De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 16 januari pagina 7

16 januari 1910 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

1799 DE A M S T E R D A M MER WEEKBLADVOOR NEDERLAND. De iDcbt-TletbB der Duitschland De luchtscheepvaart is een plotseling nit 4e kluiten gewassen jongen. In de spanne van een paar jaren, van eigenlijk nog maar «ttfljjke maanden tjjds kwamen wjj van de «erste geslaagde proeven tot de reeds belang rijke stichting van lucht-vlooten, ernstige middelen van aanval en verdediging voor de mogendheden in oorlogstijd. Hoe kort is het geleden, dat se nog als sagen klonken, de verhalen der twee Ameri kanen, gebroeders Whrighr, die heug heetten zich te oefenen in het vliegen, op toestellen, zwaarder dan de lacht, er pens boven een vlakke landstreek in Amerika ? Dreven die werkelijk, de wetten der zwaartekracht ten spijt, boven bosachen en rivieren? Wij geloofden het niet l En thans geeft men reeds overzichtkaarten, waarop de sterkte der lucht-kruisers en lucht- torpedo's met n oogopslag te zien is. Het bovenstaande kaartje, aan Die Woche" ontleend, toont, dat Duitschland vooraan staat wat betreft de bestuurbare ballons (n.l. 14 stuks), en Frankrijk wat betreft de aeroplanen (n.l. 29). In 't geheel bezaten, op 't oogenblik van den overgang naar 't nieuwe jaar, de Buropee-che Mogendheden en Amerika samen 32 bestuurbare luchtballons en 56 vliegmachines. Het staat te verwachten, dat binnenkort die cijfers verdne- en vertieadubbeld zullen zy'n. M. G. iMiiimmimiiimiii iniiiMMiiiimiimiiiiiiimiiiiiimmi uiitrui IH n in t uiiimuiiiiimt ut uu i Bjj Het portret ran Geima Belliocioni. Gemma Bellincioni is weer in ons midden. Opnieuw is zij ons komen brengen de schat van haar kunst. Wat de vocaal-dramatische" kunst kan zijn, of laten wij liever meer-omvattend en juister zeggen: wat detooneel-kunstkan zijn, dat toont ons Bellincioni in hare creatie*. En een meening, dat op het tooneel alles grover behoort te wezen dan bij een andere komt, «n, zei fa, dat de schrijver en de tooneelspeler hun werk «allen hebben aan te zetten" en versterken", zal dit werk over het voet licht komen", wordt door elk der creaties van Bellincioni afdoende weerlegd. Haar kunst toch is vrij van *Ue grove elementen; is sterk door een kracht die diep van binnen nit komt. ledere creatie van deze kunstenares is opgebouwd nit het Innerlijk vaneen mensen, zoo als zij dit door de rol heen ziet, zoo als het door de muziek heen tot haar spreekt. Bjj de uitbeelding zijn de plastiek, de mimiek, de stem, van dat Innerlijk geheel afhan kelijk ; zij hebben het in zich opgenomen, zijn er de openbaring van. En zij vormen ie zamen een ondeelbaar geheel. Het Innerlijk van een mensen; doch de groote natuur die deze kunstenares is, ziet «en Innerlijk zoo ia de kern en vervult de uitbeelding ervan van zulk een essentieel leven, dat de bepaalde persoonlijkheid die wij vóór ons krijgen op het tooneel, zich voor ons gevoel veralgemeent tot de uitbeel ding van iets dat tot het blijvend menscheIjjke behoort, tot het Innerlijk van De Vrouw. En niet als veel kunst van tegenwoordig, ?zy'n hare creaties uitsluitend expressief; ;ij geven de expressie in schoonheid. FRANS Haar aanleiding m net Flora tetbeeld Het BtrlQoscne Mnstm Een i ge weken geleden verschenen in dit weekblad (No. 1695) eenige zeer lezenswaar dige beschouwingen van den heer A. Pit over bovengenoemd onderwerp. Alhoewel deze in hoofdzaak juist zijn, zij het mij vergund bij enkele onderdeelen een korte kantteekening te maken, Be heer Pit schrijft o. a.: Naast Bode staan andere kunstgeleerden op... die in de deftigste kasteelen welkome gasten sijn, die immers door htm expertises belangrijke kapitaal» ver meerderingen als met _,,een tooverslag toekennen." Helaas is het tegendeel hiervan de waar heid. Wanneer zij, die door hunne medemenschen als kunstkenners worden be schouwd, geroepen worden eene verzameling te expertiseeren, loopt dit in den regel voor den eigenaar op groote teleurstellingen uit. Uit mijn eigen ervaring herinner ik mij bijv. een geval, dat ik een reis naar Zwitserland ondernam om een verzameling oude kunst te beqordeelen. Van de veertig oude schil derijen, waaruit de verzameling bestond, bleken er acht en dertig valsch; slechts twee van zeer ondergeschikte meesters waren echt. Voor de Rembrandt-teutoonstelling van 1898 vroeg ik van een Belgisch verzamelaar n Rembrandt te leen. Hij antwoordde, dat hij er elf had en alle of geen een wilde exposeeren. Ongelukkig waren de tien anderen valsch.. Een ander Belgisch verzamelaar bood une bonne demi douzaine" Rembrandts voor deze tentoonstelling aan en toen de commissie niet vlug genoeg op dit aanbod inging, ver scheen de man zelf met 42, zegge twee en veertig, schilderijen in het tentoonstellings bureau. Geen enkel kon de proef doorstaan. Van alle toenmaals uit vrije beweging aan geboden schilderijen was er slechts n echt, het behoorde evenwel niet aan een deftig kasteelheer, doch aan een knnstkooper. Ik herinner mij eenige onaangename dagen op een slot in Bohème. De eigenaar, onge trouwd edelman, was de eenige met wienik kon spreken, alle andere personen verston den slechts Czechisch. De eigenaar trachtte mij door vergelijking met photographieën naar erkende meesterwerken te overtuigen dat zijne Rembrandts, Hobbema's, Rubcns'en en Frans Halsen echt waren en werd boos als ik hem dorst tegenspreken en ze voor navolgingen verklaarde. Toch had hij mij tot een bezoek uitgenoodigd om mijne meening te leeren ken nen. Ten slotte maakte ik om vredes wille zwij gend aanteekeningen en zond hem deze schrif telijk van uit Dresden. Zoo zoude ik kunnen voortgaan, doch ik volsta met zonder overdrij ving teconstateeren.dat in vijf en negentig van de honderd gevallen mijne expertise voor den eigenaar op eene groote teleurstelling in plaats van op Kapitaalsvermeerdering is uit geloopen. Ik herinner mij slechts n ecla tant geval van het tegendeel. Ik had de photographie van een zeer belangrijken, door mij reeds lang gezochten A. Brouwer gezien en vermoedde, daarnaar te oordeelen, dat het schilderij wel echt kon zijn en dat de eige naar van een dergelijk stuk wel meer goede kunst zou bezitten. Ik zocht eene introductie en verkreeg die gnlweg met de opmerking, dat de eigenaar zelf niet geloofde aan de juistheid van de groote namen op de bordjes zijner schilderijen. Toch bleken ze alle juist en hing het huis vol met Ruisdael's, Cuyp's, A. v. d. Velde's en dergelijke meesters. Verder schrijft de heer Pit: De expert, vroeger een nederig man, die publieke veilingen leidde, is na een grand seigneur geworden, overal met deferentie bejegend." Volkomen juist, in zooverre als vroeger de experts in den regel mislukte schilders waren, die aan natuurlijken kyk op oude kunst een zekere ervaring en sjacbergeest paarden, ter wijl er heden ten dage een grondige, meest academische studie, langdurige en veelvuldige reizen, groote belezenheid, een uitgebreid materiaal van reproducties en bovenal een nog geheel anders