Historisch Archief 1877-1940
No. IC9j
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
doen dan dat hij de schoonheid bederven
wilde, die hfl zoozeer bewondert. Maar
boawel dit boek dus in de eerste plaats een
kurstenaars-arbeid is, wordt de wetenschap
pelijke betrouwbaarheid ervan gewaarborgd
door Friédrieh von der ]>yen, die de
oorspronkelyke teksten verzorgde.
Nooit ia den leek zulk een uitstekend mid
del verschaft, om deze poëzie te genieten,
en de kennismaking is voor den ontvanke
lijke zeer verrassend. De volle, sterke of
teedere klank van Wolfskehl's vertalingen;
het ritme; de primitieve, maar indrukwek
kende kunstvormen: alliteratie en assonantie,
geven een levend lichaam aan den geestelijken
inhoud die in professorale vertolkingen,
waarvan de handboeken ons sinds lang voor
zien hebben, echim-achtig en ongrypbaar
aan ons voorby gleed.
Het geweldigste is het Hildebrandslied, uit
de 8e eeuw. Dreunend van strijdbare taal,
elk woord als de stoot van een esechen speer;
zonder omhaal, simpel en treffe ad ais Homerug.
De geschiedenis die fragment is kent
man wellicht: de ontmoeting en strijd van
Hildebrand en H ad u brand, vader en zoon, de
eerste «nds jaren ver van huis:
Ich horre das sa^en.
Dasz aich Ausfodrer/einzeln trafen,
Hildebrand und Hadubrand/swischen den
Heeren.
Hildebrand vraagt Hadubrands naam en
afkomst. De zoon antwoordt:
Da» sagten mir/ansere Leute,
Alte: Meister, die eh'r da waren,,
Das: Hildebrand heisze meiu Vater, ich heisje
Hadubrand.
Oitwarts fuhr er einst, floh des O tak er 1)
Grimm,
Weg mit Dietrich 2)/and vielen seiner Degen.
Rück liesz er i m Lande/ lützel sitsen
Die Fran im Bau, den jungen Buben,
Ganz <iba' Erbe, er rilt gen Oaten,..."
en dat hij niet gelooft, dat zijn vader nog
leefr. Deze zegt dan:
Zeuge der Höchrté/ oben im'Himmel,
Daaz dennoch dn n ie mit ao Versjpptein
Déine Sacbe führtest..."
Da wand er vom Arm ab/gewnndene Spangen,
Kaisergoldwerk, wie '9 der König 3) ihm gab,
Der Hunnen Vogt: da» geb' ich nun au i
Huid dir."
Maar Hadubrand gelooft hem nijpt,
verBrouwt hem niet:L > ..
iiDu bist mir alter Htinn/ unmiiszig «chlau,
Lockst mich mit Worten, willst die Lans auf
micb wei f en."
Men heeft hem gezegd, dat Hildebrand dood
is. En ironisch vervolgt hy':
WoM aber sehe ich/an deinem Harnisch,
Dasz du zu Haus hast/guten Herrn,
Nimmer vom Reiche/ bannflüchtig reistest."
Dan roept Hildebrand:
Wahrlich nun, Walfegott; Wehgeschick wird.
Der Sommer tfnd Winter wallt icb/aechzig
anszer Lande,
Seitdem maïi mich schlug/ium Volk der
Schützen:
Dem auf keinêr Burg wer das Sterben bot.
Nun soll eignen Kindes Eisen micb treffen,
Schwert mich strecken, oder ich ihm das
Sterben schaffen" ...
Eén uitweg beproeft hij: zonder strijd wil
hij zijn harnas als buit aan den jongere laten,
maar deze, belust op het gevecht, wil er
niets van weten:
Der war doch derFeigste'derFahrer vonOaten,
Der den Kampf-Weg dir weigre, da so wohl er
dich lüstet" ...
Da lieszen sie erat Esch-Lanzen gleiten
In schaffen Schauern, die standen im Schild
f est,
Darm stapften sie zusammen, Buntschilde
zerstoszend,
Hieben harmweekfnd/ins belle Schildfeld,
Bis die;Lindenbohler/lütsel warden,
Zerwirkt von den Waffen .. .
Uit wat van dit gedicht heb aangehaald,
kan de leser zien, dat Wolfskehl's Duitsch
wel is waar niet gemakkelyk is vele woor
den, in de spreektaal verouderd, doch waarvan
in poëzie nog een herinnering rest, behield
1) Odoacer.
2) Diederik van Bern (Verona).
3) Attila, bij wien Diederik en hy'
beecherming gevonden hadden.
Het zal zoowat zeven uur zijn," zeide de
vrouw, die met het kind op den arm naast
het vuur stond. Myn man, die naar Muoro
is, heeft zijn horloge meegenomen."
Vlauro keek weder naar den man, die in
den hoek zat en hij meende nu dat hij hem
vroeger reeds eenmaal gezien had, maar hij
kon zich niet herinneren waar en wanneer.
Dit is ook een voorbijganger," zeide de
vrouw, en deze is veel ongelukkiger dan u;
zijn paard, is onderweg gestorven."
Mauro lachte. Daarop haalde hy' het flescbje
met brandewijn uit zy'n taech en bood het
den man aan. De onbekende dronk zonder
een woord te zeggen, wiacbte zich daarop
den mond met zy'n hand af en gaf hem het
,fleschje terug.
Ja," zeide hy, mijn paard is hier dichtbij
eensklaps gevallen,'1
Dan zullen althans de raven in deze
eneeuwdagen iets te eten hebben", zeide
'Mauro die geen geloof sloeg aan de woorden
van den onbekende. Drink ook eens mede,
vrouw I Wilt ge niet ? Laat uw kind dan eens
drinken, het zal het goeddoen. Men moet
de kinderen l «eren wat te drinken, anders
.worden het ook onthouders, juist zooals ik.
En gy vreemdeling, wilt ge ook nog niet
eens drinken l" Deze liet het zich geen
tweemaal zeggen.
De vrouw trok zich spoedig terug en de
mannen bleven alleen in de keuken. Ieder
oogenblik bood Mauro zijn fleschje aan, de
andere dronk: zy'n donkere oogen, dicht
naast elkander, bijna zwevend over den ge
bogen neus, fonkelden in den weerschijn van
het vuur, dat gevoed werd door een houten
blok dat Mauro onder de sneeuw te
voorschy'n had gehaalt.
Het ging zonderling toe. Terwijl Mauro,
die niet dronk, praatte en lacbte als een
dronken man, werd de ander hoe langer hoe
stiller en meer in zich zelf gekeerd. Gevolg
gevende aan de uitnoodiging van den jongen
grondeigenaar, was hy naar het vuur toe
geschoren; hy' zat nu op den grond met de
beenen gekruist, maar was zóó lang dat
zy'n hoofd by'na even hoog kwam als dat
hy om zoo dicht mogelijk by het oorspron
kelijk te blijven, maar dat deze vertaling
uitmunt door vastheid van toon. Er klinkt
een stem in, zo9 diep als men maar zelden
hooit.
Enkele regels uit het Oud-Noorsch, van
de 12e eeuw, bevatten de Worte des ster
benden Hildebrand", die jammert omdat hij
zy'n zoon versloeg. Dit tragisch einde is ver
meden in het veel gemoedelyker
Hildebrandslied uit de 15e eeuw, dat ook is afgedrukt,
zonder vertaling, omdat deze hier niet
vereischt wordt.
Tusschen de 8e en de 12e eeuw vallen
verscheidene kleine verzen, tooverspreuken,
bezweringen en wat niet al. Enkele van de
aardigste wil ik hier aanhalen: Bienensegen":
Christ, die Immen sind hauszenl fliegt,
Tierchen, her zu mir
Frohen Friedens in Gottes Hu' /sollt ihr
heimkommen gut.
Sitze, sitze, Bieneda: Dirgeboter8a"ktMaria.
Huschverlaub nicht habe du: zu Holze nicht
fleug du,
Dasz du mir nicht entrinnest, dich mir nicht
entwindest.
Sitz immer stiile, wirke Gottes Willen.
Hoe kostelyk naïef is het menschelyk
egoïsme hier vereenzelvigd met Gods wil l
Of men geniete de heerlyke overdrijving in
de beschryving van een everzwijn:
Ihm sind Fü«ze/ von Fodermasze,
Ihm sind Borsten/ hoch wie Forste
Und seine Zahne/ von zwölf Ellen Lange.
Maar het mooiste ven de kleine gedichtjes
is Das Wessobrunner Gebet" uit de 8e eeuw.
Ich hörte lie Sterblichen stauneu am meisten,
Dasz Erde nicht war noch oben Himmel,
Noch irgend ein Baum noch Berg nicht war,
Noch die Sonne nicht schien ...
Noch der Mond nicht leuchtete, noch das
barühmte Meer.
Da dort nirgends nichts war an Enden und
Wenden,
Da war doch der eine allmachtige Gott.,.
Waar in démeeste gevallen de
Middeleeuwsche vroomheid voor moderne menschen
eerst na een ernstig zich-verdiepen in vreemde
ideeën te bewonderen is, moet mea zich b jna
verwonderen over dégrootheid< van deze
gedachte, die na meer dan 1-000 jaren nog
zoo onmiddely k ontroert. Maar men lette wel
op, hoe deze indruk hopfdzakeljjk voortkomt
uit de kracht van zegging: de alliteraties,
en het zeer expressieve ritme.
Geheel verschillend van het geweldige,
by'na Heideneche Htldebrandslied, waarvan
maar een enkele regel God noemt, is het
Lodewykslied, uit de 9e eeuw. Dit is vol
Christelijke gedachten. Lodeivyk werd vroeg
een wees, maar vond daarvoor groote ver
goeding, want God zelf wout' ihm Erzieher
sein". Doch Hy beproefde hem:
Ob er Beschwerde/ BO jung dulden werde.
Lie?z ein Heidenheer/ ber See fahren her,
Das Volk der Franken/ Sünden zu mannen.
En een bewijs, hoe moeilijk het vaak is, in
die gedachten door te dringen, leveren de
regels:
Christ war dem Reich gram, drob es leider
Schaden nahm.
Doch es erbarmte Gott, der sieht all die Not:
Het omgekeerde: God toornig, doch door
Christus' voorspraik verteederd, zou lateren
Christenen begrypely'ker zy'n, ofschoon beide
voorstellingen niet te ry'men vallen met de
Drie-Énheid.
De toespraak van den tot hulp
aangesnelden Lodewijk is zeer vroom:
So will ich, dasz mir folgen, alle Gott Holden.
Hieniedensein beschieden ist, solang es füge
Christ:
Ihm ward alle Gewalt, zu verfügen unsre
Hinfahrt."
Doch zijn woorden zijn ook niet zouder
maatschappelijke zorg:
Drum der hier in Süuke/vollbringt Gottes
Werke,
Kommt er gesund davon,kriegt er vonmirLohn,
Bleibet er heute, dann seine Leute."
De slag begint:
Der König ritt kunne, sang ein Lied schone
Und alles zusammen sang Jas Kyrieleison.
Der Sang war geaungen, der Kampf ward be
gonnen,
Das Blut schien in den Wangen/den luitigen
Franken.
van Mauro, die op een schraag zat.
Ik ben op weg naar Bono," vertelde
Mauro, ik zo^k een eikenbosch, waar ik
veel eikels voor mijn zwijnen kan vinden.
Ik ben bereid tot drie honderd scondi toe
pacht te betaler, wanneer ik er maar een
vinden kan. Bij mij in de buurt zijn dit
jaar in het geheel geen eikels."
Daar u uit Muoro komt," vroeg daarop
de man met den bombasy'nen jas, kent u
misschien wel een zekeren Mauro Corrias?"
Een somber voorgevoel vermaande het
jonge mensch oui te liegen, maar hij was
daartoe te ijdel.
Een zekeren? Wat bedoelt ge aaar mede?
Er bestaat maar een Mauro Corrias, een
leeuw en dat ben ik. Zeg dm vrijuit wat
gij Mauro Corrias te zeggen hebt,"
Niets; ik vroeg het zoo maar: ik heb u
hooren noemen. Zijt ge zeer rijk?"
Of ik rijk ben? Honderd zwijnen en twee
honderd schapen. Ieder heefc respekt voor
mij. Drink nog eens vreemdeling. Wat is
uw beroep?"
Boer," antwoordde de ander, terwijl hy
voortgicg zijn ronde, fonkelende oogen op de
vlam te vestigen. Mauro begon wederom te
praten en te pochen op zijn eigendommen.
Mijn zwijnen ? De mooiste in den omtrek
van Muoro. Ik wil het geheele eiland doortrek
ken als ik maar een bosch vind. Ik heb reeds
een bosch op de bergen aan Muoro, waar
nooit een bijl de hoornen heeft aangeraakt.
Maar dit jaar is daar geen enkele eik-il, niet
eens n om tot doelwit te dienen voor een
geweerschot. Verleden jaar, hadden wij een
goeden oogst. Maar de winter was zacht en
daarom hadden wij dit jaar een slechten
oogst. Wij willen hopen dat het volgende
jaar beter zal zijn. Wat denkt gy daarvan ?"
Wy willen het hopen," zeide de ander,
op onverschilligen toon.
Eensklaps barstte Musro in een schaterlach
uit, daar hem iets grappigs te binnen schoot.
Het heeft toen slechts eens gesneeuwd.
het was dien dag zeer koud. Ik weet het nog
omdat... Maar zeg mij een»," viel hij zich
zelf daarop in de rede, zijn er veel mooie
vrouwen bij u in het dorp?"
Ook voor de overwinning wordt, zooals
vanzelf spreekt, God met alle Heiligen, dank
Ofschoon niet zoo krachtig als het
Hildebrandslied, is hetLudwimhed toch waardevol
door ernstige, eenvoudige en levende be
schrijving.
Christelijke gedichten vullen de rest van
het boekje. Een tegenstelling, uit de 12e eeuw
van de Hemel en de Hel, een Gedanket
des Todes", uit de lle, verschillende Maria
liederen en het Ezzolied, uit de lle eeuw.
Himmel und Holle" is een vrij lang gedicht,
in zeer korte regeltjes, kernachtig en
klankrijk, maar niet beeldend. Wat beel iend schijnt,
is geheel symbolisch, zoozeer dat Gottes
Heldenfürsten" de steenen genoemd worden
waarvan de fondamenten, poorten en muren
van de hemelburcht gebouwd zy'n. Gedenket
des Todes" bezingt de in de Middeleeuwen
zoo machtige doodsgedachte. Den man, die
door het schoone leven verleid wordt, zy'n
doel: den hemel te vergeten, moeten wy'zien
in de volgende mooie regels:
Der Mann i^t nimmer weise, deraufeinerKeisa
Einen echönen Baum sieht/ und darunter ruhn
geht:
Daan drücket thn der Schlaf, dass er sein Ziel
vergasz,
Wenn er dann aufèpringt, wie sehr ihn dann
Keu durchdringt...
Uit een Maria-lied van de 12e eeuw haal
ik deze zeer buitengewone strofe aan:
Gedeon Dux Israël,
Sprei te t hin ein Lam in feil:
Das: Himmelstau die Wolle
Betaute all und alle.
So kam zu dir die starke Macht,
Dasz du wnrdest schwerer Tracht,
Sancta Maria.
Dit beeld moet voor ieder, die gevoel voor
poëzie heeft, verrukkelyk zy'n. Eigenaardig
is hier, en in meer gedichten, de vermenging
van het oude Duitsch met Latijn.
Uit denzelf Jen ty'd zy'n de Strophen eines
Marienleiches", die ik geheel wil afschry ven,
daar zy, naar 'c my'; voorkomt, menigeen
zullen bekoren:
Das Himmel und Erde sollt erfreuen,
Das Kind, dat erlosen kam unsere Eeue,
Ohn irgend Art von Weh es von dir kommt,
Wie es dem Gotteskind alleine frommt.
Von der Sonne geht aus das Tageslicht:
Und dennoch wird sie dunkler nicht,
So ward nieht bemakelt dein ruajidlicher Leib,
Allein gebarest das Kind du, heiliges Weib.
Seit du des Kinds genegen,
Bist einzig du gewesen
Lanter und rein
In der Menschen Gemeine.
Wen das dünket zu wunderreich,
Der merk' aufs Glas das ist dir gleicb.
Das Sonnenlicht scheinet mitten durchs Glas:
Es ist klar dann und lauter als eh eg war.
Durch das klare Glas geht es ein ins Haus,
Die Finsternis v'ertreibt es daraus.
Du bist das klare Glas dadurch kam
Das Licht das Finsternis der Welt benahm.
Von dir seinen Gottes Licnt in alles Land,
Da von dir geboren ward unser Heiland.
Es erleuchtete dich und alle Christenheit,
Da falscher Glaube eie verführet weit.
Es fand dich, es liesz dich lauter und gar,
So wie die Sonne hellt das Fensterglas.
Zulke prachtig volgehouden beelden vindt
men ook in het Ezzolied, een soort beknopte
samenvatting van de Christelijke overleve
ringen. De inleiders zeggen: wie feierlicher
und machtiger Orgelgesang klingt das Ezzo
lied ber die Jahrhunde^te zu uns herüber",
en zoo is het. Twee mooie uitgewerkte ver
gelijkingen geef ik hier als voorbeeld, ook
van de klankschoonheid:
Da Adam sich fallen liesz, da wars Nacht und
finster tief.
Nun erschienen in der Welt, m ihrerZeitdie
Sterne,
Die wenizLicbt gebaren, so funkelig sie waren.
Denn sie berschattet'all die nebel flnstreNacht
Die vondeinTeufelkaEa,indesGewaltwir waren,
Bis uns erschien der Gottessohn, er des
Himnae's wahre Sonn'.
Ein jeder der Sterne/sein Licht teilt mit uns
gerne.
Abel gab uns sein Licht, dasz wir sterben ums
Recht.
Wiedrum Enoch uns lehrt, unsereWerke seien
wert.
Noah uns mit der Arche gibf'.um Himmel
rechte Zuversicht.
Ja, zeer mooie, en de duivel hale hem
die ze geschapen heeft," zeide de vreemdeling.
Waarom vloekt ge? De vrouwen moesten
u integendeel behagen! Een man zooals gij.
Vertel mij nog eens wat, maar drink eerst
nog iets."
De andere dronk nogmaals, maar maakte
met zijn hand een beweging, die beteekeren
moeat: wacht maar, je zult nog veel moois
te hooren krijgen. . .."
De kleine, wellustige oogen van den jongen
man begonnen nu eensklaps te schitteren.
Hij hield van de vrouwen en in gezelschap
van mannen wa* het zijn grootste genot over
liefJesa^ontuien te spreken.
Ge moet weten," begon eindelijk de an
dere, dat ik in dienst ben bij een rijke
familie, die «;rootendeels uit vrouwen bestaat.
Behalve de meesteresse een dikke, nog zeer
flinke vrouw, zijn daar drie dochters en t vee
meiden. De heer des huizes is verlamd...."
Ha, ha !" riep Mauro, nu komt het l"
Inderdaad begon de andere nu zeer
onwaarscby'nlijke dingen te vertellen: de vrou
wen van het huis, waarin hij diende, haalden
hem voortdurend aan. De oude, dikke moeder
was hem den vorigen dag nog om den hals
gevallen, evenals een meisje van vijftien jaar.
Mauro lactite en luisterde. Hij geloofde
niets van de opsnijderijen van den anderen,
maar had er toch schik in ze aan te hooren.
En, evenals het bij kinderen gaat, begon hij
nu ook zijn avonturen te vertellen en over
dreef deze uit neiging om ze nog gewaagder
te doen schijnen dan die van den ander.
Het vorige jaar heb ik een mooi meisje
gehad, waarachtig, zy was mooi en groot en
zoo rooskleurig als een appel. Het is vreemd
toegegaan. Het is door de koude gekomen!
Neen, lach niet, ik weet niet of ge het be
merkt hebt dat de vrouweu in den winter
meer in den smaak vallen dan in den zomer.
Hoe dit komt weet ik niet. Ge moet dus
weten dat ik mij in het gebergte bevond. Het
weder was zacht, myn schapen werden met
den dag dikker en ik verliet ze geen oogen
blik. De laatste veertien dagen was ik niet
in het dorp geweest, en daar zie ik op een
morgen twee vrouwen aankomen, mijn min
Und weiter lehret Abraham uns Gotteg
Gehorsam,
David der Gute, wider Böse die Langmut.
Als Letzter von innen Johanneshterschienen,
Der dem Morgensteme glich: der zeigte uns
das wahre Licht.
En het slot, een beeld, nu versleten, maar
toen nieuw en met alle friechheid van wat
oorspronkelijk is:
O crux salvatoris, du unsere Segelgerte bist.
Diese Welt alle ist dag Meer, mein Gebieter
Segel und Fahre,
Die rechten Werke unser Segelseil, die unsere
Fahrt richten heim,
Das Segel, der wahre Glaube, soll uns verhelfen
zu unserm Wohl,
Der heilige Odem ist der Wind, der uns die
gute Strasze bringt,
Himmelreich ist unser Heimatland, da wollen
wir landen, Gott sei Dank!
De lezer ziet hiermee, dat dit boekje hem
een groote verscheidenheid van waardevolle
gedichten biedt", die hem tenzy' hy
vakgeleerde is anders onbekend moeten
blyven. Want dat alleen het zeer zorgvuldige,
zeer kunstige werk van een dichter hier iets
goeds bereiken kon, zal ieder met my' eens
zy'n, die gelooft dat de waarde van poëzie
onafscheidelijk is van de schoonheid van den
vorm.
ALEX. GUTTELING.
5 Desember 1909,
Geachte Heer Reiacteur, Den Haag.
De heer Jan Bramsen, die in De Amster
dammer van heden erkent uit het hoofd te
citeren, fchrijft,, dat ik bet bezit van een
eigen toneelgezelschap voor den Haag heb
bepleit. Dit is minder juist, al meen ik inder
daad, dat de residentie wel een eigen toneel
gezelschap zou kunnen en mogen bezitten.
Wat ik voor den Haag broodnodig acht is
het bezit van minstens twee schouwburgen.
Daarover heb ik 'c dan ook gehad.
Hoogachtend,
MARC. EMANTS.
(De plaatsing van dit ingezonden stuk is
tot ons leedwezen door een misverstand een
week vertraagd. RED.)
Berichten,
ALFRED DE MUSSET. Eene belangrijke ge
beurtenis zal den 3en Januari a. s. in de
Bibliothèque Nationale te Pary'splaite hebben.
Op dien dag zal n.l. de briefwisseling tnsschen
Alfred de Musset en eene onbekende dame
voor belangstellenden ter inzage worden
gegeven
By dem dood van den dichter wilde de
bewuste dame de door haar ontvangen briefen
van de Musset vernietigen. Zij werd evenwel
door Jules Troubat. een van Sainte. B-uve's
secretarissen, overgehaald ze aan de
Bibliotbèque Nationale in bewaring te geven. Daarin
stemde zy toe op voorwaarde dat de corres
pondentie in de eerste dertig jaren niet zon
worden gepubliceerd en dat elk npoor dat
tot ontdekking van hare persoonlijkheid zou
kunnen leiden, daaruit verwijderd zou worden.
Verschillende parysche uitgevers doen po
gingen om het recht van uitgave dezer cor
respondentie machtig te worden.
4C centi p«r regel.
BOUWT te NUNSPEET.
Inlichtingen by het bouwbureau Arti",
aldaar.
1-L2JHII
C. H. TAN DER TELDEN, Fa. (L I. BOSCH, BoQiw.
KALTERSTR. 153, b/h Spul, iBiterian. Tel. 2945.
Normaal-OnderluE
van
ProfDrG
Eenige
Fabrikanten
W.BengerSöhne
Stuttgart
Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstr. 167
K. P. DEÜSCHLE-BENGER.
PUBLIEKE VERKOOPING
o» 91 en 99 December a.s.
IN DE
Kunstzaal van het Fauoramagebouw,
Plantage Middenlaaü50 te Amsterdam,
wegens l.lliUIIIVIIüvaii de
PanoramaMaatschappij vJernsaleiit"
TE AMSTEEDAM,
VAN
het Panoramadoek JERUSALEM,
waaraan zijn toegevoegd
Moderne Schilderijen, Antiquiteiten
en andere Huiisttooruerpeii.
UliUl>l«.l N: K»ier.la« IS December | raptlcü||er.
KoiKla^ l'f ?? J
.Waamlag- 2O .. l'uliliek.
Tot bezichtigingvan liet Panorama Jernsalem wende men zich tot de DIRECTIE
Koopt UITSLUITEND BOTKtt ONDER
De STAAT GARANDEERT U een ONVERVAE.SCHT product,
Boterhandel KUI DL, AREN", PRINSENGRACHT 313. TELEFOON 8935.
en een mooi meieje, eene vreemde, die ik
nog niet kende.
Het is de nieuwe meid van uw groot
moeder," zeide de min. Wij komen eikels
oprapen. Help ons wat? Ik hielp hen.
Het weder was omgeslagen, de hemel was
donker geworden en er woei een ijzige wind.
De vrouwen klaagden over koude en op eens
ging de min de hut binnen om zich te
warmen. Raak haar niet aan," waarschuwde
zy mij op het meisje wijzend.
Zou zij schreien indien ik haar aanraak?'
antwoordde ik lachend.
Nauwelijks waren wij alleen of ik vroeg
haar:
Zult gij schreien?''
Zij liep weg, en ik vervolgde haar.
..De wind dreef ons voort als twee bladeren,
ik lachte en riep:
Wees maar niet bang, ik wil je alleen
maar een kus geven."
In plaats van naar de hut toe te loopen,
ging het meisje er hoe langer hoe verder
van daan en ik vervolgde haar.
Dwaas kind," zeide ik, zie je dan niet
dat je verdwaalt. Wanneer je zoo door blijft
loopen, zal je ten slotte het dal in rollen. Wacht
op mij. ik wil je alleen maar een kns geven."
..Zij bleef staan, ik ging naar haar toe en
zig dat zij beefde van angst en van koude.
..Laat mij met rust," smeekte zij, ik ben
een arm meisje, raak mij niet aan."
..Vreest niets," zeide ik, haar ijskoude
handen in de mijne nemend. Ik zal je
handen warmen. Ik ben niet slecht, ik ben
een fatsoenlijk man. Als je mij een kus geeft,
zal het je nooit berouwen." Ik sloeg mijn
arm om haar heen en in plaats van haar
naar de hut te brengen, trok ik haar mede
naar een plaats waar de min ons niet vinden
kon. Da wind raasde, er vielen
sneeuwrlokken. Het meisje rilde van koude, zij
poogde mij te ontsnappen, maar ik hield haar
vast en fluisterde haar uitsluitend lieve
woordjes in.
Waarom zou een meester niet met zijn
dienstmeisje kunnen trouwen? Dwaasheid!
Ik ben een eenige zoen en zal doen wat mij
behaagt."
Ik nam haar mede tot bij een oude hut,
die op een eenzame plaats staat.
Ik ben zoo koud, zoo koud," klaagde zy,
dat is niet onze hut; ik zie geen vuur."
Het vuur is hier in mijn lippen. Ik kuste
haar en zij schreide niet."
En de min ?" vroeg de ander.
Da min? Ik gaf haar een pas geboren
lammetje en toen zeide zy' niets. Trouwens,
wat zou zij ook zeggen?" zeide Mauro glim
lachend.
Da onbekende staarde in het vuur met
wijd open oogen, hij zweeg en toen Mauro
ophield met lachen was het doodstil in het
vertrek.
Buiten sneeuwde het nog altijd; geen enkel
geluid verbrak de oneindige stilte van den
nacht. Eensklaps echter hoorde Mauro een half
gesmoord gebrul, als het gekreun van een ge
wond zwijn. Hij wendde het hoofd naar de deur,
en op eens zag hij alles zwart worden voor
zijn oo^en en had hij het gevoel alsof het
gewicht van een rots op hem drukte. Eerst
na verloop van eenige oogenblikken, kwam
hij tot het bewustzijn van de werkelijkheid.
De onbekende was opgesprongen, bad zich
op hem geworpen, en omklemde zy'n schou
ders met zijn groote handen.
Zoo, zoo een pasgeboren lammetje", riep
hij smalend. Koppelaarster, ik zal je betalen
en ook de melk zal ik je betalen, waarmede
je dezen mijnheer gevoed hebt. Je brengt
de arme meisjes uit de bergen naar hem
toe en laat hem dan alleen met die kinderen.
Wat heb je toch Satan?" schreewde Manro,
het hoofd tegen het lijf van aanvaller druk
kend.
Ken je een zekeren Sebastian Loï?" vroeg
nu de reus, terwijl hij de schouders van zij n
slachtoffer nog steeds omkneld hield.
Doodsbleek zag Mauro nu eensklaps op.
Ja, nu herinnerde hy het zich: deze ronde
oogen, die gebogen neus zy'n aanvaller
was.... de broeder van het jonge meieje ....
en zy'n uur was geslagen.