De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 2 januari pagina 3

2 januari 1910 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1697 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND; stuk een verbeeldinge-spel" genoemd, iets ak een sprookje bedoelen te geven. Maar al wilde hy dus niet van menechen uit schrijven, ook uit sentimenten en krachten kunnen figuren samengesteld worden, die als reëel aandoen, al behooren zy dan ook tot een e, wjj zullen maar alleen zeggen andere" rea.liteit. De schrijver is in De Schoone Slaapster" byna aldoor zelf aan 't woord geweest. En «l strydt eene derjelyke wyze van sehrijvenvopr-het-tooneel tegen gaarne verdedigd» principes, er zou iets kunnen zyn dat ons dwong daar vrede méte hebben: de kwa liteiten van het Woord. Doo'a als by vorige gelegenheden, wanneer de schrijver zelf in zyn werk sprak, opent zyn woord geen nieuwe verschieten. Hy' spreekt over God, over leven en dood, over de maatschappij. En h\j meent zeer sterk wat hij zegt. Doch het is alles niet ge controleerd door een dieper-indringenden blik, en de beelden van den sehrijver zyn nauwelijks gekeurd. Als in Allerzielen" en in... Fléo", komt men in De Schoone Slaapster" eigenlijk niet uit een onhelder grübeln" nit. Als maar de schrijver niet telkens weer beleeren en maar zijn neiging tot lyriek be teugelen wilde! Wat léft alles dadelijk wanneer hy zich houdt bij het creëeren van menscben. Hoe ko'/tely'k waren weer de tooneelen van Br^ina" met den Rakkei" en de Gewapenae Macht" in het Ie bedrijf! *** W>^ de voorstelling betreft: men bemerkte dat c$ serieus was voorbereid. De heer Louis ''.e "Vries vervulde de hoofdrol (?Sero") met kracht «D wel iets meer schakeering dan gewoonlijk. Me j. Tilly Lus (de Schoone Slaapster): een mooi figuurtje; doch zij was wat zwakjes nu en dan. Haar spel bleef echter zuiver en wij aanvaardden bet zoo liever dan indien zij zich had gefarceerd of op ?een tooneel-?manier" was gaan spelen als de heer Post (de Kegent). Mevrouw Van der Horst: een levende, kleurige Kegina, zoo laag de 10! het toeliet En de heeren Van Warmelo, deze met een fijn gelaatsprofiel onder een gelukkig gekozen pruikje, en L, Bouwmeester Jr. vond man verdienstelijk in kleinere rollen. De Vrouw in 't Spel". (S. V, Ned. Tooneel"). De schrijver van dit stuk heeft zich wél een andere taak gesteld dan de heer Hey'errrjans, Hy heeit willen ontspannen, door een 'Spanning die geen inspanning eischt. En daarby heeft hij voor zyn Engelsen.publiek (en het Hollandsen» wil zich, getuige het succes van de voorstelling, daar wel bij aan sluiten), een aantal graag-geziene tooneelfigaren op de planken gebracht en, er als extra-aantrekkeljjkheid deze buitenissige aan toegevoegd: het pbenomten een lichtekooi. Een "lotte voorstelling van Het Tooneel", goed aangekleed (al had men meer harmonie gewenecht in I lusechen de elkaar zeer naderende kleun n van stoelen-bekleeding en behang), met dames die als dames getoiletteerd waren en zich als dames hielden. Mevronw Sophie de Vries: een gratiely'ke Jonge vrouw"; en zy speelde hare rol van toe wijding tot het uiterste, met veel toewijding. En-dan hebben wy' vooral nog in herinnering b»t goede «pel van den heer Gimberg ah een ernstig advocaat, vriend-der-familie, en een kostelijk typetje van een gemakkelijk .levend meneertje, door den beer Muech. Dat typetje: men zag weer eens wat een knap acteur van een onbeduidende rol maken kan, zonder dat de rol meer dan gewenscht is op den voorgrond treedt. FRANS MIJNSSEN. Aan dm har dr, L. H. Grondije. Wanneer men van twee verschillende uit gangspunten tot nzelfde meening is geko men, dan treft dit niet alleen onze aandacht, maar geeft een gevoel van zekerheid. Welnu u hebt geschreven over de pseudo liefde tot da wijsbegeerte, er op gewezen dat by velen de wy'sheid verre van de begeerlijk heid te remmen, deze eer opwekt. Eene epi demie hebt u het genoemd, daarmede onmiddellyk den stempel van ziekteverschijnsel drukkend op de aangewakkerde wy'sbegeertedorst, die zich alom openbaart in zekere kringen. Wel ik ontmoet u op dit pnnt, uitgaande van een ervarings standpunt uit de praktijk. Wie den leeftijd des heeren Meijer 1) heeft bereikt en ook wel menigeen op jeugdiger leeftijd, zal de ervaiing hebben opgedaan dat de meuBch nu eenmaal niet handelt naar wat het verstand gebiedt, maar in de richting waarheen de begeerte hem drijft; met dien verstande dat hy' zich daarvan geenszing be wust is, doch de kostelijke rede zóó wringt dat zij schijnt achter de handeling te staan en deze in het leven te roepen. weet wel van dien koning, 2) die zich onzichtbare kleederen liet spinnen en niets eigenlijk gebeuren ging. De hem totaal vreemde aanblik van den havenmond met het kustlicht, dat hij zijn geheelen leven op 'n afstand had gezien, zoodat het niet goed te onderscheiden viel, maakte hem angstig. En waar hy' altijd zoo benieuwd naar geweest was: de zee dddr ter plaatse, dat zag hy nu van naby'. Maar inplaats van belangstellend, keek hy schuw naar wat hem altoos zoo na aan 't hard gelegen had. 't Was zoo vreemd akelig dat hij opeens heel luid begon te zingen, om zijn gemoed lucht te geven en zyn angst voor de andere knapen te verbergen. Dat deden ook zyn metgezelletjes: de n trachtte den ander wijs te maken dat het erg plezierig was en zy joelden in koor. Maar lang hielden ze het niet vol, want toen de jol eindelijk door de eerste golven opge tild werd en nu veel sneller zee in dreef, sloegen de stemmetjes over en begonnen zij hard op te schreien. Ze durfden elkaar niet aanzien en Jaapje riep zoo hard hij kon om zijn moeder. En al meer verwijderde zich Je boot van de kust en al hooger liepen de golven. Op 't laatst begon het te regenen, zoodat er van heel het land nog maar een vaag streepje te zien was. En dat werd al erger; hooger gol ven en meer regen. De jongenslagen op hnu knieën en hielden krampachtig het een of't ander vast; daarby begonnen zij zich onwel te voelen. Dat verergerde hun angst. Het aanhebbende uitriep: ziet eens welke fraaie kleederen ik aan heb" en de hovelingen bogen en bewonderden de fraaie kleederen. De suggestie moet machtig geweest zyn, want het gold een concrete zaak. . Bij abstracte dingen is het kunstje kleiner, pathos, lokkenawaai, breed gebaar, kortom de listige attributen van welberekende rhetoriek zyn voldoende om zich in de oogen van begeerende scharen in een philosophiach pak te steken, ja de menigte zelf EÓÓ met een lapje te voorzien, dat ze zich pbilosophen wanen (Kritiek, reine Vernunft geen spoor). Die koning leefde lang geleden; 't is waar toen heette het nog geen suggestie, maar de zaak is oud. In de middeleenwen traden dansepidemieën op, 3) een paar menschen begonnen te dansen, spoedig werden de toeschouwers onweerstaan baar medegesleept (imitatie-Latah men bestudeere ook ij verig de diertjes en bet kuddeleren als inleiding voor de psychologie der volken) raakten in vervoering, begonnen te hallucineeren en zagen den hemel open met alle heerlijkheid, vielen ten slotte neder in epileptische krampen met schuim op den mond. De zoogenaamde convulsie-epidemieëm op myslisch religieuzen grondslag zijn geen specifieke eigenaardigheden van bepaalde volken of kringen in by'zondere ty'den, overal zijn ze verspreid, men vindt ze nog en vond ze in Oost en West by de Bajaderen van de Indische tempels by de metho disten sekte in Engeland (Jampers 1760). Het kern verschijnsel is de extase, onver schillig of deze wordt te voorschijn geroepen onder dansen, bidden en gillen, als by de huilendeDerwischen,4)of wel dat de vervoering wordt te voorschijn geroepen door in onbe weeglijk ongemakkelijke houding op een paal geknield, te liggen met het gelaat naar de zon gekeerd. Zijn de dansers ter goeder trouw? wel ge wis, terwijl zy vertrouwend op hunne leiders, zich zelven opïweêpen, meenen zij dat de geest van buiten over hen is gekomen. Wij zullen moeten afwachten of de wijs begeerte door de rhetoriek tot extase op religieasen grondslag zal voeren; of Kant, zooals u hem schetst in zijn te wy'd kerk vaders-kleed, tot medej abelen zal te bewe gen zyn. Met deze regelen wilde ik u bijval betui gen in de uitspraak. Bij de studie van de philosophie behoort de extase veraf gehouden te warden." Tevens wilde ik er op wyien dat om deze ver te honden, de wijsbegeerte aan de hand van de psychologie dient te gaan. Zal bet mystiek-religieuze beginsel waarop de -dansepidemieën berusten, thans langs nieuwe banen" tot uiting komen? Evenal» u, heb ik gemeend in een pro vinciestadje de teekenen te bespeuren eener epidemie, zich uitend in ex tasia paraphrasica en paragraphica. Mogen de leiders van moderne zal ik 't durven zeggen wijsheid begeerende godsdienstigen nimmer behoeven te zeg<en: Ik riep de geesten op hoe raak ik ze weer kwijt? Dr. W. G. HTJET. 1) De Amsterdammer. Weekbl. v. Nederland, 19 Deo., pag. 10. 2) Andersen, des Kaisers neue Kleider. S) Hecker. l)ie Tanzwut eine Volkskrankheit im Mittelalter. 4) Thévenot. Voyage Levant, Paris 1665 (volgens Otto Stoll geciteerd). Den Heer dr. Huet. Ik geef u volkomen toe, dat de parallel tusechen de door u opgesomde psychische en de door my' aangeduide wy'sgeerige epidemieën, haar goed reent heeft. Het kenmerkende in beide gevallen van sdelslijden is de verplaat sing van het zekerheidsbesef. Vrij nuchtere en praktische menechen, die in het gewone leven kritiseh en zelfs wantrouwend zijn, en zich geen valeche munt in de hand laten stoppen, kunnen tegelijkertijd weerloos staan tegenover geestelijke invloeden, waarvan men de beteekenis voor de personen in qaaestie maar niet kan inzien. En deze moeilijkheid om te begrijpen, wat er voor aanlokkelijks in dergelijke geestelijke of pseudo geestelijke zaken voor individuen van den meest ver schillenden aanleg en vorming kaïi zijn ge legen, blijff, zoolang men naar de verhouding zoekt tusschen die personen en de zaak. Het gaat echter om de betrekking tusschen de personen en datgene wat zij zich omtrent de zaak voortttllen. De een zoekt in de wijsbe geerte de geestelijk-luxueu-e attitude, de ander het religieuae bewustzijn van minderheid, weer een ander iets voor zijn ordelijk kantoorbewustzijn, verkwikkelijk chaotisch onbegrijpelijks, een vierde ziet er 'het' mysterie ir, etc. etc. De reflectie houdt op, de kritiek verstomt, en een gedachte, een bewering, een 'feil' wordt in het licht der zrkerhci-d geplaatst of omdat 'hij' het zegt, n f omdat ,z!j allen' het eens zijn, terwijl de persoon in casu niets liever begeert dan met hem of niet hen allen mede te gaan. koude r.weet stond hen in de handjes en ze stampten van wanhoop. Jaapje had nog geen juist basef van dood'1 maar hij voelde dat er iets heel kwaad? met hem gebeuren ging, kwam zijn moeder hem niet spoedig verlossen. Hij dacht aan Onzen Lieven Heer en het beangste hem tot stikkens toe dat hij aanstonds regelrecht naar de hel ' varen zou. Hij verstikte zich bijt>ogenb!ikken in zijn tranen, dat zijn dik hoofdje bloedrood werd en hij duwde zijn ronde knuistjes iu zfin oogkassen. 't Werd niet beter, eerder slechter. De boot slingerde zóS geweldig dat ze af en toe water schepte en de jongens moesten zicu terdege vasthouden, wilden ze er niet uit vallen. Doch de koude verstijfde hunne handen, ze lieten zich op den bodem vallen en sraren het schreien zóó moe dat ze nog maar af en toe snikken lieten hooren. Het begon donker te worden: 'n vale zee en daarboven 'n jondoordsingbaar grauw. 'n Paar meeuwen dreven op de golven. Jaapje was in dien eigenaardige toestand van een kind dat geen uitkomst ziende, zich zelf door 'c vele schreien in een goort van verdooving brengt. Opeens hoort hij zijn naam roepen. Nu schrikt hij hevig: dat is Onze Lieve Heer die hem roept, hy' moet ter verantwoording en dan naar de hel! Hij gilt en schreit en schreeuwt zonder opzien dat hy beterschap belooft en naar de meester Maar juist deze gedweeheid, die zich niet verwondert, die niet twijfelt en tiet den twijfel «verwint, is het kenmerk van een anti- wetenschappelijke gezindheid. U geeft een geneesmiddel aan : de psycho logie. IJ zult ecnter willen toegeven, dat deze niet minder hare 'geloovigen' heeft dan andere geeetesbezighedeü. Er zijn psychologische (dit in een heden geldenden bij ionderen zin) fanatici, dogmatici, ja er worden wel psy chologische geloofsartikelen opgesteld; en er wordt daarin zoo iets aangeduid als een psychologisch millenarium. Ik eindig met eene opmerking, waarmede ik de voorafgaande depreciaties een weinig in het evenwicht breng: dat er tubjectief in de besproken individuen moet worden gewaar deerd de grond voor veel (jij het onwijsgeerig of onwetenschappelijk) nobels, verhevens, getrouws, dat hen stempelen kan tot iets soortelijk onvergelijkbaar boogers dan alle meer ordinaire individuen, die wel niet toe gankelijk zijn voor de besmetting door de besproken epidemieën, maar alleen doordat zij niet vermogend zijn tot eenigen geestelij ken aandrift. L H. GRONDIJS. Betichten, TOLSTOÏEN DB rnoxoGBAAF. De directeur van een russuche maatschappij tot exploi tatie van phonographen is onlangs, met een vertegenwoordiger van den rusfischen journalistenbond, te Yasnaïa Poliana, by graaf Tolstoïop bezoek geweest. Het doel van deze reis was de stem van den grooten schryver door de phonograaf te doen opne men, ten einde haar voor het nageslacht te beware». Da schryver, die zijne bezoekers zeer ter wille was, heeft voor den phonographischen opnemer, verechillerde passages uit zy'ne werken in het mssisch, het fransch, duitsch en engelsch gelezen. De opname moet uitstekend geslaagd z.ijo, daar Tolstoïeens juiste voordracht heeft. De aldus verkregen gcty'ven zullen vermenigvuldigd en in den handel gebracht worden, ten voordeele van den russischen journalistenbond. Er bestaat gevaar dat Parijs een van zyn letterkundige bakens zal gaan verlie zen. Het vier verdiepingen hooge huis in de Faubourg Saint-Germain, waarin Alfred de Musset is geboren en zy'ne jeugd door bracht en waar zyn vader, de Mnsset Pathay, zijn essays over Rouaseau fchreef, verkeert in bouwvalligen toestand. In dit huis, in welks gevel de gemeenteraad van Parijs eens een marmeren gedenksteen met inscriptie in den gevel heeft doen plaatsen, worden thans taartje» gebakken, terwijl het drukke verkeer in en uit een garage naast de deur het ge bouw zoo heeft doen schudden, dat de muren slechts met ijzeren banden bij elkaar zijn te houden. Er is eene beweging op touw gezet om dit huis door de gemeente te doen aankoopen ten einde er een de Musset-mnseum in te Nobelprijs, 't Was enige dagen geleden in de trein op weg naar Stockholm. Het liep tegen de 1) V»n achter de schermen" weet een ieder dat 't vorige jaar de Nobelpry's voor literatuur toegewezen is volgens 't prinsiepe dat dikwijls in zeker conclave in de heilige stad de keus der roodgemutste heren bepaalt en dat de Duitse filosoof die in 1908 kreeg omdat de a.deiton" de achtien Zweedse onsteifi»liken 't niet over de keus tussen Swinburne en Selma Lagerlöf eens konden worden. Wie de konservatieve tendensen van dit lichaam kent, zal er zich dubbel over ver heugen dat de hoogst-klassieke en anti-moderne sekretaris C. af Wirsén en zijn groep deze keer 't onderspit hebben gedolven en dat de romantiese (als terminus technicus op te vatten!) Zwaedte schrijfster de piijs heeft ge kregen, de eerste maal dat een literatuur prijs in Zweden zelf valt ; de enige andere Skandinaaf was Björnstjerne Björnson. H:er zullen onze lezers de rede vertaald vinden waarmede Selma Lagerlöf de pry's in ontvangst heeft genomen. 't Is een stuk dat ook in Nederland zeker met belangstelling gelezen zal worden, waar zij, dank zij Margaretba Meijboom en de heer Becht, zo veel bewonderaars telt. Want afge zien van de biografiese, of zo rnsn wil literair-historiese waarde van 't stuk een be:ninneliker en vollediger opsomming van de broemen die een schrijver geïnspireerd heb ben, kan men zich moeilik denken ken schetst 't zich door enkele vandeschiijfgter's meest in 'c oog vallesde eigenaardigheden, naieveteit en fantasie, een naieveteit bij het kinderlike af, maar een die oss slechts voor de schrijfster inneemt en een fantasie, welke bij ;i; hr.ar vlucht die wel 't hemelse ziet, toch 't aardse niet verlaat. Maar de rede moge voor sJchzeif spreken en behoeft in haar aatdoenlike eenvoud werkelik geen verder kommentaar. en i'.ijn nioeuer luisteren zal. Maar het roepen houdt aan. He", krijst reet lauge adem door de schemerdonkere eenzaamheid. Dan klinkt het luider, dan eterft lit-t wep; het pert a!s eeu cpch'.spook, het luiili als do roep van eea bezetene; Jaapje vot-lt zich wegvaren als in eea slaap. . . . Als een reusachtige grauwe stormvoge!, op zija donkere zeilen-wieken scheert de botter over de xee. . . . Jaapjes vader houdt het roer; lij houdt het gpkne'il in de zij en zet zi;.h schrap trgen de warinj. Geen oogenblik is lui in rust. Zijn oogen, zijn grijze oogen gaan overa'i ; te loevezt, onder lij, nnar do zeilen... De botter vlietit; al'es slaat ak top" en de zwaardloopei' snort als een machine. 't Zal er óider of er 1:6 'en; hè" hait schiet de mannen telkens naar <}?_?. keel, als de van zeil ove-rbevracbte schuit plat op het water drukt. Maar, zij denken er niet aan te reven, ofschoon met den avond de wind krachtiger tot stormftcutig aangewakkerd is. .... Meer zei! menschen !" beveelt Jaapjes vader, want hij Leeft de jol a! gezien, doch kan er door de 7,ee" met boven komen." En aanhoudend hanteert de uitkijk den roeper: Jèp-jeee ..... Tèp-jeee hooo!".... De lijn die uitgeworpen is valt slap in zee: te kort .... Nog eens, nu komt hij juist in avond, 't Waa somber weer en half donker in onze coupé. Mijn medereizigers zaten elk in bun hovkje te knikkebollen, ik zit stil te luisteren naar 't doffe gestommel van de trein die op de rails verder bulderde. Terwijl ik daar zat, begon ik te denken aan de talloze malen dat ik vroeger naar Stockholm w*a gerehd. Bijna altijd was zoo'n bezoek my' zwaar gevallen. Of wel om examen af te leggen, of wel mat my'n manuscript om een uitgever te zoeken. En nu... reisde ik daarheen om de Nobelprijs in ontvangst te nemen. En ook nu kwam deze tocht mij niet heel licht voor! De gehele herfst had ik thuis doorgebracht, in myn oude Wermland, in alle stilte en afzondering en nu moest ik onder de mengen verecby'nen. 't Was mij alsof ik daar in de eenzaamheid gchuw geworden was en ik werd bang bij de gedachte dat ik nu de wereld in zou moeten. Maar eigelik was het toch zo heerlik om die prijs te krijgen en zo begon ik mij de tijd te verdryven door aan hen te gaan denken die zie ti in my'n geluk zouden ver heugen. Al my'n goede oude vrienden, my'n familie en in de eerste plaat* mijn oude moeder die thuis was gebleven met haar innig genot dat zij deze grote gebeurtenis nog had mogen beleven. Daardoor kwam ik plotseling aan my'n vader te denken en ik voelde het als een grote leegte dat hy niet meier leefde en dat ik hem niet meer vertellen kon dat ik de Nobelprijs gekregen had. Ik wiat dat niemand er zich als hjj in zou hebben verheugd. Nooit had ik iemand ontmoet die zo veel liefde en eer bied voor de literatuur voelde als hij en als bij nu eens wist dat de Zweedse Akademie mij ... het was innig verdrietig dat ik hem dat niet vertellen kon. Ieder dia met een nachttrein gereisd heeft, weet dat soms enige ogenblikkeu lang de wagens kunnen voortglijden zonder in het minst te schokken, 't Gedonder en't gedreun houden op, 'c dofl'e gestommel van de wielen wordt tot een stille eentonige muziek. Dan is 't alsof de spoorwagens zich niet meer over rails en dwarsleggers voortbewegen, maar alsof zij de ruimte in glijden. Wel, juist op dat ogenblik dat ik er over nadacht dat ik vader zo graag weer zou willen zien, gebeurde er iets dergelijks. De trein snelde zo licht en stil voort dat 't my voorkwam dat wij de aarde verlaten hadden moeten hebben. En dan begon myn gedachten-spel: Als ik nu eens op weg was naar my'n goede vader, daar boven ;in 't hemelrijk, 't Is my alsof ik wel eens geboord heb dat dit meer voorgekomen i?. Waarom zou dat my niet kunnen ge beuren ? De trein gleed steeds voort, steeds stil en zonder enig geluid. Waar die heen ging ? Zeker is het dat 't lang duurde voor het doel van de reis bereikt was en mijn gedachten kwanen er veel eerder. Als ik vader nu zie, dacht ik, zit hy natuurlik in een gemakkelike stoel op een veranda vlak vóór een heerlike door de volle zon beschenen tuin, vol met bloemen en vogels en natuurlik zit hij in de FritbjofSaga te lezen. En als hij EHJ in 't oog kry'gt legt hy' zyn boefc weg en schuift zyn bril op zijn voorhoofd, staat op en komt my te gemoet. En dan zegt brj zeker, presieg als vroeger: Wel, wel, dat doet mij plezier!" of Ben jij zo eens aan 't wandelen?" of Wel, meieje-lief, hoe heb je ''t ?" En pas als hy weer is gaan zitten, valt 'c hem op dat hij eigelik uog Biet weet waarom ik hem heb opgezocht. En vraagt plotseling: Daar is thuis toe i niet iets niet-in-orde, hoop ik? Volstrekt niet, antwoord ik, alles is best. En dan wil ik hem 't grote nieuws vertellen, maar ik denk: neen, dat zal ik nog een beetje voor mij houden, en daarom begin ik met een soort omweg. Ik ben alleen geko men om n om raad te vragen, zeg ik met een treurige blik,... ik ben eigelik lelik in de schuld gekomen." Ja, zegt vader, dan ben je ongelukkig hier niet op de goeie we?. Van deze gelegen heid hier kan men zeggen als van al de oude grote buitenplaatsen bij ons in Werm land, dat er alles te krijgen is behalve geld. Maar mijn schuld is niet een geld-schuld, zeg ik. O, je, zegt my'n vader, maar lieve kind, vertel mij dan nu eens alles van 't begin af. 't Mag dan ook werkelik wel, zeg ik, dat u my' helpt, want eigelik komt alle schuld van u. Weet u niet meer hoe u ons als kinderen Bellmann voor zong, en hoe u ons een paar keer per winter, Tegnér Het lezen en Kuneberg's Vaandrig Staal en Andersen's sprookjes? Zo kwam ik voor de eerste maal, en door uw toedoen, in schuld. Hoe zal ik huu dat kunnen vergelden, vader, dat zij mij de oude legenden hebben leren liefhebben en heldendaden, en myn vaderland en 't leven met al zijn gebreken en in al zijn grootheid ? Terwijl ik dat zeide, vleide vader zich gemakkelik in zijn stoel en leide met een glans van geluk in zyn blik: Ik ben er trots op dat ik je diéschuld bezorgd heb." En ik antwoord: ja vader, daar kunt ti gely'k in hebben, maar daarmee is 't nog niet nit, U moet niet vergeten dat ik zo vél schuldeisers heb. Dank eene aan al die arme zwervelingen uit uw jeugd in Wermland die overal rondtrokken om als harlekyn op te treden, of liedjes te zingen. 4an hun dank ik zo menig sprookje ea zo oneindig veel grappige herinneringen. En herinner u dan die ouden van dagen, die in onze bossen in hun schamele hutjes my hebben zitten ver tellen van wildemannen en van feeën, van bosgeesten en watergeesten. Want zo is 't toch van hen dat ik geleerd heb hoe er poëzie kan liggen in harde rotsen en donkere boaeen. En dan, vadertje, vergeet de bleeke monniken en nonnen niet, die met holle ogen in hun sombere kloosters zaten en visioenen zagen en geesïesstemmen hoorden. Brj hun heb ik die heerlike schatten van sagas en legenden kunnen vinden die zij verzameld hadden. En dan de boeren uit Dalecarliëdie naar Jerusalem togen. Moet ik hun niet dankbaar zijn omdat zij de heldendaad uit voerden waar ik om schrijven kon? En niet alleen dat ik in schuld sta bij de mensen, ook aan de natuur heb ik zo veel te danken. Daar zijn de dieren des velds en de vogelen des hemels en alle bloemen en alle bomen, alle hebben zij my hun geheimen toevertrouwd. Vader glimlacht en knikt en kykt volstrekt niet alsof hij dit heel erg vindt." Maar n moet toch begrijpen, vader, zeg ik, dat dit toch een vreeelike schuld is die ik erg op mij voel drukken. Bij ons op de aarde kan nie mand mij zeggen hoe ik die zal kunnen be talen. Ik dacht dat u, in de hemel, 't my misschien zon kunnen vertellen." Ja, daar weten wij ook wel raad op" zegt vader, de zaak zo als gewoonlik, luchtig opnemende. Wees maar niet bang, kind, daar zullen wy wel wat op vinden." Ja, maar, ziet u, dit is nö^ niet alles", zeg ik. Ik sta óók in schuld by de velen die onze taal gemaakt hebben tot wat die is, die mijn werktuig zo gesmeed en gevormd hebben en 't my hebben leren gebruiken. En sta ik niet ook in schuld bij hen die yóór mij ge dicht en geschreven hebben en die't tot een schone kunst gemaakt hebben om te vertellen van de lotgevallen der mensen, die daar 't eerst mee begonnen zijn en zo de wegen hebben gewezen? Sta ik niet in schuld by i (Zie vervolg op pag. 5.) 4C cents p«r regel. BOUWT te NUNSPEET. Inlichtingen by het bouwbureau Arti", aldaar. Hu en C. H. VAN DER TELDEN, fa. d. H. BOSCB, VoQnr. KALYERSTE. 153, b/h Spoi, Aesterdam. Tt* 29i§. Regels en toepassing op hel Piac lisclie leven, Naar het Dnitsch van C. L. POEHLMAlVJSr. 2e vermeerderde druk. Voor studeerenden, particulieren, kooplieden, ambtenaren, onderwijzers. Dit werkja is voor ieder, die eenigzins hoofdwerk moet verrichten, een goede handleiding voor het geheugen. Prijs ? 0.75. Alom verkrijgbaar. Uitgave A. W. BRUNA & ZOON, Utrceht. Nonnaal-OnderMeeilinp van Prof.DrG, Eenige Fabrikanten W.BengerSöhne StuttgarH Hoofddep&t te AMSTERDAM: Kalveretr. 157 E. F. DEUSCHLE-BENGER. Koopt UITSLUITEN» BOTJER OXDER RIJKSCONTROLE. e STAAT OARANI>EERT U een OBmERVALSCHT product, Boterhandel K TI Dl. ARE »'% PRINSENGRACHT 313. TELEFOON 8935. 't bootje terecht. Maar de knapen doen niets. Wewnlcios kermen zij zacht van koude en angst. Jaapjs /.iet z'jn vader staan, maar hij gelooft n?et dat het zijn vader is; hij moet naar de hel ,.. Hij verwart in aijn wanhoop Onze L'evea Heer met zyn vader en weet dat hij de straf niet zal kunnen dragen. Hij vraagt duizend maal orn vergevinz totdat hij iu het geheel geen adorn meer heefr. Want ia hij weer overeind ger'ogen uit zijn aanvankelijke verdooving, maar nu valt hij achterover en blijft roerloos liggsn .... Toen Jaapje zijn oogjes open deei keek hij net van onder de wolle deken, door een spleet van de bedsiee gordijnen, in de verlichte woonkamer. Hij zag .lijn vader zitten, die eea pijp rookte ouder don schijn van de larnp. Er waren behalve zijn moeder nog voel moer mensclien, want hij hoorde druk redeneeren. Bsker.de stemmen onder... oame I'iet eu tante DoDrtje...en nog anderen. Hij wilde niets vragen, 't lieist ging hij maar '.veer dadelijk slapen, bij was erg heet en 't klopts verschrikkelijk in zijn hoofd. Hij begreep dat hij ziek was, maar hoe het kwam en wat er gebeurd was wist hij heelemaal niet. Soms zag hij opeens in de donkere bedstee het kustlicht, rood en groen, zóó duidelijk, dat hij de oogjes dicht kneep om het kwijt te zyn. Maar dan zag hij het toch nog; het werd hoe langer hoe grooter, het licht hoe langer hoe scheller; op het laatst sprong het als een groote kerel van den dam om heaa te giijpen en mee te nemen naar de hel. Onze Lieve Heer zag hy' ook. Die wandelde op de zee en daar rond zeilden de botters.., Het geval dat veel opzien gebracht had in het dorp, stond den Zaterdag voor Kerst dag in het plaatselijk blaadje. Het krantje gaf een omstandig verhaal van het gebeurde; en het wijdde ook een woord van lof aan de dappere redders. Juapje was hersteld; bij liep weer op straat. Hij had met eens slinksche streek die krant weten te bemachtigen, waaruit hij keer op keer het artieel had hooren voorlezen door zijn vader -wanneer er geburen kwamen koflis drinken". Hij kou het op zijn eigen naam na, niet lezen, maar kende van her haald hooren enkele zinnen van buiten. Die krant nu stak hij warmpjes tusschen zijn j gioofe-mannen-broekje en groote-mannenv est j e, en kon hij op straat 'n fietser te païken krijgen, dan bood hij het voor geld ter lezing aan: Kêje lezen wat Jèpje euverkomme is '." ., .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl