De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 16 januari pagina 2

16 januari 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1699 geworden. Geen factorijhoader die 'i dan me« alt ruilmiddel erkent; op 't laatst wil zelfs geen neger 't meer hebben. Zo D zitten de awarten opgesoheept met een rijkdom ?waarvan mieren en zonnestralen meeëten, die verrot en vergaat. Hoe eerder hoe liever denkt de handelaar. Sparen zou hen ren teniers-allures kunnen geven en dat ware een klap voor de productie Er moet steeds nieuwe voorraad noodig zijn opdat er gewerkt wordt, rubber aangedragen, om 't beèwnkxwe vat, dat diviiend en honger heet, te vullen. Natuurlijk zou 't de regeering slechts n pennekras hebben gekost, om aan den weerstand tegen den geldinvoer in BovenCongo een einde te maken. Maar natuurlijk ook deed ze dat niet. En omdat zij van de winsten der rubbertrustees voor de helft mede partte. En omdat ze ook hare belas tingen in caoutchouc en niet in geld wilde zien opgebracht. Dat zou wat moois zijn geweest in Congo als men er geld en vrije handel had gekend. De neger, die dan z n belasting had moeten betalen, had dan z'n rubber of z'n vee of wat hij missen wilde, naar den koopman gebracht, geld daarvoor gekregen en in contanten den flens betaald. Wat zonden de koersen van Brussel dan gedaald zijn l De belastingen de ruilhandel nu zon ik eigenlijk nog even 't maken" der caontchou aan moeten strepen. Want niet altijd werd er gehandeld of werd meer of -min gewillig belasting opgebracht de neger is insolent en conservatief, prefereert dikwijls 't schortje van boombladeren boven een bont Europeesch hemd, en wil dan het bosch niet in. Ik zou ook hierover kunnen vertellen en den lezer verhalen- van negerkerstening kunnen laten genieten, waardoor de zweepslagen knetterden als castagnetten in een Spaansehen dans door stille tropenD»chten kreten van pijn kunnen laten scheuren, die niet van menschen, maar van gekwelde duivels, schijnen te komen. Ik ken immers de jacht op rubber en ivoor jacht waarbij alle materiaal waarde heeft behalve de geweerpatronen; en ik weet toch ook dat de eaoutehouo rood is, rood als gestold menschenbloed, en dat voor 't ivoor niet allee"» olifanten vallen. Ik heb toch van Congo meer gezien dan de in zoetige super latief geschreven regeeringsrapporten. Ik w_eet wat 't zeggen wil, de Congoleesche uitdrukking: Faire son caoatchouc." En toch maak ik hier slot. Zie af van 't woelen in een paar jaren uit 't ver leden, die me soms waren als bange koortsdroomen, waarin ik machteloos en revolte neer moest zitten en de beeldware fatasmagorie me voor oogen zweefde van roofvogelklauwen waar bloed op vlekte, die trokken en weefden aan 't goud-draad-tissu van rubberdividenden. O, dat onze hersenen ook geen sponsen zijn, waar de gefixeerde beelden weer uit weg zijn te knijpen! Het blijve den door de CjDgo-reformassociation betaalde scribenten over om de atrocities der rubberjagers te beschrijven. Aan de belden achter de schrijftafel, die elkaar met pen en inkt de ziel uit 't lijf rafelen, dan om de lijn te trekken en te wegen wat nu heldenmoed is en wat tropenkoller, wat zelfbehoud en wat misdadigers instinkt, wat koene daad en wat overlegde wreedheid. Ik weet alleen van nabij, dat zij die voorop gaan en 't pad moeten hakken voor wie na hen komen, zware laarzen moeten dragen. Die volgen kunnen dan allicht op pantoffels gaan. En ik weet ook hoe de zon de hersenen kan zengen, 't bloed kan doen koken en de ziel als in vlammen doet opgaan. En ik ken pok de negers; de swarte broeders " Wie met z'n voeten ge schoffeld heeft tusschen de afgekloven menschenbeenderen van een vriend niets heeft teruggevonden dan een blank gekookten schedel, alleen tussehen honderden anderen te herkennen, doordat ze de ken merken toonde van 't Indo-Europeesche ras, en een riem gesneden uit blanke menschenhuid die springt niet meer zoo voor wet en reglement en theorieën in de bres. Maar wat ik bovenal weet, dat is, dat de mannen, die daar ginds dikwijls met onver stoorbare rust duizenden wildkloppende harten in bedwang wisten te houden, die, zij 't dan ook op ruwe manier, toch een brug sloegen tusschen twee kuituren, over twintig eeuwen heen, zelf altijd te balanceeren stonden. Daar is een civilisatie die met de eene hand papieren circulaires over humanitaire theorieën brengt en met de andere wijst en wenkt en den weg aanduidt, die naar geld en rijkdom heet te voeren. Aan 't eind van dien weg ligt Chinka 1). En deze zelfde civilisatie, die voortdurend geniepig souf fleert : caoutchouc ! caoutchouc ! etc.! et'!., al 't andere op onze lijst is slechts beduidenislooze poëzie, brandmerkt hare helden, zoodra ze zelve niet meer de verantwoor ding durft overnemen, en dan ze pakt enke lingen en wreekt zich op een ongelukkige, wiens denken door zon en oerwoud ver ward is. 1) Gevangenis voor Europeanen dicht bij Boma. DE ZONDERLINGE TREKVOGELS, Naar het Decnsch, van SOPLINS BANDITZ. In Deensche ornithologische werken vindt men, wanneer er sprake is van de zeld zaamste vogels, die men aldaar aantreft, zoo als de ijsvogels, de blauwe kraai, en de rozenspreeuw, dikwijls de volgende opmerking er by vermeld, Gezien in Hkjöping in den berfet van 1877" en het heeft er dan allen schijn van alsof er in dat jaar bijzonder veel vogels over Denemarken zijn getrokken, zon der echter ergens anders sporen achtergelaten te hebben, dan juist in die stad. Daar ik in de gelegenheid ben om eenige inlichtingen te verschaffen aangaande dezen trek van vogels, en deze inlichtingen, ook voor menschen die er niets medo te maken hebben, zeer interessant zijn, wil ik hierbij mededeelen wat ik ondervonden heb. Hkjoping il een der kleinste steden van Denemarken, een plaatsje waar het zielental steeds minder wordt. Het vorige jaar uu werd Dat was de civilisatie: systeem Leopoldsehe rubbertrustees! Nu komt een andere koers. Nu, nu Belgiëde erfenis heeft over genomen ; niet meer een backiersregeering, maar een parlement, een volksgeweten, ver antwoordelijk wordt, nu komen betere tijden. Tijden van minder papieren circulaires, van minder groote dividenden, van meer werke lijke humaniteit. Ook van vrijen handel en scheepvaart? WÜwachten. Berlijn. J. FEENSTRA. Cijfers over Engeland. Het Engelsche Ministerie van Binnenlandsche Zaken publiceerde voor enkele maanden een bluebook over Public health and social conditions" gedurende de laatste 50 jaar. Waar de Statiatical abstracts" over deze onderwerpen veel minder geven, dan die der andere groote staten, voldoet dit werk aan een bepaalde behoefte. De uitvoering is, zooals men dat van Engelsche bluebooks gewend is, helder en eenvoudig, niet door overbodige cijferbal lait bezwaard, zooals dat door onze Oostelijke buren zoo vaak in hunne, overigens zeer fraaie, statisti sche publicaties geschiedt. Ondanks deze soberheid zal dit boek voor den lezer, die niet gewend is statistiek te lezen, toch wel een woestenij van cijfers en diagrammen zijn. De feiten, die worden medegedeeld, zijn echter voor een groot deel zóó belang rijk, dat het niet zonder nut is er een extract uit samen te stellen. Maar... cijfers blijden cijfer», dus voor wie er niet Yan houdt, is het volgende niet geschreven. De eersteafdeeling behandelt den loop der bevolking in de periode 1851?1908. Terwijl de bevolking van het geheele koninkrijk in 1851 ruim 27 millioen bedroeg, was zij in 1908 tot 44.5 millioen, of met ongeveer 63 pCt. gestegen. De groei in de verschil lende deelen was niet dezelfde: Engeland's bevolking verdubbelde bijna, Ierland zag zijne bevolking met ongeveer een derde afnemen. Afname yan bevolking ia de 19d eeuw, een unicum in de bevolkingsgeschie denis, waarop de Engelsehe overheerschers van het groene eiland" niet al te trotsch behoeven te zijn! De toename der bevolking in Engeland en Wales waa vrij regelmatig; zij bedroeg in den aanvang 11,2 /oo, steeg gelijdelijk tot 14,5 /QO in de jaren 1876?1880, en daalde vervolgens vrij constant tot 11,3 oo in 1907. Deze toename wordt, zooals bekend, d«or twee componenten geboorte en sterfte veroorzaakt. Beide vertoonen sinds 1875 eene scherpe daling. Over de afname der geboorten licht ons het volgende i in: Geboorten per 1000 vrouwen tusschen 15?45 jiar. Jaren. . 1876?1880 153.3 1881?1885 144.3 1886-1890 133.4 1891-1895 12C.8 1896-1900 118.8 < 1901?1905 112.5 1906 1083 1907 ._.... 105.1 Deze sterke vermindering is, volgens den chef der bevolkingsstatistiek, op de volgende wijze te verklaren: voor 14 % in de af name der huwelijken, voor 7 % in den teruggang der illegitieme geboorten en voor het overige in opzettelijke geboortebe perking. Niet alleen Engeland, maar ook bijna alle overige landen vertoonen sinds het midden der zeventiger jaren alleen Frankrijk is daarmede reeds eerder be gonnen ? eene sterke afname der geboorten, waarvan de werking door de eveneens belangrijke sterftevermindering tot nu toe grootendeels geneutraliseerd is geworden. Ook de toename der stadsbevolking is een internationaal verschijnsel, doch nergens in die mate als in Engeland. Van iedere 100 inwoners in 1901 woonden 77 in steden, terwijl dit getal in 1851 ongeveer 50 bedroeg. De plattelandsbevolking is in deze periode niet alleen relatief, maar ook absoluut afgenomen. De sterfte, de tweede component van den loop der bevolking, ziea wij ook in belang rijke mate teruggaan. Van 22.2 "/on in 1851?1860 daalt zij vrij geleidelijk tot op 15,8 "...w in de jaren 1901?1907. liet is interessant om eenige belangrijke oorzaken van desen teruggang na te gaan. In de eerste plaats de kindersterfte. Deze verminderde voor kinderen beneden het jaar gedurende de periode 1850?191)7 van 146 tot op 118 per 1000 geboorten, en heeft dus tot de algemeene afname der sterfte zeer belangrijk bijgedragen. Deze afname is volstrekt niet continu geweest: zij steeg bijv. van 146 in 1850 tot op 100 in 1870. waarna een vrij regelmatige, hoewel niet ononderbroken teruggang valt op te merken. Voor een zeer groot deal zjl deze vermin dering wel te danken zijn aan de daling der geboorten, die omstreeks hetzelfde tijd stip aanving. Ondanks dezen teruggang is de sterfte onder zuigelingen nog steeds zeer groot. Om den Engelschen lezer eenigszins gerust daar een jong referendaris uit de hoofde tad heen verplaatst. Deze jonge man bracht een flinke dosis levenslust en humor Daar zijn nieuwe woonplaats mede, maar hij bemerkte al spoedig dat in Hkjüping geen plaats was voor levenslust of voor humor; men wijt geen van beide naar waarde te schatten. HU poogde een bal-chainpótre in het bosch te organiseeren, maar dat mislukte geheel, daar men te Hkjoping allesa na het vogelschieten en op konings verjaardag danste. Jlen vond geen reden om met deze tra ditie te breken, omdat een Kopenhager zich gewichtig wilde maken en hervormingen invoeren. Hij stelde de oprichting van een gezelschap voor onder den naam van Ping", waarbij de leden daarvan zich op hun eerewoord zouden verbinden, iedermaal tien ore te betalen wanneer zij een woord hadden ge bruikt en twintig ore wanneer zij iets hadden gedacht. De strafgelden zouden gebezigd wor den om tusschen Kerstmis en Nieuwjaar een reusachtige fuif" in het Hotel Zum Prinzen te geven, maar er meldde zich geen ander lid aan dan de kastelein van dat hotel om de eenvoudige reden dat de inwoners van het stadje nooit een woord spraken en nooit iets smerigs dachten. De referendaris gaf dus zy'n werken voor te stellen geeft de bewerker van het blauwboek het volgende staatje: Zuigelingensterfte op 1000 geboorten (1896-1905). Eusland (Europeeseh) 268 Oostenrijk 223 Hongarije 215 Pruisen 196 Spanje 178 Italië168 België153 Frankrijk 149 Engeland 147 Holland 144 Engeland maakt in deze tabel geen slecht figuur; dit is echter voor een niet gering deel te danken aan de weglating der landen, die in dit opzicht een veel gunstiger beeld doen zien. Een kleine aanvulling is dus niet overbodig. Zuigelingensterfte op OOO levend-geborenen. 1896-1900 1901-'05 Denemarken 132 119 Noorwegen 96 81 (1905) Zweden 100 ? Finland 139 130 Zwitserland 143 134 Over de oorzaken van de sterftever mindering in het algemeen geeft de vol gende tabel inlichtingen. Jaarlijksche sterfte op l millioen inwoners Doodsoorzaken. 1871?75 1901?05 Kinderpokken .... 410,8 25,4 Mazelen 373,2 325,8 Kinkhoest 498,6 300,4 Eiodvonk 758,6 125,8 Diphtheritis 120,8 104,2 Thypheuse koorts . . . 373,8 112,6 Diarrhee, dysenterie, cholera 1.031,0 677,8 Tuberculose 2.218,0 1.215,2 Pneumonie 1.025,4 1.270,8 Bronchitis 2.220.8 1.237,0 Kanker 445,6 864,0 Alle andere oorzaken . 12,485,8 9.615,6 Alle oorzaken .... 21.9h2,4 16.0046 De afname is, uitgezonderd bij pneumonie, diphtheritis en kanker algemeen. De toename statistiek heeft grootendeels betrekking op georganiseerde vakarbeiders; de toestand is vanzelfsprekend voor niet-georganiseerden en voor niet-vakarbeiders veel minder gunstig (de sterfte nam onder de losse arbeiders toe. Zie boven) 3°. met werke loosheid (o ver den om vang waar van later) is in deze cijfers geen rekening gehouden : zij gelden alleen voor arbeiders, die het ge heele jaar hebben kunnen werken. Niemand zal met deze bezwaren voor oogen kunnen volhouden, dat de loonen der geheele En gelsche arbeidende klasse in genoemde periode met 40 pCt. zijn toegenomen. Wel is als vaststaand te beschouwen dat de georganiseerde vakarbeiders zich door groote opofferingen (hooge bijdragen aan de vakvereenigingen) en vaak harden strijd een deel van den ontzaggelijken stroom van rijk dom, die over Engeland uitgegoten is, heeft weten te veroveren Hoe groot dit deel is, kan met behulp van deze gegevens niet uitgemaakt worden. Uit de statistiek van den loop der prijzen van algemeene consumptieartikelen tus schen 1850-1860 en 1897?1907 blijkt eene daling van 24 pCt. Ook dit cijfer schijnt gunstiger dan het is, en wel 1°. omdat het berust op groothandelprijzen, terwijl de detailprijzen de bekende eigenschap bezit ten de stijging der groothandelprijzen onmiddelijk, maar de daling slechts lang zaam te volgen; 2o. omdat met de stijging der huren een der zeer belangrijke posten op het arbeidersbudget geen reke ning is gehouden. Beschouwt men niet zooals in het boven staande is geschiedt de geheele periode (der laatste 50 jaar, maar alleen de laatste 10 a 12 jaar, dan blijkt, dat de stijging der loonen door die der prijaen nog overtroffen wordt, en dus een absolute verslechtering der arbeiderstoestanden heeft plaats gevonden. Over werkeloosheid bevat het blauwboek zeer belangrijke gegevens. Om een goed beeld te geven, volgt hier eene reproductie van het betreffende diagram: het is zeer veel sprekender dan de cijfers alleen. >86Q tS8S bij pneumonie en kanker wordt door den Engelschen statisticus op zoer optimistische wijze alleen geweten aan een andere me dische nomenclatuur, aan de verbeterde diagnose en de zorgvuldiger ingevulde cer tificaten van de doodsoorzaak. Over de sterfte onder de verschillen ie beroepen bevat het blauwboek interessante tabellen, die echter veel te uitvoerig zijn om in hun geheel overgenomen te word in. Zooals reeda van elders bekend was, is het ambt van predikant de beste garantie voor een lang leven; daarentegen vertonen het beroep van mijnwerker in een tinmijn en van los werkman de hoogste sterftecijfers. Onder losse arbeiders komen ruim 4 maal meer sterfgevallen voor dan onder predi kanten. Op te merken valt ook nog dat onder de twee genoemde groepen met de grootste sterfte, deze in de poriode 1890 -1902 noïis toogenomen. Do tweede afdeeling verschaft gegevens omtrent den O3conomischen toestand der Engelsche arbeiders. Zij zijn grootendeels ontleend aan de bekende studie van Bowley over den loop der loonen en wat den loop der prijzen betreft, aan de Sauerbeeksehe indexcijfers.. Volgens deze gegevens zijnde loonen van 1860--1867 tot 1900?1907 met ongeveer 40 pCt. gestegen. Op Bowley'a studie is indertijd scherpe kritiek uitge oefend, waardojr zij veel vanhaar beteekenis heeft ingeboet. nkele dor belangrijkste bezwaren zijn de volgende: l", het cijfer van 40 pCt stijging is een gemiddelde van de stijging in enkele beroepen, die van zeer verschillende beteekenis voor het oeconomische leven zijn. Zeer belangrijke beroepen, b.v.mijnarbeid en metaalindustrie ontbreken, en vrij onbelangrijke als iute-iudustrio en gasfabrikage zijn er in opgenomen. 2'. de het algemeen belaag maar op en bepaalde er zich tot', wanneer het leven hem al te zwaar viel, kleine gezellige bijeenkomsten te arraugeeren. Zoo had hij een paar malen eenige kwajongens overgehaald oui naam bordjes to verruilen en een andermaal kocht hij in 'c geheim bij een drogist een groote hoeveelheid aniline, soodat de kat van den schoenmaker den volgenden dat? met vuurroode dwarsatrepen langs de huizen heen sloop en de witte poedel van den apotheker, die juist geschoren was, een korenbloemenblauwen staart kreeg, zoodat hij op een mandril geleek. Maar zelfs deze kleine onschuldige ge noegens naoest hy staken, omdat de kanton rechter, dio in 't geheel niet van grapjes hield, zoowel het verruilen van naambordjes als het scheppen van fabel dieren verbood. Da referendaris berustte er in .... Hij volbracht zijn niet bepaald drukke dagelijksche bezigheden, schoot Zondags met zijn salonpistool en las goede en slechte romans, wanneer hij alleen thuis was bij de weduwe Petersen in het Musschenhnis." Deze idyllische naam had het huisje a»n den straatweg gekregen, omdat de ge heele voorgevel met klimop begroeid was, waarin 's nachts honderden musschen over nachtten. Was het huis echter van buiten Met een verbluffende regelmaat stijft en daalt de lijn in groote en diepe golven, aan het einde der periode niet minder dan in den aanvang ondanks alle voorspel lingen van sociale optimisten dat de krisissen wel spoedig tot het verleden zouden behooren. Ten slotte nog enkele gegevens uit da laatste afdeeliogen 111 en IV, hande lende over pauperisme en gemeentebelas tingen laten wij hier onbesproken waarin over allerlei maatschappelijke feiten inlich tingen worden verstrekt. Zoo bijv. over analphabetisma. In 18S5 konden in Enge land en Wales van iedere 1000 mannen, die in het huwelijk traden, 225 hun naam niet teekenen, van iedere 1000 vrouwen 312. In 1907 waren deze getallen tot op 14 resp. 17 gedaajd. Voor Ierland waren deze cijfers in 1907 veel hooger ea bedroegen 80 en 60; een waarschijnlijk geheel op zich zelf staand feit dat het analphabetisme onder mannen grooter is dan onder vrouwen. Over de groei der vakvereenigingen de volgende cijfers: zij telden in 1S72 203.732 leden, met een totaal jaarlijks inkomen van £ 120.977, in 1906 1.719.031 leden (toename yan ruim 700 pCt. in 31jaaren) £ 2.709.665 inkomen (toename van ruim 20W pCt.). Wij eindigen met enkele feiten uit de statistiek dei' inkomstenbelasting. In de eerste plaats do absolute cijfers over het jaar 1906?1907, om eenig denkbeeld te geven van het Engelsche ^nationaal" in komen. Eén penny belasting op een pond inkomen bracht op £ 2.666.v>r,>7, d.w.z. een be lastbaar inkomen van ruim 640 inillioen pond, of <>8<> tnillioen'jttlden. Inkomstenbelasting wordt in Engeland alleen betaald van in komens boven ? 1920, arbeidersinkomens vallen dus bijna alle buiten deze belasting; gezellig, van binnen was het dit niet. Ia de kamer etoudau gewone paardenharen stoelen, koude, en hingen witte gordijnen m den zomer in den winter. Het eenige prachtstuk in de woonkamer wa3 een koperen kooi, waarin in vroeger jaren een, voor sinds lang over leden, papegaai ganeten had. Geen wonder dat de referendaris zeer weinig tehuis was en ten slotte het grootste gedeelte van den middag en den avond in het kciliehuis doorbracht. Hier ontmoette hij althans menschen, leerde biüard en zes en dertig spelen en amuseerde zich met andere stamgasten te bestudeeren. Onder deze namen beslist de dorj sgeneesheer en de haadtlaagent de eerste plaats in. De dokter was het toonbeeld van een medicus van de oude school : groot en stevig, norsen-somtijds, zelfs barsch. Hy zei jij en jou tegen alle boeren en begon in den regel, zonder aanzien des persoons alle patiënten de huid vol te schelden, door het bijna als esa hem aangedane persoonlijke beleediging te beschouwen, wanneer iemand zich de vrijheid veroorloofde ziek te worden; zoodra hij echter met het uitschelden gereed was, toonde hij zich zeer zorgzaam en onbaat zuchtig en op zijn manier was hij, dank zij zijn veeljarige ondervinding, ook niet zonder kunde. voor inkomens boven / 1920 wordt een aftrek van ? 1920 toegestaan, voor de hoogere inkomens langzaam afdalende tot ? 840. De stijging van het belastbaar inkomen in de periode 1870/71?1906/7 bedroeg 68 pCt., doch is, volgens de mededeeling van den bewerker der statistiek, in werkelijkheid grooter geweest. De toename der geheele be volking bedroeg in deze jaren ongeveer 40 pCt.; het belastbaar inkomen nam dus veel sneller dan de bevolking toe. Vestigt men de aandacht alleen op de laatste twaalf jaar, dan vinden wij eene stijging van ruim 20 pCt., terwijl de loonen met ongeveer 13 pCt. toenamen. Van eene meer gelijk matige verdeeling van het inkomen getui gen deze cijfers dus in het geheel niet. De enkele gegevens, die wij uit het blauwboek putten, toonen o. i. voldoende aan, dat het ruimschoots de moeite loont het te bestudeeren. De cijfers mits kri tisch beschouwd spreken een zeer dui delijke taal. Mr. W. A. BOKOEB. Bewijs van goed zedelijk gedrag. Praeadvies door ME. G. T. J. DB JONGH aan het Genootschap tot Zedelijke Verbetering van Gevangenen. Eerste en tweede druk. Dit is een teeken des tijda. Er wordt een brochure uitgegeven die behandelt een van de vele moeielijkheden die ontslagen ge vangenen bij hun terugkeer in de maat schappij ontmoeten. En binnen zes maanden beleeft deze brochure een tweede druk. Een teeken des tg ds, dat bewijst de wassende publieke belangstelling in deze zaken. Maar speciaal bewezen wordt (want het zyn vooral de volwaiten ontslagen gevangenen waarom het hier gaat) dat, na den tijd van bloeiende toewij ng voor het misdadig kind, nu ook de opgegroeide gewezen misdadiger, langen tijd aan eigen lastig lot overgelaten, zijn kans gaat krijgen. Want zóó gaat klaarblijkelijk de strooming: dat aanvankelijk de crimineele politiek en humanitaire activiteit neiging en vertrouwen kregen in verbetering van het misdadig kind,terw\jl men eerst in denlaatsten tijd leert begrijpen, en leert handelen naar déie overtuiging: dat ook de zorg voorden volwassen misdadiger een noodig en dankbaar werk ig. Wie eenmaal veroordeeld is kan nooit meer een bewijs van goei zedelijk gedrag krijgen. De ontslagen gevangene, die dus uit den aard der zaak nooit zoo'n bewijs kan vertoonen, kan dus nooit een betrekkin g krijgen bij R|jk, Gemeente en bij talryke, vooral de groote, particuliere werkgevers, die immers als regel overlegging van zulk een bewijs eiachen. Hoe onbeduidend het misdrijf ook was, hoe vele jaren ook geleden het blij/t steeds een absoluut beletsel. Dat is natuurlijk een misstand. Nitt omdat zoo den eenmaal ver oordeelde de terugkeer tot een meer maat schappelijk leven zeer wordt verzwaard, maar omdat ze dikwijls onbillijk en dikwijls on verstandig wordt verzwaard. Want de man, die gestraft is voor beleediging van zijn kameraad, is daarom nog niet ongeschikt voor gemeentelijk straatreiniger en zelfs zal niemand kunnen beweren dat de 17-jarige jongen die eenmaal in dronkenschap een paar konijnen stal, door dit feit op zijn 30e jaar, zelfs na een bij uitstek fatsoenlijk leven, nog ongeschikt is voor den dienst bij een groot werkgever. Eéa of zelfi meerdere straffen behoeven volstrekt niet altijd de onbruik baarheid van den gestrafte te bewijzen: sommigen zijn zeer geschikt, anderen totaal onbruikbaar; men moet leeren onderscheiden. Daarentegen bewijst straffeloosheid niet bruikbaarheid of soliditeit. De slampampers, de bandeloozen, honden kans op de genoemde betrekkingen zoolang hunne onordelijkheden en gedepraveerd heden, buiten bereik van den strafrechter gehouden, niet op hun straf register uitdrukking vinden. Maar de een maal gestrafte, tot hoe ordelijk leven ook teruggekeerd, wordt en blijft onverbiddelijk uitgestooten. Het instituut van de Bewijzen van goed zedelijk gedrag zooals het nu geregeld is geeft den werkgever volstrekt geen middel alle ongewenschte elementen uit zijn dienst te werea en weert talloozen die beter verdienen. Hoe dit te verhelpen? Mr. de Jongh stelt de volgende maatregelen voor. Er worden ingesteld afzonderlijke extracten uit het strafregister voor uitsluitend ei viel-rechter lijke en sociale doeleinden, overeenkomende in hoofdzaak met de tegenwoordige bewijzen van goed zeielijk gedrag, en af te geven alleen aan de betreffende personen zelve. Op die extracten worden voortaan echter niet vermeld: veroordeelingen voor zeer onbeteekenende feitjes; de zwaardere strafl'en, (behalve de zeer zware) worden na verloop van zeker aantal jaren niet meer vermeld; De handelsagent was de langate man van het stadje. Hij deed zaken in koren en in hout, in bouwmaterialen en in steenkolen, had twee schoeners op zee en een groot oud huis recht over het hotel. Den geheelen dag was hij bozig, deed zaken met de boeren en dronk met de boeren portwijn, nooit iets anders ; 's avonds zat h\j in den Prins" speelde zes en twintig met den dokteren dronk rumgrog, nooit iets anders. Op een vasten tijd 's avonds begon de dok ter regelmatig een discussie met den handels agent over het genot en het misbruik van alcohol. De dokter, dio zelf niet bang was voor een paar glazen grog, beweerde name lijk dat het beslist verkeerd was om op den dag iets te drinken en dat de handeliagent dat vroeger of later zelf wel zou ondervinden. Deze echter verdedigde zich dienaangaande en deze ducussie, die van beide zijden ver woed werd gevoerd, amuseerde den referen daris zoozeer, dat hij er iederen avond gerezeld voor zorgde het alcoholvraagstuk op het tapijt te brengen, wanneer het somtijds dreigde achterwege te blijven. Op een zekeren herfstavond waren de twee zes en-twintig spelers weder druk aan het discussieeren. De dokter beweerde dat de agent nu wel spoedig een beroerte

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl