De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1909 26 december pagina 3

26 december 1909 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

r l K o. 1096 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. opwekkend voord zal spreken om hun streven te steunen. A. D. Je wilt toch niet zeggen, dat jij de onsterfelijkheid der ziel en het Gods bettaan zult moeten bewijzen l Van jou is tcch be kend ?... P. R (valt hem in de rede, tot Z. R.}. De heele stad is er vol van. Men spreekt over niets andeis meer. Alle weldenkenden (A. D. kucht) zijn ten hoogste gespannen. Steun te ontvangen van een man met zulk een ge leerde reputatie all u... Z. R. Alles goed en wel, dominee, mijn reputatie kan voor het geloovige publiek niet zeer aanlokkend zijn. Kant u dat heele zaakje niet alleen af? U treft voor die menschen den goeden toon, u spreekt ze naar het hart, en bent trouwens gewend om met de kerels om te gaan! Wat ze aan mij gezien hebben l P. E. Maar, waarde heer, herinnert u n nog, met hoeveel vnur u zelf indertijd eens gesproken hebt over het plichtsgevoel en over het geloof aan een hoogste weren? Z. E. Ja ja, en -had ik vooraf kunnen weten, hoe er met mijn redebloempjes zou worden geccquetteerd l... P. R, Hoe het ook sy, u zoudt door uw optreden het aanzien der ganache geloovige gemeente zeer verhoogen. En daar ziet u tóch het groote belang van in. ? A.. D. Pa» op. amice, mijnheer komt daar ett aanslag doen op jouw zielsruat terwille van de zijne. Maar ddiir zie je immers het groote belang van in ! " P. R. (zonder hierop acht te slaan, tot Z. S.) Om te beginnen, ik ken uwe geschriften goed genoeg om te weten dat u het geloof aan God en Onsterfelijkheid nooit zult kunnen bestrqden. Z. R. (met benatend handgebaar.) Toe gegeven. P. R. U beat door uwe diepzinnige en omvangrijke studiën tot het inzicht gekomen, niet aflees, dat de wijsgeer niet vijandig kón staan tegenover het geloof aan een door ons allen te beleven hiernamaals, en een recht doend opperwezen, maar dat ons voort bestaan en het bestaan van een almachtigen en alwyzen wereldbestuurder toch zeer goed mogelijk zijn. ?' Z. R. Neen, dominee, n gaat hier al te ver. Ik voor my heb aangetoond, dat geen rede lijke speculatie zelfs de mogelijkheid kan in zien van het bestaan God?. ? P. R. En uw transcendentaal object, uw Ding op zich zelf, is dat dan geen nood zakelijk en zelf» beroemd resultaat van uw metapbysische onderzoekingen? Z. R. Nu goed, indien gij en uwagemeente daarmee vrede hebt, zullea wij het dan op den bewusten avond hebben over het transscendentale object. P. R. (glimlachend) Ik geloo f niet, dat dit erg stichtend zon zijn. En dat was ook mijne bedoeling niet. Ik wilde enkel zeggen, dat n een transscendent object aanneemt en toch er immers niets van wettf Z. R, Hoe zou ik ook: omtrent iets, dat buiten het bereik van denkbare ervaring ligt! Dat zon immers een contradictie in adjecto zijn! P. R. Maar zoo. het niet kunnen zijn, dat dat object hetzelfde was als wat wij God .noemen, en dat gij enkel door een onmacht van het denken,... Z.R. Dat zijn leege mogelijkheden, dominee! P. R. Wacht eens even: u neemt dus het bestaan aan van een bovenzinnelijke werke lijkheid, en verklaart daarvan, van het stand punt der speculatie af, niets ander-i te kunnen zeggen, dan dat zij bestaat. Maar dank nu eers even aan het moreele argument". Z. R. Ach mijn God, daar heb je 't al!... P. R. Het moreele argument: nadat gij in u zelf alle metaphysische spinnewebben hebt opgeruimd, vindt gij tot uw eigen groote ?verwondering, ergens in een hoekje, in volle realiteit en onloochenbaar een eng metaphy«icum,... A. D. namelijk de metaphysische spin zelf, en in plaats van die terstond docd te trap pen, ... P. R. ... een ens metapbysicuro. de zedewet. Maar erkent gij, waarde heer, de zedewet, en gij erkent haar, gij kunt het niet loochenen hoe was het ook weer? O ja het verhevenste, wat gij u immers kondt voorstellen, was de gterrewereld boven, en de zedewet in u , nu dan: erkent gij de zedewet, dan. neemt gij ook de gelukzaligheid aan, door de zedewet ondersteld. Z. R. Schei maar uit, dominee, ik zelf heb immers die gedachte aan de hand gedaan! A. D. Wat, arme vrind, reclameer je nog de eer, dat je eigen spin die rafels geweren heeft? P. R, (tot A. D) Rafels, mijnheer? De mooiste theologische vondst ginds Sanctus de richting van den wind op zij, om het paard te helpen bij het bewaren van het evenwicht, men zit inén gedoken, om den wind een kleiner vlak te bieden, waar hij vat op heeft, men gelijkt op een zeil, dat voortdurend in den wind gezet moet worden, ja, men moet zich in alles zoo gedragen, als bij het manoeuvreeren van een zeilboot op een meer, waar hooge golven staan. In de luwte van een rots rustten wij eenige oogenblikken, om op adem te komen en toen wij eindelijk het kamp in Nadsoem bereikten, was ons uithoudingsvermogen bijna uitgeput. In het N.O., aan de oeverzijde van het ge bergte, ligt het meer Dagtso-tgo, dat ik reeds eerder bezocht had, en waar ook Bower, Dutreuil de Rhins en Littledale waren geweest, op weg daarheen komt men voorbij een meer, dat den naam Goang-tso draagt. Den 22en en 23en December trokken wij verder, begeleid door een vijftienjarigen knaap, terwijl nog steeds de storm aanhield en ons zeer hinderde op onzen tocht. Wij zagen verscheidene tenten, welker bewoners ons niet zeer vriendelijk gezind waren; zij wilden ons niet verkoopen en zeiden, dat wij niet het recht hadden, hier te komen. Toen ik den 24en December ontwaakte, zat een oude, bedelende lama vóór mijn tent te zingen. Hij had een vuile vrouw bij zich en hun kleine, lichte tent was in de onmid dellijke nabijheid van ons kamp opgeslagen. In de handen hield hij een staf, die met bonte lappen behangen en met messing platen, koralen, schelpen, kwasten en andere sieraden behangen was, en die hij onder gezang in draaiende beweging bracht. De oude man had gedurende zijn leven al heel ?wat gezworven, al bedelende van tent tot tent trekkende, maar toen ik hem verzocht, voor vandaag onze gids te zijn en heden avond dooi zijn lied het begin van het KerstAnselmns! (tot Z. R.) De gelukzaligheid wordt echter niet op aarde en moet dus in een hiernamaals worden bereikt. Ziedaar het hiernamaals bewezen! Maar de rechtmatige toekenning van boete en gelukzaligheid onderstelt een. alwetenden en almachtigen God. Zoo zijn we dus zeker van het Godsbestaan! Z. R. Zeker kunt u er nooit van zijn, hoogstens kunt u er aan gelooven. u voor u zelf. P. R Wil zoo goed zijn, mijn waarde heer, aan mij over ta laten, hoe ik er over spreken wil. Maar gij ze'f, hoe denkt gij erover? Z. R. Maar is dat dan zoo bekend geworden, dat ik zulk een nadrnk heb gelegd op dat moreele argument ? P. R. Een man als TJ ! Er is in de hemelen meer vreugde over een zondaar die zich be keert, dan.... Z. R. Maar ik heb mg' niet bekeerd. A. D. Dominee denkt: quoad exemplum, idem egt. P. R. (tot Z. R) kunt nu toch wel zeggen, dat U van God «n Onsterfelijkheid verzekerd zijt! Z. R. Neen, onmogelijk, het is en blijft geloofrquaestie. P. R. Maar wat denkt U er dan van om te spreken van moreele zekerheid ? Z. R. Wat i* dat: moreele zekerheid ? P. R. Denkt U vooral eens aan het goede doel! De geheele stad verwacht wat van U, nadat Uw voortrrffelijk 'moreel argument' bekend geworden i?. Men was opgetogen van Uw geestdrift over 'plichtgevoel' en 'geloef.' Zoudt U niet k linnen reggen, met wat goeden wil, dat Gij voor Uz»lf moreel verzekerd iijt, dat God en Onsterfelijkheid werkelijk zijn ? En dat Gij een redelijk geloof koestert aan beide ? Z. R. Wat !? ddt nu weer: een redelijk geloof? P. R. Maar wanneer Gij dat zegt,' meent Ge voor Uzelf natuurlijk alleen : dat de aan name van het Godsbestaan nut heeft of noodzakelijk is voor het deugdzame handelen. En met Uw redelijk geloof aan iets meent GÜniets anders dan dat 6y er de moge lijkheid van inziet. A. D. (lot Z. R.) Dominee verwacht van je dat jij zoo onduidelijk zult zijn als maar eenigszins doenlijk is. Voor de duidelijkheid zal hij dan wel zorgen. P. R. (tot A. D.) Zooals U wilt. U zult toegeven dat ik van Uw vriend niet* heb gevraagd, wat hy niet voor zijn geweten kan verantwoorden l A. D. Nu ja, het geweten van zoo'n halve heiden! Het aardigste van dit alles is alleen, dat het optreden van mijn veelgeroemden vriend aan de bewijskracht van Uw betoog niets verandert. P. R. (ongeduldig lot Z. R.) Tot den be wasten avond dan. Laat het een heerlijke samenkomst zijn ter meerdere eere Gods I (P. R. groet en verirtkt. Stilte. ) Z. R. Ik zit er aan vast! Na al die jaren van studie en wjjsgeerige eenzaamheid, wa» het ineens zoo'n sterke behoefte aan maat schappelijke sympathie. Als je eens wist: die tegemoetkoming van die theologische heeren! Ik had maar n woord te zeggen I A. D. En nu moet je volhouden. Wat zou men anders wel zeggen van een philosoof, die niet consequent was l Z. R. Wat wilt je ? Het was toch wel een aardige inval, dat onde rede-argument van Thomas eons toe te passen op de moraliteit. A. D. Je hebt te geestig willen zijn. (Stilte). Enfin, Ie diable n'y perd rien! L. H. GKONDIJS. NASCHRIFT. ' Het z.if. protest van dr. W. Meyer in het vorige nummer van de 'Groene' tegen de inleiding van. mijne beoordeeling der 'Groote Denberb' uitgave, tchijnt mij toe, te berusten op onnauwkeurige lezing van mijn artikel. Ik heb niet het goed recht van bestaan der Vereenigingen voor Wijsbegeerte bestreden, ik heb niet getracht eene waarachtige maar nog slechts aanvangende belangstelling in de philosophen verdacht te maken, ik heb niet a priori een bepaald deel van het publiek willen uitsluiten buiten de een of andere enge opvatting van rechtzinnige wijsgeerigheid. Maar ik heb bij moderne predikanten ge noeg blague ontmoet over en tegen de wijs begeerte, waar zij nooit een tittel of jo'a van hebben begrepen, '<vijl het hun aan de Academie aan lust had ontbroken om daa;in iets anders te zoeken dan wat pointes voor de Zondagsche preeken ; ik heb in wijsgeerige vereenigingen voldoende kunnen waarnemen, hoe het bij sommigen niet ging om de ,,zaak" feest te bezingen, verklaarde hij, dat hij te moe was, Onze weg voerde ons voortdurend verder hetzelfde dal in, waar de bronnen spoedig ophielden. Wij kwamen voorbij twee kisten met gebedateener, waarvan de eene 7 meter lang was. Op het punt, waar t vee groote dalen samenliepen, stonden twee tenten. De ongastvrije mannen van gisteren waren ons vóór geweest en hadden de lieden hior gewaarschuwd, ons vooral niets te verkoopen voor het geval wij hierom mochten verzoe ken. Onze pogingen faalden dan ook, totdat Moebamed Isa eens even met zijn rijzweep de ruggen der opstokeis streelde. Nu viel het heele gezelschap met gevouwen handen op de knieën, zij werden hoogst onderdanig en haalden alle boter en melk, die zij hadden, te voorschijn. Ons dal voert ons thans Oostwaarts en ten slotte naar het Z.O., een pas op, waarover echter onmogelijk een groote weg voeren kon, want op den top was geen steenhoop opge richt. Het bleek dan, helaas, ook later, dat onze jeugdige gids zich vergist bad; hij had moeten afslaan in een zuidelijk dal, dat naar den pas Goertse-la voert. Het deel echter weinig ter zake, want wij hadden van hier boven een schitterend uitzicht, en beneden ons lag een meer, dat op de kaart van Nain Singh, den befaamden pundiet, ontbreekt. Het van den pas naar beneden voerende dal is zoo diep ingesneden, dat men langen tijd over de hoogten ter rechterzijde moet gain, daar de helling anders te steil zou zijn. Hier stierf mijn appelschimmel uit Yarkand. Het trouwe dier had mij heel wat diensten be wezen en het was mij te moede, alsof een dierbare vriend, aan wien ik innig gehecht was, voor altijd was heengegaan. Daar beneden in het dal lag het Doeboktso, onze gewichtigste ontdekking van dezen dag. Boven op de bergen baadde het landmaar om een begeerlijk en gezocht per soonlijk cachet", als het vergulde wapen boven hunne etalagekasten bij deze hofleveranciers der philoaophie; ik heb genoeg gezien van den groei eener naar allerlei zijden zich ver takkende reclame, eener zich belangwekkend voordoende en ijdele reclame, wie het niet was te doen om het ware wezen, maar om de valache renommée der zaak. Om waar dit pas gaf mijn woord te kunnen zeggen tegen eene exploitatie door bekwame uitgevers van een misleidbaar ;en onkundig publiek, dat niet weet en voorloopig nog niet kón weten, dat het Bieta heeft aan al die velletjes pro en velletjes contra, en die kleine boekjes met grillige résum mozaïkeu, waar men evenveel van de philoeophen zelf aantreft als in de Handelingen" der Kamers van de systemen der economen. De Prolegomena van Kant, de Ethica van Spinoza en de kleire Logica van Hegel zijn lichter te lezen en laten meer inzicht achter dan een kruiwagen vol dier 'handige' boekjes. De heer Meyer beroept zich op zijne lang jarige ervaring en op het feit, dat hijzelf vereenigingen voor wijsbegeerte heeft gesticht. Er kan hier nog wat worden bijgevoegd. De heer Meyer heeft met de oprichting dier ver eenigingen en met zijn overigen schriftuurlijken arbeid geen ander doel beoogd dan de strenge en nauwgezette bestudeericg van n" wijsgeer. Onze beste Spiroza-vertaling is van zijn hand en bij heeft n door deze vertaling a door zijne toelichting het publiek er op gewezen, dat men het klaarste water vindt aan de bronnen. Ten slotte is het in zekeren zin onverschillig voor hem, die, zooals de heer Meyer het voorstelt, in de wijsbegeerte zoekt wat hy tot dusverre in de kerk bad gemist, welken wijsgeer hij leest, mits bij daardoor eene levensbeschouwing en wereldaanscbouwing wint, waarin het hem ntogelijk is, aan ieder naar gelang van zijne denkkracht, eene ver zoening te vinden tusschen de veelheid zijner ervaringen en zijneénheidsbehoefte,tusschen de veelzijdigheid van zijn aan!eg en de een zijdigheid der moraal, enz. enz. De een vindt dit alles in Spinoza, de ander in Schopenhauer, een derde in Hegel. Eerst zuiver weten schappelijke belangstelling moet boven deze meer beperkte bestudeering uitgaan, en dan nog niet eens vooidat men zich in een gezond wijegeerig besef door nauwgezette lectuur heeft ingewerkt. Eerst n wijsgeer goed, en daarna daar bovenuit naar andere systemen! Maar niet vanmorgen Spinoza, vanmiddag Ltibnitz, en dan 's avonds ingesoesd over Kant. Dit alles weet de heer Meyer zoo goed als ik. Hij heeft te veel aangevallen en te weinig verdedigd! L. H. GBONDIJS. Eersfet. Nog steeds vlamt weder op het Licht boven Bethlehem's stal, en het schijnt in een wereld van twijfel. En nog steeds zjjn er in deze wereld Benige weinigen, die het konen aanbidden,?en, opgaande in adoratie, God verheerlijken en pryzen over wat zy gehoord en gezien hebben. Doch de onbevangenheid der herders is niet langer de hunne; en de geschenken die zij het Christuskind aanbieden, hebben niet langer de fonkeletde kleur van het goud, noch dea weiriekenden geur van wierook en mirre, ??en zij die daar aanbiddend neer knielen, ach, hoe weinig gelijken zij konin gen I En ook de eter die daar flikkert boven den sta!, zij schijnt als van bordpapier, met klatergoud beplakt. Och arme, de Christus-aanbidding in onze wereld van twijfel, in ons armoedig, opge smukt, gemaakt, gekunsteld echijn wereldje l Onze Christus-aanbidding, zij vindt haar symbool in de Kerstfeestjes met de lieve liedjes en den boom met blinkerde dingetjes en de tooverlantaarnplaatjes. Waarheen grootemenschen zoo gaarne hun kinderen verzeilen, om, voor n enkel uurtje, ook zélf weer te worden als de kinderen"' Als da kinderen!" Maar het gelukt ze niet. Het eerlijk Trome, het naïeve kunnen zeniet meer terugvinden, en de goddelijke glans van den Heiligen Avond kan niet nagemaakt worden door gekleurde kaarsjes, zelfs niet door electrische verlichting. Onze Christus-vereering! O ziet Hém daar, daar boven, majestueus, over deze arme verdoolde schare zich buigen. Zint zijn milde oogen neerb'.ikken, en zijn blanke harden uitgebreid: Hij zegent ze, de armen, die daar Kerst feestje spelen, dasr beneden rond den zoom echap zich nog in het zonnelicht, terwijl vóór de tenten de kerstvuren brandden, de om geving verlichtende met hun gele vlammen. De overdag gemaakte aanteekeningen werden uitgewerkt en Kobert plakte etiketten op de verzamelde ster-nmonsters. Het middageten is gereed," zegt Tsering, terwijl hij versche kolen brengt, en ik g<;ef hem bevel, het op te dienen. Dan ben ik alleen met duizend herinneringen aan bet Zweedsche Kerstfeest, en de woorden: ,,'t Is Kerstmis onder ieders dak" en Bevroren i* het blanke mes r, bet wacht op voorjaarswinde!;'' uit het Kerstlied van den dichter TopeKus, klonken mij inde oorerj. Do christelijke gemeente inonskatnp bestond uit slechts tweüpersonen, Robert en ik. ca daarom besloten wij, het Kerstfeest zóó te vieren, dat ook de beidenen er ge noegen van zouden hebben. Gedurende eenigen tijd hadden wij alle eindjes kaars bewaard, en wij bezaten er nu 41 van vergelullende lengte. Midden in mijn tent stelden wij een kist op, waarop wij de lichtjes zoo aanbrachten, dat de grootste in het midden stonden en de andere naar de hoeken toe Bteeds kleiner werden. Dat was onze kerctboom! Toen alle lichtjes waren ontstoken, sloegen wij de tentdeur open, en een ge murmel van bewondering steeg op uit de Ladakkers, die zich vóór mijn tent hadden verzameld. Zij zongen een lied in zacht aan zwellende en weer afnemende tonen; het deed mij den ernst van het oogenblik ver geten ; starende in bet flikkerend spel der kaarsvlammen, liet ik de trage minuten van den heiligen avond voorbijgaan. Nu en dan wordt de smachtende wijs onderbroken door een donderend chavaej" en chabbaleh," waarmee allen, huilend als jakhalzen, in stemmen. Lamaïstische hymnen op een christelijk Kerstfeest! Zwak verlicht vanuit de tent en overgoten door het zilveren maan licht leverden mijn mannen een phantastisca van zijn lichtglanzend kleed. Meedoogen bezielt Hem, want Hy weet... ze willen, maar kunnen niet meer. En zelden weten ze dit, maar durven 't zich niet bekennen. Doch innerlijk gevoelen ze pijnlijk, hoe hnn Kerstfeest niet mér dan een spel is, een ijdele vertooning maar meer, en hoe 't hun ontbreekt aan waarachtige ontroering. Vreemd, en toch komen ze, als door heimelijken drang gedrevec, toch al maar weer tot den Stal. En Christus, Hij ziet ze komen, deze eigen aardig» schare, wonder te aanschouwen, wonderlijker nog dan herders en koningen, door engelen genood. Hij ziet ze komen, Hem te brengen hun armelijke, gekunstelde adoratie; Hem te offeren hun povere geschenken van klater goud en weeëparfum; God verheerlijkende en pry'zende met dissonanten. Hij ziet ze komeo,... en ze zy'n Hem lief. Want, zoo Hij reeds met deernis bewogen werd over de scharen die Hem in Galilea omringden, o hoe diep zal zijn deernii dan zijn over déze schare, zooveel te armer en verlatener nog, dése schare, berooid van geest, leeg van hart. Met angstige oogen zoeken zij den Her der, en ze zoeken op vreemde plaatsen, op plaatsen velerlei, overal zoeken ze, maar kunnen niet vinden. En telkens komen ze terug tot den Stal, f hy' daar dan toch nog mocht wezen?, maar ze kunnen 't niet gelooven, en wouën zoo graag!... Viert uw armelijk feest, gij twijfelende scharen! Christus' zegen is over u! Dem Himmel ist beten wollen aueh beten." GEOEG GBÜXESTVALD Kzn. Berichten. LETTERKUNDIG KioBSDOMfEECHT. Een eigen aardige kwestie over letterkundig eigendoms recht is dezer dagen voor de rechtbank te Rome behandeld. De uitgever F. Bideri uit Napels, zijne aan spraken latende gelden op grond van een brief door Oecar Wilde in 1897 aan den schrijver Rocca, gericht, waarin de auteur van Salom dezen het recht van vertaling en opvoering van dit stuk toekent, vroeg in beslagneming van de vertaling van hetzelfde stuk in 1902 te Rome uitgegeven door G. Vannicola, waarbij deze van plagiaat werd beschuldigd, daar die tweede vertaling, volgens Bideri, een nadruk was van die van Rocca. De beschuldiging i an plagiaat moest direct vervallen door overlegging van den oorspronkelijken tekst, daar het bleek dat verschil lende passages welke door Rocca niet vertaald waren, in de overzetting van Vannicola wél voorkwamen, terwijl deze laatste vertaling daarbij vt el beter i?. Toch bleken de rechten van Bideri, de uitgever van de vertaling van Rocca, onomstootelijk vast te staan, niet alleen door den brief van Wilde, maar ook nog door een notarieele acte, waarbij de erfgenamen van den engekchen auteur hem het uitsluitend recht van vertaling, uitgave en opvoering van Saloinévoor Italiëtoekenden. Zijn advocaat" vroeg daarom ook veroordeeling van Vannieoia op grond van art. 32 van de wet op het auteursrecht. De recht bank evenwel gaf een vrijsprekend vonnis, op grond dat er geen wetsovertreding had plaats gehad en beval de teruggave aan den beklaagde van de in beslag genomen exem plaren. De rechtbank heeft de voornaamste «telling van den verdediger overgenomen en erkend dat er voor Italië, geen uitsluitend yertalingarecht van Salomêvan Oscar 'Wilde meer bestaat. Deze uitspraak zal belangrijke gevolgen hebben en zeker nog lang besproken worden in de wereld van letterkundigen en uitgevers. KBESTMISKAABTEN. Er zijn er die beweren dat de, vooral in Engelsen sprekende landen zeer ingeburgerde gewoonte, om met Kerstmis aan familie, vrienden en bekenden zijne gelukwenschen aan te bieden door het zenden van meer of minder sierlijke kaarten, aan het afnemen is. Aan de productie derkerstmiakaarten is daarvan evenwel nog weinig te merker. De bekende firma Raphael Tuck & Sons brachten dit jaar weder niet minder dan 4000 nieuwe soorten in den handel, met teekehingen over allerlei onderwerpen en in eiken stijl otn alle smaken te voldoen en tevens in alle pryzen, om alle beurzen te believen. De kerstmiskaarten zijn eene vinding van vrij recenten datum welke te danken is aan Sir Heniy Cole, die in 1846 het denkbeeld aan de haid deed om de kerstmis wen schen aan vrienden, fraai geteekend te verzenden. Reeds een paar jaar te voren had de heer T. Thorrock te Leith, iets dergelijks gedaan, en thans doet iedereen er druk aan mede,. Zekere heer Jonathan King bad voor eenïge jaren eene verzameling kerstmiskaarten in 165.000 verschillende soorten, welke 700 deelen vullen. offaciamw 4C centi ptr regel A2eïten:KOOPMiNS&BRUllER,AiDstÊrilani. BOUWT te NUNSPEET. Inlichtingen by het bouwbureau Arti", aldaar. C. H. YAN DER VELDEN, Fa. O. BOSCI1, Rofjaw. KALYERSTR. 153, bh Spnf, Ansterdam. Tel. 2645. Piano-, Orgel- en Muziekhandel Meyroos «t? Ualshoven, ARNHEM, KONINGSPLEIN. VLEUGELS en PIANO'S in Zoop en in Huur. REPAREEREN STEMMEN RUILEN. Stokpaardjes?:T:.:--; /Mi';' ;.'".? J I lëlienmeik-Zgep M- ?tai«r ? v-. .. . ...?-,.. r :_ BERGMANN & C9 r^"?^ RADEBEUL- DRESDEN Koopt UITSLUITEND BOTKB ONDER RIJKSCONTROI.E. De STAAT GARANDEERT U een ONVERVALSOIT product, Boterhanriel ZUIDLAKEN", PRINSENGRACHT 313. TELEFOON 8935. schouwspel op, toen zij hun vaderlandsche dansen begonnen uit te voeren. Zeer ver maakten wij ons over onzen jongen gids, die zich in de tentopening ter neder zette en maar steeds, hoe wij ook lachten, bleef door staren naar de lichtjes. Er was geen woord uit bern te krijgen, en de zaak scheen hem zoo zeer te bobben aangegrepen, dat hij niet in het kamp wilde slapen, en den eerstvolgenden (Ing verzocht, naar huis te mogen terugkeereu. Hoe kleiner de kaarsen werden, des te heller zagen wij door de tentopecing Orion fonkelen. .De lichtjes op de boeken waren al }i:ut> uit, slechts in het midden flikkerden er nog een paar. Nu deelde ik kleine geldgeeeheiikt'n onder de mannen uit, met Robert en Moebamed Isa beginnende. Dit was het eenige mogelijke Kerstgeschenk. De mannen keerden nu naar de vuren terna, die inmiddels waren uitgegaan, slechts twee van hen moest en blijven, om mij n van de liederen, waarin ik herhaalde malen den naam Tasji-loenpo ge hoord had, te verk!aren, hetgeen zeer moeielijk ging, daar zij het lied r/iet goed kenden, en van wat zij kenden neg niet eer a de beteekenis van alle woorden wistea. Eindelijk kwam ik er achter, dat het een verheerlijking wag van het klooster Tasji-loenpo, dat ook het doel van mijn verwachtingen was. Ge leerden, die toevallig de Tibetaansche oerhymne mochten kennen, zouden zich wellicht zeer vermaken over de volgende vertaling: Thans komt de zon stralend op in het Oosten uit de oostelijke landen boven de bergen van [het Oosten. Het is nu de derde maand, dat de zon opkomt, om stroomen warmte uit te gieten. Het eerst valt de stralenglans nu op den [tempel, op het huis der hooge goden, en liefkoost de gouden tinnen van Tasji-loenpo, het dak van den beroemden kloostertempel, en drievoudig blank glanzen de tinnen in [de zon. Op de hoogste weiden van het tempeldal grazen] duizenden schuwe antilopen. De bodem ligt vol bergpuin, maar toch is het dal rijk aan groen en schoor, het gras schiet op uit zijn kalen bodem, de beekjes ritselden daar met koele wateren. De hoogste, y'sbedekte bergen glanzen gelijk doorzichtig glas. De voorste bergen staan daar als hoog.e rijen tejorten en dicht aan hun voet slaan de blauwe golven van het Joem-tso spelend tegen hun heilig [strand. Neemt water uit het meer en vult de offerschalen van de heilige beelden, de schalen, uit koper gesmeed! Versiert ze [dan met zijden doeken van alle soorten en kleuren, die nit Peking [komen, en versiert met sluiers ook de hooge, gouden [godenbeelden, en hangt de tempelzalen vol banieren l Neemt Khada-doeken, heilige en kostbare, van de beste zijde uit Lhassa en legt die om het voorhoofd van het [Boeddhabeeld! Zoo eindigde onze heilige avond in de ?wildernis, en terwijl de gloed van het Kerstvuur in de asch verstierf, las ik den aiouden bijbeltekst van dezen dag, blies mijn licht uit, en droomde van Kerstfeesten daarboven in het Noorden en van Taeji-loenpo daar beneden in het Zuiden, achter de bergen, het doel, dat wy gedurende alle opofferingen en ontberingen van een ganschen, kouden winter nagestreefd hadden, en dat nog zoo wanhopig ver, ja misschien wel geheel on bereikbaar was.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl