De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 13 februari pagina 2

13 februari 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

r DE & M S T EED A M M E R W E K I^B L AD VOOR N E D E RL A^N D. 1703 Wolf's lied op denzelfden tekst van Mörike. De Matste meester dringt m. i. meer door in het wezea der waarden. Maar bij Er hlingstrost" een heerlijk geestdriftig kunstgtuk, wist mevr. Sbronck snaren tot trillen te brengen die thans nog by my naklinken. En toch be reikte zij met twee liederen van Hugó Wolf, waaronder het bekende Hfenlied" en Frenndlcihe Vision" van Richard Strauss een mooie verklanking van een der schoonste lyrische uitingen des paa overleden dichters, Otto Juliue Bierbaum een zoo mogelyk nog grootere uitwerking. Het is vooral het heerlijke, bekoorlijke pianissimo, dat tot achter in de zaal steeds zijn draag kracht behoudt, en waarvan mevrouw Stronck een zoo artistiek gebruik weet te maken, dat heerlijke pianissimo is het zei; ik, dat den toehoorder voortdurend geboeid houdt. Mejuffrouw Maria Philippi heeft slechts nmaal hier ter stede op een Toonkunstui t voering haar medewerking verleend. Zy had toen een onbeduidend partijtje te zingen. Hen vraagt zich echter na Zondagmiddag et: hoe is het mogelijk, dat een zoo voor treffelijk* knnctenares miet een geregelde gagt is hier ter stede? Mefaffrouw Fhippi heeft een zeer schoone stem, die in alle registers prachtig en gelijk matig klinkt. Haar voordracht is zoo warm en artistiek, dat ook in dit opzicht geen enkele wen ach onvervuld blyft. 80 gibst du nnn, mein Jesu", van Bich werd met de stille aandacht van een vroom gebed gegezongen, en Ieh halte trealich still", even eens van Bach, met die kalme vreugde welke in tekst en muziek ligt opgesloten. Twee liederen van Schnbert Verklarung" en Ganymed", niet behoorende tot de algemeen ge zongene en overbekende van dien componist, waren de overige voordrachten van mejuf frouw PMlippi. Ook daar m sde wist de kun stenares een grooten rijkdom van prachtige intenties aan den dag te leggen. Mooier kon het w»l niet I Bij deze voortreffelijke kunstenareisen voegde zich de heer Richard Stronck, als bege leider vaa fijnen smaak en groote artisticiteit. Alleen zoo men hem gaarne een vleugel toe gedacht hebben met ietwat molliger toon. Het publiek hier pleegt enkele kunstenaars van groote begaafdheid door een tronw be zoek hunner concerten te eeren. Zoo vinden Juli» Gulp, mevrouw Noordewier, Messchaert, Wüllner, Henschel, de Bohemers enz. steeds veile zalen. Het moet echter worden gezegd dat men vaak tegenover andere, eveneens uitstekende kunstenaars in hooge mate on billijk kan zy'n. Het heeft mij leed gedaan dat de Hollandsche Schouwburg 1.1. Zondag niet tot den nok toe rol was van menachen. Zij «ouden zeker in geestdrift gebracht zijn door de edele en voorname kunit van boven genoemd drietal kunstenaars. Daarom hoop' ik dat ons spoedig een tweede concert van hen te wachten staat. Ongetwijfeld zal het publiek dan zy'n wegblijven van 1.1. Zondag goed maken door een groote opkomst. Voor haar tweede uitvoering in dit seizoen had de Kon. Oratorium-Vereeniging het Rfqaiem" van Barlioz' gekozen. Wanneer men vooraf de woorden van de Doodenmis" diep op zich laat inwerken, zal men door de compositie van Berlioz onbe vredigd blyven. Wél is er met enkele om standigheden, die op het tot stand komen vaa het werk invloed hebben uitgeoefend, rekening te houden, doch die liggen thans zoo ver van ons af, dat wjj daar thans kwalijk nog iets voor kunnen voelen en zoo is men dan terecht geneigd zich af te vragen: biedt het werk wat de tekst doet verwachten ? I i kan hierop geen bevestigend antwoord geven. Ontroering geeft het Requiem" van Berlioz mij nergens. Er zijn enkele plaatsen die my imponeeren, andere waar ik met wel gevallen naar luister, vele die mij niets zeggen en zelfs lijn er hier en daar momenten die mij ontstemmen. Geïmponeerd word ik steeds door het Tnba mirum," het Rsx tremendae" en overal waar Bsrlioz met zijn vier nevenorchesten optrsedt. Dit zy'n oogenblikken van geniale vinding en grootsche conceptie. Het Quidsnm miser" en ook het Sanctus" is van teere stemming, heel mooi van toon en doorzichtig van bewerking; ook het,, Offertorium" mag men daaitoe rekenen, waaraan N A D E S J D A. Schets uit het Russische leven, door FEEDEKIK VAN MOX.SJOU. lija Leonitsch keek even op zijn horloge. 't Was al laat; kwart over zeven. Hij had beloofd om haar tegen ha'.f acht af te halen. Enfin, het hoofdstuk was bijna uit, nog slechts 'n paar minuten. 'c Was eigenlijk jammer om te moeten uitscheiden. Hij 'was liever thuis gebleven en had verder gelexen. Hij rat daar 200 rustig in zijn kleine, langwerpige kamer en niemand zou hem storen, want vader en moeder waren uit, waren ergens op een verjaardagpartij en het zou wel tegen den morgen worden dat zij thuis kwamen. Zoo, nu was het hoofdstuk uit. Hij sloeg het boek dicht en bekeek onwillekeurig nog eens het smaakvolle bandje. Psychologie der vrouw" stond er op. Het was eene Rus sische uitgave van verschillende, verzamelde opstellen van den Zweed August Strindberg. I!ja Leonitsch stond op, zette het boek netjes op het rekje en daarna waschte en kamde hij zich. Weinige minuten later had hy pels en overschoenen aan, zette hij zijn astrakan-muts op, blies hij de lamp uit en vertrok. Buiten, op straat, was het ongenadig koud. Het vroor circa 20°Eeaumur, doch sneeuwen deed het niet meer. Nu, er lag ook waarlijk al sneeuw genoeg. Het gore Dwinsk, die stad met haar vele arme, vieze joden, die onoog lijke stad met haar slecht plaveisel en nog slechtere reinigingsdienst, die stad zag «r nu tenminste 'n beetje behoorlijk uit, nu alle straten wit waren, wit tot verblindens toe, van sneeuw, die niet weggeruimd zou wor den, die zou blijven liggen tot het voorjaar. ! Ilja Leonitsch was nauwelijks buiten de deur of daar kwam reeds, uls een pijl uit een boog, eea iswoetsjik" met zijn slede aanrennen. Hij stond voorin, rechtop gelijk een kaars en hield de leidsels tot het uiterste toe strak gespannen. Het magere paard schudde onwillig den kop en liet zijn bellen door de avondstilte rinkelen. En ook andere het orchest de melodische leiding is toebe deeld en het koor de tekstwoorden steeds op dezelfde noten prevelt. Het Hoitias" en Agnus Dei" bleven ver beneden hetgeen men van de woorden zou mogen verwachten. Men vindt daar den meest gewonen liedertafelstijl van voor zooveel jaren geleien in terug. Het slimst is het echter wel met het Licrymosa" gesteld. De vroolijke 9/8 rhythmus en de Barcarolle-achtige melo dische vinding zijn in flagrante tegenspraak met den tekst. Dat de concertgebouw-zaal, waar de uit voering plaats vond, het werk ten voordeel is geweest, geloof ik niet. Ik herinner mij e«n vroegere uitvoering van het Requiem" in de zaal van het Paleis voor Volksvlijt, eveneens door de Oratorinmvereeniging, waar de orchesten in het Dies irae" een veel grootschere uitwerkin< te weeg brachten. Een zoo enorme klankmassa eischt een dienover eenkomstige ruimte. Het geluid moet zich kunnen plaatsen. Ook zou dan het koor zich beter hebben kunnen handhaven tegenover den orchestklank. In de uitvoering was veel goeds op te merken. De heer Tierie, die het werk geheel in zich opgenomen heeft, leidde alles met vaste hand. Wanneer eckele onderdeelen, voornamelijk bij de tenoren, niet geheel zoo gelukten als wel wenichelijk was, o. a. de aanhef van het Lacrymosa", dan heeft zulks zeker niemand meer gevoeld dan de heer Tierie. De sopraanpartij is ontegenzeggelijk het best bezet. De dames zingen rein en ge makkelijk. Het a cappella-gedeelte Quaerens me" slaagde Zondagavond goed; het klonk beschaafd en edel van nitdrukkinp. De heer L. Goldsteen zong de soli. In het Qaid sum miser", dat voor koor gedacht is, maar dat de heer Tierie door een solostem laat zingen, klonk het orgaan van den heer Goldsteen zeer mooi. Hoe smakeloos echter, om bij elk dalend seconde interval een portamento te maken l Wat verkrijgt de voor dracht daardoor een ziekelijken tint! In het Sanctus" had de heer Goldsteen den toon wat rustiger moeten houden. Dat voortdurend vibreeren ontmoet men gewoonlijk slechts in de Fransche of Italiaansche opera en ook daar is het eigenlijk misplaatst. Da stem van den heer Goldsteen is overigens heel mooi en hij heeft een gemakkelijke hoogte. Van de vier orchesten waren er twee ge plaatst achteraan o p het podium, aan weers zijden van de beide ingangen en de twee andere aan den overkant der zaal, ieder in een hoek. Het publiek zat dus tusschen de orchesten in, hetgeen acustisch niet bijster gunstig bleek. Overigens was de rhytbmische gelijkheid der neven orchesten, waarvan er twee door de heeren J. L. v. d. Broeke en Joh. de Veer werden gedirigeerd, zeer te loven. Wanneer ik nu nog vermeld dat het Concertgebouw-orchest zich, als steedi, uit muntend van zijn taak kweet en vooral veel indruk maakte met het OfF.-rtorium, dan meen ik aan het einde van tnijn verslag gekomen te zijn. Als dit nummer zal verschijnen, zal er weldra een der gewichtigste gebeurtenissen op muzikaal gebied plaats vinden; ik meen de opvofring van E'ectra" van Richard Strauss, onder leiding van den componist, te 's-Gravenhage. Hierover in het volgende nummer nader. AXT. AVERKAMI'. ANNA. DE SA.VORNIN LOIIMAN, Herinnfringen. Amsterdam, P. N. van Kioapan & Zoon, zander jaartal. Een ten uiterste belangrijk geschriff, deze Herinneringen van de beroemde schrijfster, zonder twijfel een der echoonste en aller meest tot dankbaarheid stemmende gaven dop afgeloopen j aars. (Heeren uitgevers, ik maak u baleefd attent op het voorafgaand zinnetje, iets voor uw Sint Nikolaas catalogus!) Verbeeld het u góéd leser : de autobio;rafie (want ja, het is niets minders!) van freule Anna de Savornin Lohman, scarijfater van Miserere, l'ragenamoede, Het ne Noodige, die ongterfly ke romans, zoo terecht door de gansche nederlandsche critiek geprezen om hun macht van uitbeelding, hun schittering van taal, paarden, die daar voorbij jaagden, deden het en dat tlonk zoo gezellig en sprookjesachtig. Rgdon, morjeer?" vro«jïde ,,'swostt-jU" beleefd en bracht sija p'vard tot atain, doch I ja Lftonitsch a;U«'oorddu. dat hij te voet zou gaan. Hij ha;! nog fyd genoeg, voud hij, en ai kwam hij OOK 'n paar raïnuten te laat, dan was Nadssjda daar toch niet boos o ver, j?., al iwatn hij een kwartier over zij a tijd. Ka bovendien zou die k.oine wandeling hem goed cloï. Hij voelde, hoe de koude lucht stroom zijn voorhoofd en zijn siapen weldadig streelde en hem opfriscatt'. LV.t mocht ouk wel, want het 'u*/.?:?-& h "?J. beiu afgemat. Langsaam reed de isv/oulsjik" verder, voortdurend na:1.- r;-c^'.s en rmttr links gutreudö, o.j, waniK-s: hij ie iia;iii zijn woning ag verlaten, in ijlrrde vaart naar hem toe te snellen en zij n il;ti\-tfrj r.an te bieden. Bij d8 Oftizer?l:iij.i k'.rara lijüt JFBÜvrienden tegen. Ga i? mee, lija Leorsl'sch ?" vroegen zij. Wat gaan jullie doen'.1" Wij gaan naar Rablewski, bi'jarten. Ivo ra. ga mee!" Neen", antwoordde Tja, ik Let» geeut-ij^. Van avond bm ik bezet.'' Aha, zeker naar de Postoja.iaja, ji, ja, r.atuorlijk !;' En terwijl zij dat xejdoo, 'acntnn Ilja's vrienden en iiameu h&astig afiehei'i van hem. Inderdaad, hij ging naar df> Po.^tojalaja waar Nadeejda woonde, het lieftalligste mei?j« van heel Dwinsk. Ku «lat wilde heel wat zeggen, want er zijn in Dwinsk veel mooie, lieve meisjes en toch, het was zoo. Dat lac.len van zijn vrienden hal lu-m volstrekt niet bevallen. Begonnen zij nu óók al? Was hot niet genoeg, dat Xadesjda, zijn brunetje, door de meisjes scheef werd aan gezien en door sommigen zelfs gehaat f Zij had dan ook haast geen vriendinnen. Nu, dat kon haar betrekkelijk weinig schelen. Des te meer vrienden had zij, tenminste zoo scheen het, In werkelijkheid was dat niet zoo. Nadeejda's vader had aan de Postojalaja namelijk een groote, modern ingerichte conditorei", eéne inrichting, waarvoor wij in de Nederlandsche taal eigenlijk geen woord hebben, doch die ongeveer homogeen is aan onze lunchroom". Daar kwamen 's middags en 's avonds veel jongelui, vooral studenten, om te snoepen en tijdschriften te lezen. fadesjda hielp wel niet mee in de zaak en hun psychologische diepte ' maar vooral om de somber-grootsche levensopvatting, die er zoo heerljjk ia geopenbaard werd. God, welk een beangstigende schoonheid! Het was als blikte men halverend in de peillooze diepten van een onderaardsche grot, geheel verstoken van het vroolijke en koesterende zonlicht, maar waarin toch een mystiek schijnsel, warende langs de wanden, de enorme koepeling nu en dan even deed opglinsteren de schijn der phosphoresceerende gedachte, de lichtende vlam van aet genie l.. . Hoe duidelijk bleek het ons al uit de machtig aangrijpende lectuur der genoemde kunstwer ken, dat de schrijfster iemand zijn moest, die geleden had, geleden dl wat de prikkelbaarste moderne menscli in de hel onzer huidige samenleving naar broos lichaam* *n teedera ziel lijden kaa, en toch, hoe treffend werd dit ons al zoo sterke vermoeden nog be vestigd, ja bewaarheid, door deze Herinnerin gen", die Maltatuli's vrouwelijke evenknie wel voor ons op het papier heeft willen stellen. (Zij deed het, in haar welbewuste wijsheid, daar zij gevoelde het recht, ja den plicht" te hebben toe te lichten, op te helderen, te verklaren die dwalingen en die opvattingen, welke anders na kaar dood zouden blijven voortbestaan". Welk een weldaad voor de geschiedenis der nederlandeche letterkunde 1) Lees ze, die pathetische uitroepen van bladzij 4 en 5, lees ze in vrome aaudacht: Hoe goed herinner ik mij nog, als ik uit de school thuis kwam, mijn snellen eersten blik naar 't raam van de slaapkamer, of het Kordyn neerhing. (Let ook goed op de taal i H. R). Was dat zoo, dau wist ik dat mijn moeder naar bed was met een asthma-aanval, dan wilt ik dat ik zelve straks opgesloten zou worden in de donker gehouden zieken kamer, tot haar gezelschap, met mijn jonga oogen, ondanks dat gchemeracbttge licht, turende in een et ander boek, terwijl zij sliep. En straks was ik het, die moest thee schenken, was ik het, die moest thuis blijven van de school, z >o noodig. Is was immers: het eenige meisje. Zulk een jeugd die geen jeugd is maakte mg Ie vroeg bekend met de donkere zijde van het leven. En daarom zou ik het zoo graag allen ouders willen toeroepen: Als ge kunt, als het in uw macht staat, geeft dan uw jongen kinderen dat waarop ze vóór alles recht hebben: een jeugd. Ik had geen jeugd __ », Is hetniet huiveringwekkend? Huiver dan, lezer, huiver, en... ween! Ween ook t>ij de gedachte hoeveel heerlijk* hier voor ons ver loren ging door gebrekkige ontwikkeling. Gg weet het nog niet? Anna Lohman is ^erst laat naar school gezonden". Wij lezen het op diezelfde, als van tranen druipende en met hartebloe l doorweekte vijfde bladsij: Ik ben eerst laat naar school gezonden op mijn eigen verzoek, omdat ik, die tot op dien tijd bad sa-aangeleerd, ouder de leiding van mijn vader, met een ruim twee jaren ouderen broer, toea ineens alleen achter bleef, daar Lij het toelatings-f xamen had ge daan voor het gymnasium. Het aldus alleen moeten werken verveelde mij, ontnam mij den prikkel der eerzucht, die er mij tot hier toe een aansporing tot ijver in had doen vinden, dat ik tegelijk op werkte met een jongen, veel ouder dau ik, hem zelfs in meer dan n vak de baas was." Za was hem de baas l In meer dan n vak l En zij mocht niet met hem tegelijk op" blijven werkenl Brrrr! Het is vreeselijk ! ... Meen intu?schen niet, lezer, dat deze man moedige zelve ooitver?aagde! Wel eens bijna bang'1 werl ze, wel eens half schrikken" kon ze. Maar daar bleef het dan ook bij. Wij vern»m9H het twee bladzijden verder, waar wij Ie;en (wer dit arme, jengdlooze bestas'.;.') O mij a groote, eroote tuin ! Hoaonaae'elijt groot »raart gij in mijn kinderoogen l B ing was ik bijna voor de iHister-steramen der natuur rondom In ij, voor het gebeïrruinnig suizelen van de bladeren, voor de vreemd wondere violen gezichtjes! En toch had ik dat alles zoo oneindig-lief l Toch kende ik geen grooter genot dan 's avonds te dwalen, de wooavertrekken waren boven op At eerste verdieping gelegen, maar toch kon het niet uitblijven, dat zij soss met de bezoekers, waarvan er vele zonder mankeeren eiken dag weor kwaaien, in aanraking kwam. Dan hield men haar aan den praat en d«ed galant tegen haar. Zij vond dat wel leuk" en gezeiiig, want boven was het meestal erg ver velend. Nadesjda was het esniga kind, dat nog thuis was. Hare bcüie zusters waren reeds lang getrouwd en nu hoopten hare ouders, dat zij óók maar spoedig mocht trouwen, ? j dir. KOU een pak var, h\m hartr.ijn. Want Ie conditorrti piiiiz niet al te best MI binnea kort of 'ana zou het er we>! van komtvü, dit <ie (ifurwasudei1 d>-;n hooi sluiter, kivnin, da'., papa failüut vtsrklaf»:d KO'I wcrd-^. Nieinaru! was itüei J aar van ovf r'iui^d dan Xadesjda zeif, maar toch, als 071 den moed er in te houden, bleef -;ij vroolijk e-i op:;»»rui,a;l. Dat lag tn eenmaal zoo in haar natuur, of liever gezegd.... Jn bcel Dwinsk was eigenlijk rismand, die wist wat men van haar denken moest. Zij ging door voor 'n r.iausel, 'n levend raadsel, waarvan do opiossins; nog v-rel e«?tii?ei; tijd op '-ici'i ;ou laleu vvaehten. Missciüon wel a'flj-j. Waru viu was er, diozica 200 cb^jae wist te kleeden, d t; ofCeiersvrou.von mis schien uitgezonderd, en wie was er óó iracipus iu al ha-ar doen en '/Lï'eu als zij, Nadejjd'i? Wie kon er zoo raak iets xegiTOD. wie was er zoo aanminnig rmoluut en zoo vrij en toch zoo fatsoenlijk? Nie mand ; ia de heele stad eenvouditc niemand. E a ds jonga mannen vaa Dwinsk wisten dat wel. Zj maAkten gaarne grapjes met haar, maar verder was er ook niets met haar te beginnen. Wie zichzelf nmaal moc^t ver geten, had het ook voor goed by haar ver bruid. En dat snapte men juist niet. Daar zat juist de knoop, bij dat fatsoenlijk". Zij was toch immers al 21 jaar. Dan moest je eerst de andere meisjes hebben.... Die begonnen reeds met 15 of op z'n hoogst met 16 jaar aan liefde" te doen. Was die Xadesjda nu een Russisch meisje?... En Ilja Leonitsch wist heel goed, hoe men over haar dacht en sprak en toen nu zijn vrienden zoo gelachen hadden, was hem dit weer in al zijn omvang voor den geest ge treden. Je reusseert toch niet bij haar," hadden alleen, in de verre, lange lanen achter-in, te schrikken half van een vallend blad, en te droomen van verre wondere tjoekomstdingeo." De gevoeligheid waarvan de groote schrijfster o.a. in deze regelen blijk gaf had zij allerminst van een vreemde. Wanneer wij lezen (bl. 17) dat haar broertje stierf, juist even voor hij, ter gelegenheid zijns verjaardags, een ezel cadeau gekregen zou hebben, en daarna: Mijn arme moeder kon dan ook na dien tijd nooit meer een ezel zien, zonder in tranen uit te barsten", dan begrijpen wij, niet alleen hoeveel tranen die arme mama Lohman in haar leven moet hebben geschreid, maar ook aan wie haar eenige dochter die treffende teergevoeligheid te danken had, waaraan wij op on je beurt zoo vele schoone blad jy den verschuldigd 4JD. Doch menig grover-bewerktuigde ziel zou ten doode gewond, menig forschere zou geknakt, ja overweldigd zijn door zooveel leed l Ik spaar u deopaomming, lezer l Denk alleen maar aan het roodvonk, de ga frees ie ziekte, waarmede het delicate meisje al op jeugdigen leeftijd te worstelen had, dam aan de vele huwelijksaanzoeken diezij gedwon gen was af te wijzen weliswaar somtijds met meer leedvermaak dan medelijden enten slotte aan die andere kwaal, die bjjna-vergiftiging, nogal op ad vies van een dokter, waarvan ons het gedetailleerd relaas, woordelijk over genomen uit het Berliner Klinische Wochenschrift" van 2 Oct. 1899, in de authen tieke duitsche taal, als bijlage op deze levens beschrijving aangeboden wordt. Zugleich hatte eie von Ende April bis Mitte M*i lüglicb. mehrere Male auftretende dunne fleischwasserühnliche Stüale, die viel schleim enthielten ..." Brrrl en nogmaals: brrr.! Het is ontzettend! Sluiten wij het boek toch haastiglyk Anna ds Savornin Lohman, de duldster, de martelares, het pover harde hoofd van Jut", waarop iedere nederlandsche recen sent op z'n beurt de hamerslagen van zijn apot en hoon doet neerkomen! Het lijkt zoo onridderlijk, zoo ignobal, niet waar? Een vrouw, een jonkvrouw l Doch ik vraag u: hoe komt deze vrouw dan ook zóó eigenwijs en eigenzinnig, zóó verblind en hardhuidigl Of is er dan niemand in haar, omgeving, die haar eens raad ge«ft; geen broer, geen vriend, geen vriendin ? Ia er niemand in staat haar aan 't verstand te brengen, dat zij, o, mis schien overigens 'n braaf menscb, maar een hél onbeduidend schrijfstertje is? Niet ge heel en al talentlo is wellicht. In staat tot het produceeren vaneen dragelijk novelletje, een sinpel verhaal van gez'ene of ondervon den dingen. Maar absoluut geen kunstenares, geen denkster, geen persoonlijkheid vaneenige beteekenis. Is er geen mensen op de wereld die haar kan doen inzien, dat zij zich continueel belachelijk maakt door haar meeningen te publiceeren, haar oordeel.,, over wat dan ook, daar geen van die opinies iets beduidt, en de vorm waarin zij zich te uiten pleegt volstrekt in geen enkel opzicht, uitmunt boven het allergewoonste, ja tamelijk slordige brievenhollandsch? En kan ook niet eens 'n lieve vrindia want recensenten zijn nu een maal allemaal hondjas; (vat zeg ik! waren 't maar honden, niet waar, freule?) haar op zachte wij se doen begrijpen, dat er een kieechheid ia die zwijgt over het eigen intieme leven, om nog niet eens te spreken van dat onzer naastbestaanderj, van dooden vooral, die zich niet meer verdedigen kunnen, en ook niet ineer protesteeren tegen een tepronkstelling die hun bij hun leven ten eenemaale onwelkom, ja verwenscht zou zijn geweest ? Het karakter van deze echryvende freule, die persoonlijsheid waarop zy zoo prat gaat, is ons uit dit laatste boek wel bizonder en py'nlijk helder geworden. Zij is een verwend meisje geweest, en een over 'tpaard getilde, onmogeiyk pelante, nukkige en zelfzuchtige vrouw gaworden. Fantasieloos vertelt ze niet ze! f dat ze Dooitmet poppenspelen koe ? nuchter, materialistisch, en behebt met een nimmer ophoudende zacht tot aaadachctrekken. tl&ar ophaikerij, o/er de vhie malen dat zij ten huwelijk werd gevraagd, maar vooral over dat zoogenaamde ..hongerlijden'1 in Bsrly'n is erger dan smakeloos. Het blijkt dat freule Lohman met haar vader in Berlijn wonend, eerst in een voornaam tó:el, later zij dawrriefl willen zoggen. O, zij hadden eens moeten weten, wat er in hem omging. Neen. hij had heel andere plannen, maar bij wist niet g.isd, hos hij ae ten aitvoer moest uren'.'en, hoe hij d.-; zaïlr eigenlijk moest aanf aSKeii. Hij had een magnifieke betrekking op een groot fairekskar.toor. Niettegen staande 1-ij enrst 'Jt> jaar oud was, had hij het t«;c'a reeds lot procuratiehouder weten te brengen en had hij een vrij goed inkomen. Nu was nijn eeniuste wucsch nog tfe-trouwen. Hij wiide ('an n vertrek van zijn woning hiriditea als studeerkamer, om 'i ::oo ma:-,r eens to zea^er). Want hij las nog aiveeijen vooral van natuurwetenschap en phünsopaie maakte hij eene speciale studie. K n dau ten dartel vrouwtje om hem heen, die er voor zorgen zou, dat hij niet a! te ernstig en ta g«leerj werd, want hij wist hat v;\n zlcrueif maar al te goed, dat hij somtijds Wi echt duckmü"ser"-ig kyUwn kon. Zijne moeder vermaande hem dikwijls genoeg : .,Kijk toch aiet zoo leelijfc, jongen!" ::ei zij dan. Maar wanneer hij bij Nadesjda was, hehuïfJe nier! dat waarachtig niet te zeg^er.. Dan was het hem altijd zé.-j wei ie moede. Hij kende Knar uu reeds een vol jaar en hij vr.eiiie hei, '>oe dat jaar h?m goed gedaan had. ,,VTat een ifgen, wat een gonot, wat een heer lijkheid moet het zijn, om haar altijd bij je te hebben !" dacht hij dikwijls. Onlangs r,ad hij in dien geest eon met 'haar gesproken, maar toen had zij hem ie verstaan jiegeven, dat daar nieis van konien kin. l'oen zij hem dit gezegd had, was zij zeer ernstig geweest, verdrietig l/jna. iija begreep nio: waarom. Af en toe gebeurde liet wel eens meer, dat zij zoo verdrietig .va'. Waarover dan toch? Misschien, o adat de zaak ?-oo slecht ging? Neen, dat was het niet, Hij merkte wei» dat er nog iets anders aan ?de hand moest zijn. Maar wat? Gelijk voor iedereen was zij ook vr.or ''ja eea raa Isel, oftchoon hij toch haar beste vriend w»«. Mér dan dat was hij evenwei niet voor Nadetjda. Zij vertelde hem uit haar leven, van toen zy nog woonden in St. Peters burg, waar papa een chocoladefabriek had gehad. Hoe hij failliet gegaan was en toen door familieleden geholpen was aan zijn j conditorei" in Dwinsk. En van de velen, die sij een blauwtje had laten loopen, eens een knappen jongen fabrikant, die eiken zomer 'n paar weken naar het buitenland in een zoogenaamd aristocratisch pension, uit zuinigheid, of liever omdat men z'n geld liever op andere wijze besteedde, - aiet altijd even lekker en vél gedejeuneerd ea gedineerd heeft. Dit noemt zij honger-lyden! Op deze wyze heeft zy' met armoede" kennis ge maakt, roept zij uit.... En dan moet men pas prins Kropotkin's Idealen en Werke lijkheid in de Russische Literatuur" gelezen hebben, waarin het diep-ellendig levenslot van zoo menigea werkelijk grooten littèrairen kunstenaar in enkele sober* volzinoen staat geboekt. Weg dan, gauw wég met dit ijdele boek van een mondaine babbelaarster! Zg verzorge voortaan haar trouwe hondjes, zy z wij ge en zij echame zich! HEKMAN ROBBEBS. Aan den heer dr. L. H. Qrondijt. Nog steeds zweeft u om de zaak heen. Daarom moest en moet ik armoedij kort zy'n tegenover uw den lezer verwarrende breedsprakigheid. n. U is begonnen te zeggen: deze boekjes w UU n wysgeeren vervangen en n stelde ze tegenover degenen, die willen inleiden. NB ik u gedrukt laat lezen, dat deze boekjes wel degelijk willen inleidra, heet het weer: ja ze willen het wel, maar ze doen het niet! Waarom, als n nauwkeurig geweten hadt (dat behoort een criticus te doen), waarom het dan ook niet onmiddellijk juist gezegd? b. Met een onderwijzend gebaar voerde n mij voorts tegen (sie No. 1694): aangaande de drie postulaten, vrijheid, God, onsterfelijk heid moet worden bedacht, dat postulaat" hier niet zooal» in de meetkunde tot voorwerp heeft iets, waaromtrent men zekerheid heeft." Ik toonde aan, dat men zulks ook bij mjj lezen kan. Nu heet het weer uwerzijds: dat mijn werk slordig zou zijn, op de eena plaats iets zeggend wat op de andere wordt gene geerd. Waarom dit dan ook niet dadelijk. gezegd ? Uit alles blijkt, dat u aan het terug trek ken zijt, c. Ik heb in myn werkje geschreven: Het is ons geenszins onbekend, dat vele punten, die wij aanroerden, verschilpunten in de wetenschappelijke wereld h«eten moe ten" (47). U verschilt met Pauhen (ik noem met opzet my zelf niet) en, waar laatstgenoemde hecht aan de door u alg bijkomstig geachte ge schriften (vgl. het een vorig maal door mij aangehaalde werk, 254 v.v.), daar is duidelijk, dat het niet zoo eenvoudig is als u doet voorkomen, om een organisch overzicht te geven van Kant'» zoo verschillende uitspraken. Eén ding is intusschen duidelijk (en dit alleen wilde ik kenbaar maken), dat uw critiek in haar op iet voorbarig is geweesf. Nu zijn we van dit hoofdpunt al afgedwaald tot de vraag, hoever het woord zekerheid" strekken kaa. Hoever dat woord bij mij strekt, vermag alleen hij te beoordeelen, die my'a boekje in zijn. geheel gelezen heeft. Reden, waarom ik mij niet verder op by wegen be geven za'. Hoogachtend, Uw dw. Heemstede. A. H. DE HARTOG. Aan dr. A. H. de Hartog. U dringt er op aan om niet af te dwalen. Laat ons dat derhalve niet doen. Ik citeer dus weer uw zin: Deze mundus intelligibilis geeft onvoor waardelijke, absolute zekerheid tegenover de betrekkelijke, relatieve securiteit der algemeene en noodzakelijke geldende kennis, wier voorwerp de zinnelijke wereld is." Deze zin is in mija eerste artikel aange haald, daarop door u in bescherming genomen en verdedigd. Uwe verdediging is door mij gekritiseerd. Nu moet u een van tweeën doen: uw zin herroepen, of mijn kritiek ont zenuwen. Din blijft u bij de zaak. U hebt Paulsen aangehaald; maar ik heb met u te maken en niet met Paulsen, en heb uiet willen afdwalen. Maar u hebt Kant'a Rtilexionen aangehaald ; toen heb ik getoond, g'ns?, naar Zwitserland, Italiëenz.'t Was een rijke vent en hij was erg verkikke-d" op baar gewetst, maar zij moest er niets van hebben. En lij* wist, dat dit waar was, want zij loog nooit. Dat v©nd hij juist zoo mooi iu haar, ouadat je het van zoo weinig flir tende mei-jes zeggen kunt. Wat nu eigenlijk hare levens-idealen waren, wist hij nog steeds niet. Hij kon daar niet achter komen. En ook niet, waarom zij zoo veten (jeu blauwtje had laten loopea. Na tuurlijk zou het 66n wel met het ander in verband staan, dacht hij. Nu echoot hem ineens weer te binnen, wat hij zooeven ge lezen had. Daar su de Schepper de vrouw een no^ grooter schaamtegevoel heeft gayeven dan den man, weet zij zich beter te verbergen dan hij en dat kan hy slechts moeilijte begrijpen ...': .Ta, ja, ooS bij Nadesjda viel dat duidelijk waar te nemen. n verder : ,,Zij is er toch tiet van Itm-mt en weet niet, of zij u bemint, want lat gevoel is aan haar denkvermogen niet onderworpen en San dus ook niet goed voorwerp worden van het ge sproken woord." Zou dat waar zijn? dacht hij. Die triudberg heeft goed praten. BamiöHcn, nu ja, dat weet ik niet, maar geheet (mverBvibillig ben ik haar, geloof ik, niet, en daarover wii ik aet nu toch eens met haar hebben. Xo;\ nu was hij, \raar hij wezen moest, op de l'ostaja'aja. Hij openda de deur d'.r conditorei" en natn baleefd zy'n muts af. Is Nadesjda thuis?' vroeg hij, om toch iets meer dan gewoon woeden--avond" te xeggeu. Welzeker zou zy°thuis zijn. Ze hadden immers afgesproken. Ja. ja, gaat u maar nair boven," kwam hot met vriendelijke stem van de moeder. Die moeder was toch wel een goed mensch, zoo bedaard en altijd zoo voorkomend. Hij had al lang gemerkt, dat het in vervullinggaan van zijn wene-oh van haren kant get-ne tegenwerking zou behoeven te duchten, 't Was alleen jammer, dat NadesjcJa niet org met haar kon opschieten. In een oagwenk was hij de trap op, hij nam twee treden tegelijk. Nadesjda had hem hoorea aankomen en kwam snel de kamer uit. Heb je nog billetten kunnen krijgen, Ilja!" Ja zeker," antwoordde hy', ,,twee goede plaatsen in het midden." Heerlijk, heerlijk," riep zij, oprecht-blij, dat zij weer eens kon uitgaan en daarby'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl