Historisch Archief 1877-1940
Nó. 1695
DE A M STERDAM ME K WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
gevallen. Verleden jaar werd van die
zijde e«n ignobele poging* gedaan, hem
door laster onschadelijk te maken. In
een conservatief orgaan was een aanval
on zijn smetteloos particulier leven
gegedaan. Met tegenzin rehabiliteerde hij
zi^h voor het gerecht. De voornaamste
toty-organen, gingen hein weer huldigen.
Thans wordt hij van die zijde
uitgekreten voor een demagoog" en een
tweede rangsohe Jack Gade". (Deze was
een leider der opgestane Kentsche boeren
der vijftiende eeuw.) Daarentegen hul
digen de radicalen hem, als de moderne
Hampden (een der vermaarde leiders der
zeventiende eeuw, die de rechten van
hét parlement tegen de aanmatigingen
van Karel I verdedigden).
Toen Asquith Sir Campbell
Bannerman als eerste minister opvolgde, ver
ving Loyd-George hem als kanselier der
schatkist, terwijl Winston Cliurchill zijn
portefeuille van handel en nijverheid
overnam. Een minister van financiën,
is hier de tweede regeerende staatsman.
Dat ambt leidt gewoonlijk naar het
premierscbap. Pitt, Canning, Peel,
Disraëli en Gladstone, hebben het op hun
beurt waargenomen. Doch geen hunner
ontwierp zulke radicale belastingvoor
stellen, als de tegenwoordige kanselier
dit jaar. Ziju voorgestelde grondbelas
tingen, voerden de lords tot opstand. Ze
zijn evenwel noodig en rechtvaardig.
Maar dat. kan ik bier niet bespreken.
De hertogelijke grondbezitters gingen
van stonde aan daartegen te keer. Wat
heeft hij al niet van hen moeten hooren!
Maar hij betaalde met dubbele munt
terug. Zeker, zijn redevoeringen tegen
den rijken adel zijn scherp en bitter.
Vaak ook fijn sarcastisch. Maar de
erfelijke adel van het Hoogerhuis heeft
de liberale partij lang genoeg het regeeren
moeilijk gemaakt. En nu zij het her vor
mingswerk krachtig ter hand hetfc geno
men, moet dat langdurige conflict eindelijk
uitgevochten worden. De heer George
voelt het. Met een hart vol liefde voor
het zonder schuld Ijjdende volk, een
vurige drankbestrijder (daarom persoon
lijk geheelonthouder) en voorstander van
zelfbestuur voor iedere natie, is hij de
hardnekkige tegenstand van het adellijk
bolwerk van behoud moede.
In deze beweging, reusachtiger dan
sinds de kiesrechthervorming van 1830
ifl Engeland gevoerd, kunnen de woorden
niet op een schaal worden gelegd. Por
sche taal, krachtige argumenten en groote
geestdrift, kunnen met de Eagelsche
democratie in den komenden stembus
strijd tot overwinning leiden. Daze
kloeke kanselier heeft ze alle drie.
Dat maakte hem bij de kleine luijden"
van dit land zoo bemind. Gladstone was
een groot staatsman, maar geen popu
laire. De heer Asquith is een kundige
en. den Eagelschen radicalen erg mee
gevallen. Als vroeger Whig en aanhanger
.van Lord Rosebery (wiens democratisch
gevoel niet diep zat), hadden zij aan
vankelijk weinig met hem op. Maar zijn
vooruitstrevende bewind voer ing, heeft
hier de liberale partij hechter dan ooit
te voren vereenigd. Hij is echter te veel
rechtsgeleerde, om het volksgemoed te
kunnen treffen. Sir Bannerman verstond
dat beter. Diens redevoeringen waren
ongekunsteld, bevattelijk, warm van ge
voel, prettig van humor en toch zinrijk.
I)e heer Lloyd-George aardt naar hem,
in alle opzichten. En met zóó'n vurig en
standvastig leider, gaat hier de demo
cratie hoopvol in den ontzaglijken strijd
tegen de macht van den hoogen adel,
van het groot-kapitaal en vanden
drankhandel, de drieëenheid der tory-partij.
Deze schets is langer geworden, dan
ik mij voorstelde. Maar zij betreft een
merkwaardige figuur der Engelsche staat
kunde: Een man waarop het oog der
wereld is gevestigd. En nu kan ik ten
elotte niet nalaten, een enkel staaltje
mede te deelen van zijn gevatheid, dat
ik mij net herinner.
Een vergadering van Welschen in hun
Celtische taal toesprekende, zeide hij: Wij
zullen home rule (zelfbestuur) krijgen,
voor Ierland, voor Engeland, voor Schot
land en voor Wales".
And for heil," viel een half-dronken
toehoorder hem in de rede.
Quite right," was het snedige ant
woord. I like to hear a man stand up
for his own country l"
Londen, 6 Dec. J. K. VAX DER VEER.
Angst Yoor 't naait te utrecht.
Zoo ik op dit artikeltje tegenspraak
mocht krijgen, niets ware my aangenamer
en ik zon door die tegenspraak zekerheid
over iets hebben. Ik kan niet verhalen,
opnieuw, wat de zedige schoonheid van bet
bloote lichaam is: een templum. Ik dacht
dat zoo niet allen, de ikonokUsten ten
eerste uitgezonderd, zjj die eenigszins in aan
roering kwamen met kunst er over eens
waren om de representatie van 't naakt, in
schoonheid of in weligheid gezien, te be
schouwen als een rijke uitlog van de schil
derkunst. De tentoonstelling (hier om gaat
het) van v. Rljsselberghe die te Utrecht
gebonden wordt, zal geen naakt bevatten.
Welke is de reden daarvan ? Zedigheid wordt
dat toch niet geheeten, want alle obscoeniteit
is van Rijsselberghe vreemd. De schilderijen
van dezen schilder zijn gezond, alsmenschen
in de zuivre zon zuiver dansend. Ze zijn
zo L der eenigen bijsmaak naar het perverse.
Ze zijn zonder eenige vervorming in die
richting. Toch worden ze niet tentoongesteld.
Waarom? Ia er een Utreehtsche Lex Heinze;
en is Utrecht de stad der (roor mij onze
delijke) vijgehlaadjes? Is er in Utrecht een
valicht Castitas die aangebeden wordt? Dat
het de wil van den schilder niet i), weet
Professor Mr. H. P. GK QUACK.
Professor H. P. G. QL'ACK,
ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum zijner promotie tot Meester in de Eechten, 13 December 1859.
ik zeker. Wat is de reden? Is het iets dat
me op het eerste bericht ongelooflijk scheen,
maar na een nieuw bericht gelooflyk wordt.
Maar toch ... Nog wil ik niet aannemen dat
zelfs in Utrecht de quantiteit der slechte
schaamte zoo groot is. En hoe zal een
hoogleeraar in de aesthetiek zijn onderwijs daar in
moeten richten? Hij kan toch zijn
photograpbieën etc. niet kuitch maken met een
nieuwe uitvinding: het verplaatsbaar vijgeblad.
PLASSCHAEET.
Het Florfr Wieeli ii bet Kaiser-Frieiriclis
Müstniii, te Berlijn.
De veelbesproken Flora", de nieuwste
aanwinst van het Berlünsche museum, heb
ik nog niet gezien, zij is my alleen door
photographieën bekend, maar het geschrijf
waartoe zij aanleiding heeft gegeten, werpt
een zoo eigenaardig licht op het verzamelen
van oude kunstwerken, in het algemeen, en
op de verhouding van het publiek tot den
museum-directeur, in het bijzonder, dat ik
niet .geaarzeld heb om aan het verlangen van
de redactie van dit tijdschrift te voldoen en
mijne meening, zoo niet over het beeld, dan
toch over de hangende kwestie uit een te
zetten.
Toen ik, in de eerste helft van October,
het jaarlüksch congres van museumdirecteu
ren, ditmaal in Praag, bijwoonde, werd mij
door een collega nit Berlijn, als laatste nieuws
verteld, dat Bode weer een buitengewoon
stuk in het Kaiser Friedrich Museum had
gebracht. Iets waar hy, met zoovele anderen,
reeds lang naar had gezocht, een beeldhouw
werk van Leonardo da Vinci, had hij herkend
in het borstbeeld eener vrouw, de godin Flora
voorstellende, en bad hq kunnen aankoopen.
De buste, in was gemodeleerd, vertoonde den
mysterieuaen glimlach, het eenigzins spits
toeloopende ovaal van de welbekende
vrou?wenkoppen, geschilderd door Leonardo. Het
onvindbare was ge vonden l
Het ideaal van den verzamelaar was bereikt l
Een ieder die zelf wel eens gezocht heeft
naar bepaalde voorwerpen, of althans getracht
heeft hetgeen hij zich voorstelde, door een
aankoop, zoo dicht mogelijk nabij te komen,
zal begrijpen, dat ik brandend van nieuws
gierigheid er meer van te vernemen, met
een gevoel van bewondering voor den ge
lukkigen vinder en den grondigen kenner,
ja misschien wel met een sprankje van af
gunst in het gemoed, huiswaarts keerde.
Waarom had ik zoo iets nu niet mogen
vinden? De prijs welke er voor betaald was,
kende men nog niet, maar wel wist men,
dat de verkooper het stuk reeds vrij lang
in zijn bezit had gehad, het voor een prikje
had gekocht en eerst toen Bode er naar
vroeg, de waarde er van vermoedde en toen
dan ook een zeer hooge som verlangd en
gekregen had. Stel echter, dat ik het stuk
gezien had, ik, aan den bezitter onbekend,
dan had deze het allicht voor een appel en
een ei van de hand gedaan.
Thuis gekomen hoorde ik, dat het
Floraborstbeeld reeds in de Mei-aflevering van
Burlington Magazine" stond gepubliceerd,
waar het, met voorzichtigheid, Leonaidesk
werd genoenjd.
De afoeelding in het Engelsch tijdschrift
bezorgde mij, ronduit gezegd, eene ontgoo
cheling. Van dien aard zelfs, dat het gevoel
van afgunst geheel verdween. Aan
verva'.sching werd toen nog niet gedacht en
die mogelijkheid kwam ook niet by' mij op.
Maar de photographie gaf geenszins wat ik
verwachtte. Ik had my een Leonardo-werk
gedacht, sprekende door iets vaag geheim
zinnige, den indruk gevende van iets
bovenmenechelijk levends, door de fijne samen
werking van alle gelaa'strek ken te weeg ge
bracht. In plaats daarvan de bekende ietwat
geforceerd glimlachende mond, dien wij uit
het werk van al de navolgers van den meester
kennen, een vrij leege blik uit niet mooi
ingezette oogen, zwak gemodeleerde neus en
wangen. De naakte schouders en borst leken
niet slecht, maar hadden toch niets treffends
en waren bovendien vrij erg beschadigd.
Bij ondervinding wetende, dat photogra
phieën kunnen bedriegen, vormde ik echter
geen oordeel, het bleef gelijk geiegd, bij
een kleine deceptie.
Kort daarna kwamen de berichten uit
Engeland, de spottende krantenartikels, waar
in wrok tegen den beroemden Duitechen
verzamelaar maar al te duidelijk te onder
kennen viel. Het borstbeeld was, zoo beweerde
men, door d^n in 1800 geboren beeldhouwer
Eichard C. Lucas vervaardigd. Bode was er
ingeloopen! Heftiger nog dan de Engelsche
bladen, trok een gedeelte der Dui'scbe pers
tegen den General-direktor te velde, ook
vóór er nog een ernstig onderzoek was in
gesteld.
Sedert werd een en ander aan het licht
gebracht waardoor, naar de meening van
sommigen, de twijfel aan de tchtheid van het
beeld meer en meer gewettigd is, naar ande
ren willen, allerminst iets is bewezen.
Nogmaals, ik zag de buste niet en zoo al
geen van de graphische reproductiën my'n
eerste deceptie vermocht te verzachten, een
oordeel mag ik niet vormen. Ik blijf altijd
van harte hopen, dat Bode zich inderdaad
niet vergist heeft en, dat hij, zooals reeds zoo
menigmaal gebeurde, tot ons aller voordeel
en genot, een fraai kunstwerk uit de ver
getelheid gered heeft.
Wat mij voor het oogenblik echter meer
dan iets anders interesseert, is de publieke
stemming tegen een man die toch niet
anders gedaan heeft dan naar beste weten
een algemeen belang dienen. Hem op zoo luid
ruchtige wijze eene vergissing te verwijten
lijkt zóó onbillijk, dat er een motief voor
gevonden moeten worden.
De waarheid is, dat wij hier raken aan
wat ik eene verwording zon willen noemen
van een oorspronkelijk zoo verheflend ge
voel : de liefde tot kunst.
Het verzamelen van kunst is eene lief
hebberij geweeet in alle bloeitijden van
beFchavihg. In de 15e eeuw leef den er reeds in
Frankrijk en in Italiëgroote verzamelaars
die geen moeite en geen geld spaarden, wan
neer het gold kunstschatten bijeen te bren
gen. In de 16e en 17e eeuw nam het ver
zamelen toe, maar bleef nog altijd oepaald
door een oprechten hartstocht voor het
bezitten van genot verschaffende kunstwer
ken. In de 18e eeuw openbaarde zich reeds
de manie voor de rariteit, oorspronkelijk
het gevolg van eene begrijpelijke nieuwsgie
righeid naar buitenissige producten, maar
weldra zich openbarende als een ijdel ver
langen iets te hebben wat een ander niet
bezat. In de 19e eeuw met den zin voor
politieke geschiedenis en voor wat men
genoemd heeft de histoire bataille, ontwik
kelt zich de liefde voor het historische
voorwerp. Patriotsche sentimentaliteit werkt
dan spoedig allerlei akelig gesnoei in de
hand en naargeestige bewaarzucht. Denken
wij maar eens aan de bloem gesmeed uit
het ijzer van de boot van v. Spnyk of aan
den stoel waarop een of andere vaderlandsche
held heet gezeten te hebben in benarde
omstandigheden. Worden nu ook de schilders
en beeldhouwers tot de nationale helden
gerekend, dan richt de publieke of private
verzamelaar zich voornamelijk op het ver
krijgen van de werken van kunstenaars met
klinkende namen. Elk land verlangt in de
eerste plaats het werk van eigen zonen te
verzamelen, een verlangen wel zeer treffend
in tegenstelling met dat der eerst genoemde
liefnebbers, in de 15e, 16e en 17e eeuw, die
juist bij voorkeur werk kochten van kuns
tenaars die zij niet in hun eigen land kon
den leeren kennen.
WJJ beleven nu weer in sommige landen
het tegenovergestelde verschijnsel. Amerika
en het na '70 zoo opbloeiende Pruisen, in
het bizonder Berlijn, geen eigen kunst heb
bende, zijn voorgegaan in het streven naar
internationale kunstverzamelingen.
Bode stichtte zijn zoo zeldzaam leerrijk
Kaiser Friedrich Museum, waarin hy trachi
zooveel mogelijk alle scholen vertegenwoor
digd te krijgen. Maar dan ook door stukken
waaraan de namen der beroemdste schilders
en beeldhouwers verbonden zijn. Hij werk
niet alleen voor 'C Rjjks Museum, ook de
rq'ke particulieren prikkelt tdj tot het
aaneggen van kunstkabinetten. Da parvenu
verzamelaar stelt zich niet tevreden met
stukken van onbekenden. Bode's scherpe
critiek weet daarin te voorzien. Geen
produkt van schilderkunst of van plastiek, dat
lij niet in een bepaalde school weet onder
e brengen, ja, dat hij niet aan een of anderen
meester weet toe te schrijden.
Naast Bode staan andere kunstgeleerden"
een modern woord) op, die met hem ij verig
n alle landen van oude beschaving de kunst
schatten gaan inventariseeren. In de def
tigste kaeteeien zijn de heeren welkome
gasten, die immers door hun expertise
beangrijke kapitaalsvermeerderingen, als met
een tooverslag, toekennen. De expert, vroe
ger een nederig man, die publieke veilingen
eidde, is nu een grand seigneur geworden,
overal met deferentie bejegend. Niet zonder
schade voor hem zelf.
Een fraai schilderij, of «en beeld waarvan
de maker niet bekend is, wekt by den
..kenner" een soort wrevel op, omdat het
een geheim schijnt verborgen te houden, bet
lijkt hem een tastbaar verwijt van onkunde.
De Amerikaangche milliardaire tolereert
heelemaal geen ongedoopt kunstwerk.
Men gevoelt wat thans van den expert
verlangd wordt. Hy mag niet meer twijfelen,
moet weten. Men zal ook begrijpen hoe
onverdragelyk apodictisch zoo'n man in zijn
oordeel moet worden.
Welke museum-directeur kan zich beroemen
geheel te zijn ontsnapt aan de verleiding
toeschrijvingen te wagen, ook al heeft hij daar
geen voldoende gronden voor, en wie durft
getuigen, dat hij een eenmaal geuite meening
niet geneigd ia staande te houden. De heele
groote mannen, sooalg Bode, vergissen zich niet.
De school die Bode gevormd heeft, kan
in menig opzicht een coterie genoemd worden.
Een machtige tyrannie wordt door die groep
van geleerden uitgeoefend. Dat daartegen
geprutteld wordt spreekt vanzelf. Niemand
toch is meer zeker te kunnen genieten van
onbesproken schatten in zijn verzameling,
wanneer de groote man of een der zijnen
er oiet zijn goedkeuring aan gehecht heeft.
Zoo verklaart zich dan het gejuich, nu de
meester bet mis schijnt te hebben. Een
gejuich dat verre van verheffend is voor de
juichenden, maar dat niettemin te begrijpen
valt en misschien heilzaam zal werken.
Ons lieve landje kan zich verheugen buiten
het geraas van dezen strijd te staan. De
particuliere verzamelaars ten onzent bepalen
zich tot de vrijwel door en door bekende
vaderlandscbe scholen; onze
schilderijenmusea eveneens. De geldmiddelen laten niet
anders toe. En de enkele directeur die het
nuttig acht in zijn seriën van
kunstnyverheidprodukten ook van over de grenzen wat
binnen te halen, blijft door de onkunde zijner
landslieden vrijwel buiten fchot. Hij mag
zich veilig blijven verheugen in de waar
deering van eenige weinige vakmannen.
Misschien wat suf, maar tcch wel rustig l
A. PIT.
Bii de MeBstaeters in
Kommandant Leofant, de leider van de
jongste fransche Congo-expeditie, geeft in de
Tour du Monde een verslag van zijn bevin
dingen, onder anderen wat betreft de
menscheneterij Hy' heeft daarvan talryke sporen
aangetroffen, en vooral over de rol, die deze
gewoonte speelt in het leven der inboorlingen,
vertelt bij veel belangrijks.
Evenals bijna alle N e ierstammen in bet
achter- Congogebied, zijn ook de inboorlingen
aan de Sanga nog kacibalen ; de leider der
fransche expeditie vertelt hoe hij in een dorp,
waar hij onverhoeds binnen kwam, oe armen
en de borsten van een vrouw ontdekte in
een dampenden vleeechpot.
Deze negerstammen verklaren eenstemmig,
dat geen gerecht ter wereld hun beter smaakt
dan menschenvleesch en dan is er nog
een groot onderscheid tusschen dat van negers
en van blanken. Het vleesch van Europeanen
schijnt een veel fijner aroma te hebben
zeer vleiend voor ons l
Ze spraken heel vrijmoedig over deze dingen
tegenover den franschen reiziger, wiens waar
nemingen en studiën vooral daarom zooveel
waarde hebben, omdat ze de overal verspreide
onderstelling te niet doen, als zou het
kanibali-me zich uit de oude gebruiken van het
fetiechisme dus uit godsdienst vormen
hebben ontwikkeld.
In den regel zijn het krijgsgevangenen,
gesneuvelde vijanden, of ook wel vrouwen
van hun eigen stam, die geofferd" en daarna
opgepeuzeld worden.
Zulk een stuulpartij wordt lang van te
voren aangekondigd, en er gaat een groot
feest aan vooiaf.
Aanleiding er toe geven b. v. de volgende
omstandigheden: de een of andere begrafenis,
een verandering in den stand der maan, een
voorspelling van toovenaars of medicijn
mannen.
Sterft er een opperhoofd, dan worden zy'n
vrouwen bij zijn graf gewurgd, opdat haar
geesten den zijne in de schaduwen des
wouds" zullen volgen.
Is de oogst minder goed uitgevallen, de
jacht niet voorspoedig, of hteft de een of
andere stam bloedige verliezen geleden in
den oorlog, dan kondigt de toovtnaar een
verandering ten goede aan mits er eenige
jonkvrouwen op het altaar wor len geofferd l
De geheele stam komt dan bijeen: de
meisjes die men voor het offer heeft nit gekozen,
worden gezalfd met welriekende oli*ën en
kostbaar vet en opgesierd met hals en
armringen van gekleurde kralen. Zóó leidt men
haar binnen in den kring harer jubelende
en tierende stamgenooten; dan weergalmt
het bosch ver in het rot d van de
tam-tamslagen en het wilde gejoel van de fanatieke
volksmassa; reusachtige, hoog oplaaiende
vreugdefuren verlichten met fantastischen
gloed de wilde, donkere gestalten, die daar
als bezetenen door elkaar dwarrelen, onder
het uitstooUn van woeste vreugdekreten.
Dan weerklinkt er op eens een signaal.
Allen kennen het. Nu worden de slacht
offers naar het altaar gesleurd en voor aller
oogen geworgd.
Haar rochelend gesteun wordt overstemd
door het luide gezang der omstanders, dat
in dit oogenblik wordt opgevoerd tot het
toppunt van woeste razernij.
Dan gaat men o «er tot de verdeeling van
het vleesch, en daarmee is het feest
afgeloopen Ieder haast zie i met zijn buit naar
huis, om daar rustig den luguberen maaltijd
te bereiden en te savoureert-n.
Hoewel er aan dit barbaarscbe gebruik