Historisch Archief 1877-1940
K*. 1698
BE AMSTERDAMMER
A°. 1910.
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
OzicLer redactie -van. Ikdlr. H. F. L. "WIEESSIIiTQ-.
Uitgevers: VAX HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post / 1.65
Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling B mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0.12'/2
Zondag 9 Januari
Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
? 0.25
. 0.30
,0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NA.BIJ: Tegenstel
ling. Kroniek. Brieven uit het Zuiden.
De Koning-Souverein door J. Feenstra.
FEUILLETON: Inbrekert,door W. M. Ebbink.
KUNST EN LETTEREN: De Nacht bruid,
door Fred. van Eeden, beoord. door Frans
Coenen. INGEZONDEN. Berichten.
VBOUWENRDBRIEK: De Augnsta-Victoria
crèche te Berljjn, door J. C. van
LanschotHnbrecht. ALLERLEI, door Vlinder.
UIT DE NATUUR, door E. Heimans.
De anti-revolutionaire party, met portretten,
door Z. Z. Z. Opmerkingen naar aanleiding
en niet naar aanleiding van PrivatLivemont
te Rotterdam, door PlasEchaert. Rotter
dam, collectie-Preyer, door Plasschaert.
Hoe men spreekt over het lintje, dat men
wenscht. Zeventfg-jarig bestaan der
Maat?chappüArti et Amicitiae", met af b., door
J. H. R. Muziek in de Hoofdstad, door
Ant. Averkamp. Schilders zonder armen
en penseel, door W. Steenhofi. De buiten
plaats Oostermeer onder Nieuwer-Amstel
nabg Ouderkerk, door J. C. v. d. Loos, beoord.
door A. J. A. Flament. Seideravond, door
Garry van Bruggen, beoord. door mr. H. Louis
laraës. . Moderne oorlogsschepen, met af b ,
door P. van Olsr. Schouwburgprenten,
door J. H. R. FIN. EN OECON. KRO
NIEK, door v. d. M. en v. d. S.?Brieven van
Oom Jodocus, LX. DAMRUBRIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN.
tUnilllllllllllllllllUIHIIMIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIlHIIIIIIIIII
Tegenstelling.
Een medewerker van de Telegraaf
vertelt van zijne ervaringen als volks
teller in de Jordaan.
De humor van het leven is niet vreemd
aan 'emans notities: het Jordaansche volkje,
dat niets te verliezen heeft", is kleurig van
oprechtheid! Het verrast even zeer door
de raakheid der opmerkingen als door
het hulpelooze en onbedrevene van zijn
houding. Het kent de officieele" wereld
niet, en begrijpt niets van den e rist der
Statistiek, beschouwt, naar 't schijnt, die
nuchtere en onschuldige oude juffrouw
als een grillige en gevaarlijke maitresse
en régie maar zyn eigen leven van
armen en half armen in woningkrotten
kent het en begrijpt het, omdat het alle
dag er den angst van voelt en den nood.
Het is dan ook met al zijn aardige
Jordaan-uitdrukkingen een droevig stuk
lectuur, dat feuilleton over de ervaringen
met de telkaarten.
Werkeloosheid is 't, wat de man ont
moet bij ieder* trede. Als hij eindigt
zegt hij:
't Spreekt vanzelf, dat ik op mijn tellers.
tocht veel bittere, barre ellende heb
gezienTrieste levens-versombering in de
vreugdelooze vnnze, vuile hokken.
Eentonige klaagzangen over de staag* werk
loosheid, weken en weken lang; over de
krotjes-ellende van menechen, die beter ge
wend waren, maar door dra nood gedrongen
met het gezin nu hokken moesten in een
kamertje van een gulden huur, waar't water
langs de wanden s y pel t; te midden van
walgelyken stank in alle kamers.
. Dot was, met het vermoeiend sjouwen
dagenlang, wel het aftobbendst, al die ellende
emoties van de tellers-taak.
Zoo is het thans, in een winter, dat
geen crisis tot geldzameling aanleiding
gaf, omdat de armoe-epidemie niet tot
het hoogste steeg, in een zachten winter,
die den armen de brandstof uitspaart.
"Wij laten onze armen wel niet geheel
aan hun lot over,... want wij hebben,
nietwaar, een armenwet van 1854 (!) en er
schijnen zelfs teekenen" te zijn, volgens
den kenner der armenzorg Jhr. Smissaert
in Onze Eeuw, dat de totstandkoming
eener nieuwe armenwet minder dan ooit
voorheen onbereikbaar moet worden ge
acht ..." maar de armenzorg maat
schappelijk begrijpen, in
maatschappelijken zin haar hervormen, zoodat zij
tevens in 't algemeen de beteekenis en
de inhoud van armen-zorg verliest,
dat zeggen wij niet te kunnen, daar
willen wij gansch niet aan! Maatschap
pelijk weten wij de dingen te doen als
het geldt havenbeuw, als het geldt
landsverdediging of als wij door konink
lijke of andere praal de kroon willen
zetten op ons niet onaangenaam bur
gerlijk bestaan, maar als er niet bij te
winnen valt als wij zouden moeten
organiseeren de bestaanszekerheid zon
der armoe-schande der kleinsten en
zwaksten in stegen en sloppen, dan
ontvalt ons de lust, de macht, de zin
ervoor. Dan is de maatschappij D iet meer
in de eerste plaats n geheel, maar zijn
?wij individuen, vervuld van theorieën van
't particulier initiatief. Waarop grondt
men de plicht der Overheid voor haven
werken, voor wegen en verlichting te
zorgen? Op het feit, dat die plicht niet
voldoende zou kunnen worden vervuld
door particulieren, en dat die zorg in 't
belang is van 't algemeen. Doch hoe
schreiend onvoldoende de verzorging der
in armoe vervuilende lagere klassen mag
wezen, haezeer die verziekende gedeelten
onzer samenleving in 't algemeen belang
moesten worden gezond gemaakt,
de Overheid houden wij er zooveel moge
lijk buiten: hier houdt de eene theorie
op en gebruiken wij de andere.
Wij zetten hierboven : Tegenstelling.
Het is de tegenstelling, die dezer
dagen smartelijk opviel tusschen de keu
rige, bijna salonfühige volkstellerij, met
de prachtige roze en gele en witte kaarten,
en de grjjsbruine enveloppes van uitne
mend cartonpapier, kostelijk bedrukt,
en de ontbering die door al die fraai gheden
wordt opgezocht.
Wij hebben het niet over het nut van
een volkstelling, en wij zijn, met iederen
lezer, verheugd, dat men ons keurige tel
kaarten heeft willen sturen in plaats van
slordige en slechte, maar toch is het pijn
lijk de met ijskoude onverschilligheid
tegenover de zwakkeren zich gedragende
maatschappij zulke bijna goud op snee
nette visitekaarten te zien pousseeren bij
de armen, die zij in hun armoe alleen laat.
De teller van de Telegraaf, dien wij
straks noemden, ontmoette stroeve ge
zichten van werkloozen, die zeiden, dat
ze hun poote wel anders wouën ge
bruiken dan om di« pampiere te schrij ve."
En die vroegen of dat tenminste bonnetjes
waren, omdat ze liever te eten hadden
dan al dat gesanik".
Zoo dulden wij een toestand, waarin
duizenden, in een maatschappij, die wielt
en stampt van ontzaggelijke productivi
teit en die de rijkdommen opstapelt,
om werk vragen. Menschen, die
dan toch niet lui om arbeid
bidden
en die we gaan tellen op alleszins
keurige telkaarten,
Ook onze maatschappelijke fashionable
manieren doen wel eens pijn.
KRONIEK.
NOOIT VOLDAAN»
Op de tegen Nieuwjaarsdag verschenen
politieke prent van De Tijd zegt Chrono»,
de oude Tijd-god, in deze voor spreekbuis
der Tijd-redactie fungeerend, tot een vrien
delijk jongske, het aieuw-aangekomen jaar:
"Wees welkom, jonge kleuter! breng ieder
een iets goeds en maak het beter dan uw
voorganger!"
Dit laatste wekte (het is onzichtbaar op
de plaat, maar wij weten het niettemin met
zekerheid) de onverholen verbazing van het
liefelijke blonde Nieuwe Jaar: moet ik het
nog beter maken dan mijn voorganger?"
vroeg 1910 verschrikt. Is 60 clericalen, 26
Kootnsch- Katholieken en volmaakte stilstand
op ieder «erieus hervormingsgebied u nog
niet goed genoeg?"
Gut" zei Chronos ik weet er niet van
hoor. Op 't Kasteel van Aemstel hebben ze
me de boodschap meegegeven "
De Tijd-redactie is bezig te overvragen,
naar ook ons besceidenlijk dunkt.
TOCH BEN IK KEIX.
Het Friesch Kerkblad maakt er ons op
merkzaam op, dat in zijn kolommen niet
over het liedje Al ben ik klein, toch ben
ik rein" gehandeld is. De redactie zegt,
dat wel bedoeld zal zijn het Friesch Dagblad
Het blad is dus niet in quaestie.
Maar ook afgedacht daarvan zouden
wij op de laffe spotternij, die er dan
in het stukje volgt, toch niet kunnen
ingaan.
Ook hier blijkt weer dat er voor de
werkelijkheid der antithese, op het
gebied van de school zoowel als van
het maatschappelijke en staatkundige
leven, schier geen krachtiger bewijs is
te bedenken dan juist de manier waar
op van vrijzinnige zijde veelal betoogd
wordt dat ze niet bestaat.
Onze manier" om met
kinderliedereninquisiteurs een beetje den spot te drijven
is dus mede een krachtig bewijs voor de
werkelijkheid der antithese op het gebied
van de school zoowel als van het maat
schappelijke en staatkundige leven."
Het Friesch Kerkblad maakt het bijna
even erg als het Friesch Dagblad.
Die manier" van ons is immers hoog
stens een bevestiging van 't bestaan eener
antithese van goeden en slechten smaak
in zake kinderversjes! Overigens zijner
o wee mér antitheses, en in trouwe
een onnoemelijk aantal. Echter DE anti
these" is de machinatie, waarmee der goe
gemeente wordt aan 't verstand gebracht,
(wel eens tot schade van dat verstand), dat er
zijn christelijke n onchristelijke: weefgetou
wen, arbeidsloonex, uitputtingen, wettelijke
verzekeringen, kanonnen, ouderdoms-pen
sioenen, brooden, belastingheffingen, trakte
menten, werkeloosheid, knollen en citroenen.
En iederen keer, dat men een fijne" op
een aardige malligheid tetrapt, roepen de
heeren in koor: ziedaar alweer een der
sterkste bewijzen voor het bestaan der
antithese in het staatkundige!
En dan willen ze u wijsmaken dat de
antithese des geloofs de voornaamste antithese
is op 't gebied van het staatkundige ... ter
wijl ze op dat gebied zoo ver achteraan komt.
BlOOKAPHISCH MATEKIAAL.
Arme Musset. Arme Multatuli. Het is
thans zoover, dat afspraak-briefjes en
andere confidenties de uitbeelding van hun
figuur" voor den nazaat komen voltooien.
Groote mannen dit is trouwens nog
dezen zomer gebleken zijn niet voor
zichtig genoeg met hun correspondentie!
Over zestig jaar opent men in tegen
woordigheid van de gansche Maatschappij
van Nederlandsche Letterkunde een kost
baar kistje, uit palisanderhout vervaardigd,
waarin de kapper van een onzer roman
schrijfsters of dichters de brieven verzameld
heeft, die de letterkundige kunstenaar of
kunstenares hem in ^erirouwen zond.
Fran§ois, hierbij het mes terug. Het is
nog bot."
Fran§ois! Nog wat parfum violette!"
En onze nakomelingen zullen dankbaar
wezen.
Brieven uit het Zuiden.
LIMBURG *.*
Terwijl ik dit schrijf zün WÜaan den
overgang van 1909 in 1910.
Zoo straks zullen de klokken het laatste
12 uur" voor het jaar dat achter ons ligt
melden en waar ieder dan wel eens terug
ziet op hetgeen achter hem ligt, zal menig
Limburger, die zich rnet de publieke zaak
bemoeit, niet kunnen nalaten dit allicht te
doen met een zucht van verlichting.
lm mers 1909 zal voor hen lang geboekstaafd
staan als het" jaar van politieke emotie.
"Wat een ellende, wat een afgunst, wat
een nijd, wat een tweedracht heeft het
afgeloopen jaar niet in Limburg gebracht;
maar ook, wat is onze, au fond toch zoo
goede provincie, niet over de tong gegaan!
Hebben wij niet het twijfelachtige voor
recht gehad ook in de Kamer besproken te
worden op eene wijze die menig onzer het
schaamte-rood op de kaken gejaagd heeft?
Maar ook in Maastricht, de hoofdstad
van Limburg die er prat op wil gaan, in
concurrentie met de Bisschopsstad, het
intellectueele gedeelte van Limburg te her
bergen, heeft men in de "Wintermaand
blijkbaar nog eens willen bewijzen dat het
bloed er sneller warmer wordt, gelijk de
heer Ruys nog in déKamer verkondigde.
De Maastrichtsche gemeenteraad althans
heeft met de behandeling van de begrooting
nog eens goed willen laten zien hoe het
politieke git' hier in alles is doorgedrongen
en hoe eene volksvertegenwoordiging, die
niet objectief weet te zijn, zich zelf en
degenen die zij representeert, in eenige
dagen voor langen tijd weet te blameeren.
Inderdaad dat heeft ons gemeente-bestuur
weten te bereiken.
De begrootings-behandeling toch, die in
een stadje ala Maastricht vóór alles eene
zakelijke behandeling eischt van de
rnatorieele belangen, heeft een stof opgejaagd
en eene opwinding veroorzaakt die half de
hoofdstad op stelten zette.
De heeren Edelachtbaren hebben in de
laatete dagen van het jaar gemeend eens
te moeten toonen hoe goed zij parlementje
kunnen spelen; z\j zijn echter daarbij in
zooverre hun dotl voorbijgeschoten dat zij
dan toch niet op Nederlandsche, hoogstens
op Oostenrijksche Kamerleden geleken.
Het onderwerp dat in veel groote steden
van ons land een interessante bespreking
in het leven had geroepen, n. 1. de poli
tieke vrijheid van den gemeente ambtenaar,
leverde ook hier de bron voor het debat,
het onverkwikkelijke, waarop wij onthaald
zijn. De liberalen hebben aan het begin
var> de debatten de meeste schuld.
Zij zijn 't die, gezien de actieve deel
neming van sommige ambtenaren aan ver
schillende beruchte Limburgsche verkiezin
gen, gevraagd hadden hoe B. en W. daarover
dachten.
B. en W., die met vuur een der meest
besproken ambtenaren, den Maastrichtschen
gemeente-secretaris, verdedigden, waren
niet gemakkelijk uit hun tent te lokken.
Maar toch, 't is gelukt eene verklaring te
verkrijgen, al is deze er een die ieder die
niet Limburgs denkt en buiten Limburg
woont met stomheid zal slaan.
B. en W. dan verkondigden de leer dat
't den gemeente-ambtenaar vrij zou zijn
actief deel te nemen aan het publieke poli
tieke leven zoo lang 't clericale of libe
rale candidaten betrof, maar en nu
komt de clou propaganda voor een
sociaal-democraat zouden wij niet kunnen
dulden!!
Hier ziet men wat er wordt van de
grondwettelijke rechten van ieder individu
als het zuiver clericalisme onbeperkt
heorscher is.
egen die woorden protesteerde niet n
rechtszittend lid, zelfs niet Jhr. Ruyp, die
nog kort te voren een heftige reden had
gehouden vóór de vrijheid van den ambte
naar.
Dergelijke houding nu is weer typeerend
voor Limburg en misschien wel voor
alle streken waar de clergéonbeperkt den
scepter zwaait.
Vrijheid? Ja, in theorie! N.l. zoolang ge
geen staatkundige meening verkondigt die
afwijkt van de officieele! "Want in dat ge
val is ieder middel goed om of den afval
lige te dwingen een berouwvol boetvaardige
te worden of hem een bestaan hier vrijwel
onmogelijk te maken. Zoo ziet men dan
ook de huichelarij hier hoogtij vieren.
Ieder die niet een onafhankelijk bestaan
heeft, is schijnt althans braaf clericaal;
maar hoort hem dan onder vertrouwden en
goede vrienden, zijne meening verkondigen
en 't staat vast dat onder dien clericalen
schijn heel wat anders verborgen zit.
Dit lijkt en is dan ook zwak; maar
de strijd om het bestaan is zwaar en te
ongelijk om met hoop op succes gevoerd te
kunnen worden.
Maar ook de inzet is hier een andere dan
in Holland.
Hier is een andere anthithese, een waar
voor Dr. Kuyper zelf zou terugdeinsen.
Hier heet 't, indien gij niet instemt met
onze politiek, zijt gij niet goed katholiek meer.
't Gaat niet om de tegenstelling christelijk
of paganistisch maar voor het alternatief
goed of niet goed katholiek, beter gezegd:
goed of niet goed clericaal.
In schijn is deze leus goed gekozen; welke
katholiek wil voor niet goed" worden
uitgekreten ? en daarom sluit hij zich dan
ook aan bij de staatkundige partij van
zijn kerk.
Maar degenen die den moed van andere
overtuiging hebben, stoot de kerk nu van
zich, verklaart deze voor t,iet goed geloovig
en loopt daardoor vooruit op tets wat abso
luut onnoodig was
De kerk speelt dan ook uiterst gevaarlijk
spel door zich te vereenzelvigen met eene
politieke richting; het fransche voorbeeld
schijnt haar niet af te schrikken; en toch
zijn er ook hier al verschijnselen die haar
tot voorzichtigheid moesten aanmanen.
Tot op heden echter blijft zij doorgaan
en dit geeft aan degenen die aan lm e zijde
staan en de wereldlijke politiek van ds
kerk leiden tenminste dat denken te
doen, al worden dezen inderdaad ook geleid
een gevoel van overwicht en eigenwaarde
die hen eigenlijk gevaarlijk maakt voor zich
zelven. De ioon die hier is aangeslagen
tegen en over andersdenkenden is meer
dan bedenkelijk geweett en als op de heeren
eene aanmerking wordt gemaakt, zijn zij
uiterst gevoelig.
Zulk een gevoeligheid toonde zeker de
Maastrichtsche gemeentesecretaris die, over
zijn optreden door een gemeenteraadslid
gecritiseerd, zich niet ontzag dat lid daar
over in de anti-chambre tot molesteeren
toe te interpelleeren, daarin geholpen door
eenige raadsleden, welk tumult van dien
aard was dat de Burgemeester tusschenbeide
moest komen.
Men stelle zich zoo iets in Holland voor!
Toch heeft dit geval eene goede zijde
gehad er is een soort reactie gekomen;
't is alsof 't den heeren duidelijk is geworden
dat zij te ver zijn gegaan.
De relletjes-leiders worden van hoogerhand
gedesavoueerd; ja, voor eene aanstaande
gemeenteraadsverkiezing wordt door de
Katholieke Kiesvereeniging een protestant
gecandideerd, al is 't ook nadat 4 Katho
lieken bedankt hadden. Moeten wij daarin
zien de erkenning dat men in 1909 te ver
is gegaan? Wij hopen 't.
Van alle zijden is gezondigd de
sociaaldemocraten hadden nooit de domheid moeten
begaan een afvallig priester als propagan
dist te nemen;
de liberalen en onaf hankelijk-katholieken
hebben steeds te veol personen- en onder
onsjes-politiek gevoerd;
de clerikalen zijn veel te heftig geweest,
hebben hun heil in straatrelletjes gezocht
en zelf broodroof niet versmaadt.
Welnu laten zij allen hun leven beteren.
Laat 1910 voor Limburg en speciaal voor
Maastricht brengen, als 't moet, politieken
strijd, maar dan beginselstrijd.
Dat zal de Limburger nog moeten leeren;
want bijna alle verkiezingen gaan oin het
eigenbelang van de eene of andere macht
hebbende regeeringsfamilie. De
bokkenrijders" zijn er niet meer; maar de
familieyeeten nog wel. En het belang van Limburg
is te dikwerf het slachtoffer van partijen
en familiën, twistende om het gezag en de
macht. Maar daarover valt nog wel eens
te schrijven!
De Koning-Souverein.
ZlJX LEVENSWERK VAX KUITEN EN VAN BIN>'EX.
I. Van buiten.
De roi-souverain m'n ouden patroon
Leopold II. "Wat heb ik niet dikwijls tot
hem gesproken; daarginder in 't hart van
Afrika, midden in z'n eigen winkel. ? Zoo
's avonds, wanneer ik na een zware
dagmarsch door bruingeschroeide Oongoleeache
velden, waar de koperen zon je z'n vloei
baar metaal op rug en schouders druppelde,
weer onbekommerd in zalige ontspanning
op m'n lap zeildoek lag. Wanneer dan
daarbuiten niets was te hooren dan 't snor
ken van den schildwacht en de onbestemde
geluiden van 't tropen woud, orkest van
duizenden nachtelijke muzikanten, toch n
symphonie van machtige impressie, en ik
maar stil soezend te staren lag naar 't zil
veren maanscheepje boven de palmen en
de oude vertrouwde biechtvaders van m'n
zwervershart: de vriendelijke koipoogende
sterren van 't Zuiden dan kwam zonder
oproeping, als geesten op 'n spiritistisohe
séance, zoo uit de diepte van den donkeren
tropennacht, de geheele revue:
Voorop de negers belast en beladen met
bruine caoutchoucballen en lange zware
tanden gebruind ivoor. Oneindige kara
vanen mieren die trossen met
reuzenkrenten zeulden en een knekelhuis leeg
sleepten in kolonnes waar geen einde aan
kwam. Dan de rubberjagers. Mannen met
groote tropenhoeden, verrafelde kleeding
en ongeschoren verbrande
avonturiersgezicbten. Gén slavenhalers, gén wreedaards,
gén Lombroso typen. Maar meer zoons uit
schrale burgeraarde, die in Europa een
hijsen hadden gehad om in 't
stormgeloopen vak de boord om en bet hoofd boeg
te houden. Naar hier gekomen als
zooveelsterangs koddebeiers van den ouden patroon
om te j oe m pen in een betere toekomst.
Van de margarine boterpot en 't kale
huurkamertje naar de betalende ruimte, de vrij
heid en de vleeschpotten onder de palmen.
En die er slechts vonden: tropenzon en
vrouwen, jenever en koorts. Daarachter
kwamen weer anderen; die van hooger op.
Die ver weg zaten op rustige veilige kan
toren, meer goud om pet en arm droegen,
minder ruw waren en rustiger handje
schommelden. Nog verder: die met nog
meer rust en overleg en goud. De knoopers
en vlechters aan 't zeldzame weefsel der
rubberdividenden. En dan daarachter nog
grootere, koloniale experts, die zich lieten
dragen in zachte parlementsfauteuils of
diplomaten-steken droegen, en groot kapi
talisten, de borst bont geridderd. Dan,
als laatste in den optocht, de leider, de
drijver en veldheer, de grootste: Hij,rechtop
en streng, z'n blanke baard glinsterend in
den tro-peunaeht?- Leo, Ie-vienx patron!
We hebben dikwijls saam gesproken. Of
liever ik sprak; hij luisterde bleef zwij
gend en strak, de onverbiddelijke harde
patroon, 't Ging dan familiaar toe in ons
nachtelijk discours h- bén, mon patron!
Waarom ook niet. We waien toch allén
in den winkel. Achter de papieren coulissen,
Hodderfabrikant van vetgedrukte humani
teit waarachter de reëele goudstukken rin
kelden. En we wisten 't toch beide: de
maten en gewichten, waarmee wij kochten
en maten, waren niet geijkt (ïoor
Europeesche ethiek en moraal. Dan vergeet men
het Sire en Majesteit, zegt je en jon en
tutoyeert. S9ms debatteerden we rustig,
spraken over sociale of humanitaire vragen,
haalden de Spanjaarden uit Peru en onze
bestevaers uit de Oost er bij en waren
't eens. Ook wij konden in Congo niet met
skyscrapers of met een vereeniging tegen
de vivisectie beginnen. Maar als dan de
groote woorden kwamen aanrollen, cultnur
en zending en civilisatorisch streven werd
genoemd, dan werd ik opstandig tegen m'n
zwijgenden patroon. Dan lachte 'k hem
schamper in z'n gezicht schold zijn
systeem" impotent en brutaal en absurd,
noemde onze handel een vloek over de
kinderen der wildernis dan draaide
hij zich om, ging weg, stram, rechtop en
hard, zooals hij ook zonder berouw en
zonder vergeven den dood is ingegaan.
Half koning, half koopman de onde
patroon!
Langen tijd heb ik in Congo z'n portret
in m'n gordel gedragen. Den energieken
grijsaardskop in den vorm van een
vijffrankstuk, hard en golied. Uitgegeven heb
ik het er nooit. Dat was ook onmogelijk.
De Congo is 't land van den ruilhandel,
geen slijk der aarde bevlekt er je ethisch
ik; je speelt er den millionair met een zak
zout. koopt koninklijke privilegies met n
hand koralen en vrouwengunst met een
leege patroonhuls. Het portret van m'n
ouden patroon diende mij dan ook alleen
ter demonstratie.
Zoo 's avonds in een negerdorp rond 't
vuur. Als de antilopenbout knetterde en
geurde en bij de zwarte meisjes, glimmend
van olie en dansgenot, de nieuwsgierigheid
nog met de schuwheid streed, en ze nog
ruimen afstand hielden, dan kwamen als
't stiller werd en de helsche negermuziek
met een vloek en verwengching en als
koninklijk honorarium een leege flesch,
naar den versten hoek van 't dorp was ge
stuurd, tot iny de wijzen van den stam.
Langzaam, vol waardigheid kwamen ze
dan nader ouden, mager en grijs; maar
hoofdlieden mannen met apenvellen rond
de lenden en veeren in hun kroeshaar en
groote blanke bijlen en messen in den
gordel de chefs en onderchefs, de minis
ters en de bontgeschilderde medicijnmees
ters. Enfin de aristocratie, bij geboorte en
intellect.
Dan kwamen al die vreemde duivels met
hun grillig getatouëerde bovenlijven rond
m'n vuur zitten, dan ging de pal m wijn
rond, werd de pijp gestopt en begon, eerst
uiterst voorzichtig, 't interview. Ik
kende ze al lang, al deze kinderlijk naïeve
vragen, die telkens weer in anderen vorm
werden herhaald. Of ik altijd zoo blank
bleef en of ik niet beschilderd was ? Of er
ook vrouwen waren in mijn verre land ?
Of 't waar was dat Zambi, de groote geest
der blanken, de mooie bonte koralen maakte ?
Ik wist op alles bescheid en tapte en
cyclopedische kennis over 't verre land,
waar de zon slechts klein was, maar de
hutten groot waren als bergen; waar de