Historisch Archief 1877-1940
r
DE & M S T EED A M M E R W E K I^B L AD VOOR N E D E RL A^N D.
1703
Wolf's lied op denzelfden tekst van Mörike.
De Matste meester dringt m. i. meer door in
het wezea der waarden. Maar bij Er
hlingstrost" een heerlijk geestdriftig kunstgtuk, wist
mevr. Sbronck snaren tot trillen te brengen
die thans nog by my naklinken. En toch be
reikte zij met twee liederen van Hugó Wolf,
waaronder het bekende Hfenlied" en
Frenndlcihe Vision" van Richard Strauss
een mooie verklanking van een der
schoonste lyrische uitingen des paa overleden
dichters, Otto Juliue Bierbaum een zoo
mogelyk nog grootere uitwerking. Het is
vooral het heerlijke, bekoorlijke pianissimo,
dat tot achter in de zaal steeds zijn draag
kracht behoudt, en waarvan mevrouw Stronck
een zoo artistiek gebruik weet te maken,
dat heerlijke pianissimo is het zei; ik, dat
den toehoorder voortdurend geboeid houdt.
Mejuffrouw Maria Philippi heeft slechts
nmaal hier ter stede op een
Toonkunstui t voering haar medewerking verleend. Zy
had toen een onbeduidend partijtje te zingen.
Hen vraagt zich echter na Zondagmiddag
et: hoe is het mogelijk, dat een zoo voor
treffelijk* knnctenares miet een geregelde gagt
is hier ter stede?
Mefaffrouw Fhippi heeft een zeer schoone
stem, die in alle registers prachtig en gelijk
matig klinkt. Haar voordracht is zoo warm
en artistiek, dat ook in dit opzicht geen
enkele wen ach onvervuld blyft. 80 gibst
du nnn, mein Jesu", van Bich werd met
de stille aandacht van een vroom gebed
gegezongen, en Ieh halte trealich still", even
eens van Bach, met die kalme vreugde welke
in tekst en muziek ligt opgesloten. Twee
liederen van Schnbert Verklarung" en
Ganymed", niet behoorende tot de algemeen ge
zongene en overbekende van dien componist,
waren de overige voordrachten van mejuf
frouw PMlippi. Ook daar m sde wist de kun
stenares een grooten rijkdom van prachtige
intenties aan den dag te leggen. Mooier kon
het w»l niet I
Bij deze voortreffelijke kunstenareisen voegde
zich de heer Richard Stronck, als bege
leider vaa fijnen smaak en groote artisticiteit.
Alleen zoo men hem gaarne een vleugel toe
gedacht hebben met ietwat molliger toon.
Het publiek hier pleegt enkele kunstenaars
van groote begaafdheid door een tronw be
zoek hunner concerten te eeren. Zoo vinden
Juli» Gulp, mevrouw Noordewier, Messchaert,
Wüllner, Henschel, de Bohemers enz. steeds
veile zalen. Het moet echter worden gezegd
dat men vaak tegenover andere, eveneens
uitstekende kunstenaars in hooge mate on
billijk kan zy'n. Het heeft mij leed gedaan
dat de Hollandsche Schouwburg 1.1. Zondag
niet tot den nok toe rol was van menachen.
Zij «ouden zeker in geestdrift gebracht zijn
door de edele en voorname kunit van boven
genoemd drietal kunstenaars. Daarom hoop'
ik dat ons spoedig een tweede concert van
hen te wachten staat. Ongetwijfeld zal het
publiek dan zy'n wegblijven van 1.1. Zondag
goed maken door een groote opkomst.
Voor haar tweede uitvoering in dit seizoen
had de Kon. Oratorium-Vereeniging het
Rfqaiem" van Barlioz' gekozen.
Wanneer men vooraf de woorden van de
Doodenmis" diep op zich laat inwerken, zal
men door de compositie van Berlioz onbe
vredigd blyven. Wél is er met enkele om
standigheden, die op het tot stand komen
vaa het werk invloed hebben uitgeoefend,
rekening te houden, doch die liggen thans
zoo ver van ons af, dat wjj daar thans kwalijk
nog iets voor kunnen voelen en zoo is men
dan terecht geneigd zich af te vragen: biedt
het werk wat de tekst doet verwachten ?
I i kan hierop geen bevestigend antwoord
geven. Ontroering geeft het Requiem" van
Berlioz mij nergens. Er zijn enkele plaatsen
die my imponeeren, andere waar ik met wel
gevallen naar luister, vele die mij niets zeggen
en zelfs lijn er hier en daar momenten die
mij ontstemmen.
Geïmponeerd word ik steeds door het
Tnba mirum," het Rsx tremendae" en
overal waar Bsrlioz met zijn vier
nevenorchesten optrsedt. Dit zy'n oogenblikken
van geniale vinding en grootsche conceptie.
Het Quidsnm miser" en ook het Sanctus"
is van teere stemming, heel mooi van toon
en doorzichtig van bewerking; ook het,,
Offertorium" mag men daaitoe rekenen, waaraan
N A D E S J D A.
Schets uit het Russische leven,
door
FEEDEKIK VAN MOX.SJOU.
lija Leonitsch keek even op zijn horloge.
't Was al laat; kwart over zeven. Hij had
beloofd om haar tegen ha'.f acht af te halen.
Enfin, het hoofdstuk was bijna uit, nog slechts
'n paar minuten.
'c Was eigenlijk jammer om te moeten
uitscheiden. Hij 'was liever thuis gebleven
en had verder gelexen. Hij rat daar 200
rustig in zijn kleine, langwerpige kamer en
niemand zou hem storen, want vader en
moeder waren uit, waren ergens op een
verjaardagpartij en het zou wel tegen den
morgen worden dat zij thuis kwamen.
Zoo, nu was het hoofdstuk uit. Hij sloeg
het boek dicht en bekeek onwillekeurig nog
eens het smaakvolle bandje. Psychologie
der vrouw" stond er op. Het was eene Rus
sische uitgave van verschillende, verzamelde
opstellen van den Zweed August Strindberg.
I!ja Leonitsch stond op, zette het boek
netjes op het rekje en daarna waschte en
kamde hij zich. Weinige minuten later had
hy pels en overschoenen aan, zette hij zijn
astrakan-muts op, blies hij de lamp uit en
vertrok.
Buiten, op straat, was het ongenadig koud.
Het vroor circa 20°Eeaumur, doch sneeuwen
deed het niet meer. Nu, er lag ook waarlijk
al sneeuw genoeg. Het gore Dwinsk, die stad
met haar vele arme, vieze joden, die onoog
lijke stad met haar slecht plaveisel en nog
slechtere reinigingsdienst, die stad zag «r nu
tenminste 'n beetje behoorlijk uit, nu alle
straten wit waren, wit tot verblindens toe,
van sneeuw, die niet weggeruimd zou wor
den, die zou blijven liggen tot het voorjaar.
! Ilja Leonitsch was nauwelijks buiten de
deur of daar kwam reeds, uls een pijl uit
een boog, eea iswoetsjik" met zijn slede
aanrennen. Hij stond voorin, rechtop gelijk
een kaars en hield de leidsels tot het uiterste
toe strak gespannen. Het magere paard
schudde onwillig den kop en liet zijn bellen
door de avondstilte rinkelen. En ook andere
het orchest de melodische leiding is toebe
deeld en het koor de tekstwoorden steeds op
dezelfde noten prevelt.
Het Hoitias" en Agnus Dei" bleven ver
beneden hetgeen men van de woorden zou
mogen verwachten. Men vindt daar den meest
gewonen liedertafelstijl van voor zooveel
jaren geleien in terug. Het slimst is het echter
wel met het Licrymosa" gesteld. De vroolijke
9/8 rhythmus en de Barcarolle-achtige melo
dische vinding zijn in flagrante tegenspraak
met den tekst.
Dat de concertgebouw-zaal, waar de uit
voering plaats vond, het werk ten voordeel
is geweest, geloof ik niet. Ik herinner mij
e«n vroegere uitvoering van het Requiem"
in de zaal van het Paleis voor Volksvlijt,
eveneens door de Oratorinmvereeniging, waar
de orchesten in het Dies irae" een veel
grootschere uitwerkin< te weeg brachten. Een
zoo enorme klankmassa eischt een dienover
eenkomstige ruimte. Het geluid moet zich
kunnen plaatsen. Ook zou dan het koor zich
beter hebben kunnen handhaven tegenover
den orchestklank.
In de uitvoering was veel goeds op te
merken. De heer Tierie, die het werk geheel
in zich opgenomen heeft, leidde alles met
vaste hand. Wanneer eckele onderdeelen,
voornamelijk bij de tenoren, niet geheel zoo
gelukten als wel wenichelijk was, o. a. de
aanhef van het Lacrymosa", dan heeft zulks
zeker niemand meer gevoeld dan de heer
Tierie. De sopraanpartij is ontegenzeggelijk
het best bezet. De dames zingen rein en ge
makkelijk. Het a cappella-gedeelte Quaerens
me" slaagde Zondagavond goed; het klonk
beschaafd en edel van nitdrukkinp.
De heer L. Goldsteen zong de soli. In het
Qaid sum miser", dat voor koor gedacht is,
maar dat de heer Tierie door een solostem
laat zingen, klonk het orgaan van den heer
Goldsteen zeer mooi. Hoe smakeloos echter,
om bij elk dalend seconde interval een
portamento te maken l Wat verkrijgt de voor
dracht daardoor een ziekelijken tint! In het
Sanctus" had de heer Goldsteen den toon
wat rustiger moeten houden. Dat voortdurend
vibreeren ontmoet men gewoonlijk slechts
in de Fransche of Italiaansche opera en ook
daar is het eigenlijk misplaatst. Da stem van
den heer Goldsteen is overigens heel mooi
en hij heeft een gemakkelijke hoogte.
Van de vier orchesten waren er twee ge
plaatst achteraan o p het podium, aan weers
zijden van de beide ingangen en de twee
andere aan den overkant der zaal, ieder in
een hoek. Het publiek zat dus tusschen de
orchesten in, hetgeen acustisch niet bijster
gunstig bleek. Overigens was de rhytbmische
gelijkheid der neven orchesten, waarvan er
twee door de heeren J. L. v. d. Broeke en
Joh. de Veer werden gedirigeerd, zeer te
loven.
Wanneer ik nu nog vermeld dat het
Concertgebouw-orchest zich, als steedi, uit
muntend van zijn taak kweet en vooral veel
indruk maakte met het OfF.-rtorium, dan
meen ik aan het einde van tnijn verslag
gekomen te zijn.
Als dit nummer zal verschijnen, zal er
weldra een der gewichtigste gebeurtenissen op
muzikaal gebied plaats vinden; ik meen de
opvofring van E'ectra" van Richard Strauss,
onder leiding van den componist, te
's-Gravenhage. Hierover in het volgende nummer
nader.
AXT. AVERKAMI'.
ANNA. DE SA.VORNIN LOIIMAN,
Herinnfringen. Amsterdam, P. N. van Kioapan
& Zoon, zander jaartal.
Een ten uiterste belangrijk geschriff, deze
Herinneringen van de beroemde schrijfster,
zonder twijfel een der echoonste en aller
meest tot dankbaarheid stemmende gaven
dop afgeloopen j aars. (Heeren uitgevers, ik
maak u baleefd attent op het voorafgaand
zinnetje, iets voor uw Sint Nikolaas catalogus!)
Verbeeld het u góéd leser : de autobio;rafie
(want ja, het is niets minders!) van freule
Anna de Savornin Lohman, scarijfater van
Miserere, l'ragenamoede, Het ne Noodige, die
ongterfly ke romans, zoo terecht door de gansche
nederlandsche critiek geprezen om hun macht
van uitbeelding, hun schittering van taal,
paarden, die daar voorbij jaagden, deden het
en dat tlonk zoo gezellig en sprookjesachtig.
Rgdon, morjeer?" vro«jïde ,,'swostt-jU"
beleefd en bracht sija p'vard tot atain, doch
I ja Lftonitsch a;U«'oorddu. dat hij te voet
zou gaan. Hij ha;! nog fyd genoeg, voud hij,
en ai kwam hij OOK 'n paar raïnuten te laat,
dan was Nadssjda daar toch niet boos o ver,
j?., al iwatn hij een kwartier over zij a tijd.
Ka bovendien zou die k.oine wandeling hem
goed cloï. Hij voelde, hoe de koude lucht
stroom zijn voorhoofd en zijn siapen weldadig
streelde en hem opfriscatt'. LV.t mocht ouk
wel, want het 'u*/.?:?-& h "?J. beiu afgemat.
Langsaam reed de isv/oulsjik" verder,
voortdurend na:1.- r;-c^'.s en rmttr links
gutreudö, o.j, waniK-s: hij ie iia;iii zijn woning
ag verlaten, in ijlrrde vaart naar hem toe
te snellen en zij n il;ti\-tfrj r.an te bieden.
Bij d8 Oftizer?l:iij.i k'.rara lijüt JFBÜvrienden
tegen.
Ga i? mee, lija Leorsl'sch ?" vroegen zij.
Wat gaan jullie doen'.1"
Wij gaan naar Rablewski, bi'jarten. Ivo ra.
ga mee!"
Neen", antwoordde Tja, ik Let» geeut-ij^.
Van avond bm ik bezet.''
Aha, zeker naar de Postoja.iaja, ji, ja,
r.atuorlijk !;' En terwijl zij dat xejdoo, 'acntnn
Ilja's vrienden en iiameu h&astig afiehei'i
van hem.
Inderdaad, hij ging naar df> Po.^tojalaja
waar Nadeejda woonde, het lieftalligste mei?j«
van heel Dwinsk. Ku «lat wilde heel wat
zeggen, want er zijn in Dwinsk veel mooie,
lieve meisjes en toch, het was zoo.
Dat lac.len van zijn vrienden hal lu-m
volstrekt niet bevallen. Begonnen zij nu óók
al? Was hot niet genoeg, dat Xadesjda, zijn
brunetje, door de meisjes scheef werd aan
gezien en door sommigen zelfs gehaat f Zij
had dan ook haast geen vriendinnen. Nu,
dat kon haar betrekkelijk weinig schelen.
Des te meer vrienden had zij, tenminste zoo
scheen het, In werkelijkheid was dat niet zoo.
Nadeejda's vader had aan de Postojalaja
namelijk een groote, modern ingerichte
conditorei", eéne inrichting, waarvoor wij in de
Nederlandsche taal eigenlijk geen woord
hebben, doch die ongeveer homogeen is aan
onze lunchroom". Daar kwamen 's middags
en 's avonds veel jongelui, vooral studenten,
om te snoepen en tijdschriften te lezen.
fadesjda hielp wel niet mee in de zaak en
hun psychologische diepte ' maar vooral
om de somber-grootsche levensopvatting, die
er zoo heerljjk ia geopenbaard werd. God,
welk een beangstigende schoonheid! Het was
als blikte men halverend in de peillooze
diepten van een onderaardsche grot, geheel
verstoken van het vroolijke en koesterende
zonlicht, maar waarin toch een mystiek
schijnsel, warende langs de wanden, de
enorme koepeling nu en dan even deed
opglinsteren de schijn der phosphoresceerende
gedachte, de lichtende vlam van aet genie l.. .
Hoe duidelijk bleek het ons al uit de machtig
aangrijpende lectuur der genoemde kunstwer
ken, dat de schrijfster iemand zijn moest, die
geleden had, geleden dl wat de prikkelbaarste
moderne menscli in de hel onzer huidige
samenleving naar broos lichaam* *n
teedera ziel lijden kaa, en toch, hoe treffend werd
dit ons al zoo sterke vermoeden nog be
vestigd, ja bewaarheid, door deze Herinnerin
gen", die Maltatuli's vrouwelijke evenknie
wel voor ons op het papier heeft willen
stellen. (Zij deed het, in haar welbewuste
wijsheid, daar zij gevoelde het recht, ja den
plicht" te hebben toe te lichten, op te
helderen, te verklaren die dwalingen en die
opvattingen, welke anders na kaar dood
zouden blijven voortbestaan". Welk een
weldaad voor de geschiedenis der
nederlandeche letterkunde 1) Lees ze, die pathetische
uitroepen van bladzij 4 en 5, lees ze in
vrome aaudacht:
Hoe goed herinner ik mij nog, als ik uit
de school thuis kwam, mijn snellen eersten
blik naar 't raam van de slaapkamer, of het
Kordyn neerhing. (Let ook goed op de taal i
H. R). Was dat zoo, dau wist ik dat mijn
moeder naar bed was met een asthma-aanval,
dan wilt ik dat ik zelve straks opgesloten
zou worden in de donker gehouden zieken
kamer, tot haar gezelschap, met mijn jonga
oogen, ondanks dat gchemeracbttge licht,
turende in een et ander boek, terwijl zij
sliep.
En straks was ik het, die moest thee
schenken, was ik het, die moest thuis blijven
van de school, z >o noodig.
Is was immers: het eenige meisje.
Zulk een jeugd die geen jeugd is
maakte mg Ie vroeg bekend met de donkere
zijde van het leven.
En daarom zou ik het zoo graag allen
ouders willen toeroepen: Als ge kunt, als het
in uw macht staat, geeft dan uw jongen
kinderen dat waarop ze vóór alles recht
hebben: een jeugd.
Ik had geen jeugd
__ »,
Is hetniet huiveringwekkend? Huiver dan,
lezer, huiver, en... ween! Ween ook t>ij de
gedachte hoeveel heerlijk* hier voor ons ver
loren ging door gebrekkige ontwikkeling. Gg
weet het nog niet? Anna Lohman is ^erst
laat naar school gezonden". Wij lezen het
op diezelfde, als van tranen druipende en
met hartebloe l doorweekte vijfde bladsij:
Ik ben eerst laat naar school gezonden
op mijn eigen verzoek, omdat ik, die tot op
dien tijd bad sa-aangeleerd, ouder de leiding
van mijn vader, met een ruim twee jaren
ouderen broer, toea ineens alleen achter
bleef, daar Lij het toelatings-f xamen had ge
daan voor het gymnasium. Het aldus alleen
moeten werken verveelde mij, ontnam mij
den prikkel der eerzucht, die er mij tot hier
toe een aansporing tot ijver in had doen
vinden, dat ik tegelijk op werkte met een
jongen, veel ouder dau ik, hem zelfs in meer
dan n vak de baas was."
Za was hem de baas l In meer dan n
vak l En zij mocht niet met hem tegelijk op"
blijven werkenl Brrrr! Het is vreeselijk ! ...
Meen intu?schen niet, lezer, dat deze man
moedige zelve ooitver?aagde! Wel eens bijna
bang'1 werl ze, wel eens half schrikken" kon
ze. Maar daar bleef het dan ook bij. Wij
vern»m9H het twee bladzijden verder, waar wij
Ie;en (wer dit arme, jengdlooze bestas'.;.')
O mij a groote, eroote tuin ! Hoaonaae'elijt
groot »raart gij in mijn kinderoogen l B ing
was ik bijna voor de iHister-steramen der
natuur rondom In ij, voor het gebeïrruinnig
suizelen van de bladeren, voor de vreemd
wondere violen gezichtjes! En toch had ik
dat alles zoo oneindig-lief l Toch kende ik
geen grooter genot dan 's avonds te dwalen,
de wooavertrekken waren boven op At eerste
verdieping gelegen, maar toch kon het niet
uitblijven, dat zij soss met de bezoekers,
waarvan er vele zonder mankeeren eiken dag
weor kwaaien, in aanraking kwam. Dan
hield men haar aan den praat en d«ed galant
tegen haar. Zij vond dat wel leuk" en
gezeiiig, want boven was het meestal erg ver
velend.
Nadesjda was het esniga kind, dat nog
thuis was. Hare bcüie zusters waren reeds
lang getrouwd en nu hoopten hare ouders,
dat zij óók maar spoedig mocht trouwen, ?
j dir. KOU een pak var, h\m hartr.ijn. Want Ie
conditorrti piiiiz niet al te best MI binnea
kort of 'ana zou het er we>! van komtvü, dit
<ie (ifurwasudei1 d>-;n hooi sluiter, kivnin, da'.,
papa failüut vtsrklaf»:d KO'I wcrd-^. Nieinaru!
was itüei J aar van ovf r'iui^d dan Xadesjda
zeif, maar toch, als 071 den moed er in te
houden, bleef -;ij vroolijk e-i op:;»»rui,a;l. Dat
lag tn eenmaal zoo in haar natuur, of liever
gezegd....
Jn bcel Dwinsk was eigenlijk rismand, die
wist wat men van haar denken moest. Zij
ging door voor 'n r.iausel, 'n levend raadsel,
waarvan do opiossins; nog v-rel e«?tii?ei; tijd
op '-ici'i ;ou laleu vvaehten. Missciüon wel
a'flj-j. Waru viu was er, diozica 200 cb^jae
wist te kleeden, d t; ofCeiersvrou.von mis
schien uitgezonderd, en wie was er óó
iracipus iu al ha-ar doen en '/Lï'eu als
zij, Nadejjd'i? Wie kon er zoo raak iets
xegiTOD. wie was er zoo aanminnig rmoluut
en zoo vrij en toch zoo fatsoenlijk? Nie
mand ; ia de heele stad eenvouditc niemand.
E a ds jonga mannen vaa Dwinsk wisten dat
wel. Zj maAkten gaarne grapjes met haar,
maar verder was er ook niets met haar te
beginnen. Wie zichzelf nmaal moc^t ver
geten, had het ook voor goed by haar ver
bruid. En dat snapte men juist niet. Daar
zat juist de knoop, bij dat fatsoenlijk".
Zij was toch immers al 21 jaar. Dan moest
je eerst de andere meisjes hebben.... Die
begonnen reeds met 15 of op z'n hoogst met
16 jaar aan liefde" te doen. Was die Xadesjda
nu een Russisch meisje?...
En Ilja Leonitsch wist heel goed, hoe men
over haar dacht en sprak en toen nu zijn
vrienden zoo gelachen hadden, was hem dit
weer in al zijn omvang voor den geest ge
treden.
Je reusseert toch niet bij haar," hadden
alleen, in de verre, lange lanen achter-in, te
schrikken half van een vallend blad, en te
droomen van verre wondere tjoekomstdingeo."
De gevoeligheid waarvan de groote schrijfster
o.a. in deze regelen blijk gaf had zij allerminst
van een vreemde. Wanneer wij lezen (bl. 17)
dat haar broertje stierf, juist even voor hij,
ter gelegenheid zijns verjaardags, een ezel
cadeau gekregen zou hebben, en daarna:
Mijn arme moeder kon dan ook na dien
tijd nooit meer een ezel zien, zonder in tranen
uit te barsten", dan begrijpen wij, niet alleen
hoeveel tranen die arme mama Lohman in
haar leven moet hebben geschreid, maar ook
aan wie haar eenige dochter die treffende
teergevoeligheid te danken had, waaraan wij
op on je beurt zoo vele schoone blad jy den
verschuldigd 4JD. Doch menig
grover-bewerktuigde ziel zou ten doode gewond, menig
forschere zou geknakt, ja overweldigd zijn
door zooveel leed l Ik spaar u deopaomming,
lezer l Denk alleen maar aan het roodvonk, de
ga frees ie ziekte, waarmede het delicate meisje
al op jeugdigen leeftijd te worstelen had, dam
aan de vele huwelijksaanzoeken diezij gedwon
gen was af te wijzen weliswaar somtijds met
meer leedvermaak dan medelijden enten
slotte aan die andere kwaal, die
bjjna-vergiftiging, nogal op ad vies van een dokter, waarvan
ons het gedetailleerd relaas, woordelijk over
genomen uit het Berliner Klinische
Wochenschrift" van 2 Oct. 1899, in de authen
tieke duitsche taal, als bijlage op deze levens
beschrijving aangeboden wordt. Zugleich
hatte eie von Ende April bis Mitte M*i
lüglicb. mehrere Male auftretende dunne
fleischwasserühnliche Stüale, die viel schleim
enthielten ..." Brrrl en nogmaals: brrr.! Het
is ontzettend! Sluiten wij het boek toch
haastiglyk
Anna ds Savornin Lohman, de duldster,
de martelares, het pover harde hoofd van
Jut", waarop iedere nederlandsche recen
sent op z'n beurt de hamerslagen van zijn
apot en hoon doet neerkomen! Het lijkt zoo
onridderlijk, zoo ignobal, niet waar? Een
vrouw, een jonkvrouw l Doch ik vraag u:
hoe komt deze vrouw dan ook zóó eigenwijs
en eigenzinnig, zóó verblind en hardhuidigl
Of is er dan niemand in haar, omgeving, die
haar eens raad ge«ft; geen broer, geen vriend,
geen vriendin ? Ia er niemand in staat haar
aan 't verstand te brengen, dat zij, o, mis
schien overigens 'n braaf menscb, maar een
hél onbeduidend schrijfstertje is? Niet ge
heel en al talentlo is wellicht. In staat tot
het produceeren vaneen dragelijk novelletje,
een sinpel verhaal van gez'ene of ondervon
den dingen. Maar absoluut geen kunstenares,
geen denkster, geen persoonlijkheid vaneenige
beteekenis. Is er geen mensen op de wereld die
haar kan doen inzien, dat zij zich continueel
belachelijk maakt door haar meeningen te
publiceeren, haar oordeel.,, over wat dan ook,
daar geen van die opinies iets beduidt, en de
vorm waarin zij zich te uiten pleegt volstrekt
in geen enkel opzicht, uitmunt boven het
allergewoonste, ja tamelijk slordige
brievenhollandsch? En kan ook niet eens 'n lieve
vrindia want recensenten zijn nu een
maal allemaal hondjas; (vat zeg ik! waren
't maar honden, niet waar, freule?) haar
op zachte wij se doen begrijpen, dat er
een kieechheid ia die zwijgt over het eigen
intieme leven, om nog niet eens te spreken
van dat onzer naastbestaanderj, van dooden
vooral, die zich niet meer verdedigen kunnen,
en ook niet ineer protesteeren tegen een
tepronkstelling die hun bij hun leven ten
eenemaale onwelkom, ja verwenscht zou zijn
geweest ?
Het karakter van deze echryvende freule,
die persoonlijsheid waarop zy zoo prat gaat,
is ons uit dit laatste boek wel bizonder en
py'nlijk helder geworden. Zij is een verwend
meisje geweest, en een over 'tpaard getilde,
onmogeiyk pelante, nukkige en zelfzuchtige
vrouw gaworden. Fantasieloos vertelt ze
niet ze! f dat ze Dooitmet poppenspelen koe ?
nuchter, materialistisch, en behebt met een
nimmer ophoudende zacht tot
aaadachctrekken. tl&ar ophaikerij, o/er de vhie malen
dat zij ten huwelijk werd gevraagd, maar
vooral over dat zoogenaamde ..hongerlijden'1
in Bsrly'n is erger dan smakeloos. Het blijkt
dat freule Lohman met haar vader in Berlijn
wonend, eerst in een voornaam tó:el, later
zij dawrriefl willen zoggen. O, zij hadden eens
moeten weten, wat er in hem omging.
Neen. hij had heel andere plannen, maar
bij wist niet g.isd, hos hij ae ten aitvoer
moest uren'.'en, hoe hij d.-; zaïlr eigenlijk moest
aanf aSKeii. Hij had een magnifieke betrekking
op een groot fairekskar.toor. Niettegen
staande 1-ij enrst 'Jt> jaar oud was, had hij
het t«;c'a reeds lot procuratiehouder weten
te brengen en had hij een vrij goed inkomen.
Nu was nijn eeniuste wucsch nog tfe-trouwen.
Hij wiide ('an n vertrek van zijn woning
hiriditea als studeerkamer, om 'i ::oo ma:-,r
eens to zea^er). Want hij las nog aiveeijen
vooral van natuurwetenschap en phünsopaie
maakte hij eene speciale studie. K n dau ten
dartel vrouwtje om hem heen, die er voor
zorgen zou, dat hij niet a! te ernstig en ta
g«leerj werd, want hij wist hat v;\n zlcrueif
maar al te goed, dat hij somtijds Wi echt
duckmü"ser"-ig kyUwn kon. Zijne moeder
vermaande hem dikwijls genoeg : .,Kijk toch
aiet zoo leelijfc, jongen!" ::ei zij dan.
Maar wanneer hij bij Nadesjda was,
hehuïfJe nier! dat waarachtig niet te zeg^er..
Dan was het hem altijd zé.-j wei ie moede.
Hij kende Knar uu reeds een vol jaar en hij
vr.eiiie hei, '>oe dat jaar h?m goed gedaan had.
,,VTat een ifgen, wat een gonot, wat een heer
lijkheid moet het zijn, om haar altijd bij je te
hebben !" dacht hij dikwijls.
Onlangs r,ad hij in dien geest eon met
'haar gesproken, maar toen had zij hem ie
verstaan jiegeven, dat daar nieis van konien
kin. l'oen zij hem dit gezegd had, was zij
zeer ernstig geweest, verdrietig l/jna. iija
begreep nio: waarom. Af en toe gebeurde
liet wel eens meer, dat zij zoo verdrietig .va'.
Waarover dan toch? Misschien, o adat de
zaak ?-oo slecht ging? Neen, dat was het niet,
Hij merkte wei» dat er nog iets anders aan
?de hand moest zijn. Maar wat?
Gelijk voor iedereen was zij ook vr.or ''ja
eea raa Isel, oftchoon hij toch haar beste
vriend w»«. Mér dan dat was hij evenwei
niet voor Nadetjda. Zij vertelde hem uit haar
leven, van toen zy nog woonden in St. Peters
burg, waar papa een chocoladefabriek had
gehad. Hoe hij failliet gegaan was en toen
door familieleden geholpen was aan zijn j
conditorei" in Dwinsk. En van de velen,
die sij een blauwtje had laten loopen, eens
een knappen jongen fabrikant, die eiken
zomer 'n paar weken naar het buitenland
in een zoogenaamd aristocratisch pension,
uit zuinigheid, of liever omdat men z'n geld
liever op andere wijze besteedde, - aiet altijd
even lekker en vél gedejeuneerd ea gedineerd
heeft. Dit noemt zij honger-lyden! Op deze
wyze heeft zy' met armoede" kennis ge
maakt, roept zij uit.... En dan moet men
pas prins Kropotkin's Idealen en Werke
lijkheid in de Russische Literatuur" gelezen
hebben, waarin het diep-ellendig levenslot
van zoo menigea werkelijk grooten littèrairen
kunstenaar in enkele sober* volzinoen staat
geboekt. Weg dan, gauw wég met dit ijdele
boek van een mondaine babbelaarster! Zg
verzorge voortaan haar trouwe hondjes, zy
z wij ge en zij echame zich!
HEKMAN ROBBEBS.
Aan den heer dr. L. H. Qrondijt.
Nog steeds zweeft u om de zaak heen.
Daarom moest en moet ik armoedij kort
zy'n tegenover uw den lezer verwarrende
breedsprakigheid.
n. U is begonnen te zeggen: deze boekjes
w UU n wysgeeren vervangen en n stelde ze
tegenover degenen, die willen inleiden.
NB ik u gedrukt laat lezen, dat deze boekjes
wel degelijk willen inleidra, heet het weer:
ja ze willen het wel, maar ze doen het niet!
Waarom, als n nauwkeurig geweten hadt (dat
behoort een criticus te doen), waarom het
dan ook niet onmiddellijk juist gezegd?
b. Met een onderwijzend gebaar voerde n
mij voorts tegen (sie No. 1694): aangaande
de drie postulaten, vrijheid, God, onsterfelijk
heid moet worden bedacht, dat postulaat"
hier niet zooal» in de meetkunde tot voorwerp
heeft iets, waaromtrent men zekerheid heeft."
Ik toonde aan, dat men zulks ook bij mjj
lezen kan. Nu heet het weer uwerzijds: dat
mijn werk slordig zou zijn, op de eena plaats
iets zeggend wat op de andere wordt gene
geerd. Waarom dit dan ook niet dadelijk.
gezegd ?
Uit alles blijkt, dat u aan het terug trek
ken zijt,
c. Ik heb in myn werkje geschreven:
Het is ons geenszins onbekend, dat vele
punten, die wij aanroerden, verschilpunten
in de wetenschappelijke wereld h«eten moe
ten" (47).
U verschilt met Pauhen (ik noem met opzet
my zelf niet) en, waar laatstgenoemde hecht
aan de door u alg bijkomstig geachte ge
schriften (vgl. het een vorig maal door mij
aangehaalde werk, 254 v.v.), daar is duidelijk,
dat het niet zoo eenvoudig is als u doet
voorkomen, om een organisch overzicht te
geven van Kant'» zoo verschillende uitspraken.
Eén ding is intusschen duidelijk (en dit
alleen wilde ik kenbaar maken), dat uw
critiek in haar op iet voorbarig is geweesf.
Nu zijn we van dit hoofdpunt al afgedwaald
tot de vraag, hoever het woord zekerheid"
strekken kaa. Hoever dat woord bij mij strekt,
vermag alleen hij te beoordeelen, die my'a
boekje in zijn. geheel gelezen heeft. Reden,
waarom ik mij niet verder op by wegen be
geven za'.
Hoogachtend,
Uw dw.
Heemstede.
A. H. DE HARTOG.
Aan dr. A. H. de Hartog.
U dringt er op aan om niet af te dwalen.
Laat ons dat derhalve niet doen. Ik citeer
dus weer uw zin:
Deze mundus intelligibilis geeft onvoor
waardelijke, absolute zekerheid tegenover de
betrekkelijke, relatieve securiteit der
algemeene en noodzakelijke geldende kennis,
wier voorwerp de zinnelijke wereld is."
Deze zin is in mija eerste artikel aange
haald, daarop door u in bescherming genomen
en verdedigd. Uwe verdediging is door mij
gekritiseerd. Nu moet u een van tweeën
doen: uw zin herroepen, of mijn kritiek ont
zenuwen. Din blijft u bij de zaak.
U hebt Paulsen aangehaald; maar ik heb
met u te maken en niet met Paulsen, en heb
uiet willen afdwalen. Maar u hebt Kant'a
Rtilexionen aangehaald ; toen heb ik getoond,
g'ns?, naar Zwitserland, Italiëenz.'t Was een
rijke vent en hij was erg verkikke-d" op
baar gewetst, maar zij moest er niets van
hebben. En lij* wist, dat dit waar was, want
zij loog nooit. Dat v©nd hij juist zoo mooi
iu haar, ouadat je het van zoo weinig flir
tende mei-jes zeggen kunt.
Wat nu eigenlijk hare levens-idealen waren,
wist hij nog steeds niet. Hij kon daar niet
achter komen. En ook niet, waarom zij zoo
veten (jeu blauwtje had laten loopea. Na
tuurlijk zou het 66n wel met het ander in
verband staan, dacht hij. Nu echoot hem
ineens weer te binnen, wat hij zooeven ge
lezen had. Daar su de Schepper de vrouw
een no^ grooter schaamtegevoel heeft
gayeven dan den man, weet zij zich beter te
verbergen dan hij en dat kan hy slechts
moeilijte begrijpen ...': .Ta, ja, ooS bij Nadesjda
viel dat duidelijk waar te nemen. n verder :
,,Zij is er toch tiet van Itm-mt en weet niet,
of zij u bemint, want lat gevoel is aan haar
denkvermogen niet onderworpen en San dus
ook niet goed voorwerp worden van het ge
sproken woord." Zou dat waar zijn? dacht
hij. Die triudberg heeft goed praten.
BamiöHcn, nu ja, dat weet ik niet, maar geheet
(mverBvibillig ben ik haar, geloof ik, niet, en
daarover wii ik aet nu toch eens met haar
hebben.
Xo;\ nu was hij, \raar hij wezen moest,
op de l'ostaja'aja. Hij openda de deur d'.r
conditorei" en natn baleefd zy'n muts af.
Is Nadesjda thuis?' vroeg hij, om toch
iets meer dan gewoon woeden--avond" te
xeggeu. Welzeker zou zy°thuis zijn. Ze hadden
immers afgesproken.
Ja. ja, gaat u maar nair boven," kwam
hot met vriendelijke stem van de moeder.
Die moeder was toch wel een goed mensch,
zoo bedaard en altijd zoo voorkomend. Hij
had al lang gemerkt, dat het in
vervullinggaan van zijn wene-oh van haren kant get-ne
tegenwerking zou behoeven te duchten, 't
Was alleen jammer, dat NadesjcJa niet org
met haar kon opschieten.
In een oagwenk was hij de trap op, hij
nam twee treden tegelijk. Nadesjda had hem
hoorea aankomen en kwam snel de kamer uit.
Heb je nog billetten kunnen krijgen, Ilja!"
Ja zeker," antwoordde hy', ,,twee goede
plaatsen in het midden."
Heerlijk, heerlijk," riep zij, oprecht-blij,
dat zij weer eens kon uitgaan en daarby'