De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 6 februari pagina 1

6 februari 1910 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

l*, 1702 DE AMSTERDAMMER A°. 1910. WEEKBLAD YOOR NEDERLAND OzicLer redactie -van. IMj?. H. 5. L. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post / 1.65 Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, B mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Zondag 6 Februari Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke rege! meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?0.25 , 0.30 0.40 INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: Het Amsterdamsen Stadhuis. Kroniek. Halene Mercier, t, door M. G. Muller-Lnlofs. Brieven nithet Zuiden. FEUILLETON: Gekreokte zielen, II, door W. M. Ebbink. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp.?Tooneel, door Frans Mjjnssen. Armoede, door Ina Bondier-Bakker, beoord. door Frans Coenen. Berichten. ALLEELEI, door Vlinder. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Kunstmatige petroleum, door v. O. De oventiooming in Parijs, met af o., door d. S. Amerikaaneche irrigatie-werken, door w. O. Een bezoek aan Melchior Lechter, door Albert Verwey. Otto Julius Bieriwnm, f, met portret, door.Car. v. Balen Jr. Wetenschappelijke Varia: De grenzen der ultramicroisccop. door P. van Olst. Degroote ramp, .door H. G, Ibele. Alb. Habn. Mid delburg, door Plasschaert. FINAKCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. S. Nog iets over mensebeneters, door William Davids. Tabaksver bruik bij de voornaamste volken. SCHAAK SPEL. DAMRÜBRIEK.. ADVER TENTIËN. Het Amsterdamsch Stadhuis. "Wij gaan dezer dagen vlug. Nu is vlug gaan beter dan stilstand, die ook wel voorkomt; slechts geldt het nu: oppassen. De rooilijn-berekenaars van onzen Dam schijnen in ieder geval van de baan. Een stormpje, dat opgestoken is in 't belang van eene bebouwing van het vrijkomend gedeelte met een nieuw Raadhuip, heeft zooal niet de heeren zelf wat wij niet wensehen! dan toch hunne schoone berekeningen, met n wind-ruk weggevaagd. Dit is van deze om zichzelf te waar deeren, tenminste van een frisch leven getuigende bries, de eerste deugd. Maar nu staat de Damquaestie dus ineens anders... en werd meteen dubbel belangrijk. Het is thans een dubbel vraag stuk, tot n versmolten: Hoe zullen wij den Dam waardig bebouwen en waar en wat zal ons Raadhuis zijn? Weten zij, die vragen om een nieuw Stadhuis, dat zij voor goed afzien van wat nu reeds tientallen jaren, mee door de edelsten, begeerd werd: het herstel in oude waardigheid van het verlaten Raadhuis van Yan Kampen? Bedenken zij wel, dat bij de opkomst van ons land, bij het stijgen in beteekenis, materieel en naar den geest, bij het winnen in zelfgevoel van de Burgerij het oude Stedehuis nader zal gaan liggen aan het hart van Amsterdam, en dat het voor altijd zal zijn prijsgegeven? Voor altijd als een grafsteen op vroegeren roem, levenloos en in-den-weg, in het midden zich zal bevinden van onze Stad, die nog de kern is van ons land, en die die kern moet willen blijven? Want er zijn twee kanten aan deze zaak, toch wederom n: de aesthetische en de practische. O, niet de practische van den wethouder Yan den Bergh en van het oogenblik. Maar om in financiëele taal te spreken de practische op termijn" de practische op den duur: en déze practische valt met de aesthetische samen. Zeker, niet passen wij geheel meer in het burger-paleis waar Koningspraal ove rigens volstrekt misplaatst is, omdat het voor Koningspraal niet gemaakt werd. Niet past ook meer volkomen het modern beheer eener Gemeente in de zalen en corridors van het groote, en ook te kleine gebouw. Maar nimmer mogen wij de wissel werking tusschen uiterlijk en innerlijk mis kennen, tusschen waardigheid van het Huis en van zijn bewoners, beteekenis van Raad huis en van Stad. Te verkrijgen, dat Amsterdam haar eens kloppend hart als een nieuwe stuwkracht in haar binnenste voelen mag is dat gee» schoener ge dachte en het is een uitvoerbare gedachte dan tegenover het. verlaten Stedehuis een ander en onaanzienlijker te zetten vernederend voor ons zelf, ondankbaar jegens den grooten Bouwmeester, een weinig eigenwijs ook, en vooral half. Het is bekend, dat de wensch van Burgemeester van Leeuwen om zér velen van zijn ambtenaren zooveel moge lijk in zijn buurt te hebben, en ieder oogenblik onder zijn bereik, een van de groote hinderpalen geweest is voor een uitwerking van het ons allen eigen lijk sympathieke idee..., dat uitvoerbaar genoemd is door een commissie van archi tecten, waartoe de bouwmeesters zoowel van het Rijksmuseum als van de nieuwe Beurs hebben behoord. Het is slechts de per soonlijke opinie van een van aard tot centraliseeran geneigden Burgemeester ge weest, die een spaak in het wiel stak. Maar er is thans immers een trek te onderkennen naar minder centralisatie. Waarom kunnen vlak bij het gebouw geen bijgebouwen worden opgetrokken ? Waarom kan de Koningin niet voor de zeven dagen van haar jaarlijksch verblijf het Raadhuis" voor een deel bezetten, voor ontvangsten en bals, terwijl zij elders in de stad haar Paleis zou hebben ? Waarom zou de Baad van onze stad in deze beslissende dagen niet besluiten een hernieuwd onderzoek te doen instellen naar de mogelijkheid van zulk eene regeling ? Wat wij betreurem in de gedragslijn der personen, die ons met het Baursterrein en nu met de Damplannen heb ben geleid" (aan een zilveren koord) en willen leiden", is de uitschakeling van de bevoegde personen geweest, en het voor een voldongen feit plaatsen van de nu eenmaal trage publieke opinie. Terug! roepen wij, naar de deskundigen; terug naar een opener en minder commercieele behandeling van een zaak, die nog een andere zijde heeft dan een gelde lijke, en waar onze eer van thans en onze beteekenis als Burgervplk in de toekomst mede gemoeid is. Wij sluiten ter aandachtige overweging van haastigen en zuinigen met de schoone regels van een van Amsterdams edelste burgers in de laatste halve eeuw, met de dichtregels, die Alberdingk Thijm het Stadhuis wijdde, dat men in zijn drift gereed staat VOORGOED prijs te geven: geen lof kan 't rouwfloers doen verbleeken, Dat onze vreugde dooft en onzen trots erbij, Zoolang het Praalgesticht der Glorie onzer Yaderen, Oud-Hollanda Hoofdgebouw, het Heerlijk Monument Yan 't Groote Vredefeest, vergeten en miskend, Yan oor en tong beroofd, met doorge sneden aderen, Den vreemdeling ten spot, den landzaat ten verwijt, Ons aangaapt op den Dam, met idiotenoogen. Zoolang wij zulk een smaad met rustig hart gedoogen, Is Amsterdam haar kroon, haar hoogsten titel kwijt. 1) 1) Aangehaald door de N. R. Ct. van 3 Febr. '10. KRONIEK. EERE-QUAESTIES. In de Avondpost heeft iemand, die ver klaart te zijn een officier van het corps Grenadiers, en die zijn stuk onderteekent Grenadier", aan eenige opinies lucht ge geven, die een deel van onze nijvere Hofstad hebben beroerd. Een veldartillerist, zei Grenadier", kan nu wel meenen boven een gewonen Infanterist te staan, maar wij Grenadiers kijken dan toch maar neer op een Yeldartillerist. "Wat kan trouwens bij een Grenadier halen ?! Alle Grenadiers (met de Jagers is dat weer wat anderg) worden op Hoogst bevel" ge plaatst en komen slechts in aanmerking, indien ze zooal niet tot den aiel dan toch tot de hoogste standen behooren". Toen werden weer de Jager-officieren boos. Een Officier der Jagers" schreef o.a.: Het eenige verschil, dat dan ook in het algemeen tusschen hen (Grenadiers en Jagers) bestaat, is de uniform, en Grenadier" zal toch wel zóó oprecht zijn te willen toegeven, dat in dat op zicht de Jagers verre in het voordeel z\jn bij de Grenadiers. Wordt toch de Jager-uniform niet gerekend de fraaiste te zijn van alle uniformen van het Nederlandache leger, en in menig opzicht zelfs verkozen boven die der Rijdende Artillerie.... Men onderscheidt misschien niet terstond in de twee brieven (als men ze leest) den adel van den stijl. HeJ zal dan ook wel zeer oude adel zijn. In ieder geval heeft hij gewerkt als oude wijn. Het gansche officiers corps der Grenadiers en Jagers werd er opgewonden van. De kolonel waar is men anders chef voor? zijn koelheid tenminste naar het uiterlijk bewarend,vond dat de zaak van weinig belang was". Deze heldenmoed kon niet baten. Hij vermocht den stroom niet te keeren. Er zou, er moest worden onderzocht wie de Grenadier" geweest was, waardoor de Jager-officieren zoo plotseling van hun eer waren beroofd. Men kan een overjas nog eens missen in zoo'n lauwen winter, maar wie loopt er nu zonder z\jn eer in de buitenlucht? En toen is want slechts tot hiertoe is de zoo lief-naïeve malligheid puur en onvermengd een inquisitoriale bijeenkomst gehouden. Men heeft de kameraden" man netje voor mannetje doen verklaren of zy al dan niet het stuk des Grenadiers" hadden geschreven. En allen, zonder uitzondering, hebben verklaard... die aterlicg niet te zijn, en hebben hun verklaring door signatuur bekrachtigd. Dit soort onderzoek gaat op school ook wel zoo, ging tenminste zoo, maar in het leven tusschen volwassen menschen heet dit toch inquisitie. En wij gewone burgers, ook al kijken" we op een Grenadier niet neer"! kijken hierop neer, en we zouden wel het meest adel" hebben gevonden in dien officier die op de vraag, op deze wijze gedaan, geantwoord had : zóó geprest, weiger ik te spreken. Wij hebben niet gehoord, dat er zoo een bij was! Helene Mercier. f October 1839?Februari 1910. Het schy'nt heiligschennis in 't openbaar te spreken over deze doode. Het schynt ver metel naar woorden te willen zoeken, die 't zouden kunnen uitdrukken wie en wat ze is geweest de groote eenvoudige, die we gisteren hebben ter rust gelegd. In October van het vorige jaar was haar 70ate verjaardag in de stille intimiteit van den huiselijken kring voorbij gegaan zonder dat iemand daarbuiten 'c wist. Dit feit tee kent de vrouw, die geen andere eer kende dan die gold voor 't eigen geweten; die wars was van alles wat aan den buitenkant der dingen lag; die gewerkt heeft zoolang 't dag voor haar was op de haar eigen stille wjjze; wier kristal-heldere ziel als 't spiegel gladde watervlak voor haar vrienden open lag zonder eenige achterhoudendheid; die uitgaf van haar rijken schat aan wetenschap en liefde en warmte zonder dat ze zelf 't wist, of be wust 't wilde. Thans, nu de al-'t-klein-menschelijke-te-niet-doende dood iedere gedachte aan menschen vei heerlyking heef c buitenge sloten, thans nu ze zoo onbereikbaar vér verheven is zelfs boven haar eigen afschuw van alle huldebetoon, nu is 'c me een behoefte om, al stamelend, te beproeven haar beeld, zooals 't ong lief was, weer te geven, vast te houden en te bewaren voor een nageslacht, dat haar niet zal hebben gekend. Elders zal door bevoegder hand dan de mijne dit ryke leven in al zijn schakeeringen worden te boek gesteld. Van haar wetenschappelyken arbeid herinner ik slechts aan 't geen 't meest voor de hand ligt: haar bizonder mooie vertaling in proza van 't be kende werk van Elisabeth Browning : Aurora Leigh, dat in 1883 uitkwam en waarvan in 1908 een geheel omgewerkte tweede druk verscheen. In 1889 gaf ze ttit: Verbonden Schakels, een verzameling van opstellen, die tusschen de jaren 1877 en 1888 in verschil lende maand- en weekbladen 't licht hadden gezien ; in 1S90 : Uitvoerbaar Socialisme, een vertaling van de studiën over sociale hervor ming van Rev. en Mrp. Barnett; in 1893: Sociale Droomen en Daden, opstellen overgedrukt uit 't Sociaal Weekblad, waaraan ze medewerkster was van den dag af, waarop 't eerste nummer verscheen ; in 1897 : Sociale Schetsen, waarvan het eerste stuk: Op den drempel van 't sociale leven" de inspireerende stuwkracht is geweest tot 't ontstaan der School voor Maatschappelijk Werk, aan de oprichting waar pan ze een werkzaam aandeel heeft genomen, en die tot op den laateten dag haar warme sympathie en belangstelling mocht bezitten. Dit korte woord zij echter slechts een poging om een denkbeeld te geven van den grooten invloed, die Helene Mercier heeft uitgeoefend op allen, die met haar in aanraking zijn ge komen : jongen en ouden, mannen en vrouwen. onontwikkelden en rijk begaafden, niet door haar werken, maar alleen omdat ze mensch was in den hoogsten zin van 't woord. Helene Mercier was mensch n gemeenschapsmensch; vrouw tot in alle vezelen van haar bestaan. De mensch, die 't meest mensch ig, werkt 't best voor de menschheid en het is de ziel, die hem ten volle mensch doet zijn." Dit woord uit Aurora Leigh heeft ze volkomen tot 't hare gemaakt, daarnaar haar leven ge richt. Daar alle leven zich van binnen uit ontwikkelt moet ook elke vernieuwing van 't sociale leven uit geest en hart der indivi duen voortkomen." In de ontwikkeling van het individu tot steeds hooger niveau zag ze 't middel om ook de maatschappij op te voeren tot steeds hoogeren gemeenschapsvorm. Diarom arbeid de ze aan zich zelf, stelde ze aan zich zelf een steeds hooger ideaal van mensch-zijn. Helene Mercier was een in alle opzichten gelukkig mensch met een wonder-heerlijken aanleg. Zij behoorde niet tot de uiterst ge compliceerde karakters van onzen tijd. Helder en klaar heeft haar de taak, die ze in 't leven te vervullen had, alty'd voor oogen gestaan, en op dat doel heeft ze aangestuurd, bewust en zonder ophouden met heel de kracht harer zeldzame energie. Zwak van lichaam, heeft ze niet altijd kunnen volbrengen wat ze zoo gaarne zou hebben gewild. Dat was haar groote strijd. Soms kon ze wel eens verdrietig zijn als ze ons, jongeren, zag in de volle kracht van de levensactie. Compensatie was haar de lust in de studie, haar boeken, waar uit ze verzamelde niet voor zich zelf, maar om er altijd weer van mee te deelen in rijken overvloed, verrijkt met datgene wat ze van 't haar-eigene er aan had toegevoegd. Idealiitisch-optimistisch, niet oppervlakkig, maar uit 's harten diepste diep, met een weldadig geloof en een onwrikbaar vertrou wen in menschdom en menschheid, had ze dat bergen-verzettend-geloof waarvan ze wist orer te planten in de bezwaarde, sombere en pessimistisch aangelegde naturen ?an onzen tijd. Haar warmte-uitstralende zonnenatuur is mecigeen tot kracht geweest, een aansporing om, aan zich zelf ontrukt, de hand mee san den ploeg te slaan en zich te geven aan de gemeenschap. Echt was ze en waar. Wat onecht was of opgemaakt, geleend of aangenomen, of om gehangen, was baar een gruwel. Zelf vol maakt natuurlijk, stootte ze al wat onnatuur lijk was af. Wy vrouwen zyn geboren moralisten", schreef ze. En dat wist ze bij ervaring. Ethisch-poëtisch in alles wat ze deed, 't zij ze schreef, 't zij ze actief deel nam aan her vormingsplannen, kon ze geen vrede hebben met alles wat geen plaats gaf aan wat ze de ziel der dingen" noemde. Want 't is de ziel, die hem ten volle mensen doet zijn." Er was een zeldzaam groote rust in haar, vracht van philosophieche studie, een ver heven zyn boven eigen begeerten, een den ken en werken steeds aan anderen gewijd, en een groot intuïtief vermogen om zich te verplaatsen in anderer gedachten, Zoo was Helene Mercier als mensch. Maar ze was meer dan dat, ze was ook gemeenschapsmensch. Wie waarlijk mensch is, is kini van zijn tyd. Hoe hoog hy zich boven dien tyd verBeffen moge, zich van hem los rukken kan en wil hy niet. Hy kan h<m laken maar niet verloochenen, bestraffen maar niet onverachillig voor hem zyn. Daartoe is hij te nauw aan hem verwant, te innig met hem samengegroeid. Of wij willen of niet, zegt ,een fransch schryver, wy zyn zonen der democratie en dragen in onzen blik de onniet, in onze handen de trilling, in onze aderen de huivring mede van den grooten strijd dezer eeuw." 1) 't Kind van haar tijd was ze. Democrate met hart en ziel, maakte ze al haar kennis, al haar gaven dienstbaar aan de zaak van 't volk. Met Serdy'k, met wien de trouwste vriend schapsbanden haar verbonden, werkte ze sa men waar ze kon, om op wat in haar oogen zoo ontzettend groot onrecht was, 't licht te laten vallen en betere toestanden te doen aanbreken, 't Werk van Octavia Hill had haar volle bewondering, en iedere poging tot verbetering van volkshuisvesting haar warme sympathie. Hoe een arbeiderswoning moest worden ingericht dat wist ze niet alleen met haar helderen blik en vlug verstand, maar dat wist ze ook met haar gevoel. Ze voelde wat 't volk noodig was. Vooral ook in coöperatie zag ze in de toe komst een middel tot verbetering en ze be klaagde zich dat de trage Hollaudeche geest zich aan de idee der coöperatie zoo moeizaam slechts scheen te knnnen aanpassen, waar Engeland zoo schitterend toch was voorgegaan. Maar waar ze, geheel in overeenstemming met geheel haar wezen, 't meest van ver wachtte, dat was van volksontwikkeling. De oprichting van Ons Huifc", 't Volkshuis in de Rozenstraat, waarvan ze tot op den dag van haar dood de zit is geweest, was het moment van haar levei daarin zag ze haar lievelingsdenkbeelJen belichaamd; daarin zou ze gestalte kunnen geven aan alles wat haar ten opzichte der volksontwikkeling door lectuur, reizen, cursussen, kunst, tooneel had voor den geest gezweefd. Niet geheel is het ideaal, dat ze zich van haar Volkshuis gedroomd had, in vervulling gegaan. Gaen menechelyke instelling is daar toe in staat. Al haar kracht, al haar denken, al haar liefde heeft ze er aan gewijd. Haar laatste uitgang was naar Ons Huis." En met de gedachte zeker óók aan Ons Huis, ook aan 't volk dat ze lief had, en tot wiens gelnk haar -iel uitging, is ze in geslapen zonder strijd en zonder wensehen, omdat ze wist dat goed is wat is en goed is wat komen gaat. En wy, die van deze vrouw zoo wonder veel hebben geleerd; wy die ons hebben mogen verkwikken en versterken aan haar zonnewarmte en aan haar onuitputtelijke liefde ; wy, die op mochten zien naar zooveel eenvoudige ziele-grootheid, de klacht over haar gemis besterft ons op de lippen, we zijn slechts vervuld van ne gedachte: de dankbaarheid voor haar bezit. M. G. MULLEK?LULOFS. 1) Verbonden Schakels. Brieven uit het Zuiden. * , * Liiiüi'ita. In een onzer eerste brieven wezen wij er op dat de meerdere belangstelling voor Zuid-Limburg voor een groot deel wel te danken was aan het op uitgebreide schaal vinden van steenkolen. Onder die belang stellenden zijn zeker veel concessievragers en jagers te vinden, maar we veronder stellen dat er toch ook wel onder zullen zijn die uit zuiverder beweegredenen mede werken om te trachten de ontdekking van het zwarte goud te doen dienen tot ver heffing van den oeoonomischen toestand van Limburg. We durven gerust van ver heffing" spreken, want in zeer veel opzichten zijn wij hier ten achter. Het beste bewijs hiervoor is wel de groote schaarschte aan openbare middelen van verroer. Behalve de onbevaarbare Maas en de enkele sp )orweglijnen vinden wij een uiterst zeldzaam trammetje. Tot voor kort bestond alleen de paardentram Venlo?Steyl, welke thans gevolgd is door twee stoomtrammen van Maastricht naar en over de Belgische grens en door een dito van Went naar Maeseyck. Hoe we verder ook zoeken,' er is niets te vinden. Men heeft er hier nooit aan gedacht dat een vooruitziend bestuur vervoersmiddelen had moeten doen aanleggen om vooruitgang te brengen, maar altijd gezegd dat er geen behoefte aan was". Nu roept men van alle zijden er om, en van deze roependen hebben zeker het meeste recht van spreken de bewoners van het kolendistrict. Dit gebied, dat voor korten tüd niets dan een landbouwende bevolking bevatte, heeft, dank zij de beginnende mijninduetrie, eene vlottende en juist niet veel verplaatsende bevolking verkregen, die het noodzakelijk maakt, dat van uit Heulen, het centrum in alle opzichten, een spinneweb van tram wegen wordt aangelegd. Deze aanleg kan niet wachten op de be hoefte, maar is een noodzakelijke eisch, wil ooit de mijnontginning tot zyn recht kunnen komen. Een bepaalde mijnwerkersbevolking als elders moet zich nog vormen; van alle zijden uit Limburg komen de liefhebbers opdagen, maar voor die allen is in de omgeving der mijnen geen woning te vinden, al worden, ook steeds door, kolonies" gesticht. Vandaar dat men zelfs van uit Maastricht dagelijks arbeiders heen en weer naar de mijnen ziet trekken. Het behoeft niet gezegd dat dit slechts weinigen zijn, daar 't toch wel baast niet te doen is zonder geschikt vervoermiddel op dergelijke afstanden te gaan werken. Op dit gebied is er dan ook inderdaad pertculum in mora, en 't is te hopen dat het provinciaal bestuur eens eindelijk zal toonen te begrijpen dat: gouverner c'est prévoir." Hier toch verkeert men niet in de naïeve onwetendheid omtrent de waarde der kolenontdekking als in Holland. Nu ja, 't is wel aardig dat in ons landje een mijntj 9" bestaat, maar beseft wordt niet dat er een schat verborgen is in onzen nederlandschen bodem die geheel Nedeiland op kolengebied onafhankelijk kan maken van het buitenland. Het tegenwoordige mijndistrict bestaat uit de volgende velden: Domaniale mijn, Neuprick, Willem Sophie, Oranje-Nassau I, Oranje Nassau II (vroeger Carl) en het voor Staatsexploitatie gereserveerde gebied. Te zamen vormt dit ongeveer 23000 H.A. Verder heeft men nog kolen gevonden ten westen van het staatsmijngebied, ten oosten van Vlodrop, in de Peel en bij Winters wijk. Onder de laatste velden zijn erzeker die technisch mogelijk toch nog niet uit oeconomisch oogpunt te ontginnen zijn. Maar direct ontginbaar is toch zeker zoo veel dat de pl.m. 7 millioen ton steen kolen (oaagere, halfmagere, gas- en vetkool, die alle aanwezig zijn) welke Nederland \per jaar noodig heeft, te verkrijgen zijn. Voor zes jaren was de opbrengst der Nederlandsche mijnen niet meer dan 100.000 ton, thans heeft deze in 1909 zeker een millioen bedragen. Keeds een zesde deel van de benoodigde kolen wordt hier ge dolven maar niet alles hier verbruikt. De eenige reden daarvoor is dat het ver voer naar Holland (geen waterweg en n spoorweg-maatschappij zonder concurrentie) te duur is, en het grootste gedeelte onzer kolen naar ?.. Duitschland gaat. De beteekenis der kolenindustrie is zeker wel eenigszins af te meten naar de hoe veelheid der arbeidskrachten. Bij de beperkte ontginning vinden nu toch reeds pi. m. 6000 arbeiders een flink bestaan in den mijnarbeid. Welk heerlijk arbeidsveld ligt hier nog open voor wie werken willen. Immers deze arbeid is niet zoo afschrikwekkend als velen 't zich nog voorstellen, 't Klinkt zoo ver schrikkelijk onder den grond te werken, maar dank zij de voorschriften is de hygi nische toestand ondergrondsch dikwijls on eindig veel beter dan zich in het daglicht verheugende fabrieksgebouwen. Ook de ge varen er aan verbonden zijn niet zoo groot als men zich voorstelt; de cijfers der onge vallen statistiek wijzen dit voldoende uit. Jammer is 't dan ook dat nog zoovelen hier werkloos rondloopen en dat buitenlan ders hier de grove verdiensten weghalen. Natuurlijk wordt een polderjongen die hier komt, niet dadelijk volhouwer" of schietmeester"; maar een gezonde krachtige jonge man, en eene keuring zorgt er voor (behoort dit althans te doen) dat er geen anderen komen, die werken wil, kan zijn vak in 6 jaren goed leeren en zich dan een loon ver werven waarnaar menig onderwijzer of ge studeerde jaloerseh zou kijken. In onze Kamer is ook veel belangstelling in onze zich ontwikkelende industrie, al toonen de diverse sprekers niet altijd dat

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl