De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 19 december pagina 7

19 december 1909 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Nó. 1695 DE A M STERDAM ME K WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. gevallen. Verleden jaar werd van die zijde e«n ignobele poging* gedaan, hem door laster onschadelijk te maken. In een conservatief orgaan was een aanval on zijn smetteloos particulier leven gegedaan. Met tegenzin rehabiliteerde hij zi^h voor het gerecht. De voornaamste toty-organen, gingen hein weer huldigen. Thans wordt hij van die zijde uitgekreten voor een demagoog" en een tweede rangsohe Jack Gade". (Deze was een leider der opgestane Kentsche boeren der vijftiende eeuw.) Daarentegen hul digen de radicalen hem, als de moderne Hampden (een der vermaarde leiders der zeventiende eeuw, die de rechten van hét parlement tegen de aanmatigingen van Karel I verdedigden). Toen Asquith Sir Campbell Bannerman als eerste minister opvolgde, ver ving Loyd-George hem als kanselier der schatkist, terwijl Winston Cliurchill zijn portefeuille van handel en nijverheid overnam. Een minister van financiën, is hier de tweede regeerende staatsman. Dat ambt leidt gewoonlijk naar het premierscbap. Pitt, Canning, Peel, Disraëli en Gladstone, hebben het op hun beurt waargenomen. Doch geen hunner ontwierp zulke radicale belastingvoor stellen, als de tegenwoordige kanselier dit jaar. Ziju voorgestelde grondbelas tingen, voerden de lords tot opstand. Ze zijn evenwel noodig en rechtvaardig. Maar dat. kan ik bier niet bespreken. De hertogelijke grondbezitters gingen van stonde aan daartegen te keer. Wat heeft hij al niet van hen moeten hooren! Maar hij betaalde met dubbele munt terug. Zeker, zijn redevoeringen tegen den rijken adel zijn scherp en bitter. Vaak ook fijn sarcastisch. Maar de erfelijke adel van het Hoogerhuis heeft de liberale partij lang genoeg het regeeren moeilijk gemaakt. En nu zij het her vor mingswerk krachtig ter hand hetfc geno men, moet dat langdurige conflict eindelijk uitgevochten worden. De heer George voelt het. Met een hart vol liefde voor het zonder schuld Ijjdende volk, een vurige drankbestrijder (daarom persoon lijk geheelonthouder) en voorstander van zelfbestuur voor iedere natie, is hij de hardnekkige tegenstand van het adellijk bolwerk van behoud moede. In deze beweging, reusachtiger dan sinds de kiesrechthervorming van 1830 ifl Engeland gevoerd, kunnen de woorden niet op een schaal worden gelegd. Por sche taal, krachtige argumenten en groote geestdrift, kunnen met de Eagelsche democratie in den komenden stembus strijd tot overwinning leiden. Daze kloeke kanselier heeft ze alle drie. Dat maakte hem bij de kleine luijden" van dit land zoo bemind. Gladstone was een groot staatsman, maar geen popu laire. De heer Asquith is een kundige en. den Eagelschen radicalen erg mee gevallen. Als vroeger Whig en aanhanger .van Lord Rosebery (wiens democratisch gevoel niet diep zat), hadden zij aan vankelijk weinig met hem op. Maar zijn vooruitstrevende bewind voer ing, heeft hier de liberale partij hechter dan ooit te voren vereenigd. Hij is echter te veel rechtsgeleerde, om het volksgemoed te kunnen treffen. Sir Bannerman verstond dat beter. Diens redevoeringen waren ongekunsteld, bevattelijk, warm van ge voel, prettig van humor en toch zinrijk. I)e heer Lloyd-George aardt naar hem, in alle opzichten. En met zóó'n vurig en standvastig leider, gaat hier de demo cratie hoopvol in den ontzaglijken strijd tegen de macht van den hoogen adel, van het groot-kapitaal en vanden drankhandel, de drieëenheid der tory-partij. Deze schets is langer geworden, dan ik mij voorstelde. Maar zij betreft een merkwaardige figuur der Engelsche staat kunde: Een man waarop het oog der wereld is gevestigd. En nu kan ik ten elotte niet nalaten, een enkel staaltje mede te deelen van zijn gevatheid, dat ik mij net herinner. Een vergadering van Welschen in hun Celtische taal toesprekende, zeide hij: Wij zullen home rule (zelfbestuur) krijgen, voor Ierland, voor Engeland, voor Schot land en voor Wales". And for heil," viel een half-dronken toehoorder hem in de rede. Quite right," was het snedige ant woord. I like to hear a man stand up for his own country l" Londen, 6 Dec. J. K. VAX DER VEER. Angst Yoor 't naait te utrecht. Zoo ik op dit artikeltje tegenspraak mocht krijgen, niets ware my aangenamer en ik zon door die tegenspraak zekerheid over iets hebben. Ik kan niet verhalen, opnieuw, wat de zedige schoonheid van bet bloote lichaam is: een templum. Ik dacht dat zoo niet allen, de ikonokUsten ten eerste uitgezonderd, zjj die eenigszins in aan roering kwamen met kunst er over eens waren om de representatie van 't naakt, in schoonheid of in weligheid gezien, te be schouwen als een rijke uitlog van de schil derkunst. De tentoonstelling (hier om gaat het) van v. Rljsselberghe die te Utrecht gebonden wordt, zal geen naakt bevatten. Welke is de reden daarvan ? Zedigheid wordt dat toch niet geheeten, want alle obscoeniteit is van Rijsselberghe vreemd. De schilderijen van dezen schilder zijn gezond, alsmenschen in de zuivre zon zuiver dansend. Ze zijn zo L der eenigen bijsmaak naar het perverse. Ze zijn zonder eenige vervorming in die richting. Toch worden ze niet tentoongesteld. Waarom? Ia er een Utreehtsche Lex Heinze; en is Utrecht de stad der (roor mij onze delijke) vijgehlaadjes? Is er in Utrecht een valicht Castitas die aangebeden wordt? Dat het de wil van den schilder niet i), weet Professor Mr. H. P. GK QUACK. Professor H. P. G. QL'ACK, ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum zijner promotie tot Meester in de Eechten, 13 December 1859. ik zeker. Wat is de reden? Is het iets dat me op het eerste bericht ongelooflijk scheen, maar na een nieuw bericht gelooflyk wordt. Maar toch ... Nog wil ik niet aannemen dat zelfs in Utrecht de quantiteit der slechte schaamte zoo groot is. En hoe zal een hoogleeraar in de aesthetiek zijn onderwijs daar in moeten richten? Hij kan toch zijn photograpbieën etc. niet kuitch maken met een nieuwe uitvinding: het verplaatsbaar vijgeblad. PLASSCHAEET. Het Florfr Wieeli ii bet Kaiser-Frieiriclis Müstniii, te Berlijn. De veelbesproken Flora", de nieuwste aanwinst van het Berlünsche museum, heb ik nog niet gezien, zij is my alleen door photographieën bekend, maar het geschrijf waartoe zij aanleiding heeft gegeten, werpt een zoo eigenaardig licht op het verzamelen van oude kunstwerken, in het algemeen, en op de verhouding van het publiek tot den museum-directeur, in het bijzonder, dat ik niet .geaarzeld heb om aan het verlangen van de redactie van dit tijdschrift te voldoen en mijne meening, zoo niet over het beeld, dan toch over de hangende kwestie uit een te zetten. Toen ik, in de eerste helft van October, het jaarlüksch congres van museumdirecteu ren, ditmaal in Praag, bijwoonde, werd mij door een collega nit Berlijn, als laatste nieuws verteld, dat Bode weer een buitengewoon stuk in het Kaiser Friedrich Museum had gebracht. Iets waar hy, met zoovele anderen, reeds lang naar had gezocht, een beeldhouw werk van Leonardo da Vinci, had hij herkend in het borstbeeld eener vrouw, de godin Flora voorstellende, en bad hq kunnen aankoopen. De buste, in was gemodeleerd, vertoonde den mysterieuaen glimlach, het eenigzins spits toeloopende ovaal van de welbekende vrou?wenkoppen, geschilderd door Leonardo. Het onvindbare was ge vonden l Het ideaal van den verzamelaar was bereikt l Een ieder die zelf wel eens gezocht heeft naar bepaalde voorwerpen, of althans getracht heeft hetgeen hij zich voorstelde, door een aankoop, zoo dicht mogelijk nabij te komen, zal begrijpen, dat ik brandend van nieuws gierigheid er meer van te vernemen, met een gevoel van bewondering voor den ge lukkigen vinder en den grondigen kenner, ja misschien wel met een sprankje van af gunst in het gemoed, huiswaarts keerde. Waarom had ik zoo iets nu niet mogen vinden? De prijs welke er voor betaald was, kende men nog niet, maar wel wist men, dat de verkooper het stuk reeds vrij lang in zijn bezit had gehad, het voor een prikje had gekocht en eerst toen Bode er naar vroeg, de waarde er van vermoedde en toen dan ook een zeer hooge som verlangd en gekregen had. Stel echter, dat ik het stuk gezien had, ik, aan den bezitter onbekend, dan had deze het allicht voor een appel en een ei van de hand gedaan. Thuis gekomen hoorde ik, dat het Floraborstbeeld reeds in de Mei-aflevering van Burlington Magazine" stond gepubliceerd, waar het, met voorzichtigheid, Leonaidesk werd genoenjd. De afoeelding in het Engelsch tijdschrift bezorgde mij, ronduit gezegd, eene ontgoo cheling. Van dien aard zelfs, dat het gevoel van afgunst geheel verdween. Aan verva'.sching werd toen nog niet gedacht en die mogelijkheid kwam ook niet by' mij op. Maar de photographie gaf geenszins wat ik verwachtte. Ik had my een Leonardo-werk gedacht, sprekende door iets vaag geheim zinnige, den indruk gevende van iets bovenmenechelijk levends, door de fijne samen werking van alle gelaa'strek ken te weeg ge bracht. In plaats daarvan de bekende ietwat geforceerd glimlachende mond, dien wij uit het werk van al de navolgers van den meester kennen, een vrij leege blik uit niet mooi ingezette oogen, zwak gemodeleerde neus en wangen. De naakte schouders en borst leken niet slecht, maar hadden toch niets treffends en waren bovendien vrij erg beschadigd. Bij ondervinding wetende, dat photogra phieën kunnen bedriegen, vormde ik echter geen oordeel, het bleef gelijk geiegd, bij een kleine deceptie. Kort daarna kwamen de berichten uit Engeland, de spottende krantenartikels, waar in wrok tegen den beroemden Duitechen verzamelaar maar al te duidelijk te onder kennen viel. Het borstbeeld was, zoo beweerde men, door d^n in 1800 geboren beeldhouwer Eichard C. Lucas vervaardigd. Bode was er ingeloopen! Heftiger nog dan de Engelsche bladen, trok een gedeelte der Dui'scbe pers tegen den General-direktor te velde, ook vóór er nog een ernstig onderzoek was in gesteld. Sedert werd een en ander aan het licht gebracht waardoor, naar de meening van sommigen, de twijfel aan de tchtheid van het beeld meer en meer gewettigd is, naar ande ren willen, allerminst iets is bewezen. Nogmaals, ik zag de buste niet en zoo al geen van de graphische reproductiën my'n eerste deceptie vermocht te verzachten, een oordeel mag ik niet vormen. Ik blijf altijd van harte hopen, dat Bode zich inderdaad niet vergist heeft en, dat hij, zooals reeds zoo menigmaal gebeurde, tot ons aller voordeel en genot, een fraai kunstwerk uit de ver getelheid gered heeft. Wat mij voor het oogenblik echter meer dan iets anders interesseert, is de publieke stemming tegen een man die toch niet anders gedaan heeft dan naar beste weten een algemeen belang dienen. Hem op zoo luid ruchtige wijze eene vergissing te verwijten lijkt zóó onbillijk, dat er een motief voor gevonden moeten worden. De waarheid is, dat wij hier raken aan wat ik eene verwording zon willen noemen van een oorspronkelijk zoo verheflend ge voel : de liefde tot kunst. Het verzamelen van kunst is eene lief hebberij geweeet in alle bloeitijden van beFchavihg. In de 15e eeuw leef den er reeds in Frankrijk en in Italiëgroote verzamelaars die geen moeite en geen geld spaarden, wan neer het gold kunstschatten bijeen te bren gen. In de 16e en 17e eeuw nam het ver zamelen toe, maar bleef nog altijd oepaald door een oprechten hartstocht voor het bezitten van genot verschaffende kunstwer ken. In de 18e eeuw openbaarde zich reeds de manie voor de rariteit, oorspronkelijk het gevolg van eene begrijpelijke nieuwsgie righeid naar buitenissige producten, maar weldra zich openbarende als een ijdel ver langen iets te hebben wat een ander niet bezat. In de 19e eeuw met den zin voor politieke geschiedenis en voor wat men genoemd heeft de histoire bataille, ontwik kelt zich de liefde voor het historische voorwerp. Patriotsche sentimentaliteit werkt dan spoedig allerlei akelig gesnoei in de hand en naargeestige bewaarzucht. Denken wij maar eens aan de bloem gesmeed uit het ijzer van de boot van v. Spnyk of aan den stoel waarop een of andere vaderlandsche held heet gezeten te hebben in benarde omstandigheden. Worden nu ook de schilders en beeldhouwers tot de nationale helden gerekend, dan richt de publieke of private verzamelaar zich voornamelijk op het ver krijgen van de werken van kunstenaars met klinkende namen. Elk land verlangt in de eerste plaats het werk van eigen zonen te verzamelen, een verlangen wel zeer treffend in tegenstelling met dat der eerst genoemde liefnebbers, in de 15e, 16e en 17e eeuw, die juist bij voorkeur werk kochten van kuns tenaars die zij niet in hun eigen land kon den leeren kennen. WJJ beleven nu weer in sommige landen het tegenovergestelde verschijnsel. Amerika en het na '70 zoo opbloeiende Pruisen, in het bizonder Berlijn, geen eigen kunst heb bende, zijn voorgegaan in het streven naar internationale kunstverzamelingen. Bode stichtte zijn zoo zeldzaam leerrijk Kaiser Friedrich Museum, waarin hy trachi zooveel mogelijk alle scholen vertegenwoor digd te krijgen. Maar dan ook door stukken waaraan de namen der beroemdste schilders en beeldhouwers verbonden zijn. Hij werk niet alleen voor 'C Rjjks Museum, ook de rq'ke particulieren prikkelt tdj tot het aaneggen van kunstkabinetten. Da parvenu verzamelaar stelt zich niet tevreden met stukken van onbekenden. Bode's scherpe critiek weet daarin te voorzien. Geen produkt van schilderkunst of van plastiek, dat lij niet in een bepaalde school weet onder e brengen, ja, dat hij niet aan een of anderen meester weet toe te schrijden. Naast Bode staan andere kunstgeleerden" een modern woord) op, die met hem ij verig n alle landen van oude beschaving de kunst schatten gaan inventariseeren. In de def tigste kaeteeien zijn de heeren welkome gasten, die immers door hun expertise beangrijke kapitaalsvermeerderingen, als met een tooverslag, toekennen. De expert, vroe ger een nederig man, die publieke veilingen eidde, is nu een grand seigneur geworden, overal met deferentie bejegend. Niet zonder schade voor hem zelf. Een fraai schilderij, of «en beeld waarvan de maker niet bekend is, wekt by den ..kenner" een soort wrevel op, omdat het een geheim schijnt verborgen te houden, bet lijkt hem een tastbaar verwijt van onkunde. De Amerikaangche milliardaire tolereert heelemaal geen ongedoopt kunstwerk. Men gevoelt wat thans van den expert verlangd wordt. Hy mag niet meer twijfelen, moet weten. Men zal ook begrijpen hoe onverdragelyk apodictisch zoo'n man in zijn oordeel moet worden. Welke museum-directeur kan zich beroemen geheel te zijn ontsnapt aan de verleiding toeschrijvingen te wagen, ook al heeft hij daar geen voldoende gronden voor, en wie durft getuigen, dat hij een eenmaal geuite meening niet geneigd ia staande te houden. De heele groote mannen, sooalg Bode, vergissen zich niet. De school die Bode gevormd heeft, kan in menig opzicht een coterie genoemd worden. Een machtige tyrannie wordt door die groep van geleerden uitgeoefend. Dat daartegen geprutteld wordt spreekt vanzelf. Niemand toch is meer zeker te kunnen genieten van onbesproken schatten in zijn verzameling, wanneer de groote man of een der zijnen er oiet zijn goedkeuring aan gehecht heeft. Zoo verklaart zich dan het gejuich, nu de meester bet mis schijnt te hebben. Een gejuich dat verre van verheffend is voor de juichenden, maar dat niettemin te begrijpen valt en misschien heilzaam zal werken. Ons lieve landje kan zich verheugen buiten het geraas van dezen strijd te staan. De particuliere verzamelaars ten onzent bepalen zich tot de vrijwel door en door bekende vaderlandscbe scholen; onze schilderijenmusea eveneens. De geldmiddelen laten niet anders toe. En de enkele directeur die het nuttig acht in zijn seriën van kunstnyverheidprodukten ook van over de grenzen wat binnen te halen, blijft door de onkunde zijner landslieden vrijwel buiten fchot. Hij mag zich veilig blijven verheugen in de waar deering van eenige weinige vakmannen. Misschien wat suf, maar tcch wel rustig l A. PIT. Bii de MeBstaeters in Kommandant Leofant, de leider van de jongste fransche Congo-expeditie, geeft in de Tour du Monde een verslag van zijn bevin dingen, onder anderen wat betreft de menscheneterij Hy' heeft daarvan talryke sporen aangetroffen, en vooral over de rol, die deze gewoonte speelt in het leven der inboorlingen, vertelt bij veel belangrijks. Evenals bijna alle N e ierstammen in bet achter- Congogebied, zijn ook de inboorlingen aan de Sanga nog kacibalen ; de leider der fransche expeditie vertelt hoe hij in een dorp, waar hij onverhoeds binnen kwam, oe armen en de borsten van een vrouw ontdekte in een dampenden vleeechpot. Deze negerstammen verklaren eenstemmig, dat geen gerecht ter wereld hun beter smaakt dan menschenvleesch en dan is er nog een groot onderscheid tusschen dat van negers en van blanken. Het vleesch van Europeanen schijnt een veel fijner aroma te hebben zeer vleiend voor ons l Ze spraken heel vrijmoedig over deze dingen tegenover den franschen reiziger, wiens waar nemingen en studiën vooral daarom zooveel waarde hebben, omdat ze de overal verspreide onderstelling te niet doen, als zou het kanibali-me zich uit de oude gebruiken van het fetiechisme dus uit godsdienst vormen hebben ontwikkeld. In den regel zijn het krijgsgevangenen, gesneuvelde vijanden, of ook wel vrouwen van hun eigen stam, die geofferd" en daarna opgepeuzeld worden. Zulk een stuulpartij wordt lang van te voren aangekondigd, en er gaat een groot feest aan vooiaf. Aanleiding er toe geven b. v. de volgende omstandigheden: de een of andere begrafenis, een verandering in den stand der maan, een voorspelling van toovenaars of medicijn mannen. Sterft er een opperhoofd, dan worden zy'n vrouwen bij zijn graf gewurgd, opdat haar geesten den zijne in de schaduwen des wouds" zullen volgen. Is de oogst minder goed uitgevallen, de jacht niet voorspoedig, of hteft de een of andere stam bloedige verliezen geleden in den oorlog, dan kondigt de toovtnaar een verandering ten goede aan mits er eenige jonkvrouwen op het altaar wor len geofferd l De geheele stam komt dan bijeen: de meisjes die men voor het offer heeft nit gekozen, worden gezalfd met welriekende oli*ën en kostbaar vet en opgesierd met hals en armringen van gekleurde kralen. Zóó leidt men haar binnen in den kring harer jubelende en tierende stamgenooten; dan weergalmt het bosch ver in het rot d van de tam-tamslagen en het wilde gejoel van de fanatieke volksmassa; reusachtige, hoog oplaaiende vreugdefuren verlichten met fantastischen gloed de wilde, donkere gestalten, die daar als bezetenen door elkaar dwarrelen, onder het uitstooUn van woeste vreugdekreten. Dan weerklinkt er op eens een signaal. Allen kennen het. Nu worden de slacht offers naar het altaar gesleurd en voor aller oogen geworgd. Haar rochelend gesteun wordt overstemd door het luide gezang der omstanders, dat in dit oogenblik wordt opgevoerd tot het toppunt van woeste razernij. Dan gaat men o «er tot de verdeeling van het vleesch, en daarmee is het feest afgeloopen Ieder haast zie i met zijn buit naar huis, om daar rustig den luguberen maaltijd te bereiden en te savoureert-n. Hoewel er aan dit barbaarscbe gebruik

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl