Historisch Archief 1877-1940
r
l
K o. 1096
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
opwekkend voord zal spreken om hun streven
te steunen.
A. D. Je wilt toch niet zeggen, dat jij de
onsterfelijkheid der ziel en het Gods bettaan
zult moeten bewijzen l Van jou is tcch be
kend ?...
P. R (valt hem in de rede, tot Z. R.}. De
heele stad is er vol van. Men spreekt over
niets andeis meer. Alle weldenkenden (A. D.
kucht) zijn ten hoogste gespannen. Steun te
ontvangen van een man met zulk een ge
leerde reputatie all u...
Z. R. Alles goed en wel, dominee, mijn
reputatie kan voor het geloovige publiek
niet zeer aanlokkend zijn. Kant u dat heele
zaakje niet alleen af? U treft voor die
menschen den goeden toon, u spreekt ze
naar het hart, en bent trouwens gewend om
met de kerels om te gaan! Wat ze aan mij
gezien hebben l
P. E. Maar, waarde heer, herinnert u n
nog, met hoeveel vnur u zelf indertijd eens
gesproken hebt over het plichtsgevoel en
over het geloof aan een hoogste weren?
Z. E. Ja ja, en -had ik vooraf kunnen
weten, hoe er met mijn redebloempjes zou
worden geccquetteerd l...
P. R, Hoe het ook sy, u zoudt door uw
optreden het aanzien der ganache geloovige
gemeente zeer verhoogen. En daar ziet u
tóch het groote belang van in.
? A.. D. Pa» op. amice, mijnheer komt daar
ett aanslag doen op jouw zielsruat terwille
van de zijne. Maar ddiir zie je immers het
groote belang van in !
" P. R. (zonder hierop acht te slaan, tot Z. S.)
Om te beginnen, ik ken uwe geschriften goed
genoeg om te weten dat u het geloof aan
God en Onsterfelijkheid nooit zult kunnen
bestrqden.
Z. R. (met benatend handgebaar.) Toe
gegeven.
P. R. U beat door uwe diepzinnige en
omvangrijke studiën tot het inzicht gekomen,
niet aflees, dat de wijsgeer niet vijandig kón
staan tegenover het geloof aan een door ons
allen te beleven hiernamaals, en een recht
doend opperwezen, maar dat ons voort
bestaan en het bestaan van een almachtigen
en alwyzen wereldbestuurder toch zeer goed
mogelijk zijn.
?' Z. R. Neen, dominee, n gaat hier al te ver.
Ik voor my heb aangetoond, dat geen rede
lijke speculatie zelfs de mogelijkheid kan in
zien van het bestaan God?.
? P. R. En uw transcendentaal object, uw
Ding op zich zelf, is dat dan geen nood
zakelijk en zelf» beroemd resultaat van uw
metapbysische onderzoekingen?
Z. R. Nu goed, indien gij en uwagemeente
daarmee vrede hebt, zullea wij het dan op
den bewusten avond hebben over het
transscendentale object.
P. R. (glimlachend) Ik geloo f niet, dat
dit erg stichtend zon zijn. En dat was ook
mijne bedoeling niet. Ik wilde enkel zeggen,
dat n een transscendent object aanneemt
en toch er immers niets van wettf
Z. R, Hoe zou ik ook: omtrent iets, dat
buiten het bereik van denkbare ervaring
ligt! Dat zon immers een contradictie in
adjecto zijn!
P. R. Maar zoo. het niet kunnen zijn, dat
dat object hetzelfde was als wat wij God
.noemen, en dat gij enkel door een onmacht
van het denken,...
Z.R. Dat zijn leege mogelijkheden, dominee!
P. R. Wacht eens even: u neemt dus het
bestaan aan van een bovenzinnelijke werke
lijkheid, en verklaart daarvan, van het stand
punt der speculatie af, niets ander-i te kunnen
zeggen, dan dat zij bestaat. Maar dank nu
eers even aan het moreele argument".
Z. R. Ach mijn God, daar heb je 't al!...
P. R. Het moreele argument: nadat gij in
u zelf alle metaphysische spinnewebben hebt
opgeruimd, vindt gij tot uw eigen groote
?verwondering, ergens in een hoekje, in volle
realiteit en onloochenbaar een eng
metaphy«icum,...
A. D. namelijk de metaphysische spin zelf,
en in plaats van die terstond docd te trap
pen, ...
P. R. ... een ens metapbysicuro. de
zedewet. Maar erkent gij, waarde heer, de zedewet,
en gij erkent haar, gij kunt het niet
loochenen hoe was het ook weer? O ja
het verhevenste, wat gij u immers kondt
voorstellen, was de gterrewereld boven, en
de zedewet in u , nu dan: erkent gij de
zedewet, dan. neemt gij ook de gelukzaligheid
aan, door de zedewet ondersteld.
Z. R. Schei maar uit, dominee, ik zelf heb
immers die gedachte aan de hand gedaan!
A. D. Wat, arme vrind, reclameer je nog
de eer, dat je eigen spin die rafels geweren
heeft?
P. R, (tot A. D) Rafels, mijnheer? De
mooiste theologische vondst ginds Sanctus
de richting van den wind op zij, om het
paard te helpen bij het bewaren van het
evenwicht, men zit inén gedoken, om den
wind een kleiner vlak te bieden, waar hij
vat op heeft, men gelijkt op een zeil, dat
voortdurend in den wind gezet moet worden,
ja, men moet zich in alles zoo gedragen,
als bij het manoeuvreeren van een zeilboot
op een meer, waar hooge golven staan. In
de luwte van een rots rustten wij eenige
oogenblikken, om op adem te komen en toen
wij eindelijk het kamp in Nadsoem bereikten,
was ons uithoudingsvermogen bijna uitgeput.
In het N.O., aan de oeverzijde van het ge
bergte, ligt het meer Dagtso-tgo, dat ik reeds
eerder bezocht had, en waar ook Bower,
Dutreuil de Rhins en Littledale waren
geweest, op weg daarheen komt men
voorbij een meer, dat den naam Goang-tso
draagt.
Den 22en en 23en December trokken wij
verder, begeleid door een vijftienjarigen
knaap, terwijl nog steeds de storm aanhield
en ons zeer hinderde op onzen tocht. Wij
zagen verscheidene tenten, welker bewoners
ons niet zeer vriendelijk gezind waren; zij
wilden ons niet verkoopen en zeiden, dat
wij niet het recht hadden, hier te komen.
Toen ik den 24en December ontwaakte, zat
een oude, bedelende lama vóór mijn tent te
zingen. Hij had een vuile vrouw bij zich en
hun kleine, lichte tent was in de onmid
dellijke nabijheid van ons kamp opgeslagen.
In de handen hield hij een staf, die met
bonte lappen behangen en met messing
platen, koralen, schelpen, kwasten en andere
sieraden behangen was, en die hij onder
gezang in draaiende beweging bracht. De
oude man had gedurende zijn leven al heel
?wat gezworven, al bedelende van tent tot
tent trekkende, maar toen ik hem verzocht,
voor vandaag onze gids te zijn en heden
avond dooi zijn lied het begin van het
KerstAnselmns! (tot Z. R.) De gelukzaligheid wordt
echter niet op aarde en moet dus in een
hiernamaals worden bereikt. Ziedaar het
hiernamaals bewezen! Maar de rechtmatige
toekenning van boete en gelukzaligheid
onderstelt een. alwetenden en almachtigen
God. Zoo zijn we dus zeker van het
Godsbestaan!
Z. R. Zeker kunt u er nooit van zijn,
hoogstens kunt u er aan gelooven. u voor
u zelf.
P. R Wil zoo goed zijn, mijn waarde heer,
aan mij over ta laten, hoe ik er over spreken
wil. Maar gij ze'f, hoe denkt gij erover?
Z. R. Maar is dat dan zoo bekend geworden,
dat ik zulk een nadrnk heb gelegd op dat
moreele argument ?
P. R. Een man als TJ ! Er is in de hemelen
meer vreugde over een zondaar die zich be
keert, dan....
Z. R. Maar ik heb mg' niet bekeerd.
A. D. Dominee denkt: quoad exemplum,
idem egt.
P. R. (tot Z. R) kunt nu toch wel
zeggen, dat U van God «n Onsterfelijkheid
verzekerd zijt!
Z. R. Neen, onmogelijk, het is en blijft
geloofrquaestie.
P. R. Maar wat denkt U er dan van om
te spreken van moreele zekerheid ?
Z. R. Wat i* dat: moreele zekerheid ?
P. R. Denkt U vooral eens aan het goede
doel! De geheele stad verwacht wat van U,
nadat Uw voortrrffelijk 'moreel argument'
bekend geworden i?. Men was opgetogen van
Uw geestdrift over 'plichtgevoel' en 'geloef.'
Zoudt U niet k linnen reggen, met wat goeden
wil, dat Gij voor Uz»lf moreel verzekerd iijt,
dat God en Onsterfelijkheid werkelijk zijn ?
En dat Gij een redelijk geloof koestert aan
beide ?
Z. R. Wat !? ddt nu weer: een redelijk
geloof?
P. R. Maar wanneer Gij dat zegt,' meent
Ge voor Uzelf natuurlijk alleen : dat de aan
name van het Godsbestaan nut heeft of
noodzakelijk is voor het deugdzame handelen.
En met Uw redelijk geloof aan iets meent
GÜniets anders dan dat 6y er de moge
lijkheid van inziet.
A. D. (lot Z. R.) Dominee verwacht van je
dat jij zoo onduidelijk zult zijn als maar
eenigszins doenlijk is. Voor de duidelijkheid
zal hij dan wel zorgen.
P. R. (tot A. D.) Zooals U wilt. U zult
toegeven dat ik van Uw vriend niet* heb
gevraagd, wat hy niet voor zijn geweten kan
verantwoorden l
A. D. Nu ja, het geweten van zoo'n
halve heiden! Het aardigste van dit alles is
alleen, dat het optreden van mijn
veelgeroemden vriend aan de bewijskracht van
Uw betoog niets verandert.
P. R. (ongeduldig lot Z. R.) Tot den be
wasten avond dan. Laat het een heerlijke
samenkomst zijn ter meerdere eere Gods I
(P. R. groet en verirtkt. Stilte. )
Z. R. Ik zit er aan vast! Na al die jaren
van studie en wjjsgeerige eenzaamheid, wa»
het ineens zoo'n sterke behoefte aan maat
schappelijke sympathie. Als je eens wist:
die tegemoetkoming van die theologische
heeren! Ik had maar n woord te zeggen I
A. D. En nu moet je volhouden. Wat zou
men anders wel zeggen van een philosoof,
die niet consequent was l
Z. R. Wat wilt je ? Het was toch wel een
aardige inval, dat onde rede-argument van
Thomas eons toe te passen op de moraliteit.
A. D. Je hebt te geestig willen zijn. (Stilte).
Enfin, Ie diable n'y perd rien!
L. H. GKONDIJS.
NASCHRIFT. '
Het z.if. protest van dr. W. Meyer in het
vorige nummer van de 'Groene' tegen de
inleiding van. mijne beoordeeling der 'Groote
Denberb' uitgave, tchijnt mij toe, te berusten
op onnauwkeurige lezing van mijn artikel.
Ik heb niet het goed recht van bestaan der
Vereenigingen voor Wijsbegeerte bestreden,
ik heb niet getracht eene waarachtige maar
nog slechts aanvangende belangstelling in de
philosophen verdacht te maken, ik heb niet
a priori een bepaald deel van het publiek
willen uitsluiten buiten de een of andere enge
opvatting van rechtzinnige wijsgeerigheid.
Maar ik heb bij moderne predikanten ge
noeg blague ontmoet over en tegen de wijs
begeerte, waar zij nooit een tittel of jo'a
van hebben begrepen, '<vijl het hun aan de
Academie aan lust had ontbroken om daa;in
iets anders te zoeken dan wat pointes voor
de Zondagsche preeken ; ik heb in wijsgeerige
vereenigingen voldoende kunnen waarnemen,
hoe het bij sommigen niet ging om de ,,zaak"
feest te bezingen, verklaarde hij, dat hij te
moe was,
Onze weg voerde ons voortdurend verder
hetzelfde dal in, waar de bronnen spoedig
ophielden. Wij kwamen voorbij twee kisten
met gebedateener, waarvan de eene 7 meter
lang was. Op het punt, waar t vee groote
dalen samenliepen, stonden twee tenten.
De ongastvrije mannen van gisteren waren
ons vóór geweest en hadden de lieden hior
gewaarschuwd, ons vooral niets te verkoopen
voor het geval wij hierom mochten verzoe
ken. Onze pogingen faalden dan ook, totdat
Moebamed Isa eens even met zijn rijzweep
de ruggen der opstokeis streelde. Nu viel
het heele gezelschap met gevouwen handen
op de knieën, zij werden hoogst onderdanig
en haalden alle boter en melk, die zij hadden,
te voorschijn.
Ons dal voert ons thans Oostwaarts en ten
slotte naar het Z.O., een pas op, waarover
echter onmogelijk een groote weg voeren kon,
want op den top was geen steenhoop opge
richt. Het bleek dan, helaas, ook later, dat
onze jeugdige gids zich vergist bad; hij had
moeten afslaan in een zuidelijk dal, dat naar
den pas Goertse-la voert. Het deel echter
weinig ter zake, want wij hadden van hier
boven een schitterend uitzicht, en beneden
ons lag een meer, dat op de kaart van Nain
Singh, den befaamden pundiet, ontbreekt.
Het van den pas naar beneden voerende dal
is zoo diep ingesneden, dat men langen tijd
over de hoogten ter rechterzijde moet gain,
daar de helling anders te steil zou zijn. Hier
stierf mijn appelschimmel uit Yarkand. Het
trouwe dier had mij heel wat diensten be
wezen en het was mij te moede, alsof een
dierbare vriend, aan wien ik innig gehecht
was, voor altijd was heengegaan.
Daar beneden in het dal lag het
Doeboktso, onze gewichtigste ontdekking van dezen
dag. Boven op de bergen baadde het
landmaar om een begeerlijk en gezocht per
soonlijk cachet", als het vergulde wapen boven
hunne etalagekasten bij deze hofleveranciers
der philoaophie; ik heb genoeg gezien van
den groei eener naar allerlei zijden zich ver
takkende reclame, eener zich belangwekkend
voordoende en ijdele reclame, wie het niet
was te doen om het ware wezen, maar om
de valache renommée der zaak.
Om waar dit pas gaf mijn woord te
kunnen zeggen tegen eene exploitatie door
bekwame uitgevers van een misleidbaar ;en
onkundig publiek, dat niet weet en
voorloopig nog niet kón weten, dat het Bieta heeft
aan al die velletjes pro en velletjes contra,
en die kleine boekjes met grillige résum
mozaïkeu, waar men evenveel van de
philoeophen zelf aantreft als in de Handelingen"
der Kamers van de systemen der economen.
De Prolegomena van Kant, de Ethica van
Spinoza en de kleire Logica van Hegel zijn
lichter te lezen en laten meer inzicht achter
dan een kruiwagen vol dier 'handige' boekjes.
De heer Meyer beroept zich op zijne lang
jarige ervaring en op het feit, dat hijzelf
vereenigingen voor wijsbegeerte heeft gesticht.
Er kan hier nog wat worden bijgevoegd. De
heer Meyer heeft met de oprichting dier ver
eenigingen en met zijn overigen
schriftuurlijken arbeid geen ander doel beoogd dan de
strenge en nauwgezette bestudeericg van n"
wijsgeer. Onze beste Spiroza-vertaling is van
zijn hand en bij heeft n door deze vertaling
a door zijne toelichting het publiek er op
gewezen, dat men het klaarste water vindt
aan de bronnen.
Ten slotte is het in zekeren zin onverschillig
voor hem, die, zooals de heer Meyer het
voorstelt, in de wijsbegeerte zoekt wat hy
tot dusverre in de kerk bad gemist, welken
wijsgeer hij leest, mits bij daardoor eene
levensbeschouwing en wereldaanscbouwing
wint, waarin het hem ntogelijk is, aan ieder
naar gelang van zijne denkkracht, eene ver
zoening te vinden tusschen de veelheid zijner
ervaringen en zijneénheidsbehoefte,tusschen
de veelzijdigheid van zijn aan!eg en de een
zijdigheid der moraal, enz. enz. De een vindt
dit alles in Spinoza, de ander in Schopenhauer,
een derde in Hegel. Eerst zuiver weten
schappelijke belangstelling moet boven deze
meer beperkte bestudeering uitgaan, en dan
nog niet eens vooidat men zich in een
gezond wijegeerig besef door nauwgezette
lectuur heeft ingewerkt. Eerst n wijsgeer
goed, en daarna daar bovenuit naar andere
systemen! Maar niet vanmorgen Spinoza,
vanmiddag Ltibnitz, en dan 's avonds
ingesoesd over Kant.
Dit alles weet de heer Meyer zoo goed
als ik. Hij heeft te veel aangevallen en te
weinig verdedigd!
L. H. GBONDIJS.
Eersfet.
Nog steeds vlamt weder op het Licht boven
Bethlehem's stal, en het schijnt in een
wereld van twijfel.
En nog steeds zjjn er in deze wereld Benige
weinigen, die het konen aanbidden,?en,
opgaande in adoratie, God verheerlijken en
pryzen over wat zy gehoord en gezien hebben.
Doch de onbevangenheid der herders is
niet langer de hunne; en de geschenken
die zij het Christuskind aanbieden, hebben
niet langer de fonkeletde kleur van het goud,
noch dea weiriekenden geur van wierook en
mirre, ??en zij die daar aanbiddend neer
knielen, ach, hoe weinig gelijken zij konin
gen I En ook de eter die daar flikkert boven
den sta!, zij schijnt als van bordpapier, met
klatergoud beplakt.
Och arme, de Christus-aanbidding in onze
wereld van twijfel, in ons armoedig, opge
smukt, gemaakt, gekunsteld echijn wereldje l
Onze Christus-aanbidding, zij vindt haar
symbool in de Kerstfeestjes met de lieve
liedjes en den boom met blinkerde dingetjes
en de tooverlantaarnplaatjes. Waarheen
grootemenschen zoo gaarne hun kinderen verzeilen,
om, voor n enkel uurtje, ook zélf weer
te worden als de kinderen"'
Als da kinderen!" Maar het gelukt ze niet.
Het eerlijk Trome, het naïeve kunnen zeniet
meer terugvinden, en de goddelijke glans
van den Heiligen Avond kan niet nagemaakt
worden door gekleurde kaarsjes, zelfs niet
door electrische verlichting.
Onze Christus-vereering! O ziet Hém daar,
daar boven, majestueus, over deze arme
verdoolde schare zich buigen.
Zint zijn milde oogen neerb'.ikken, en zijn
blanke harden uitgebreid:
Hij zegent ze, de armen, die daar Kerst
feestje spelen, dasr beneden rond den zoom
echap zich nog in het zonnelicht, terwijl vóór
de tenten de kerstvuren brandden, de om
geving verlichtende met hun gele vlammen.
De overdag gemaakte aanteekeningen werden
uitgewerkt en Kobert plakte etiketten op de
verzamelde ster-nmonsters. Het middageten
is gereed," zegt Tsering, terwijl hij versche
kolen brengt, en ik g<;ef hem bevel, het op
te dienen. Dan ben ik alleen met duizend
herinneringen aan bet Zweedsche Kerstfeest,
en de woorden: ,,'t Is Kerstmis onder ieders
dak" en Bevroren i* het blanke mes r, bet
wacht op voorjaarswinde!;'' uit het Kerstlied
van den dichter TopeKus, klonken mij inde
oorerj. Do christelijke gemeente inonskatnp
bestond uit slechts tweüpersonen, Robert
en ik. ca daarom besloten wij, het Kerstfeest
zóó te vieren, dat ook de beidenen er ge
noegen van zouden hebben. Gedurende
eenigen tijd hadden wij alle eindjes kaars
bewaard, en wij bezaten er nu 41 van
vergelullende lengte. Midden in mijn tent stelden
wij een kist op, waarop wij de lichtjes zoo
aanbrachten, dat de grootste in het midden
stonden en de andere naar de hoeken toe
Bteeds kleiner werden. Dat was onze
kerctboom! Toen alle lichtjes waren ontstoken,
sloegen wij de tentdeur open, en een ge
murmel van bewondering steeg op uit de
Ladakkers, die zich vóór mijn tent hadden
verzameld. Zij zongen een lied in zacht aan
zwellende en weer afnemende tonen; het
deed mij den ernst van het oogenblik ver
geten ; starende in bet flikkerend spel der
kaarsvlammen, liet ik de trage minuten van
den heiligen avond voorbijgaan. Nu en dan
wordt de smachtende wijs onderbroken door
een donderend chavaej" en chabbaleh,"
waarmee allen, huilend als jakhalzen, in
stemmen. Lamaïstische hymnen op een
christelijk Kerstfeest! Zwak verlicht vanuit
de tent en overgoten door het zilveren maan
licht leverden mijn mannen een phantastisca
van zijn lichtglanzend kleed. Meedoogen
bezielt Hem, want Hy weet... ze willen,
maar kunnen niet meer.
En zelden weten ze dit, maar durven 't
zich niet bekennen. Doch innerlijk gevoelen
ze pijnlijk, hoe hnn Kerstfeest niet mér dan
een spel is, een ijdele vertooning maar meer,
en hoe 't hun ontbreekt aan waarachtige
ontroering.
Vreemd, en toch komen ze, als door
heimelijken drang gedrevec, toch al maar
weer tot den Stal.
En Christus, Hij ziet ze komen, deze eigen
aardig» schare, wonder te aanschouwen,
wonderlijker nog dan herders en koningen,
door engelen genood.
Hij ziet ze komen, Hem te brengen hun
armelijke, gekunstelde adoratie; Hem te
offeren hun povere geschenken van klater
goud en weeëparfum; God verheerlijkende
en pry'zende met dissonanten.
Hij ziet ze komeo,... en ze zy'n Hem lief.
Want, zoo Hij reeds met deernis bewogen
werd over de scharen die Hem in Galilea
omringden, o hoe diep zal zijn deernii dan
zijn over déze schare, zooveel te armer en
verlatener nog, dése schare, berooid van
geest, leeg van hart.
Met angstige oogen zoeken zij den Her
der, en ze zoeken op vreemde plaatsen,
op plaatsen velerlei, overal zoeken ze, maar
kunnen niet vinden.
En telkens komen ze terug tot den Stal,
f hy' daar dan toch nog mocht wezen?, maar
ze kunnen 't niet gelooven, en wouën zoo
graag!...
Viert uw armelijk feest, gij twijfelende
scharen! Christus' zegen is over u!
Dem Himmel ist beten wollen aueh beten."
GEOEG GBÜXESTVALD Kzn.
Berichten.
LETTERKUNDIG KioBSDOMfEECHT. Een eigen
aardige kwestie over letterkundig eigendoms
recht is dezer dagen voor de rechtbank te
Rome behandeld.
De uitgever F. Bideri uit Napels, zijne aan
spraken latende gelden op grond van een brief
door Oecar Wilde in 1897 aan den schrijver
Rocca, gericht, waarin de auteur van Salom
dezen het recht van vertaling en opvoering
van dit stuk toekent, vroeg in beslagneming
van de vertaling van hetzelfde stuk in 1902
te Rome uitgegeven door G. Vannicola,
waarbij deze van plagiaat werd beschuldigd,
daar die tweede vertaling, volgens Bideri, een
nadruk was van die van Rocca.
De beschuldiging i an plagiaat moest direct
vervallen door overlegging van den
oorspronkelijken tekst, daar het bleek dat verschil
lende passages welke door Rocca niet vertaald
waren, in de overzetting van Vannicola wél
voorkwamen, terwijl deze laatste vertaling
daarbij vt el beter i?.
Toch bleken de rechten van Bideri, de
uitgever van de vertaling van Rocca,
onomstootelijk vast te staan, niet alleen door den
brief van Wilde, maar ook nog door een
notarieele acte, waarbij de erfgenamen van
den engekchen auteur hem het uitsluitend
recht van vertaling, uitgave en opvoering
van Saloinévoor Italiëtoekenden.
Zijn advocaat" vroeg daarom ook
veroordeeling van Vannieoia op grond van art. 32
van de wet op het auteursrecht. De recht
bank evenwel gaf een vrijsprekend vonnis,
op grond dat er geen wetsovertreding had
plaats gehad en beval de teruggave aan den
beklaagde van de in beslag genomen exem
plaren.
De rechtbank heeft de voornaamste «telling
van den verdediger overgenomen en erkend
dat er voor Italië, geen uitsluitend
yertalingarecht van Salomêvan Oscar 'Wilde meer
bestaat.
Deze uitspraak zal belangrijke gevolgen
hebben en zeker nog lang besproken worden
in de wereld van letterkundigen en uitgevers.
KBESTMISKAABTEN. Er zijn er die beweren
dat de, vooral in Engelsen sprekende landen
zeer ingeburgerde gewoonte, om met Kerstmis
aan familie, vrienden en bekenden zijne
gelukwenschen aan te bieden door het zenden
van meer of minder sierlijke kaarten, aan
het afnemen is. Aan de productie
derkerstmiakaarten is daarvan evenwel nog weinig te
merker. De bekende firma Raphael Tuck &
Sons brachten dit jaar weder niet minder
dan 4000 nieuwe soorten in den handel,
met teekehingen over allerlei onderwerpen
en in eiken stijl otn alle smaken te voldoen
en tevens in alle pryzen, om alle beurzen
te believen.
De kerstmiskaarten zijn eene vinding van
vrij recenten datum welke te danken is aan
Sir Heniy Cole, die in 1846 het denkbeeld
aan de haid deed om de kerstmis wen schen
aan vrienden, fraai geteekend te verzenden.
Reeds een paar jaar te voren had de heer
T. Thorrock te Leith, iets dergelijks gedaan,
en thans doet iedereen er druk aan mede,.
Zekere heer Jonathan King bad voor eenïge
jaren eene verzameling kerstmiskaarten in
165.000 verschillende soorten, welke 700
deelen vullen.
offaciamw
4C centi ptr regel
A2eïten:KOOPMiNS&BRUllER,AiDstÊrilani.
BOUWT te NUNSPEET.
Inlichtingen by het bouwbureau Arti",
aldaar.
C. H. YAN DER VELDEN, Fa. O. BOSCI1, Rofjaw.
KALYERSTR. 153, bh Spnf, Ansterdam. Tel. 2645.
Piano-, Orgel- en Muziekhandel
Meyroos «t? Ualshoven,
ARNHEM, KONINGSPLEIN.
VLEUGELS en PIANO'S
in Zoop en in Huur.
REPAREEREN STEMMEN RUILEN.
Stokpaardjes?:T:.:--; /Mi';' ;.'".? J
I lëlienmeik-Zgep
M- ?tai«r ? v-. .. . ...?-,.. r
:_ BERGMANN & C9 r^"?^
RADEBEUL- DRESDEN
Koopt UITSLUITEND BOTKB ONDER RIJKSCONTROI.E.
De STAAT GARANDEERT U een ONVERVALSOIT product,
Boterhanriel ZUIDLAKEN", PRINSENGRACHT 313. TELEFOON 8935.
schouwspel op, toen zij hun vaderlandsche
dansen begonnen uit te voeren. Zeer ver
maakten wij ons over onzen jongen gids, die
zich in de tentopening ter neder zette en
maar steeds, hoe wij ook lachten, bleef door
staren naar de lichtjes. Er was geen woord
uit bern te krijgen, en de zaak scheen hem
zoo zeer te bobben aangegrepen, dat hij niet
in het kamp wilde slapen, en den
eerstvolgenden (Ing verzocht, naar huis te mogen
terugkeereu.
Hoe kleiner de kaarsen werden, des te
heller zagen wij door de tentopecing Orion
fonkelen. .De lichtjes op de boeken waren al
}i:ut> uit, slechts in het midden flikkerden
er nog een paar. Nu deelde ik kleine
geldgeeeheiikt'n onder de mannen uit, met Robert
en Moebamed Isa beginnende. Dit was het
eenige mogelijke Kerstgeschenk. De mannen
keerden nu naar de vuren terna, die inmiddels
waren uitgegaan, slechts twee van hen moest en
blijven, om mij n van de liederen, waarin
ik herhaalde malen den naam Tasji-loenpo ge
hoord had, te verk!aren, hetgeen zeer
moeielijk ging, daar zij het lied r/iet goed kenden,
en van wat zij kenden neg niet eer a de
beteekenis van alle woorden wistea. Eindelijk
kwam ik er achter, dat het een verheerlijking
wag van het klooster Tasji-loenpo, dat ook
het doel van mijn verwachtingen was. Ge
leerden, die toevallig de Tibetaansche
oerhymne mochten kennen, zouden zich wellicht
zeer vermaken over de volgende vertaling:
Thans komt de zon stralend op in het Oosten
uit de oostelijke landen boven de bergen van
[het Oosten.
Het is nu de derde maand, dat de zon
opkomt, om stroomen warmte uit te gieten.
Het eerst valt de stralenglans nu op den
[tempel,
op het huis der hooge goden, en liefkoost
de gouden tinnen van Tasji-loenpo,
het dak van den beroemden kloostertempel,
en drievoudig blank glanzen de tinnen in
[de zon.
Op de hoogste weiden van het tempeldal
grazen]
duizenden schuwe antilopen.
De bodem ligt vol bergpuin, maar toch
is het dal rijk aan groen en schoor,
het gras schiet op uit zijn kalen bodem,
de beekjes ritselden daar met koele wateren.
De hoogste, y'sbedekte bergen glanzen
gelijk doorzichtig glas. De voorste bergen
staan daar als hoog.e rijen tejorten
en dicht aan hun voet slaan de blauwe golven
van het Joem-tso spelend tegen hun heilig
[strand.
Neemt water uit het meer en vult
de offerschalen van de heilige beelden,
de schalen, uit koper gesmeed! Versiert ze
[dan met zijden doeken
van alle soorten en kleuren, die nit Peking
[komen,
en versiert met sluiers ook de hooge, gouden
[godenbeelden,
en hangt de tempelzalen vol banieren l
Neemt Khada-doeken, heilige en kostbare,
van de beste zijde uit Lhassa
en legt die om het voorhoofd van het
[Boeddhabeeld!
Zoo eindigde onze heilige avond in de
?wildernis, en terwijl de gloed van het
Kerstvuur in de asch verstierf, las ik den aiouden
bijbeltekst van dezen dag, blies mijn licht
uit, en droomde van Kerstfeesten daarboven
in het Noorden en van Taeji-loenpo daar
beneden in het Zuiden, achter de bergen,
het doel, dat wy gedurende alle opofferingen
en ontberingen van een ganschen, kouden
winter nagestreefd hadden, en dat nog zoo
wanhopig ver, ja misschien wel geheel on
bereikbaar was.