Historisch Archief 1877-1940
;6
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1700
DR. A.. BERGER In Afrika's
Wildkammern. Verlag von Paul Parey.
1910, Berlin.
In den tijd onzer blonde jeugd dat
wil zeggen: toen wij berhaupt nog haar
bezaten was Afrika een zeer voor
deelig werelddeel om aardrijkskundig
van buiten te leeren. Niets dan een
omtrek met blauwe lintjes, die brokjes
rivier voorstelden. Rondom aaa de kusten
stonden eenige namen, maar overigens
waren er enkel witte plekke n. Da Sahara
was een bekende plek, de overige waren
onbekende, de Onbekende Binnenlanden.
Wij wisten echter, dat er aan die open
witten gewerkt werd, nl. om ze zwart
te krjjgen, en, edelmoedig als de Jeugd
is, stelden wij zelfs b4ang in dat werk.
De namen van Afrikareizigers klonken
geheimzinnig en ontzaglijk aan onze
ooren, bijua nog meer dan die van de
eigen zee- en zoetwaterhelden. Freule
Tinne, om met iets vaderlandsch te
beginnen, dat echter niet zoo zeer
ktankvol was, maar vooral Livingstone,
die omtrent de bronnen van den Nijl
wegraakte en Stanley, die hem weer
terpcht bracht.
Tot stichting der Hedendaagsche Jeugd,
zal ik e'en vertellen hoe dat vinden in
aytt werk ging, om haar te toonen wat
groote mannen zijn.
Stanley dan was een eenvoudig ver
slaggever der New-York Herald en juist
doende bij eea zwaren brand" om de
spuiten te tellen en te informeeren of
de schade door verzekering gedekt werd",
toen zijn directeur, de Wel E d. Heer
Bennett, hem even ter zijde riep.
Beste jongen zoo sprak deze, laat
hu de brand de brand maar, die zal
't wel rooien zonder jou, ik heb wat
anders vo>r je. Kijk eens: je weet die
Lmogstone is nu al vijf jaar
aan'tontdekk^n, zonder dat iemand weet waar
hy zit. Ook de familie niet ik heb
laten telefoneeren zelfs geen
aangezichtskaart, zeggen ze. Wel, wat zou je
er van zeggen, als jij hem eens ging
vinden.... ?
Asjeblieft meneer antwoordde
zonder aarzelen de energieke Sranley.
Goed, zei Bmnett, dan zal ik 't
hem schrijven, maar haast je wat....
binnen 24 uur wou ik dat ja aan dien
Blauwen Nijl of hoe heet dat ding, zat....
All right S ir. antwoordde weer
terstond de kloeke Stanley.
Even ging hij nog naar huis om zijn
handen te wasschen, die zwart waren
van den brand, en zijn tandeborstel en
een Amerikaanschen vlag te balen, en nog
was geen uur verloopen of hij stoomde
reeds met volle zeilen naar Europa.
En nog geen maand later, nadat hij
.... daar leren de koedoe's!
en zijn expeditie de schrikkelijkste ont
beringen en verliezen hadden geleden
(honderden werden door leeuwen, kroko
dillen en nejers opgegeten, de overigen
stierven meerendeels tengevolge van het
gebruik van Corned Beaf, welks samen
stelling toen nog niet zoo bekend was)
vond hij Livingstone, die zijnerzijds dat
niets plezierig vond.
M*ar die hield zich natuurlijk goed
en liet Stinley weten dat den volgenden
dag het vinden officieel zou plaats hebben.
Omdat het in het donkerst Afrika"
was en ze elkaar nauwelijks zouden kun
nen zien, werd besloten dat beide groote
ontdekkingsreizigers ieder een witten zak
doek in de hand zouden houden. En zoo
gebeurde. Livingstone en Stanley, beiden
versterkt door een voedzaam maal van
versch negervlee^ch en in smoking, ont
moetten elkaar op een afgebroken brug
en betoonden zich uitermate verrast.
Met Britsche koelheid beheerschten zij
echter hun aandoeningen.
Heb ik misschien 't plezier meneer
Livingstone te zien? vroeg Stanley be
leefd.
Dezelfde. M it wien heb ik de eer ?
Mijn naam is Stanley... ik kwam
u vinden.
Aangenaam, aangenaam... maar
nu u me gevonden hebt, zal ik u niet
langer ophouden... au revoir, meneer!
Zoo scheidden die groote beide mannen
weer. Stanley om, kort en krachtig, te
gaan telegrafeeren: Eureka, Li vin
gstone om weinige, maar even krachtige,
regels aan zijn dagboek toe te voegen. Hier
zijn ze: Vandaag Stanley tegengekomen.
Charmant jongmnnsch. Z*l 't ver brengen.
Ea halen ook. Wou ne interviewen. Ik
sloeg 't natuurlijk af. Zou later den ver
koop van mijn boek schaden. De
NewYork Herald is ook mijn blad niet.
Rule Brittannia!"
Naderhand is Livingstone toen nog
gestorven en heeft Stanley nog veel ont
dekt, Zambesi's en andere. Maar zoo
treffend als die ontdekking van Living
stone was 't nooit meer.
Ik heb deze roemrijke episode wat
omstandig verhaald, eerstens wijl men
de jeugd niet te vroeg met de daden van
groote mannen in contact kan brengen,
en tweedens om te donn bevroeden hoe
veel er sedert in Afrika veranderd is.
Hoe bewonderen wij Livingstone en
Stanley, om hun koel heroïsme, dattocli
diep-in zoo romantisch was! Maar nog
romintisch-treffender dan reizigers, die
elkaar en allerlei anders ontdekten, deden
ons aan zulke reizigers, die nooit meer
terug kwamen. Hun namen, gecombineerd
met de onbekende witte plekken op de
kaart, werden tot aanvangen van
eindeook verhalen van verdwaalde karavanen,
die in de droge steppe versmachtten,
terwijl andere weer onverwacht voor
onafzienbare wateren stonden, waar
onvermijdelijk de Nijl in- of uitvloeide,
zonder zich ooit op zijn oorsprong te
laten betrappen. En dan hadden ze
nog de grootste moeite om den Witten
v*n den Blauwen Nijl te onderscheiden...
misschien omdat ze kleurblind waren.
Zie, om al deze narigheden was ons
Afrika dierbaar, zoover 't onbekend was,
als een deel van ons ideaal, als het verre
land vol schnklijke mogelijkheden, dat
onze levens zeer rijk maakte. Doodjammer
dat 't ooit veranderde! Een wijze Voor
zienigheid had tenminste n werelddeel
onontdekt moeten laten, dat wij er oaze
fantaisie aan konden wetten en 't niet
te benauwd kregen op deze al in krimpende
aarde. Wat de menschen tot ontdekken
drijft is juist datgene wat hen van ont
dekken moest terughouden, nl. de be
hoefte aan het onontdekte. Hoe moet
't gaan als eenmaal zelfs de Pool ont
dekt is? We zijn daar pas ternauwernood
aan ontsnapt, met dien Cook en dien
Peary, maar ofschoon de Pool feitelijk
j niemand iets schelen kan zal 't zeker
eens gebeuren, en wat zullen we dan
beginnen ? De gansche aarde bespoord
en betelefoond, overal een Grand Hotel
de VEurope en Cook's malle toeristen,
zaam, maken alle weer rechtsomkeerd.
Achter elkander, treuzelig, dwalen zij
weer terug. Eén nieuwsgierig dier blijft
nog even staan, alsof hij iets verdachts
aan den overkant bespeurde.
Het prentje met dien aardigen naakten
neger geeft 't begin van een jachtdrama.
DB boy" zegt dat daarginds kudu's"
moeten wonen en... hij liegt het, aldus
de kudu's reddende, die heel ergens
anders wonen. Maar later wordt er toch
een neergeschoten en 't is een zeldzame
vanzst. Een kudu of koedon, nipt waar?
De vogels op de tweede af beelding zijn
flamingo's.
Rosa Wolken gleich zegt de
schrijver van hen erhoben sich bei
unserer Annaherung Tausende von
Flamingo's von dem seichten Wasser,
um aber sofort in nachster Nahe wieder
ein zu fallen
Es tut mir Leid, sollte man mir den
Vergleich bel uehmen, aber auf mich
machte diesa riesige zartrosa Schar den
Eindruik eines groszen
Backfiacbpeneionates. Das war ein Putzenein Plappern,
sich Drehen, bald stand hier, bald dort
eine Gruppe zusammen, als mokierten
sie sich ber die komischen Fremdlinge."
Al neemt men den auteur niet kwalijk
dat hij schrijft als hij gebekt is, erg
plastisch of dichterlijk gevoeld schijnt de
vergelijking toch niet. Zij karakteriseert
eerder dien auteur zelf als een tamelijk
looze fantastische mogelijkheden van ge
varen en geheimzinnigheid.
Over de gloeiende, naakte vlakten
slingerden traag de karavanen van onge
lukkige slaven, twee aan twee met tal
houten onplezierig saaoigebonden. Bruine
Arabieren, in minstens sneeuwwitte
mantels, dreven hen met vingerdikke
zwepen uit olifantshuid onbarmhartig
voort naar de kust, tegelijk met groote
lasten aan ivoor. En de dagen ver
gingen tot weken, eer zij de blauwe
wateren van de zee voor zich zagen,
terwijl hun weg geteekend lag door
geraamten, waarboven de aasvogels
fladderden...." Of het was een drom
van wilde, uitzinnige krijgers die
speerzwaaiend ronddansten om een machtigen
Broodboom, waartegen, half
omvergevallen, een roerlooze gedaante in strakke
banden hing, de hoofdschotel voor het
maal van zoo straks. Ea de dans was
tot opwekking van den appetijt! Of het
waren in het grimmende zwart van
den tropennacht om angstig flikkerende
vuren, allerlei onbepaalde geluiden en
griezelig geritsel, en ineens, dat de
omzittenden ijskoud huiverden, een naderend
dof gebrul, dat sombere echo'i wakker
riep: Z. M. de Leeuw zelf. Er gingen
de antilopen verdeelden zich over de grasvlakte; slechts n dier kees nog nieuwsgierig naar mijn kant ....
Flamingo's in het Hanningtonmeer.
watervallen bij magnesiumlicht tegen
entree te bezichtigen, keurig verzorgde
oerwouden met wollen boa-constrictors
benseleni van boomtakken en valsche
piramiden, waarbij houten chacals in
artificiëele woestijnen....
Ook dit boek van Dr. Berger is al een
zeer veeg teeken. Het verhaalt van een
reis door Oost- en Noord-Afrika, een
marsch langs de Victoria- en Albert
meren, door Uganda en Lado, om, te
Gondokoro aan den Nijl scheepgaande,
door Eiypte huiswaarts te keeren. Vic
toria-N yanza, Uganda, Gondokoro,
Wadelai, Karthoem,... dat waren
altegader namen die vroeger niet genoemd
werden, zonder een bijklank van geheim
zinnige verte, maar die thans hier even
nuchter staan als of het Tiel en
ZaltBommel gold. En zoo ook staart het oog
in dit omvangrijke bo^k op de brutale
afbeelding van zoo veel. dat vroeger de
Afrikaansche maagdelijke wouden met
kiesche schaamte voor het profaan publiek
verborgen. Wij staren nl. op de edele
deelen van den neushoorn, met een vaag
gevoel van heiligschennis en op de onedele
deelen van negers met de positieve ge
dachte, dat de huisvader deze plaatjes
aan elkaar behoort te plakken, eer hij
het bock op de familie- of salontafel ter
bezichtiging legt. Ea wij schudden bij
allebei zwaarmoedig het hoof J: daar zijn
toch dingen waarnaar de schennen de
hand der fotografie zich niet moest uit
strekken, ook alweer omdat het de be
schikbare voorraad ideaal vermindert,
indien zij uit de vage mogelijkheid in de
beperkte werkelijkheid overgaan.
Het is ook te gemakkelijk, het vermin
dert onze toch al onovervloedige energie,
dat wij nu op onzen stoel rustig zittende
de oevers van den Nijl kunnen beschouwen
of een kudde wilde olifanten of een rijtje
girwffr-n of een neushoorn.
Op uw Stoel door uw Land,'1 zoo
formuleerde eens wijlen Liurillard, even
geestig als waar, het beginsel onzer
dagen en 't valt niet te ontkennen, dat
't ook een heel plezierig beginsel is.
't Reizen is lastig, laat ons plaatjes
kijken.
Hier is b. v. een grasvlakte, aan de
rivier, licht beboscht en langzaam
opglooiend naar de bergen. Even na het
dagaanbreken, terwijl alle dingen nog stil
en koel opstaan, begint zich daar op die
vlakte allerlei te roeren in de verte.
Dat zijn dieren, alle soortfin van bokken
en antilopen, die drinken gaan. Zij komen
nader, verdeelen zich in groepjes aan
dun modderiger! oever. E-!oige
oo^enblikken is er een zachtzinnige drukte
van beweging en geluid ... dan,
langnuchteren man, die over natuurmooi niet
overmatig in extase raakt. En aldus be
toont hij zich ook het gansche boek door:
als een practische, energieke, koelbloe
dige, nuchter-veratandige geest, met een
zware passie voor de jacht en een be
hoefte daaraan altijd een wetenschappelijk
air te geven. Hij schiet niet voor zijn
plezier, hij schiet voor de wetenschap
in 't algemeen en 't Berlijnsch museum
voor zoölogie in 't bijzonder. Maar
schieten doet hij in elk geval en meest
ook raak en dat is waarlijk op den
duur het hinderlijke van het boek, dat
altijd alles moet worden doodgeschoten.
Terwijl de photo's, da groote meuigte
photo's, die al nauwkeuriger en ook
mooier worden, dezen hinder nog ver
ergeren, door dadelijk getrouw in beeld
te brengen, wat men zoo juist met
eenigen weerzin las. Hoevele mooie,
koninklijke dieren liggen er ontroerend
dood en hoe verheugt zich de auteur over
hun droevig einde... ter wille van de
wetenschap, die een collectie van dood
wild schijnt aan te leggen.
Ik weet wel: wij moeten maar niet
sentimenteel worden, zoo wij 't laten
kunnen en liever beseffen, dat Afrika's
Wildkammern" nog schier de eenige
Tummelplatz"' zijn, waar
krachtmenschen als Dr. Berger hun energie kunuen
uitleven, die anders te midden eener ta mme
maatschappij den ketel dreigt te doen
springen en dat het het hier vaak leven
om leven gaat. Maar als men die tien
maanden van reizen en jagen in een boek
samendringt, met de tallooze bewijzen
van vernietigd leven zoo klaar vo >r oogen
gesteld, dan wordt 't ons op onzen stoel"
toch te machtig, en wenschten wij dat
Dr. Berger ODS 't gezicht van vele zijner
clichés liever gespaard hadde.
Het werk ware dan, bij zijn groote
belangrijkheid om zooveel vreemd en ver
schoon, dat men er vindt, nog bovendien
een smaakvol boek geweest. Dat is 't nu
niet, ook al niet omdat de tekst zoo droog
en weinig gevoelig is. Eenvoudig en
anspruch<los, o zeker! maar een beetje
taalgevoel kan zelfs een geleerde en jager
wel gebruiken. Het is niet plezierig b.v.
van elk beest dat wegvlucht, te moeten
lezen, dat het sich empfi.b.1"; het is zoo
arm en maakt het verwonderlijkste grauw
van gewoonheid, als het in zulke joyeuze
koffiehuistermen beschreven wordt
Zoo doet men dan ten slotte nog het
beste met enkel de fraaie plaatjes te
bekijken en zich te troosten in de ge
dachte, dit al deze doode dieren tenminste
aufgestopft..." voortleven.
FRANS COENEH.