geoefend oog noodig zy'n, om boven de thans ook rog bestaande kleine eoi-disant expert-auctionators uit te blinken. Da expert mag niet meer twijfelen, hy moet weten. Men zal ook begrijpen, hoe onverdragelijk apodictisch zoo'n man in zijn oordeel moet worden." Het is inderdaad een groote schaduwzijde van het beroep van hem, aan wien zijne medemenschen den naam van kunstkenner toekennen, dat hij zeer tegen zijn zin voor onfeilbaar wordt gehouden, toch zal geen hunner dit zichzelf doen en op de Florazaak toegepast, is dit allerminst het geval. Ik her inner mij .het gesprek met een verzamelaar, die op Boda's raad een valse h stuk gekocht had. Bode bad dit erkend en de eigenaar had hem geschreven, dat hij de zaak volkomen tegree.p, r|, sek r was, dat Bode zich nu wel niet weer zou ' vergissen. Hierop kreeg hij onmiddellijk een brief van Bode terug, dat hij integendeel zelf overtuigd, was, zich zijn heele leven lang te zullen blijven vergissen en zich niet schaamde dit te erkennen, omdat hjj veel liever wilde, dat anderen ie over tuiging van zijn feilbaarheid ook hadden. Indien Bode dus in het onderhavige geval de echtheid der Flora-buste met hand en tand verdedigt, dan is dit, omdat hij van deze echtheid innerlijk overtuigd is, niet omdat de heele groote mannen, zooals Bode, zich niet vergissen" en dus ook geen ver gissing erkennen kannen. In het afgeloopen jaar heeft er in een der Amsterdamsche bladen omtrent mij zelf eene uiting gestaan, die tot misverstand aanleiding moest geven, doch die niettegenstaande mijn verzoek onverbeterd is gebleven. Zij luidde; de vakman dien wij op het oog hebben, is, ,7,ich zoo stellig van zijne kennis omtrent oude kunst bewust, dat b.y' voor zich zelf allen twytel o ver echt of valsch buitensluit". Niets is minder waar. Mijn verkeerd begrepen uitlating tegenover den dagbladredacteur, die het vraaggesprek met mij had, luidde, dat het volgens mijne overtuiging bij toepassing van alle ten dienste staande hulp middelen der wetenschap en ervaring vol strekt zeker is uit te maken, of een schilderij oud of namaak is. Natuurlijk staan al deze hulpmiddelen, waartoe ia de eerste plaats een sterk zonlicht en de toestemming van den eigenaar om het vernis te verwijderen, behooren, niet altijd ten dienste en falen wij ook vaak in de juiste toepassing ervan. Indien er door Bode en zijn school een coterie gevormd, een tyrannie uitgeoefend wordt," indien bijv. de groote Londensche kunstkoopera zeggen: wij kunnen geen Rembrandt verkoopen indien hij niet in Bode's boek staat of ons de verzekering ge geven wordt, dat hij in het supplement zal komen, aan wien dan de schuld ? Kan Bode daar zelf iets aan doen ? Had hij zijn boek niet moeten uitgeven? Is het hem als schuld aan te rekenen, dat dit boek zoo goed is, dat het zulk een autoriteit geniet? Zoo als het met Rembrandt, zoo is het ook met andere gebieden, waarop Bode specia liteit is. Een bekend Londensch kunstkooper kwam eens te Berlijn bij Bode met een bronzen beeldje, een engeltje of putto, dat niemand wegens de eigenaardige kleur van het brons voor een werk der Italiaansche renaissance wilde laten doorgaan. De man vroeg, of hu er nu zoo heelemaal ongelijk in had, dit beeldje als iets heel bijzonders te beschouwen. Bode zeide wel neen, het is iets buitengewoons, ik wil het koopen en er den prijs voor iets buitengewoons voor betalen." De koop kwam tot stand en de verkooper vroeg nu ook te mogen weten, wat hij verkocht had. Bode nam hem mede naar het museum der gipsafgietsels, naar dat van den doopvont van Jacopo della Quercia te Siena. Hierop behooren zes engeltjes, doch staan slechts vijf. Het ontbrekende, van de hand van nie mand minder dan Dohatello, was oudtijds verloren geraakt en thans door Bode gekocht. De verkooper, de heer Murray Marks van de firma Ourlacher brothers, was dezelfde van wien Bode thans de Florabuste gekocht heeft. Het is onjuist te beweren, dat hij eerst toen Bode er naar vroeg, de waarde er van vermoedde en toen een zeer hooge som er voor verlangd en gekregen had. Het mede gedeelde omtrent den Donatello putto bewijst voldoende, dat hij zelf wel zien kon of iets goed is of niet. Gernimen tijd, voordat Bode de buste zelf gezien had, was het bestaan er van bekend en ook, dat de eigenaar het alleen voor den prijs van een Lionardo wilde afstaan. De kans, dat de heer Pit het voor een appel en ei hadde" kunnen koopen, was niet bijzonder groot. Een dezer dagen ontmoette ik twee der grootste Londensche kunst koopers te Parijs. Het gesprek kwam natuurlijk ook op de Flora-buste. De heeren spraken toen eenige woorden, die, naar het mij voorkomt, wel de behartiging waard zijn. Na te hebben gereleveerd, dat van de menschen, die zich thans gerechtigd achten over de Flora-buste te schrijven een dozijn samen n et zooveel verstand hebben van Italiaansche renaissance sculptuur als Bode alleen, zeiden zij: Laten wij toch nooit vergeten, dat wij aan Duitsch land voor de vermeerdering onzer knnstkennis meer te danken hebben dan aan eenig ander land ter wereld en aan Bode speciaal meer dan aan eenig ander persoon, levend of dood. Een ander kunstkooper uit Londen stelde het geval, dat de Flora zaak zich toegedragen had tusschen een of ander onbekenden kunstkooper en een verzamelaar in Park Lane en dat zy, 't zij voor gerecht, 't zy' by min nelijke schikking, aan het oordeel van scheids rechters zou zijn onderworpen. Wie zouden dan waarschynlyk omnium consensu tot scheidsrechters zijn gekozen? De heer Murray Marks, verkooper en Bode, kooper der Flora-buste. Dankzeggend voor de plaatsruimte COKN. HOFSTEDE DE GROOT. Den Haag, 2 Januari 1910. iiiiiiintiMMMimiiMiuiiiiimniiiiiiiiMimiiiiMHiiiiiitiiiiiiiiiMiiiimiMH Hoe de te J. H. scUruft, De lezers van De Amsterdammer zijn in het nummer van 2 Januari onthaald op een samenvatting van bizonderheden nit de histo rie der Gytbreght- vertooningen, die eindigde met een voor den schrijver van dat artikel, J. H. Röasing, zeer teekenende ontboezeming. Na verteld te hebben van allerlei, komt hij op eens op het volgende, waarin de cursi veeringen van mij zijn: Wil men eene andere tooneelschikking voor Gytbreght maken dan die van thans, men hebbe in het oog te houden, dat dit treurspel is zooals men het in tooneeltaal noemt een staand stuk", welks karakter eischt, dat het statig en statelijk gespeeld en gezegd wordt, en eene statelijke mise-en-scène vordert. Wie bij tooneelschikking verzuimt op dit karakter te letten, brengt het tot geen goed einde. De hter L. Simons Mz. heeft eens een ernstige proeve gewaagd. Naar zijn aangeven werd eene meer dra matische meer bewegelijke tooneelschikking toegepast. De vertooning veroordeelde die, ieder Verkiezingen in Engeland, Ladies in een kroeg van een snburb voor een conservatieven camdida*at werkend. Beeld van Engelsche verkiezingszeden. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIMMIIIMIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIMIIIIIIIIIIIIIIIIt ontwaarde dat ze in strijd was met het karakter; het slot dreigde zelfs belachelijk te worden. Er is in het opkomen van Qysbreght met de zijnen, die zich links en rechts scharen, iets dat thans zonderling aandoet. Doch het is traditie. Op de oudste afbeelding van het tooneel voor de slot poort, waar de Spie ge knield ligt voor Gysbreght, ziet men het reeds. De mannetjes staan er in Spaansch kostuum, bijna eveneens als thans, en m even groot aantal. Aan die traditie zal men zich moeten houden. Gysbreght is als een historisch monument. Het onveranderlijke, het staande tooneel hef ft den bouw van het treurspel bepaald, evenalt het Fransche tooneel den bouw der stukken van Molière. Wie op eender werken van hen nieuwere toonetlschikking toepast, vernielt die. Historische monumenten hier een tooneelmonnment moet men niet uit de lijn brengen, niet opsieren met prooksels van dezen tijd. Bjj de werken van Vondel, Molière en Racine komt het aan op het wezenlijke: op de uitbeelding, op het schoone en met karakter zeggen, op welstand en gebaar. Daarop Ugge men alle nadruk; het zegeen doe men ieder jaar het volmaakte nader komen." * * Wie dit slot leest en de stijllistigheden van den schrijver niet doorziet, daarbij geen kennis heeft van de feiten, wordt hier tot de slotsom gebracht, dit de zeer kunstlievende heer Rössing het voor de statig heid en styl van Vondels treurspel komt opnemen tegen de dwaze verromantiseering, eens op mijn aangeven beproefd, en toen uitgeloopen op een fiasco, aan het slot zelfs belachelijk geworden. Maar wie de feiten kent en de heer Rössing kent die zoo goed als ik, weet dit: In Januari 1889, dus L'l jaar geleden, is door my een opstel geschreven over de Oysbrecht, (later herdrukt in mijn bundel: Besproken Plaatsen, Amsterdam, 1891, uitgaaf van Van Holkema & Warendorf.) De strekking daarvan was nadrukkelijk te betoogen, dat de Oysbrecht, hoewel een wereldlyk-politieke gebeurtenis behandelend, door Vondel is ge maakt tot een brok gewijde geschiedenis, even zeer als een der ,,storten", welke hij aan den Bijbel ontleende" (pa?. 80) Vondei's treur spel is een gewijd drama en kan slechts ge noten worden als het vertoond wordt met al de wijding die het vergt" (pag. 93). Daarom werd ook nadruk er op gelegd, dat het in strijd met de stemming van het spel was, om de Rei van Edelinghen aldus te laten geven: eerst een achterdoek te laten vallen met soort van Gothische zaal, dan de Rei te laten opkomen met een stuitende haast", en zich en haie te doen stellen. Hoe meer geheimzinnig, hoe minder reëel zij is, hoe meer zij een abstractie wordt en als onmerkbaar voor ons opdoemt, hoe meer innig teeder de voordracht der verzen is des te dieper zal de indruk zijn op ons gemaakt. En die is te yerkrijgen, door de Rei vooraf op te stellen op den achtergrond van het tooneel en dan de achtercoulisse omhoog te heffen" (pag. 82) In de tweede plaats werd aangedrongen op het volledig zeggen van de Kerstnackt-rti, waarvan toen alleen twee cou pletten door de nonnen gezongen werden; werd aangedrongen op het weglaten van het kinderachtig nabootsend geklikkak van wape nen onder Goozewyns toespraak, en van het rood Bengaalsch vuur na het ophalen der gordijn (voor het tableau vivant); werd er op gewezen dat ook de Rei van Burchtsaten blijkbaar niet als een enlinge gedacht was. maar als een Badeloch-omringende stoet van jonkvrouwen Laat deze allen in het zwart zich kleeden; laat hen deelnemen aan het leed, laat dan nne harer dien lierzang zeggen, in innig meegevoel met Badeloch, en ook hier zal de indruk grooter zijn (pag. 87) En eindelijk over het eerste en laatste bedrijf: (blz. 9??93: Welnu, zoudi ge niet denken, dat het u wat anderen indruk gaf dan tegen woordig het optreden dier 11 mannen, die zich en haie stellen, wanneer ge bij het ophalen der gordijn op den achter grond de burcht en daarover do brng, de poort en de wallen der stad, be sneeuwd in een winternamiddag verlich ting zaagt liggen ; na het schetteren der klaroenen de poort opengaan, de brng dalea en Gysbrecht met zyn straks be schreven schaar er uit treden; een deel er van Arend volgen, en nit de houding der menigte haar blijdschap laast Dr. J. ZaaiiRF Azn, Dr. J. Zaaijer Azn., op l Jan. j.l. afge treden als hoofdredacteur van de Nieuwe Kotterdamsche Courant, die hu zeventien jaren lang met voorzichtig beleid en met groote degelijkheid bestuurd heeft. iilMlllllimiiilllHliiiHiMlimiiiiml men behoeft ook hier niet de overdrijving der Meinitigers na te apen om hen te volgen in een goed voorbeeld. En wanneer Arend een j niet alleen terug kwam, maar ver gezeld van zijn volgelingen, die op den achtergrond zich met de menigte vereenigden en deelneming betoonden in het verhaal en het lot van Vosmeer ik wensch geen opdringerïj der figuranten, slechts bescheiden begeleiding, wanneer ten slotte in plaats van 6 het tooneel-opkomen-stormende, maluitgedoste dames, ge de poort zaagt openen en een schaar van jonkvrouwen in feestgewaad te voor schijn zaagt treden, wier aanvoerster, op de brug blijvend, in plechtig blijden, overmoedig jongen, dankbaar geloovigen toon, onder orkest-begeleiding den heerlijken Reizang zon aanheffen, dan zou, ik Qerhaal het, het vervolg van dit treur spel door u in gansch andere stemming genoten worden." En blz. 89?90 over het slot: Na het verdwijnen van den engel olijven Ghysbrecht en de zijnen eenige oogen blikken in diepe, eerbiedige aan bidding neergezonken. De nacht, die by het laatste opgaan der gordijn buiten heerschte en tijdens de verschijning van den engel plaats maakte voor den grijsgrauwen toon der ochtendschemering, wordt nu vervangen door het dagend morgenlicht. Bloedrood gaat de zon aan den achtergrond op, terwijl Ghysbrecht in berustenden weemoed de lattste be velen geeft voor het vertrek. Achtereen volgens gaan dan allen naar den achter grond, om er zich in te schepen, een laatsten afscheidsgroet aan hun geboorte grond brengend: tot sluiting van den tocht de Rei van Edelinghen Heer Peter met het kruisbeeld, Badeloch met hare kinderen, en het laatst van allen Ghysbrecht Verdwenen is de laatste bewoner het tooneel blijft een oogen blik ledig en terwijl bet gordijn valt, klinkt, VAN ACHTER, het gebeuk en gestamp van de vijandelijke drommen." # * * Wie dit alles in zijn geheel en verband leest, ziet dat hetgeen ik in 1889 aangaf was een gewijzigde tooneelgchikking, die eenige conventioneel 18e eenwsch traditioneele, nu mal doende en daardoor stem ming bedervende dingen verving door een juister de stemming weergevende, stemmiger rustiger inrichting, bovenal voor de Reien. En dat door mij het tegendeel was aangegeven van een druk-doenerige, lawaaierige mise-en-scène, de belachelijk en storend moest werken. Toen nu twee jaar later, na het verbranden van den Stadsschouwburg, de Qijsbreght in het Paleis voor Volksvlijt als nieuw gemon teerd moest worden, ben ik inderdaad vooraf geraadpleegd over een monteering in den geest van mijn artikel, maar ook niet meer. Tot repetities e» toezicht werd ik niet genoodigdi

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl