Historisch Archief 1877-1940
1799
DE A M S T E R D A M MER WEEKBLADVOOR NEDERLAND.
De iDcbt-TletbB der
Duitschland
De luchtscheepvaart is een plotseling nit
4e kluiten gewassen jongen. In de spanne
van een paar jaren, van eigenlijk nog maar
«ttfljjke maanden tjjds kwamen wjj van de
«erste geslaagde proeven tot de reeds belang
rijke stichting van lucht-vlooten, ernstige
middelen van aanval en verdediging voor de
mogendheden in oorlogstijd.
Hoe kort is het geleden, dat se nog als
sagen klonken, de verhalen der twee Ameri
kanen, gebroeders Whrighr, die heug heetten
zich te oefenen in het vliegen, op toestellen,
zwaarder dan de lacht, er pens boven een vlakke
landstreek in Amerika ? Dreven die werkelijk,
de wetten der zwaartekracht ten spijt, boven
bosachen en rivieren? Wij geloofden het
niet l En thans geeft men reeds
overzichtkaarten, waarop de sterkte der lucht-kruisers
en lucht- torpedo's met n oogopslag te zien is.
Het bovenstaande kaartje, aan Die Woche"
ontleend, toont, dat Duitschland vooraan
staat wat betreft de bestuurbare ballons
(n.l. 14 stuks), en Frankrijk wat betreft de
aeroplanen (n.l. 29). In 't geheel bezaten, op
't oogenblik van den overgang naar 't nieuwe
jaar, de Buropee-che Mogendheden en Amerika
samen 32 bestuurbare luchtballons en 56
vliegmachines.
Het staat te verwachten, dat binnenkort die
cijfers verdne- en vertieadubbeld zullen zy'n.
M. G.
iMiiimmimiiimiii
iniiiMMiiiimiimiiiiiiimiiiiiimmi uiitrui IH n in t uiiimuiiiiimt ut uu i
Bjj Het portret ran Geima Belliocioni.
Gemma Bellincioni is weer in ons midden.
Opnieuw is zij ons komen brengen de schat
van haar kunst.
Wat de vocaal-dramatische" kunst kan
zijn, of laten wij liever meer-omvattend en
juister zeggen: wat detooneel-kunstkan zijn,
dat toont ons Bellincioni in hare creatie*.
En een meening, dat op het tooneel alles
grover behoort te wezen dan bij een andere
komt, «n, zei fa, dat de schrijver en de
tooneelspeler hun werk «allen hebben aan te zetten"
en versterken", zal dit werk over het voet
licht komen", wordt door elk der creaties van
Bellincioni afdoende weerlegd. Haar kunst
toch is vrij van *Ue grove elementen; is sterk
door een kracht die diep van binnen
nit komt.
ledere creatie van deze kunstenares is
opgebouwd nit het Innerlijk vaneen mensen,
zoo als zij dit door de rol heen ziet, zoo als
het door de muziek heen tot haar spreekt. Bjj
de uitbeelding zijn de plastiek, de mimiek,
de stem, van dat Innerlijk geheel afhan
kelijk ; zij hebben het in zich opgenomen, zijn
er de openbaring van. En zij vormen ie
zamen een ondeelbaar geheel.
Het Innerlijk van een mensen; doch de
groote natuur die deze kunstenares is, ziet
«en Innerlijk zoo ia de kern en vervult de
uitbeelding ervan van zulk een essentieel
leven, dat de bepaalde persoonlijkheid die
wij vóór ons krijgen op het tooneel, zich
voor ons gevoel veralgemeent tot de uitbeel
ding van iets dat tot het blijvend
menscheIjjke behoort, tot het Innerlijk van De Vrouw.
En niet als veel kunst van tegenwoordig,
?zy'n hare creaties uitsluitend expressief; ;ij
geven de expressie in schoonheid.
FRANS
Haar aanleiding m net Flora tetbeeld
Het BtrlQoscne Mnstm
Een i ge weken geleden verschenen in dit
weekblad (No. 1695) eenige zeer lezenswaar
dige beschouwingen van den heer A. Pit over
bovengenoemd onderwerp.
Alhoewel deze in hoofdzaak juist zijn, zij
het mij vergund bij enkele onderdeelen een
korte kantteekening te maken,
Be heer Pit schrijft o. a.:
Naast Bode staan andere kunstgeleerden
op... die in de deftigste kasteelen welkome
gasten sijn, die immers door htm expertises
belangrijke kapitaal» ver meerderingen als met
_,,een tooverslag toekennen."
Helaas is het tegendeel hiervan de waar
heid. Wanneer zij, die door hunne
medemenschen als kunstkenners worden be
schouwd, geroepen worden eene verzameling
te expertiseeren, loopt dit in den regel voor
den eigenaar op groote teleurstellingen uit.
Uit mijn eigen ervaring herinner ik mij bijv.
een geval, dat ik een reis naar Zwitserland
ondernam om een verzameling oude kunst
te beqordeelen. Van de veertig oude schil
derijen, waaruit de verzameling bestond,
bleken er acht en dertig valsch; slechts twee
van zeer ondergeschikte meesters waren echt.
Voor de Rembrandt-teutoonstelling van 1898
vroeg ik van een Belgisch verzamelaar n
Rembrandt te leen. Hij antwoordde, dat hij
er elf had en alle of geen een wilde
exposeeren. Ongelukkig waren de tien anderen
valsch.. Een ander Belgisch verzamelaar bood
une bonne demi douzaine" Rembrandts voor
deze tentoonstelling aan en toen de commissie
niet vlug genoeg op dit aanbod inging, ver
scheen de man zelf met 42, zegge twee en
veertig, schilderijen in het tentoonstellings
bureau. Geen enkel kon de proef doorstaan.
Van alle toenmaals uit vrije beweging aan
geboden schilderijen was er slechts n echt,
het behoorde evenwel niet aan een deftig
kasteelheer, doch aan een knnstkooper.
Ik herinner mij eenige onaangename dagen
op een slot in Bohème. De eigenaar, onge
trouwd edelman, was de eenige met wienik
kon spreken, alle andere personen verston
den slechts Czechisch. De eigenaar trachtte
mij door vergelijking met photographieën naar
erkende meesterwerken te overtuigen dat zijne
Rembrandts, Hobbema's, Rubcns'en en Frans
Halsen echt waren en werd boos als ik hem
dorst tegenspreken en ze voor navolgingen
verklaarde. Toch had hij mij tot een bezoek
uitgenoodigd om mijne meening te leeren ken
nen. Ten slotte maakte ik om vredes wille zwij
gend aanteekeningen en zond hem deze schrif
telijk van uit Dresden. Zoo zoude ik kunnen
voortgaan, doch ik volsta met zonder overdrij
ving teconstateeren.dat in vijf en negentig van
de honderd gevallen mijne expertise voor
den eigenaar op eene groote teleurstelling in
plaats van op Kapitaalsvermeerdering is uit
geloopen. Ik herinner mij slechts n ecla
tant geval van het tegendeel. Ik had de
photographie van een zeer belangrijken, door
mij reeds lang gezochten A. Brouwer gezien
en vermoedde, daarnaar te oordeelen, dat het
schilderij wel echt kon zijn en dat de eige
naar van een dergelijk stuk wel meer goede
kunst zou bezitten. Ik zocht eene introductie
en verkreeg die gnlweg met de opmerking,
dat de eigenaar zelf niet geloofde aan de
juistheid van de groote namen op de bordjes
zijner schilderijen. Toch bleken ze alle juist
en hing het huis vol met Ruisdael's, Cuyp's,
A. v. d. Velde's en dergelijke meesters.
Verder schrijft de heer Pit: De expert,
vroeger een nederig man, die publieke
veilingen leidde, is na een grand seigneur
geworden, overal met deferentie bejegend."
Volkomen juist, in zooverre als vroeger de
experts in den regel mislukte schilders waren,
die aan natuurlijken kyk op oude kunst een
zekere ervaring en sjacbergeest paarden, ter
wijl er heden ten dage een grondige, meest
academische studie, langdurige en veelvuldige
reizen, groote belezenheid, een uitgebreid
materiaal van reproducties en bovenal een
nog geheel anders geoefend oog noodig zy'n,
om boven de thans ook rog bestaande kleine
eoi-disant expert-auctionators uit te blinken.
Da expert mag niet meer twijfelen, hy
moet weten. Men zal ook begrijpen, hoe
onverdragelijk apodictisch zoo'n man in zijn
oordeel moet worden."
Het is inderdaad een groote schaduwzijde
van het beroep van hem, aan wien zijne
medemenschen den naam van kunstkenner
toekennen, dat hij zeer tegen zijn zin voor
onfeilbaar wordt gehouden, toch zal geen
hunner dit zichzelf doen en op de Florazaak
toegepast, is dit allerminst het geval. Ik her
inner mij .het gesprek met een verzamelaar,
die op Boda's raad een valse h stuk gekocht had.
Bode bad dit erkend en de eigenaar had
hem geschreven, dat hij de zaak volkomen
tegree.p, r|, sek r was, dat Bode zich nu wel
niet weer zou ' vergissen. Hierop kreeg hij
onmiddellijk een brief van Bode terug, dat
hij integendeel zelf overtuigd, was, zich zijn
heele leven lang te zullen blijven vergissen
en zich niet schaamde dit te erkennen, omdat
hjj veel liever wilde, dat anderen ie over
tuiging van zijn feilbaarheid ook hadden.
Indien Bode dus in het onderhavige geval
de echtheid der Flora-buste met hand en
tand verdedigt, dan is dit, omdat hij van
deze echtheid innerlijk overtuigd is, niet
omdat de heele groote mannen, zooals Bode,
zich niet vergissen" en dus ook geen ver
gissing erkennen kannen.
In het afgeloopen jaar heeft er in een der
Amsterdamsche bladen omtrent mij zelf eene
uiting gestaan, die tot misverstand aanleiding
moest geven, doch die niettegenstaande mijn
verzoek onverbeterd is gebleven. Zij luidde;
de vakman dien wij op het oog hebben, is,
,7,ich zoo stellig van zijne kennis omtrent
oude kunst bewust, dat b.y' voor zich zelf
allen twytel o ver echt of valsch buitensluit".
Niets is minder waar. Mijn verkeerd
begrepen uitlating tegenover den
dagbladredacteur, die het vraaggesprek met mij had,
luidde, dat het volgens mijne overtuiging bij
toepassing van alle ten dienste staande hulp
middelen der wetenschap en ervaring vol
strekt zeker is uit te maken, of een schilderij
oud of namaak is. Natuurlijk staan al deze
hulpmiddelen, waartoe ia de eerste plaats
een sterk zonlicht en de toestemming van
den eigenaar om het vernis te verwijderen,
behooren, niet altijd ten dienste en falen wij
ook vaak in de juiste toepassing ervan.
Indien er door Bode en zijn school een
coterie gevormd, een tyrannie uitgeoefend
wordt," indien bijv. de groote Londensche
kunstkoopera zeggen: wij kunnen geen
Rembrandt verkoopen indien hij niet in
Bode's boek staat of ons de verzekering ge
geven wordt, dat hij in het supplement zal
komen, aan wien dan de schuld ? Kan Bode
daar zelf iets aan doen ? Had hij zijn boek
niet moeten uitgeven? Is het hem als schuld
aan te rekenen, dat dit boek zoo goed is,
dat het zulk een autoriteit geniet?
Zoo als het met Rembrandt, zoo is het
ook met andere gebieden, waarop Bode specia
liteit is. Een bekend Londensch kunstkooper
kwam eens te Berlijn bij Bode met een bronzen
beeldje, een engeltje of putto, dat niemand
wegens de eigenaardige kleur van het brons
voor een werk der Italiaansche renaissance
wilde laten doorgaan. De man vroeg, of hu
er nu zoo heelemaal ongelijk in had, dit
beeldje als iets heel bijzonders te beschouwen.
Bode zeide wel neen, het is iets
buitengewoons, ik wil het koopen en er den prijs
voor iets buitengewoons voor betalen." De
koop kwam tot stand en de verkooper vroeg
nu ook te mogen weten, wat hij verkocht
had. Bode nam hem mede naar het museum
der gipsafgietsels, naar dat van den doopvont
van Jacopo della Quercia te Siena. Hierop
behooren zes engeltjes, doch staan slechts
vijf. Het ontbrekende, van de hand van nie
mand minder dan Dohatello, was oudtijds
verloren geraakt en thans door Bode gekocht.
De verkooper, de heer Murray Marks van
de firma Ourlacher brothers, was dezelfde
van wien Bode thans de Florabuste gekocht
heeft. Het is onjuist te beweren, dat hij eerst
toen Bode er naar vroeg, de waarde er van
vermoedde en toen een zeer hooge som er
voor verlangd en gekregen had. Het mede
gedeelde omtrent den Donatello putto bewijst
voldoende, dat hij zelf wel zien kon of iets
goed is of niet. Gernimen tijd, voordat Bode
de buste zelf gezien had, was het bestaan
er van bekend en ook, dat de eigenaar het
alleen voor den prijs van een Lionardo
wilde afstaan. De kans, dat de heer Pit het
voor een appel en ei hadde" kunnen koopen,
was niet bijzonder groot.
Een dezer dagen ontmoette ik twee der
grootste Londensche kunst koopers te Parijs.
Het gesprek kwam natuurlijk ook op de
Flora-buste. De heeren spraken toen eenige
woorden, die, naar het mij voorkomt, wel
de behartiging waard zijn. Na te hebben
gereleveerd, dat van de menschen, die zich
thans gerechtigd achten over de Flora-buste
te schrijven een dozijn samen n et zooveel
verstand hebben van Italiaansche renaissance
sculptuur als Bode alleen, zeiden zij: Laten
wij toch nooit vergeten, dat wij aan Duitsch
land voor de vermeerdering onzer
knnstkennis meer te danken hebben dan aan eenig
ander land ter wereld en aan Bode speciaal
meer dan aan eenig ander persoon, levend
of dood.
Een ander kunstkooper uit Londen stelde
het geval, dat de Flora zaak zich toegedragen
had tusschen een of ander onbekenden
kunstkooper en een verzamelaar in Park Lane
en dat zy, 't zij voor gerecht, 't zy' by min
nelijke schikking, aan het oordeel van scheids
rechters zou zijn onderworpen. Wie zouden
dan waarschynlyk omnium consensu tot
scheidsrechters zijn gekozen? De heer Murray
Marks, verkooper en Bode, kooper der
Flora-buste.
Dankzeggend voor de plaatsruimte
COKN. HOFSTEDE DE GROOT.
Den Haag, 2 Januari 1910.
iiiiiiintiMMMimiiMiuiiiiimniiiiiiiiMimiiiiMHiiiiiitiiiiiiiiiMiiiimiMH
Hoe de te J. H.
scUruft,
De lezers van De Amsterdammer zijn in het
nummer van 2 Januari onthaald op een
samenvatting van bizonderheden nit de histo
rie der Gytbreght- vertooningen, die eindigde
met een voor den schrijver van dat artikel,
J. H. Röasing, zeer teekenende ontboezeming.
Na verteld te hebben van allerlei, komt hij
op eens op het volgende, waarin de cursi
veeringen van mij zijn:
Wil men eene andere tooneelschikking
voor Gytbreght maken dan die van thans,
men hebbe in het oog te houden, dat dit
treurspel is zooals men het in tooneeltaal
noemt een staand stuk", welks karakter
eischt, dat het statig en statelijk gespeeld en
gezegd wordt, en eene statelijke mise-en-scène
vordert. Wie bij tooneelschikking verzuimt
op dit karakter te letten, brengt het tot geen
goed einde. De hter L. Simons Mz. heeft eens
een ernstige proeve gewaagd.
Naar zijn aangeven werd eene meer dra
matische meer bewegelijke tooneelschikking
toegepast. De vertooning veroordeelde die, ieder
Verkiezingen in Engeland,
Ladies in een kroeg van een snburb voor een conservatieven
camdida*at werkend. Beeld van Engelsche verkiezingszeden.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIMMIIIMIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIMIIIIIIIIIIIIIIIIt
ontwaarde dat ze in strijd was met het karakter;
het slot dreigde zelfs belachelijk te worden.
Er is in het opkomen van Qysbreght met
de zijnen, die zich links en rechts scharen,
iets dat thans zonderling aandoet. Doch het
is traditie. Op de oudste afbeelding van het
tooneel voor de slot poort, waar de Spie ge
knield ligt voor Gysbreght, ziet men het
reeds. De mannetjes staan er in Spaansch
kostuum, bijna eveneens als thans, en m even
groot aantal. Aan die traditie zal men zich
moeten houden.
Gysbreght is als een historisch monument.
Het onveranderlijke, het staande tooneel hef ft den
bouw van het treurspel bepaald, evenalt het
Fransche tooneel den bouw der stukken van Molière.
Wie op eender werken van hen nieuwere
toonetlschikking toepast, vernielt die.
Historische monumenten hier een
tooneelmonnment moet men niet uit de lijn
brengen, niet opsieren met prooksels van
dezen tijd.
Bjj de werken van Vondel, Molière en
Racine komt het aan op het wezenlijke: op
de uitbeelding, op het schoone en met karakter
zeggen, op welstand en gebaar. Daarop Ugge men
alle nadruk; het zegeen doe men ieder jaar het
volmaakte nader komen."
* *
Wie dit slot leest en de stijllistigheden
van den schrijver niet doorziet, daarbij geen
kennis heeft van de feiten, wordt hier tot
de slotsom gebracht, dit de zeer
kunstlievende heer Rössing het voor de statig
heid en styl van Vondels treurspel komt
opnemen tegen de dwaze verromantiseering,
eens op mijn aangeven beproefd, en toen
uitgeloopen op een fiasco, aan het slot zelfs
belachelijk geworden.
Maar wie de feiten kent en de heer
Rössing kent die zoo goed als ik, weet dit:
In Januari 1889, dus L'l jaar geleden, is
door my een opstel geschreven over de
Oysbrecht, (later herdrukt in mijn bundel:
Besproken Plaatsen, Amsterdam, 1891, uitgaaf
van Van Holkema & Warendorf.) De strekking
daarvan was nadrukkelijk te betoogen, dat
de Oysbrecht, hoewel een wereldlyk-politieke
gebeurtenis behandelend, door Vondel is ge
maakt tot een brok gewijde geschiedenis, even
zeer als een der ,,storten", welke hij aan den
Bijbel ontleende" (pa?. 80) Vondei's treur
spel is een gewijd drama en kan slechts ge
noten worden als het vertoond wordt met al
de wijding die het vergt" (pag. 93). Daarom
werd ook nadruk er op gelegd, dat het in
strijd met de stemming van het spel was,
om de Rei van Edelinghen aldus te laten
geven: eerst een achterdoek te laten vallen
met soort van Gothische zaal, dan de Rei te
laten opkomen met een stuitende haast",
en zich en haie te doen stellen. Hoe meer
geheimzinnig, hoe minder reëel zij is, hoe
meer zij een abstractie wordt en als
onmerkbaar voor ons opdoemt, hoe meer innig
teeder de voordracht der verzen is des te
dieper zal de indruk zijn op ons gemaakt.
En die is te yerkrijgen, door de Rei vooraf
op te stellen op den achtergrond van het tooneel
en dan de achtercoulisse omhoog te heffen"
(pag. 82) In de tweede plaats werd
aangedrongen op het volledig zeggen van de
Kerstnackt-rti, waarvan toen alleen twee cou
pletten door de nonnen gezongen werden;
werd aangedrongen op het weglaten van het
kinderachtig nabootsend geklikkak van wape
nen onder Goozewyns toespraak, en van het
rood Bengaalsch vuur na het ophalen der
gordijn (voor het tableau vivant); werd er
op gewezen dat ook de Rei van Burchtsaten
blijkbaar niet als een enlinge gedacht was.
maar als een Badeloch-omringende stoet van
jonkvrouwen Laat deze allen in het zwart
zich kleeden; laat hen deelnemen aan het
leed, laat dan nne harer dien lierzang zeggen,
in innig meegevoel met Badeloch, en ook
hier zal de indruk grooter zijn (pag. 87)
En eindelijk over het eerste en laatste
bedrijf: (blz. 9??93:
Welnu, zoudi ge niet denken, dat
het u wat anderen indruk gaf dan tegen
woordig het optreden dier 11 mannen,
die zich en haie stellen, wanneer ge bij
het ophalen der gordijn op den achter
grond de burcht en daarover do brng,
de poort en de wallen der stad, be
sneeuwd in een winternamiddag verlich
ting zaagt liggen ; na het schetteren der
klaroenen de poort opengaan, de brng
dalea en Gysbrecht met zyn straks be
schreven schaar er uit treden; een deel
er van Arend volgen, en nit de houding
der menigte haar blijdschap laast
Dr. J. ZaaiiRF Azn,
Dr. J. Zaaijer Azn., op l Jan. j.l. afge
treden als hoofdredacteur van de Nieuwe
Kotterdamsche Courant, die hu zeventien
jaren lang met voorzichtig beleid en met
groote degelijkheid bestuurd heeft.
iilMlllllimiiilllHliiiHiMlimiiiiml
men behoeft ook hier niet de overdrijving
der Meinitigers na te apen om hen te volgen
in een goed voorbeeld. En wanneer Arend
een j niet alleen terug kwam, maar ver
gezeld van zijn volgelingen, die op den
achtergrond zich met de menigte
vereenigden en deelneming betoonden in het
verhaal en het lot van Vosmeer ik
wensch geen opdringerïj der figuranten,
slechts bescheiden begeleiding, wanneer
ten slotte in plaats van 6 het
tooneel-opkomen-stormende, maluitgedoste dames, ge
de poort zaagt openen en een schaar
van jonkvrouwen in feestgewaad te voor
schijn zaagt treden, wier aanvoerster, op
de brug blijvend, in plechtig blijden,
overmoedig jongen, dankbaar geloovigen
toon, onder orkest-begeleiding den
heerlijken Reizang zon aanheffen, dan zou,
ik Qerhaal het, het vervolg van dit treur
spel door u in gansch andere stemming
genoten worden."
En blz. 89?90 over het slot:
Na het verdwijnen van den engel
olijven Ghysbrecht en de zijnen eenige
oogen blikken in diepe, eerbiedige aan
bidding neergezonken. De nacht, die by
het laatste opgaan der gordijn buiten
heerschte en tijdens de verschijning van
den engel plaats maakte voor den
grijsgrauwen toon der ochtendschemering,
wordt nu vervangen door het dagend
morgenlicht. Bloedrood gaat de zon aan
den achtergrond op, terwijl Ghysbrecht
in berustenden weemoed de lattste be
velen geeft voor het vertrek. Achtereen
volgens gaan dan allen naar den achter
grond, om er zich in te schepen, een
laatsten afscheidsgroet aan hun geboorte
grond brengend: tot sluiting van den
tocht de Rei van Edelinghen Heer
Peter met het kruisbeeld, Badeloch met
hare kinderen, en het laatst van allen
Ghysbrecht Verdwenen is de laatste
bewoner het tooneel blijft een oogen
blik ledig en terwijl bet gordijn valt,
klinkt, VAN ACHTER, het gebeuk en gestamp
van de vijandelijke drommen."
# *
*
Wie dit alles in zijn geheel en verband
leest, ziet dat hetgeen ik in 1889 aangaf
was een gewijzigde tooneelgchikking, die
eenige conventioneel 18e eenwsch
traditioneele, nu mal doende en daardoor stem
ming bedervende dingen verving door een
juister de stemming weergevende, stemmiger
rustiger inrichting, bovenal voor de Reien. En
dat door mij het tegendeel was aangegeven van
een druk-doenerige, lawaaierige mise-en-scène,
de belachelijk en storend moest werken.
Toen nu twee jaar later, na het verbranden
van den Stadsschouwburg, de Qijsbreght in
het Paleis voor Volksvlijt als nieuw gemon
teerd moest worden, ben ik inderdaad vooraf
geraadpleegd over een monteering in den geest
van mijn artikel, maar ook niet meer. Tot
repetities e» toezicht werd ik niet genoodigdi