Orgelgesang klingt das Ezzo lied ber die Jahrhunde^te zu uns herüber", en zoo is het. Twee mooie uitgewerkte ver gelijkingen geef ik hier als voorbeeld, ook van de klankschoonheid: Da Adam sich fallen liesz, da wars Nacht und finster tief. Nun erschienen in der Welt, m ihrerZeitdie Sterne, Die wenizLicbt gebaren, so funkelig sie waren. Denn sie berschattet'all die nebel flnstreNacht Die vondeinTeufelkaEa,indesGewaltwir waren, Bis uns erschien der Gottessohn, er des Himnae's wahre Sonn'. Ein jeder der Sterne/sein Licht teilt mit uns gerne. Abel gab uns sein Licht, dasz wir sterben ums Recht. Wiedrum Enoch uns lehrt, unsereWerke seien wert. Noah uns mit der Arche gibf'.um Himmel rechte Zuversicht. Ja, zeer mooie, en de duivel hale hem die ze geschapen heeft," zeide de vreemdeling. Waarom vloekt ge? De vrouwen moesten u integendeel behagen! Een man zooals gij. Vertel mij nog eens wat, maar drink eerst nog iets." De andere dronk nogmaals, maar maakte met zijn hand een beweging, die beteekeren moeat: wacht maar, je zult nog veel moois te hooren krijgen. . .." De kleine, wellustige oogen van den jongen man begonnen nu eensklaps te schitteren. Hij hield van de vrouwen en in gezelschap van mannen wa* het zijn grootste genot over liefJesa^ontuien te spreken. Ge moet weten," begon eindelijk de an dere, dat ik in dienst ben bij een rijke familie, die «;rootendeels uit vrouwen bestaat. Behalve de meesteresse een dikke, nog zeer flinke vrouw, zijn daar drie dochters en t vee meiden. De heer des huizes is verlamd...." Ha, ha !" riep Mauro, nu komt het l" Inderdaad begon de andere nu zeer onwaarscby'nlijke dingen te vertellen: de vrou wen van het huis, waarin hij diende, haalden hem voortdurend aan. De oude, dikke moeder was hem den vorigen dag nog om den hals gevallen, evenals een meisje van vijftien jaar. Mauro lactite en luisterde. Hij geloofde niets van de opsnijderijen van den anderen, maar had er toch schik in ze aan te hooren. En, evenals het bij kinderen gaat, begon hij nu ook zijn avonturen te vertellen en over dreef deze uit neiging om ze nog gewaagder te doen schijnen dan die van den ander. Het vorige jaar heb ik een mooi meisje gehad, waarachtig, zy was mooi en groot en zoo rooskleurig als een appel. Het is vreemd toegegaan. Het is door de koude gekomen! Neen, lach niet, ik weet niet of ge het be merkt hebt dat de vrouweu in den winter meer in den smaak vallen dan in den zomer. Hoe dit komt weet ik niet. Ge moet dus weten dat ik mij in het gebergte bevond. Het weder was zacht, myn schapen werden met den dag dikker en ik verliet ze geen oogen blik. De laatste veertien dagen was ik niet in het dorp geweest, en daar zie ik op een morgen twee vrouwen aankomen, mijn min Und weiter lehret Abraham uns Gotteg Gehorsam, David der Gute, wider Böse die Langmut. Als Letzter von innen Johanneshterschienen, Der dem Morgensteme glich: der zeigte uns das wahre Licht. En het slot, een beeld, nu versleten, maar toen nieuw en met alle friechheid van wat oorspronkelijk is: O crux salvatoris, du unsere Segelgerte bist. Diese Welt alle ist dag Meer, mein Gebieter Segel und Fahre, Die rechten Werke unser Segelseil, die unsere Fahrt richten heim, Das Segel, der wahre Glaube, soll uns verhelfen zu unserm Wohl, Der heilige Odem ist der Wind, der uns die gute Strasze bringt, Himmelreich ist unser Heimatland, da wollen wir landen, Gott sei Dank! De lezer ziet hiermee, dat dit boekje hem een groote verscheidenheid van waardevolle gedichten biedt", die hem tenzy' hy vakgeleerde is anders onbekend moeten blyven. Want dat alleen het zeer zorgvuldige, zeer kunstige werk van een dichter hier iets goeds bereiken kon, zal ieder met my' eens zy'n, die gelooft dat de waarde van poëzie onafscheidelijk is van de schoonheid van den vorm. ALEX. GUTTELING. 5 Desember 1909, Geachte Heer Reiacteur, Den Haag. De heer Jan Bramsen, die in De Amster dammer van heden erkent uit het hoofd te citeren, fchrijft,, dat ik bet bezit van een eigen toneelgezelschap voor den Haag heb bepleit. Dit is minder juist, al meen ik inder daad, dat de residentie wel een eigen toneel gezelschap zou kunnen en mogen bezitten. Wat ik voor den Haag broodnodig acht is het bezit van minstens twee schouwburgen. Daarover heb ik 'c dan ook gehad. Hoogachtend, MARC. EMANTS. (De plaatsing van dit ingezonden stuk is tot ons leedwezen door een misverstand een week vertraagd. RED.) Berichten, ALFRED DE MUSSET. Eene belangrijke ge beurtenis zal den 3en Januari a. s. in de Bibliothèque Nationale te Pary'splaite hebben. Op dien dag zal n.l. de briefwisseling tnsschen Alfred de Musset en eene onbekende dame voor belangstellenden ter inzage worden gegeven By dem dood van den dichter wilde de bewuste dame de door haar ontvangen briefen van de Musset vernietigen. Zij werd evenwel door Jules Troubat. een van Sainte. B-uve's secretarissen, overgehaald ze aan de Bibliotbèque Nationale in bewaring te geven. Daarin stemde zy toe op voorwaarde dat de corres pondentie in de eerste dertig jaren niet zon worden gepubliceerd en dat elk npoor dat tot ontdekking van hare persoonlijkheid zou kunnen leiden, daaruit verwijderd zou worden. Verschillende parysche uitgevers doen po gingen om het recht van uitgave dezer cor respondentie machtig te worden. 4C centi p«r regel. BOUWT te NUNSPEET. Inlichtingen by het bouwbureau Arti", aldaar. 1-L2JHII C. H. TAN DER TELDEN, Fa. (L I. BOSCH, BoQiw. KALTERSTR. 153, b/h Spul, iBiterian. Tel. 2945. Normaal-OnderluE van ProfDrG Eenige Fabrikanten W.BengerSöhne Stuttgart Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstr. 167 K. P. DEÜSCHLE-BENGER. PUBLIEKE VERKOOPING o» 91 en 99 December a.s. IN DE Kunstzaal van het Fauoramagebouw, Plantage Middenlaaü50 te Amsterdam, wegens l.lliUIIIVIIüvaii de PanoramaMaatschappij vJernsaleiit" TE AMSTEEDAM, VAN het Panoramadoek JERUSALEM, waaraan zijn toegevoegd Moderne Schilderijen, Antiquiteiten en andere Huiisttooruerpeii. UliUl>l«.l N: K»ier.la« IS December | raptlcü||er. KoiKla^ l'f ?? J .Waamlag- 2O .. l'uliliek. Tot bezichtigingvan liet Panorama Jernsalem wende men zich tot de DIRECTIE Koopt UITSLUITEND BOTKtt ONDER De STAAT GARANDEERT U een ONVERVAE.SCHT product, Boterhandel KUI DL, AREN", PRINSENGRACHT 313. TELEFOON 8935. en een mooi meieje, eene vreemde, die ik nog niet kende. Het is de nieuwe meid van uw groot moeder," zeide de min. Wij komen eikels oprapen. Help ons wat? Ik hielp hen. Het weder was omgeslagen, de hemel was donker geworden en er woei een ijzige wind. De vrouwen klaagden over koude en op eens ging de min de hut binnen om zich te warmen. Raak haar niet aan," waarschuwde zy mij op het meisje wijzend. Zou zij schreien indien ik haar aanraak?' antwoordde ik lachend. Nauwelijks waren wij alleen of ik vroeg haar: Zult gij schreien?'' Zij liep weg, en ik vervolgde haar. ..De wind dreef ons voort als twee bladeren, ik lachte en riep: Wees maar niet bang, ik wil je alleen maar een kus geven." In plaats van naar de hut toe te loopen, ging het meisje er hoe langer hoe verder van daan en ik vervolgde haar. Dwaas kind," zeide ik, zie je dan niet dat je verdwaalt. Wanneer je zoo door blijft loopen, zal je ten slotte het dal in rollen. Wacht op mij. ik wil je alleen maar een kns geven." ..Zij bleef staan, ik ging naar haar toe en zig dat zij beefde van angst en van koude. ..Laat mij met rust," smeekte zij, ik ben een arm meisje, raak mij niet aan." ..Vreest niets," zeide ik, haar ijskoude handen in de mijne nemend. Ik zal je handen warmen. Ik ben niet slecht, ik ben een fatsoenlijk man. Als je mij een kus geeft, zal het je nooit berouwen." Ik sloeg mijn arm om haar heen en in plaats van haar naar de hut te brengen, trok ik haar mede naar een plaats waar de min ons niet vinden kon. Da wind raasde, er vielen sneeuwrlokken. Het meisje rilde van koude, zij poogde mij te ontsnappen, maar ik hield haar vast en fluisterde haar uitsluitend lieve woordjes in. Waarom zou een meester niet met zijn dienstmeisje kunnen trouwen? Dwaasheid! Ik ben een eenige zoen en zal doen wat mij behaagt." Ik nam haar mede tot bij een oude hut, die op een eenzame plaats staat. Ik ben zoo koud, zoo koud," klaagde zy, dat is niet onze hut; ik zie geen vuur." Het vuur is hier in mijn lippen. Ik kuste haar en zij schreide niet." En de min ?" vroeg de ander. Da min? Ik gaf haar een pas geboren lammetje en toen zeide zy' niets. Trouwens, wat zou zij ook zeggen?" zeide Mauro glim lachend. Da onbekende staarde in het vuur met wijd open oogen, hij zweeg en toen Mauro ophield met lachen was het doodstil in het vertrek. Buiten sneeuwde het nog altijd; geen enkel geluid verbrak de oneindige stilte van den nacht. Eensklaps echter hoorde Mauro een half gesmoord gebrul, als het gekreun van een ge wond zwijn. Hij wendde het hoofd naar de deur, en op eens zag hij alles zwart worden voor zijn oo^en en had hij het gevoel alsof het gewicht van een rots op hem drukte. Eerst na verloop van eenige oogenblikken, kwam hij tot het bewustzijn van de werkelijkheid. De onbekende was opgesprongen, bad zich op hem geworpen, en omklemde zy'n schou ders met zijn groote handen. Zoo, zoo een pasgeboren lammetje", riep hij smalend. Koppelaarster, ik zal je betalen en ook de melk zal ik je betalen, waarmede je dezen mijnheer gevoed hebt. Je brengt de arme meisjes uit de bergen naar hem toe en laat hem dan alleen met die kinderen. Wat heb je toch Satan?" schreewde Manro, het hoofd tegen het lijf van aanvaller druk kend. Ken je een zekeren Sebastian Loï?" vroeg nu de reus, terwijl hij de schouders van zij n slachtoffer nog steeds omkneld hield. Doodsbleek zag Mauro nu eensklaps op. Ja, nu herinnerde hy het zich: deze ronde oogen, die gebogen neus zy'n aanvaller was.... de broeder van het jonge meieje .... en zy'n uur was geslagen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl