De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 9 januari pagina 1

9 januari 1910 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

K*. 1698 BE AMSTERDAMMER A°. 1910. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. OzicLer redactie -van. Ikdlr. H. F. L. "WIEESSIIiTQ-. Uitgevers: VAX HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post / 1.65 Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling B mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0.12'/2 Zondag 9 Januari Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ? 0.25 . 0.30 ,0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NA.BIJ: Tegenstel ling. Kroniek. Brieven uit het Zuiden. De Koning-Souverein door J. Feenstra. FEUILLETON: Inbrekert,door W. M. Ebbink. KUNST EN LETTEREN: De Nacht bruid, door Fred. van Eeden, beoord. door Frans Coenen. INGEZONDEN. Berichten. VBOUWENRDBRIEK: De Augnsta-Victoria crèche te Berljjn, door J. C. van LanschotHnbrecht. ALLERLEI, door Vlinder. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. De anti-revolutionaire party, met portretten, door Z. Z. Z. Opmerkingen naar aanleiding en niet naar aanleiding van PrivatLivemont te Rotterdam, door PlasEchaert. Rotter dam, collectie-Preyer, door Plasschaert. Hoe men spreekt over het lintje, dat men wenscht. Zeventfg-jarig bestaan der Maat?chappüArti et Amicitiae", met af b., door J. H. R. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Schilders zonder armen en penseel, door W. Steenhofi. De buiten plaats Oostermeer onder Nieuwer-Amstel nabg Ouderkerk, door J. C. v. d. Loos, beoord. door A. J. A. Flament. Seideravond, door Garry van Bruggen, beoord. door mr. H. Louis laraës. . Moderne oorlogsschepen, met af b , door P. van Olsr. Schouwburgprenten, door J. H. R. FIN. EN OECON. KRO NIEK, door v. d. M. en v. d. S.?Brieven van Oom Jodocus, LX. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN. tUnilllllllllllllllllUIHIIMIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIlHIIIIIIIIII Tegenstelling. Een medewerker van de Telegraaf vertelt van zijne ervaringen als volks teller in de Jordaan. De humor van het leven is niet vreemd aan 'emans notities: het Jordaansche volkje, dat niets te verliezen heeft", is kleurig van oprechtheid! Het verrast even zeer door de raakheid der opmerkingen als door het hulpelooze en onbedrevene van zijn houding. Het kent de officieele" wereld niet, en begrijpt niets van den e rist der Statistiek, beschouwt, naar 't schijnt, die nuchtere en onschuldige oude juffrouw als een grillige en gevaarlijke maitresse en régie maar zyn eigen leven van armen en half armen in woningkrotten kent het en begrijpt het, omdat het alle dag er den angst van voelt en den nood. Het is dan ook met al zijn aardige Jordaan-uitdrukkingen een droevig stuk lectuur, dat feuilleton over de ervaringen met de telkaarten. Werkeloosheid is 't, wat de man ont moet bij ieder* trede. Als hij eindigt zegt hij: 't Spreekt vanzelf, dat ik op mijn tellers. tocht veel bittere, barre ellende heb gezienTrieste levens-versombering in de vreugdelooze vnnze, vuile hokken. Eentonige klaagzangen over de staag* werk loosheid, weken en weken lang; over de krotjes-ellende van menechen, die beter ge wend waren, maar door dra nood gedrongen met het gezin nu hokken moesten in een kamertje van een gulden huur, waar't water langs de wanden s y pel t; te midden van walgelyken stank in alle kamers. . Dot was, met het vermoeiend sjouwen dagenlang, wel het aftobbendst, al die ellende emoties van de tellers-taak. Zoo is het thans, in een winter, dat geen crisis tot geldzameling aanleiding gaf, omdat de armoe-epidemie niet tot het hoogste steeg, in een zachten winter, die den armen de brandstof uitspaart. "Wij laten onze armen wel niet geheel aan hun lot over,... want wij hebben, nietwaar, een armenwet van 1854 (!) en er schijnen zelfs teekenen" te zijn, volgens den kenner der armenzorg Jhr. Smissaert in Onze Eeuw, dat de totstandkoming eener nieuwe armenwet minder dan ooit voorheen onbereikbaar moet worden ge acht ..." maar de armenzorg maat schappelijk begrijpen, in maatschappelijken zin haar hervormen, zoodat zij tevens in 't algemeen de beteekenis en de inhoud van armen-zorg verliest, dat zeggen wij niet te kunnen, daar willen wij gansch niet aan! Maatschap pelijk weten wij de dingen te doen als het geldt havenbeuw, als het geldt landsverdediging of als wij door konink lijke of andere praal de kroon willen zetten op ons niet onaangenaam bur gerlijk bestaan, maar als er niet bij te winnen valt als wij zouden moeten organiseeren de bestaanszekerheid zon der armoe-schande der kleinsten en zwaksten in stegen en sloppen, dan ontvalt ons de lust, de macht, de zin ervoor. Dan is de maatschappij D iet meer in de eerste plaats n geheel, maar zijn ?wij individuen, vervuld van theorieën van 't particulier initiatief. Waarop grondt men de plicht der Overheid voor haven werken, voor wegen en verlichting te zorgen? Op het feit, dat die plicht niet voldoende zou kunnen worden vervuld door particulieren, en dat die zorg in 't belang is van 't algemeen. Doch hoe schreiend onvoldoende de verzorging der in armoe vervuilende lagere klassen mag wezen, haezeer die verziekende gedeelten onzer samenleving in 't algemeen belang moesten worden gezond gemaakt, de Overheid houden wij er zooveel moge lijk buiten: hier houdt de eene theorie op en gebruiken wij de andere. Wij zetten hierboven : Tegenstelling. Het is de tegenstelling, die dezer dagen smartelijk opviel tusschen de keu rige, bijna salonfühige volkstellerij, met de prachtige roze en gele en witte kaarten, en de grjjsbruine enveloppes van uitne mend cartonpapier, kostelijk bedrukt, en de ontbering die door al die fraai gheden wordt opgezocht. Wij hebben het niet over het nut van een volkstelling, en wij zijn, met iederen lezer, verheugd, dat men ons keurige tel kaarten heeft willen sturen in plaats van slordige en slechte, maar toch is het pijn lijk de met ijskoude onverschilligheid tegenover de zwakkeren zich gedragende maatschappij zulke bijna goud op snee nette visitekaarten te zien pousseeren bij de armen, die zij in hun armoe alleen laat. De teller van de Telegraaf, dien wij straks noemden, ontmoette stroeve ge zichten van werkloozen, die zeiden, dat ze hun poote wel anders wouën ge bruiken dan om di« pampiere te schrij ve." En die vroegen of dat tenminste bonnetjes waren, omdat ze liever te eten hadden dan al dat gesanik". Zoo dulden wij een toestand, waarin duizenden, in een maatschappij, die wielt en stampt van ontzaggelijke productivi teit en die de rijkdommen opstapelt, om werk vragen. Menschen, die dan toch niet lui om arbeid bidden en die we gaan tellen op alleszins keurige telkaarten, Ook onze maatschappelijke fashionable manieren doen wel eens pijn. KRONIEK. NOOIT VOLDAAN» Op de tegen Nieuwjaarsdag verschenen politieke prent van De Tijd zegt Chrono», de oude Tijd-god, in deze voor spreekbuis der Tijd-redactie fungeerend, tot een vrien delijk jongske, het aieuw-aangekomen jaar: "Wees welkom, jonge kleuter! breng ieder een iets goeds en maak het beter dan uw voorganger!" Dit laatste wekte (het is onzichtbaar op de plaat, maar wij weten het niettemin met zekerheid) de onverholen verbazing van het liefelijke blonde Nieuwe Jaar: moet ik het nog beter maken dan mijn voorganger?" vroeg 1910 verschrikt. Is 60 clericalen, 26 Kootnsch- Katholieken en volmaakte stilstand op ieder «erieus hervormingsgebied u nog niet goed genoeg?" Gut" zei Chronos ik weet er niet van hoor. Op 't Kasteel van Aemstel hebben ze me de boodschap meegegeven " De Tijd-redactie is bezig te overvragen, naar ook ons besceidenlijk dunkt. TOCH BEN IK KEIX. Het Friesch Kerkblad maakt er ons op merkzaam op, dat in zijn kolommen niet over het liedje Al ben ik klein, toch ben ik rein" gehandeld is. De redactie zegt, dat wel bedoeld zal zijn het Friesch Dagblad Het blad is dus niet in quaestie. Maar ook afgedacht daarvan zouden wij op de laffe spotternij, die er dan in het stukje volgt, toch niet kunnen ingaan. Ook hier blijkt weer dat er voor de werkelijkheid der antithese, op het gebied van de school zoowel als van het maatschappelijke en staatkundige leven, schier geen krachtiger bewijs is te bedenken dan juist de manier waar op van vrijzinnige zijde veelal betoogd wordt dat ze niet bestaat. Onze manier" om met kinderliedereninquisiteurs een beetje den spot te drijven is dus mede een krachtig bewijs voor de werkelijkheid der antithese op het gebied van de school zoowel als van het maat schappelijke en staatkundige leven." Het Friesch Kerkblad maakt het bijna even erg als het Friesch Dagblad. Die manier" van ons is immers hoog stens een bevestiging van 't bestaan eener antithese van goeden en slechten smaak in zake kinderversjes! Overigens zijner o wee mér antitheses, en in trouwe een onnoemelijk aantal. Echter DE anti these" is de machinatie, waarmee der goe gemeente wordt aan 't verstand gebracht, (wel eens tot schade van dat verstand), dat er zijn christelijke n onchristelijke: weefgetou wen, arbeidsloonex, uitputtingen, wettelijke verzekeringen, kanonnen, ouderdoms-pen sioenen, brooden, belastingheffingen, trakte menten, werkeloosheid, knollen en citroenen. En iederen keer, dat men een fijne" op een aardige malligheid tetrapt, roepen de heeren in koor: ziedaar alweer een der sterkste bewijzen voor het bestaan der antithese in het staatkundige! En dan willen ze u wijsmaken dat de antithese des geloofs de voornaamste antithese is op 't gebied van het staatkundige ... ter wijl ze op dat gebied zoo ver achteraan komt. BlOOKAPHISCH MATEKIAAL. Arme Musset. Arme Multatuli. Het is thans zoover, dat afspraak-briefjes en andere confidenties de uitbeelding van hun figuur" voor den nazaat komen voltooien. Groote mannen dit is trouwens nog dezen zomer gebleken zijn niet voor zichtig genoeg met hun correspondentie! Over zestig jaar opent men in tegen woordigheid van de gansche Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde een kost baar kistje, uit palisanderhout vervaardigd, waarin de kapper van een onzer roman schrijfsters of dichters de brieven verzameld heeft, die de letterkundige kunstenaar of kunstenares hem in ^erirouwen zond. Fran§ois, hierbij het mes terug. Het is nog bot." Fran§ois! Nog wat parfum violette!" En onze nakomelingen zullen dankbaar wezen. Brieven uit het Zuiden. LIMBURG *.* Terwijl ik dit schrijf zün WÜaan den overgang van 1909 in 1910. Zoo straks zullen de klokken het laatste 12 uur" voor het jaar dat achter ons ligt melden en waar ieder dan wel eens terug ziet op hetgeen achter hem ligt, zal menig Limburger, die zich rnet de publieke zaak bemoeit, niet kunnen nalaten dit allicht te doen met een zucht van verlichting. lm mers 1909 zal voor hen lang geboekstaafd staan als het" jaar van politieke emotie. "Wat een ellende, wat een afgunst, wat een nijd, wat een tweedracht heeft het afgeloopen jaar niet in Limburg gebracht; maar ook, wat is onze, au fond toch zoo goede provincie, niet over de tong gegaan! Hebben wij niet het twijfelachtige voor recht gehad ook in de Kamer besproken te worden op eene wijze die menig onzer het schaamte-rood op de kaken gejaagd heeft? Maar ook in Maastricht, de hoofdstad van Limburg die er prat op wil gaan, in concurrentie met de Bisschopsstad, het intellectueele gedeelte van Limburg te her bergen, heeft men in de "Wintermaand blijkbaar nog eens willen bewijzen dat het bloed er sneller warmer wordt, gelijk de heer Ruys nog in déKamer verkondigde. De Maastrichtsche gemeenteraad althans heeft met de behandeling van de begrooting nog eens goed willen laten zien hoe het politieke git' hier in alles is doorgedrongen en hoe eene volksvertegenwoordiging, die niet objectief weet te zijn, zich zelf en degenen die zij representeert, in eenige dagen voor langen tijd weet te blameeren. Inderdaad dat heeft ons gemeente-bestuur weten te bereiken. De begrootings-behandeling toch, die in een stadje ala Maastricht vóór alles eene zakelijke behandeling eischt van de rnatorieele belangen, heeft een stof opgejaagd en eene opwinding veroorzaakt die half de hoofdstad op stelten zette. De heeren Edelachtbaren hebben in de laatete dagen van het jaar gemeend eens te moeten toonen hoe goed zij parlementje kunnen spelen; z\j zijn echter daarbij in zooverre hun dotl voorbijgeschoten dat zij dan toch niet op Nederlandsche, hoogstens op Oostenrijksche Kamerleden geleken. Het onderwerp dat in veel groote steden van ons land een interessante bespreking in het leven had geroepen, n. 1. de poli tieke vrijheid van den gemeente ambtenaar, leverde ook hier de bron voor het debat, het onverkwikkelijke, waarop wij onthaald zijn. De liberalen hebben aan het begin var> de debatten de meeste schuld. Zij zijn 't die, gezien de actieve deel neming van sommige ambtenaren aan ver schillende beruchte Limburgsche verkiezin gen, gevraagd hadden hoe B. en W. daarover dachten. B. en W., die met vuur een der meest besproken ambtenaren, den Maastrichtschen gemeente-secretaris, verdedigden, waren niet gemakkelijk uit hun tent te lokken. Maar toch, 't is gelukt eene verklaring te verkrijgen, al is deze er een die ieder die niet Limburgs denkt en buiten Limburg woont met stomheid zal slaan. B. en W. dan verkondigden de leer dat 't den gemeente-ambtenaar vrij zou zijn actief deel te nemen aan het publieke poli tieke leven zoo lang 't clericale of libe rale candidaten betrof, maar en nu komt de clou propaganda voor een sociaal-democraat zouden wij niet kunnen dulden!! Hier ziet men wat er wordt van de grondwettelijke rechten van ieder individu als het zuiver clericalisme onbeperkt heorscher is. egen die woorden protesteerde niet n rechtszittend lid, zelfs niet Jhr. Ruyp, die nog kort te voren een heftige reden had gehouden vóór de vrijheid van den ambte naar. Dergelijke houding nu is weer typeerend voor Limburg en misschien wel voor alle streken waar de clergéonbeperkt den scepter zwaait. Vrijheid? Ja, in theorie! N.l. zoolang ge geen staatkundige meening verkondigt die afwijkt van de officieele! "Want in dat ge val is ieder middel goed om of den afval lige te dwingen een berouwvol boetvaardige te worden of hem een bestaan hier vrijwel onmogelijk te maken. Zoo ziet men dan ook de huichelarij hier hoogtij vieren. Ieder die niet een onafhankelijk bestaan heeft, is schijnt althans braaf clericaal; maar hoort hem dan onder vertrouwden en goede vrienden, zijne meening verkondigen en 't staat vast dat onder dien clericalen schijn heel wat anders verborgen zit. Dit lijkt en is dan ook zwak; maar de strijd om het bestaan is zwaar en te ongelijk om met hoop op succes gevoerd te kunnen worden. Maar ook de inzet is hier een andere dan in Holland. Hier is een andere anthithese, een waar voor Dr. Kuyper zelf zou terugdeinsen. Hier heet 't, indien gij niet instemt met onze politiek, zijt gij niet goed katholiek meer. 't Gaat niet om de tegenstelling christelijk of paganistisch maar voor het alternatief goed of niet goed katholiek, beter gezegd: goed of niet goed clericaal. In schijn is deze leus goed gekozen; welke katholiek wil voor niet goed" worden uitgekreten ? en daarom sluit hij zich dan ook aan bij de staatkundige partij van zijn kerk. Maar degenen die den moed van andere overtuiging hebben, stoot de kerk nu van zich, verklaart deze voor t,iet goed geloovig en loopt daardoor vooruit op tets wat abso luut onnoodig was De kerk speelt dan ook uiterst gevaarlijk spel door zich te vereenzelvigen met eene politieke richting; het fransche voorbeeld schijnt haar niet af te schrikken; en toch zijn er ook hier al verschijnselen die haar tot voorzichtigheid moesten aanmanen. Tot op heden echter blijft zij doorgaan en dit geeft aan degenen die aan lm e zijde staan en de wereldlijke politiek van ds kerk leiden tenminste dat denken te doen, al worden dezen inderdaad ook geleid een gevoel van overwicht en eigenwaarde die hen eigenlijk gevaarlijk maakt voor zich zelven. De ioon die hier is aangeslagen tegen en over andersdenkenden is meer dan bedenkelijk geweett en als op de heeren eene aanmerking wordt gemaakt, zijn zij uiterst gevoelig. Zulk een gevoeligheid toonde zeker de Maastrichtsche gemeentesecretaris die, over zijn optreden door een gemeenteraadslid gecritiseerd, zich niet ontzag dat lid daar over in de anti-chambre tot molesteeren toe te interpelleeren, daarin geholpen door eenige raadsleden, welk tumult van dien aard was dat de Burgemeester tusschenbeide moest komen. Men stelle zich zoo iets in Holland voor! Toch heeft dit geval eene goede zijde gehad er is een soort reactie gekomen; 't is alsof 't den heeren duidelijk is geworden dat zij te ver zijn gegaan. De relletjes-leiders worden van hoogerhand gedesavoueerd; ja, voor eene aanstaande gemeenteraadsverkiezing wordt door de Katholieke Kiesvereeniging een protestant gecandideerd, al is 't ook nadat 4 Katho lieken bedankt hadden. Moeten wij daarin zien de erkenning dat men in 1909 te ver is gegaan? Wij hopen 't. Van alle zijden is gezondigd de sociaaldemocraten hadden nooit de domheid moeten begaan een afvallig priester als propagan dist te nemen; de liberalen en onaf hankelijk-katholieken hebben steeds te veol personen- en onder onsjes-politiek gevoerd; de clerikalen zijn veel te heftig geweest, hebben hun heil in straatrelletjes gezocht en zelf broodroof niet versmaadt. Welnu laten zij allen hun leven beteren. Laat 1910 voor Limburg en speciaal voor Maastricht brengen, als 't moet, politieken strijd, maar dan beginselstrijd. Dat zal de Limburger nog moeten leeren; want bijna alle verkiezingen gaan oin het eigenbelang van de eene of andere macht hebbende regeeringsfamilie. De bokkenrijders" zijn er niet meer; maar de familieyeeten nog wel. En het belang van Limburg is te dikwerf het slachtoffer van partijen en familiën, twistende om het gezag en de macht. Maar daarover valt nog wel eens te schrijven! De Koning-Souverein. ZlJX LEVENSWERK VAX KUITEN EN VAN BIN>'EX. I. Van buiten. De roi-souverain m'n ouden patroon Leopold II. "Wat heb ik niet dikwijls tot hem gesproken; daarginder in 't hart van Afrika, midden in z'n eigen winkel. ? Zoo 's avonds, wanneer ik na een zware dagmarsch door bruingeschroeide Oongoleeache velden, waar de koperen zon je z'n vloei baar metaal op rug en schouders druppelde, weer onbekommerd in zalige ontspanning op m'n lap zeildoek lag. Wanneer dan daarbuiten niets was te hooren dan 't snor ken van den schildwacht en de onbestemde geluiden van 't tropen woud, orkest van duizenden nachtelijke muzikanten, toch n symphonie van machtige impressie, en ik maar stil soezend te staren lag naar 't zil veren maanscheepje boven de palmen en de oude vertrouwde biechtvaders van m'n zwervershart: de vriendelijke koipoogende sterren van 't Zuiden dan kwam zonder oproeping, als geesten op 'n spiritistisohe séance, zoo uit de diepte van den donkeren tropennacht, de geheele revue: Voorop de negers belast en beladen met bruine caoutchoucballen en lange zware tanden gebruind ivoor. Oneindige kara vanen mieren die trossen met reuzenkrenten zeulden en een knekelhuis leeg sleepten in kolonnes waar geen einde aan kwam. Dan de rubberjagers. Mannen met groote tropenhoeden, verrafelde kleeding en ongeschoren verbrande avonturiersgezicbten. Gén slavenhalers, gén wreedaards, gén Lombroso typen. Maar meer zoons uit schrale burgeraarde, die in Europa een hijsen hadden gehad om in 't stormgeloopen vak de boord om en bet hoofd boeg te houden. Naar hier gekomen als zooveelsterangs koddebeiers van den ouden patroon om te j oe m pen in een betere toekomst. Van de margarine boterpot en 't kale huurkamertje naar de betalende ruimte, de vrij heid en de vleeschpotten onder de palmen. En die er slechts vonden: tropenzon en vrouwen, jenever en koorts. Daarachter kwamen weer anderen; die van hooger op. Die ver weg zaten op rustige veilige kan toren, meer goud om pet en arm droegen, minder ruw waren en rustiger handje schommelden. Nog verder: die met nog meer rust en overleg en goud. De knoopers en vlechters aan 't zeldzame weefsel der rubberdividenden. En dan daarachter nog grootere, koloniale experts, die zich lieten dragen in zachte parlementsfauteuils of diplomaten-steken droegen, en groot kapi talisten, de borst bont geridderd. Dan, als laatste in den optocht, de leider, de drijver en veldheer, de grootste: Hij,rechtop en streng, z'n blanke baard glinsterend in den tro-peunaeht?- Leo, Ie-vienx patron! We hebben dikwijls saam gesproken. Of liever ik sprak; hij luisterde bleef zwij gend en strak, de onverbiddelijke harde patroon, 't Ging dan familiaar toe in ons nachtelijk discours h- bén, mon patron! Waarom ook niet. We waien toch allén in den winkel. Achter de papieren coulissen, Hodderfabrikant van vetgedrukte humani teit waarachter de reëele goudstukken rin kelden. En we wisten 't toch beide: de maten en gewichten, waarmee wij kochten en maten, waren niet geijkt (ïoor Europeesche ethiek en moraal. Dan vergeet men het Sire en Majesteit, zegt je en jon en tutoyeert. S9ms debatteerden we rustig, spraken over sociale of humanitaire vragen, haalden de Spanjaarden uit Peru en onze bestevaers uit de Oost er bij en waren 't eens. Ook wij konden in Congo niet met skyscrapers of met een vereeniging tegen de vivisectie beginnen. Maar als dan de groote woorden kwamen aanrollen, cultnur en zending en civilisatorisch streven werd genoemd, dan werd ik opstandig tegen m'n zwijgenden patroon. Dan lachte 'k hem schamper in z'n gezicht schold zijn systeem" impotent en brutaal en absurd, noemde onze handel een vloek over de kinderen der wildernis dan draaide hij zich om, ging weg, stram, rechtop en hard, zooals hij ook zonder berouw en zonder vergeven den dood is ingegaan. Half koning, half koopman de onde patroon! Langen tijd heb ik in Congo z'n portret in m'n gordel gedragen. Den energieken grijsaardskop in den vorm van een vijffrankstuk, hard en golied. Uitgegeven heb ik het er nooit. Dat was ook onmogelijk. De Congo is 't land van den ruilhandel, geen slijk der aarde bevlekt er je ethisch ik; je speelt er den millionair met een zak zout. koopt koninklijke privilegies met n hand koralen en vrouwengunst met een leege patroonhuls. Het portret van m'n ouden patroon diende mij dan ook alleen ter demonstratie. Zoo 's avonds in een negerdorp rond 't vuur. Als de antilopenbout knetterde en geurde en bij de zwarte meisjes, glimmend van olie en dansgenot, de nieuwsgierigheid nog met de schuwheid streed, en ze nog ruimen afstand hielden, dan kwamen als 't stiller werd en de helsche negermuziek met een vloek en verwengching en als koninklijk honorarium een leege flesch, naar den versten hoek van 't dorp was ge stuurd, tot iny de wijzen van den stam. Langzaam, vol waardigheid kwamen ze dan nader ouden, mager en grijs; maar hoofdlieden mannen met apenvellen rond de lenden en veeren in hun kroeshaar en groote blanke bijlen en messen in den gordel de chefs en onderchefs, de minis ters en de bontgeschilderde medicijnmees ters. Enfin de aristocratie, bij geboorte en intellect. Dan kwamen al die vreemde duivels met hun grillig getatouëerde bovenlijven rond m'n vuur zitten, dan ging de pal m wijn rond, werd de pijp gestopt en begon, eerst uiterst voorzichtig, 't interview. Ik kende ze al lang, al deze kinderlijk naïeve vragen, die telkens weer in anderen vorm werden herhaald. Of ik altijd zoo blank bleef en of ik niet beschilderd was ? Of er ook vrouwen waren in mijn verre land ? Of 't waar was dat Zambi, de groote geest der blanken, de mooie bonte koralen maakte ? Ik wist op alles bescheid en tapte en cyclopedische kennis over 't verre land, waar de zon slechts klein was, maar de hutten groot waren als bergen; waar de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl