De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 2 januari pagina 6

2 januari 1910 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1697 De tooneelzaal van den eersten schouwburg te Amsterdam. In het Ruim stonden de lieden. Allerlei over Gysbreght van Aemstel. Regenten van het Wees- en Otimanhuis hebben in 1637 den eersten schouwburg v»n ons land laten bouwen voor ?29,103. Deze schouwburg: Door IJ ver in Liefde Bloeyende" stond in de Nieuwe Stad op de Keizersgracht tusschen Beren- en Runstraten. Na Telerlei tegenstand, werd deze op Zondag 3 Januari 1638 geopend met Vondel's: Gysbreght van Aemstel. Op voorstel dezer regenten stelden de burgemeesters zes perionen aan om de zaken van den schouwburg te behandelen. Zij werden Hoofden of Regenten genoemd. Na aftrek van alle onkosten der voor stellingen, werd het batig saldo verdeeld, 2/3 voor het Weeshuis en 1/.{ voor het Oümannenhuis. In de eerste jaren van het bestaan ging de jaarlijksche zuivere winst vaak ? 9000 te boven. Vele voorstanders en vrienden van het tooneel hebben raad gegeven: hoe men den Gysbreght zou moeten spelen en kleeden. Er zijn goede voorslagen gedaan, ook aveïechtache. Bij de yertooning moet dit steeds over wegend zijn: dat Vondel den Qijsbreght geschreven heeft voor een?staand tooneel", dat wil zeggen voor een tooneel, dat on veranderlijk bleef, en zich een weinig boven de toeschouwers verhief. Zaal en tooneel vormden n geheel, de zoldering met balken en middelgewelf liep door, en de zitplaatsen der toeschouwers eindigden daar, waar de eerste zij muur begon, zon der dat het tooneel ook maar door een harlekrjnsmantel werd afgesloten. Twee honderd jaar later heeft de beroemde Berljjnsche bouwkundige Schinkel zulk een schouwburgbouw aanbevolen. Op het voortooneel had men een gevan genis. Op dit voortooneel werden voor namelijk de blijspelen afgespeeld. Dan werd het achterdeel aan het oog onttrok ken door twee schuifgordijnen, met roode, witte en zwarte banen, de stadskleuren. De troon, midden achter op het tooneel, was bestemd voor Vorsten en Heeren. Er boven stond in gulden letteren: Mentetn mortalia tangunt, d. i.: Het tijdelijke beweegt (ook) 's menschen ziel. Links naast den troon : het beeld van Apollo, rechts dat van Mercurius, doelende op het samengaan van kunst en handel te Amsterdam. Bezijden de pilaren sprongen de pilaren een weintg naar voren, vormende een open ruimte, De achtergrond hiervan werd ter eener zijde afgesloten door een schil derij, verbeeldende een koninklijk paleis, ter andere zijde door de schildering van een landschap. De speler die van buiten werd geacht te komen, kwam op van de kant van het landschap, wie uit stad verscheen aan den kant van 't Paleis; boven den ingang stond: Ne cedeMalis, d. i.: 'Bezwijk niet in tegenspoed. Op de pilaren rustte een galerij. In gulden letteren had men daarop Vondei's woorden aangebracht: Twee vaten heeft Jupyn. Hij schenkt nu suur, dan soet, Of matight weelde en vreught met druck en tegenspoed. Op den achtergrond der galerij, boven de troon, zag men een schilderij, voor stellende Paris Oordeel", waaronder: Jupiter Omnibus idem, d. i.: God is voor allen dezelfde. Ter linker zijde van den toeschouwer stond in een nis het beeld van Melpomene, de muze van het treurspel, ter rechter zijde dat van Thalia, de muze van het blijspel; er boven: een bijenkorf, het embleem van den schouwburg. Da platte grond geeft aan, dat de muzikanten bezijden het tooneel zaten, en dat, wat nu parket, parterre en stalles heet, in 1638 werd aangeduid met het woord: Ruim, zooals men dat heeft in een kerk en schip. Personeerkamers" wil zeggen kleedkamers. De loge» en balcons van thans heetten huisjes". In den beginne hadden zij gordyntjes. Er werd echter zoo druk achter gevrijd, dat men ze hoender hokken" noemden. Daarom weldra ver wijdering der schuilgordijntjes. Als Oysbreght voor het eerst opkwam, zal hij door het steken der trompetten van twee herauten zijn aangekondigd. Dan hield" hij op het voortooneel de voor rede." Hoe of de vertooning op het onver anderlijke tooneel verder ging, is niet met zekerheid te zeggen. Zeer goed kan men zich vereenignn met de voorstelling van het tooneel ei het gebruik van het tooneel zooals Dr. Drama en J. A, Worp het in zijn: Tooneel" heeft voorgesteld, Waarschijnlijk werd het l»te bedrijf van Gysbreght in de zaal, het 2de vóór het klooster, op het proscenium, het 3de weder in de zaal gespeeld. In het 4de bedrijf zou dan de zaal eerst een ver trek in het klooster der Clarissen en daarna een kamer in het slot hebben moeten voorstellen, evenals in het 5de bedrijf. Voor zijn gesprek met Vooren heeft Gysbreght waarschijnlijk gestaan op een der zijgalerijen. Bij verandering van de plaats der handeling werd het gordijn, dat het tooneel in t weeën scheidde, dicht of open geschoven. Veranderingen zijn er geweest, al was het tooneel ook een onveranderlijk. Af en toe werden echte hoornen, takken en zoden gebruikt, voor een boschoftuin. Dapper wijst in zijne beschrijving van Amster dam uitdrukkelijk op tooneelverandering. Hq toch schrijft, dat het tooneel cierlyk n gevoeghlyk met uit- en ingangen, poortalen, galderyen, kolommen en diergelycke toerustingen was opgemaeckt; 'twelk eveneens als Protheus gezwint, met kiene moeite verandert werd. Werkelijk werden er ook schermen gebruikt. C. N. Wijbrands, de eenige die toegang heeft mogen erlangen tot het archief van het Weeshuis, heeft aan Dr. Worp daaruit de volgende posten opgeteekend: In Nov. 1638 betaald voor schilderen van de Landschappen aende Schermen" ?536; voor 't schilderen van de perpectiven aende Schermen" ?300, enz. De kostuums van Gysbreght in 1638 waren op z'n antieks, d. w. z. Romeinsch. Vondel heeft in Gysbreght in alles zoo veel mogelijk Rome nagevolgd, zooals ook de bouwmeester Van Campen. Uit drukkelijk zegt Vondel dit, toen Van Campen nog bezig was met bouwen. Voor den kleeding van bisschop en nonnen waren in Vondei's tijd de voor beelden aanwezig. Krijgslieden in het harnas, in het echte harnas, en in echte maliënkolders zooals op hetstadskleedingmagazijn nog in den later afgebranden schouwburg werden bewaard. De kleeding van Gysbreght veranderde van de Romeinsche met die van den tijd, waarin het stuk speelde. Zoo zag men in de 18de eeuw de vertooners in 18de eeuwsche kleedij, zelfs de engel zoo goed als Badeloch, met de fontange gekapt. Professor Siegenbeek geeft deze be schrijving van het kostuum van Gys breght tusschen 1665 en 1772: Gysbreght droeg een rok (jas) met lange panden, roode voering en breede gouden passementen, grooten driekanten hoed, gepoe derde paruik en haarzak, witte zijden kou sen, schoenen met steengespen, cabretten handschoenen, diamanten ring, en een gouden degen en hellebaard in de hand'. Badeloch's pronk- en kerstnachtsklef'ren waren: een wit satijnen kleed met een strook zacht en heerlijk staande bont. De hellebaardiers die Gysbreght lijfstaffierden geleken grenadiers met hooge mutsen op en witte slobkousen aan de beenen. De lieden van Egmond had den blauwe, die van Gysbreght blauwe sluiers. Later heeft men Badeloch en den engel die soms ook door een man werd voorgesteld naar de mode van den tijd in een hoepelrok gezien. Dit moet Badeloch misch hebben staan, vooral een avond dat zóó koud was, Badeloch zat Het tooneel met den Engel, Amsterdam's toekomstige grootheid voorspellende. Gygbreght en Badeloch links op den voorgrond; broer Peter rechts. Gygbreght zegt dra: Nu buig ik my voor God l" Het kostuum is dat van de tweede helft der 18de eeuw. Mr. Jacob van Lennep en Charles Rochussen. Weer later heeft Prof. J. A. Alberding Thijm invloed op de keus der kostumes gehad, en nog later, meen ik, de heer A. Reyding. De kostumeering van Oysbreght zal steeds lastig blijven, omdat de middeleeuwen met de zeven tiende eeuw er dooreen gemengeld zijn. Wat de wapens en wapenteekens, ook in de kleediag aangaat, deze zijn door den heer W. P. de Leur zoo juist mogelijk aangebracht, waarin hij werd voorgelicht door wijlen den voortreffelijken heraldicus Horsthuis. Wie de eerste vertooners in Gysbreght waren, weet men niet zeker. Wel die van 1658. Voor Gysbreght speelde toen Pietersz. Noseman, tegen ?3 per arend; Adam Carelsz. van Germez de Bode, ?5; Jan Meerhuizen voor Egmond a ?3.25; Jillis Noseman voor Arent a f3. De eerste vrouw, die Badeloch gespeeld heeft is Ariana Noseman a ? 4.56 per avond met de kleeren", enz. De acteurs oefenden er een beroep bij uit of geneerden zich met iets anders. Zoo was Adam Carelsz Van Germez. zoon van den edelman Charles van Germez barbier en chirurgijn, daarna boekverHet zelfde tooneel van Gysbreght en den Spie, als hieronder, in het bo=ch. Najaren later. Het kostuum is gewijzigd in dat van de tweede helft der 18de eeuw. Het onveranderlijke tooneel van den eersten schouwburg te Amsterdam, 1638. ko geop het dat met een warme stoof en de hoepelrok in de hoogte wipte. Zelfs Martin Corver, de hervormer van het kostuum, heeft in de 18de eeuw Gysbreght niet naar behooren weten te kleeden. In de 19de eeuw is er verandering in gekomen en ving men aan de Middeleeuwsche klee ding te kiezen, onder invloed van Het Winterbosch. Vosmeer de Spie ligt geknield voor Gysbreght. Deze schenkt hem het leven. Even als thans bij de vertnoning heeft Gysbreght vier hellebaardiers als lijfwacht. De tooneelschikking is thana vrijwel dezelfde. Dit is de oudste afbeelding eener Gysbreght-vertooning. Het kostuum is het z, g. Spaansche. kooper, wonende aan de Weeshuissluie. Hij muntte uit in welsprekendheid. Professor Petrus Franyius heeft daarin les brj hem genomen; Jan Meerhuizen, die ook de komieken speelde, was een bekend tamboer onder het schuttersvendel van kapitein Nicolaas Pancras. Van beroep kunstkooper. Thomas de Keyser, portier van de Regulierspoort en kaarsenverkooper, die meestal voor vorst speelde, zal vermoe delijk in 1638 de eerste Gysbreght ge weest zijn; Jan de Bray, een uitmun tende vrouwvertooner, de eerste Badeloch, Willem de Ruyter de eerste Bisschop, en Adam Karelsz. Germez de eerste bode. (jysbreght is, in later eeuw, ook ver toond in de Vier Kroonen, blijkende uit een programma in het bezit van den heer Th. Hartkamp, luidende: Prancis Joseph Ramet. In de wijdvermaarde De Amsterdamschc Vier Kroonen. Zaterdag (datum ontbreekt). Gijsbregt van Amstel of het vergaan van Amsterdam. Treurspel. Na hetzelve, de Bruiloft van Kloris en Roosje. Met zang /'n dans. Ook het Diorama maakte zich van Gijsbreght meester en kondigde dit aldus aan: < l root Diorama van G. Rustman, staande met zijne wel-ingerigte Tent op de Botermarkt, tegenover het standbeeld van Rembrant. Eerste Tafereel: GIJSBKEOHT VAN AEMSTEL. stelt de groep uit Vondels (ïijsbrecht van Aemstel voor, na de innemifig van het klooster, aan het einde van het 3de bedrijf. De opmerkzame beschouwer ziet hier de angst op het gelaat der geestelijke zusters en de woeste gebaren der krijgslieden, ten duidelijkste uitkomen, terwijl het met juistheid aangebragte Decoratief, alles tot een goed geheel vormt. G ijsbreght van Aemstel is 16 September 1740 door Hollandsche comedianten te Hamburg in de Hollandsche taal gespeeld, met Ballet-Einlage voor 4 Personen: Gijsebrecht von Aemstel, oder: Die Teberwinding von Amsterdam undVertilgung der Kirchen, Klüster und Casteelen," en te Amsterdam in de Duitsche taal door een Duitsch tooneelgezelschap in den schouwburg: Tivoli" in de Nes en vroeger in 1868 in de Salon des Variétés" in de Amstelstraat te Am sterdam. De volksschouwburgen hebben almede < i ijsbreght op het tooneel gebracht, als het Grand Salon van Grader op de (Weteringschans, Prascati in de Nes onder Nieuwenhuis. In deze kleinere theaters werd op het programma gezet, dat de vertooning zou worden opge luisterd met optochten, gevechten en Bengaalsche verlichting." Ook in deftige oud-Amsterdamsche familiën is Gijsbreght door jongelui, onder aanvoering van A. de Vries Az., den lateren Mr. A. de Vries Az., onder directeur van 's Rijks Prentenkabinet, vertoond. Wil men eene andere tooneelschikking voor Gijfbre.ght maken dan die van thans, men hebbe in het oog te houden, dat dit treurspel is zooals men het in tooneeltaal noemt een staand stuk", welks karak ter eischt, dat het statig en statelijk gespeeld en gezegd wordt, en eene statelijke mise-en-scène vordert. Wie bij tooneelschikking verzuimt op dit ka rakter te letten, brengt het tot geen goed einde. De neer L. Simons Mz. heeft eens een ernstige proeve gewaagd. Naar zijn aan geven werd eene meer dramatische, meer bewegelijke tooneelschikking toegepast. De ver tooning veroor deelde die, ieder ontwaarde dat ze in strijd was met het karakter; het slot dreigde zelfs belachelijk te wor den. Er is in het op komen van Gysbreghtmot dozijnen, die zich links en rechts scharen, iets dat thans zonderling; aandoet. Doch het is traditie. Op de oudste afbeelding van het tooneel voor de slotpoort, waar de Spie geknield ligt voor Gysbreght, ziet men het reeds. De mannetjes staan er in Spaansch kostuum, bijna eveneens als thans, en in even groot aantal. Aan die traditie zal men zich moeten houden. Gysbreght is als een historisch monu ment. Het onveranderlijke, het staande tooneel heeft den bouw van het treur spel bepaald, evenals het Pransche tooneel den bouw der stukken van Molière. Wie op een der werken vaa hen nieu were tooneelschikking toepast, vernielt die. Historische monumenten hier een tooneelmonument moet men niet uit de lijn brengen, niet opsieren met pronksels van dezen tijd. Bij de werken van Vondel, Molière en Racine komt het aan op het wezen lijke : op de uitbeelding, op het schoone en met karakter zeggen, op welstand en gebaar. Daarop legge men allen nadruk; het zeggen doe men ieder jaar het vol maakte nader komen. * * * De vertooning van Gysbreght heeft altijd grooten toeloop gehad. Deze zal dit jaar grooter dan ooit zijn, nu C. C. van Schoonhoven 30 jaar, telkens met Nieuwjaar, de rol van Gysbreght met liefde en toewijding heeft gespeeld, en daarom waardig gehuldigd wordt. J. H. RÖSSINU. ?zon ?ban. Den Haag, 22/12 '09. Hooggeachte fleer Redacteur, Het belangstelling lees k in uw no. van 19 deser het geschrevene over Menecheneters in Fransen Congo, te meer daar ik in de jaren 1905?'06 en '07 gelegenheid als civiel gezaghebber van de Pak Paklanden inCentraftl Sumatra ten W. van het Tobameer kennis te maken met de Pak Pakkers die toennog menscheneters waren. In verband nu met hetgeen door mij ter plaatse waargenomen en later daaro ver ge lezen ie, komt mij de 4e alinea vanopgemeld artikeltje, eenigsains vreemden voorbarig voor. Die alinea luidt: Ze spraken heel vrijmoedig over deze dingen tegenover den franschen reiziger, wiens waarnemingen en studiën vooral daarom zooveel waarde hebben, omdat ze de overal verspreide onderstelling te niet doen, als zou het kanibalisme zich uit oude gebruiken van het fetischisme dus uit godsdienst vormen hebben ont wikkeld." Ziet mijn beer de Eedacteur, daar wordt met n pennestreek alle kanibalisme over een kam geschoren. Dit komt mij hoogst gevaarlijk voor. Ik wil dan ook niet in de zelfde fout vervallen en in beoordeeling treden van de door kommandant Lenfant gedane waarnemingen, maar wel wensch ik op te merken, dat de door my en door ande ren in den Indiechen Archipel opgedane ondervindingen, volkomen de bewering wet tigen dat het daar voorkomende kanibalisme wel degelijk is voortgekomen uit de volks opvattingen omtrent ziel en zielestof, die op haar beurt de grondslag vormen van het bij die volken heerschend animisme. Het woord zielestof", dat zoo juist weer geeft, wat de volken in den Indischen Archi pel beschouwen, als levenskracht gevende stof te zijn, die al wat hier op aarde leeft doet leven, werd het eerst gebruikt door de heer Alb. C. Kruyt in zijn werk het Animisme in den Ind. Archipel". (Martinus Nyhoff, 1906). In datzelfde werk geeft de heer Kruijt ook aan welke deelen van het lichaam in het bijzonder als zetels van die zielestof worden aangemerkt. Naast dit begrip delestof" staat het begrip ziel" die voortleeft na dit leven, welk begrip hier verder onbe sproken kan blüven. De wijze nu waarop de bewoners van onzen Indischen Archipel in het algemeen trachten zich die zielestof toe te voegen of te ver sterken geeft alle aanleiding tot de bewering gesteld op bldz. 53 van genoemd werk: Het bovenstaande doet ons zien, dat de gedachte om ay'n eigen zielestof met die van zjjnen medemensch te versterken, ten grondslag moet liggen aan het menscheneten, dat tot volle ontwikkeling is gekomen by Bataks, sommige Dajakstammen en bij Papoea's." Wij hebben bij het kanibalUme in onz?n Indischen Archipel blijkens de daaromtrent verzamelde gegevens, te doen met een ver schijnsel dat onze moderne tyd misschien een soort organo terapie zou kunen noemen. Het was daarom dat ik de bovenaangehaa'de bewering in uw artikel voorbarig noemde. Vreemd noem ik haar om den aanhef, waar staat dat het volk er zoo vry'moedig over sprak. Mijne ondervinding is dat een natuur volk niet gaarne en zeer terughoudend over deze dingen spreekt. Hoogachtend, Uw dw. dr., L. VAN VüUBBN, Ie luit. Inf. O.-I. L.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl