Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1703
De Dorische poort van het Arsenaal.
Het Arsenaal.
De Huiszitten-meesters der Oude Zijde,
die voor het bedeelen der armen in
de ten oosten der rivier de Amstel ge
legen helft van Amsterdam zorgden, had
den in 1550 tot berging van de turf, die
des winters werd uitgereikt, een pakhuis
laten bouwen, dat in het begin der
17e eeuw tot een lombard" werd inge
richt. Dit gebouw dient nog steeds voor
het oude doel. Aan de
Huiszittea-meestere herinnert het opschrift van den
oosteljjken gevel int jaer ons heren
1550". terwijl een opschrift in den
westelijken gevel zegt: Anno 1614
den 29 April geschiedde hier de eerste
beleeninghe."
Het oude turfpakhuis was een fraai
gebouw, dat, toen de vermaarde Hendrik
de Keyser het voor zijn nieuwe bestem
ming geschikt maakte, nog in aanzien
won. Doch de 19e eeuw, die zooveel
schoons bedorven heeft, deed aan de
gevels groote schade, en heeft in het bij
zonder den gevel aan de Lombardsteeg
al heel weinig van zijn oorspronkelijk
karakter gelaten.
Een beter lot hadden de turfpakhuizen,
die de Oude Zij ds Huiszitten-meesters in
1610 bezuiden den tuin van het
Leprozenhuis deden verrijzen, om die ter ver
vanging van dat, hetwelk zij gingen
verlaten, te doen dienen. Wel spiegelen
hun gevels zich niet meer in de gracht,
die den Houtkoopersburgwal met den
Amstel verbond, maar de fraaie archi
tectuur, waarschijnlijk ook door Hendrik
de Keyser geordonneerd, bleef vrijwel
ongeschonden bewaard. De ontwerper
leverde het bewijs, dat zelfs een pak
huisgevel aan een bouwmeester, die talent
heeft, de gelegenheid biedt, dat te toonen.
Goede verhoudingen, een aardige afwisse
ling tusschen den lichten grpefsteen en het
donkere metsel werk; weinig, doch gepast
sieraad, ziedaar de elementen, waardoor
deze schoonheid verkregen werd.
Toen deze pakhuizen werden gebouwd,
bevonden zich, waar nu de nieuwe
Am s tel straat is, lijnbanen en daarachter
verhief zich de muur, die Amsterdam
(Nederlandsche Spectator 1878).
VAN AMSTERDAM NAAK BAGDAD.
Toorerkluchtspel in 6 tafereelen, met voorspel en apotheose,
chanionsetten, coupletten en koren;
In het 3e tafereel grand pas de cigogne.
De heer ALBREGT : De heeren moeten het mij niet kwalijk nemen, maar na
de Vrek" kon ik toch geen ooievaar spelen
daar staan mijne beenen niet naar."
Toen en nn 1818 en 1910.
Van een Tooneelooievaar en een
Tooneelhaan.
De Vereeniging: Het Nederlandsch Too
neel" bestond nog kort, het praedikaat:
Koninklijk" had ze nog niet verworven. By
haar oprichting met de grootste sympathie
begroet, sinds haar optreden door de
kritiek niet verwend.
Zy had 't kind te lief" en spaarde de
roede niet. Soms werd de liefde te sterk
en naderde de apenliefde, ze had het kind
bijna uit liefde doodgedrukt.
Dat geviel o. a. in September 1878.
Kritiek en Tooneel schreeuwden moord en
brand.
"Wat was het geval ?
Het tooneeljaar 1878/1879 ha i de Vereeni
ging : Het Nederlandsch Tooneel geopend met
eene vertooning van De, Vrek, in de vertaling,
van Taco H. de Beer, naar Molière's L'Avare,
later door Mr. J. N. v. Hall betutteld".
Deze vertaling en vertooning hebben eene
beteekenis. Het was voor 't eerst in de
19de eeuw dat geen verhanseling van De
Vrek ten tooneele kwam. Een Dnitscher,
Zschocke had die op zijn geweten en de
Hollandsche vertaler, v. Esveldt Holtrop.
De verhanaeling werd steeds op alle Hol
landsche tooneelen gevolgd. Harpagon heette
er Kameraad Vegezak en Frosine juffr. Meloen.
Zoo hadden de komieken Hans wijk,
Rosenveldt en het laatst Albregt die gespeeld.
Het kostte het Bestuur der Vereeniging heel
wat moeite orn de betere vertaling, den
echten Vrek ten tooneele te doen brengen.
Tegenstand bij de artiesten. De oude be
werking zat hun zoo in 't hoofd, dat zij
beweerden de nieuwe vertaling er niet in te
kunnen houden, of in de war te raken. De
heer Schimmel, die zich niet op zij liet duwen,
pleegde overleg met den directeur W. Stumpll'
en zei: Het moet!
En zoo geschiedde.
De Vrek werd gespeeld en met succes. Voor
't eerst De Vrek van Molière en niet de ver
hanseling van Zaehocke, met de vele er door
hem ingevoegde flauwe grappen, en niet
al 3 vroeger gekleed en gekapt in den stijl
van Lodewijk XV, maar zoo als het behoorde
in dien van Lodewijk XIV.
Jan Albregt speelde de rol voortreffelijk,
al behield hij ten onrechte tradities van
Kameraad Vegezak. Mevr. Albregt?Engel
man stelde Frosine voor, juffr. Eveline Kapper
Elize, Jan C. de Vos den Valerius, heel
mooi, enz.
Er is onderscheid tusschen het spelen van
De Vrek door Nederlanders en Franschen.
En wel dit. Hans wij k, Jan Albregt en Louis
Bouwmeester speelden Harpagon in de groote
acène tragisch, Talbot en Coquelin
hoogkomitch. Het een grenst aan het ander. De
landaard, het Germaansche tegenorer het
Gallische karakter geeft er de verklaring van.
Het Bestuur der Vereeniging : Het
Nederaan die zijde insloot. Eigenaardig is
het, dat de bouwmeester juist de gevels,
naar die lijnbanen toegekeerd, het rijkst
heeft behandeld, gelijk nu nog te zien
is. Doch al zijn de prachtige leeuwen
maskers De Keysers werk, de rijke
Dorische poort moet door een ander ge
maakt zijn. Want op de kaart welke in
1625 door Balthazar Floriszoon van
Berckenrode als een gezicht in vogelvlucht
op Amsterdam werd uitgegeven, zien wij
die poort nog niet.
In 1654 kochten de Regenten van het
Oudezijds Huiszittenhuis den tuin van
het Leprozenhuis en lieten daarin, naast
hun pakhuizen, een gebouw optrekken,
dat voor hun bijeenkomsten en het doen
van uitdeelingen aan de armen bestemd
was. Daar Hendrik de Keyser in 1621
was overleden, moesten de heeren iemand
anders met het maken van het ontwerp
belasten. Sedert 1610 had de bouwkunst
groote veranderingen ondergaan. De
schilderachtige vormen, die De Keyser
toegepast had, waren vervangen door den
meer grootschen stijl, welke Jacob van
Campen tot vader heeft. Dien stijl ver
toont het bouwwerk van 1654 in zijn klas
sieke vensteromlijstingen en deftige
frontispiesen. Dat van den voorgevel prijkte
eertijds met het wapen der stad. In het
frontispies van den achtergevel ziet men
nog het koggeichip, aan der stede zegel
ontleend en in de 17e eeuw als het oor
spronkelijk wapen beschouwd.
Een deftige «toep leidt naar het in
dien tijd gebruikelijke voorhuis, welks
met bruin en'goud beschilderde zolder ing
nog behouden bleef. Ook de grauwtjes
waarmede de wanden versierd werden
en die antieke borstbeelden en festoenen
voorstellen, zijn er nog. Doch de zoldering
heeft door onhandige herstellers geleden
en de grauwtjes zjjn beschadigd.
Aan de rechterzijde van dit voorhuis
werd de regentenkamer gemaakt, die een
zeer deftig aanzien moet hebben gehad,
doch thans door een houten schot in
tweeën wordt gescheiden. De zoldering
van deze zaal is nog goed bewaard. Het
?childerwerk, dat zwevende kinderen
met korenschoven en brooden verbeeldt,
is toepasselijk op de uitdeelingen, die
aan de armen geschiedden. Ook de
deftige marmeren schouw bleef in wezen,
die in de 18e eeuw van een schoorsteen
mantel werd voorzien.
Die schoorsteenmantel vertoont de
vormen van omstreeks 1760, toen ook
de kamer aan de linkerzijde haar rijke
zoldering in stucwerk en haar schoor
steenmantel moet hebben gekregen.
Misschien twintig jaar later werd de
trap gemaakt, welke naar de lage, als
bergzolder bedoelde verdieping leidt, en
een fraai stuk werk is.
landsch Tooneel" had met het volhouden
om De Vrek te spelen zooals Molière die
geschreven had, eene overwinning behaald
op de tooneelisten.
Hun mokken was het zwijgen opgelegd.
Want al in het eerste en vooral in het
tweede jaar der Vereeniging waa er onte
vredenheid by de leden op het Bestuur, niet
weinig aangewakkerd door hun grooten aan
hang.
Het gesmoorde mokken uitte zich spoedig
weder en krachtig. Het werd een luide klagen,
en van klagen een aanklagen, aangewakkerd
door den grooten aanhang der tooneelisten,
der zoogenaamde tooneel vlooien".
Nu meenden zij recht en reden te hebben.
Jan Albregt, de groote Jan Albregt! hun
afgod hij, de aardige, guitige mensoh en
buitengewoon eminente kunstenaar, had recht
op die vereering moest, o, gruwel l, zich
voor het kermisstuk: Van Amsterdam naar
Bagdad (naar Hauü"s Mürehen vom Kalif
Storch") voor een Ooievaar zegga een
Ooievaar... spelen, en er, o Goden!
uitzien als een Ooievaar; hij moest
kruipen in een rieten karkas, gelijk aan dat
,,eens ooievaars," een meesterstuk van een
rietvlechter. Slechts zijn hooft! zou uit dat
gevaarte, geheel beklted als het uiterlijk
van een ooievaar, stefcen. In schijn dus
geheel Ooievaar".
Albregt vond dit een vernedering. Hin
derde het hem misschien ook, dat juist hij
het dier moest voorstellen, dat, toen, vóór
bijna honderd jaar, den naam had gegeven
aan een zeer onaanzienlijk, een min
schouwburgje, een salon in de Joden Breestraat,
in herinnering nog bekend ala De Ooievaar,
waar zangspelen, vaudevilles en bloederige
draken werden opgevoerd, en tusschen de
pauzen en na afloop door het publiek werd
gedanst, door de zoons en de meiden van
den Zeedijk, en de heeren, die graag een
kijkje namen ?
Deze Salon werd oorspronkelijk door goed
publiek bezocht, en behoorde tot de zooge
naamde Speelhuizen'. In de J9de eeuw
verminderde er het gehalte der bezoekers
en der voorstellingen. In den jongen tijd
van Jan Albregt, wiens moeder of vader er
in het souilburshok zat, was het tr nog
dragelijk. Ook toen Frits en Doortje Bouw
meester (thans Mevr. Theo Mann?Bouw
meester) heel jong, er speelden, ging het nog.
Doch later verliep De Ojevaar". Er is
niets meer van over. Een nieuw of verbouwd
huis tegenover het huis op de Joden-Bree
straat bij de Hoogstraat, dat prijkt met den
naam: REMIJRANDT, omdat indertijd de kunst
vriend BRONDGEEST beweerd heeft, dat ook
daar de groote schilder gewoond zou hebben,
heeft het oude Speelhuis" vervangen.
Hoe het ook zij, Jan Albrcgt, gesteund
door zy'n kameraden, teekende protest aan.
Hy', de vertolker van De Vrek, achtte zich te
geed artiest om voor Ooievaar" te spelen,
in een Ooievaarskarkas te kruipen en te doen
als een Ooievaar. Kort en goed: Jan Albregt
weigerde de rol te spelen!
En was aan en buiten het tooneel algemeen
gemor. De bladen kozen party. Het algemeen
gaf Jan Albregt gelijk. H. J. Schimmel nam
met de weigering geen genoegen «n met veel
zeemanschap haalde de directeur Willem
Stumpfl den grooten kunstenaar over om te
spelen.
De Schoorsteen in de Begentenkamer van het Arsenaal.
Achter dit gebouw ligt een tuin, die
door een galerij met houten gewelven
wordt omgeven. De toegang tot deze
galerij, welke diende, om de bedeelden
bij het wachten tegen het weder te
beschutten, wordt gevormd door de fijn
gedetailleerde Dorische poort aan de zijde
van de Nieuwe Amstelstraat. Deze poort
is wellicht die, welke vóór 1650 in de
Kal verstraat stond en toegang gaf naar
het doelen veld der Voetboog schutters.
Ook naar het veld der Handboogschutters
ging men uit de Kalverstraat door zulk
een poort, die in 1651 naar de
Handboogstraat verplaatst werd en daar nog
staat.
Wij weten niet, door wien het Oude
zijds Huiszittenhuis is ontworpen. Ik
houd het er voor, dat Willem de Keyser,
de derde zoon ran den beroemden Hendrik,
het ontwerp heeft gemaakt. Deze meester,
die als stadssteenhouwer sinds 1647
Jacob van Campen bij het bouwen van
het Raadhuis aan den Dam bijstond.
had in 1653 den dienst der stad verlaten
en bleef tot 1658 te Amsterdam zijn vak
uitoefenen.
Hoe men er in dezen tijd, nu het oude
schoon zooveel waardeering ondervindt,
nu Staat en particulieren wedijveren in
hun pogingen om het te behouden en te
En zoo geschiedde. Het stuk had echter
weinig succes en beleefde slechts acht a negen
voorstellingen.
Dit zweepte opnieuw den storm in een
glas water op. Er werd over geschreven en
gewreven. En van dat oogenblik af broedde
bij een deel van het gezelschap, o. a. bij
Jan Albregt en vrouw, D. v. Ollefen, Jacques
Veltman, L. B. Moor, mevr. Ellenberger,
Eveline Kapper, enz. het plan om zich af
te scheiden en als de eerste drie jaar, der
Vereeniging: Het Nederlandsch Tooneel"
om waren, zelf weer een gezelschap te vormen,
en zich Of in den schouwburg te Utrecht,
f in dien te Arnhem, misschien wél in dien
te Nymegen te vestigen. Einde September
1878 stond dit al bij hen vast. Doch toen
een jaar later, de pacht van den Stadsschouw
burg te Amsterdam opnieuw werd uitgeschre
ven, veranderden zij van plan, en, zeker van
veler sympathie, dongen Jan Albregt, Van
Ollefen en Moor met de Vereeniging: Het
Nederlandsch Tooneel" naar de pacht. Door
den steun van Joh. Hilman, den commissaris
van den Stadsschouwburg en burgemeester
Den Tex, werd de nieuwe pacht aan de zich
af te scheiden tooneelisten gegund en moest
de Vereeniging: Het Nederlandsch Tooneel",
in ballingschap gaan en herberg zoeken en
vinden in het Grand-Theatre A. v. Lier.
Maar.. . tea;en de verdrukking in groeide zij.
In de balling-schap bij Van Lier heeft de
Vereeniging: Het Nederlandse!) Tooneel"
haar naam gemaakt, en de aanzienlijken
weder den weg naar het tooneel geleerd.
Zij, die in den strijd om den Ooievaar aan
Jan Albregt gelijk gaven, voerden in hun
protest a's zwaarwichtige reden aan, dat een
literaire Vereeniging een kunstenaar, die eea
dag te voien Harpagon in de Vrek" had
gespeeld, den volgeuden dag niet mocht
vernederen om te spaien voor Ooievaar" en
hem in een Ooievaarepak te laten kruipen.
De heeren van den Nederlandschen Spec
tator", het eenige weekblad van beteekenis in
dien tijd, keurde het doen der Vereeniglng
almede krachtig af en gaven van hun veront
waardiging blijk door er een prent van te
laten teekenen en daarop Albrert voor te
stellen naast het Ooievaarspak, en aan drie
leden van den Raad van Beheer Schimmel
in het midden ? te vragen, of dit nu is: de
kunst dienen!
T wee-en-dertig jaar later zal in het Theütre
Francais door leden der Comédie Francaise
Edm. Rostand's Chantecler" gespeeld en de
Haan voorgesteld worden door Coquelin ainé,
den kunstenaar, die als Jan Albregt ook door
zy'n creatie van Harpagon in De Vrek"
grooten naam heeft gemaakt,
Dus een zelfde geval.
In Amsterdam, Jan Albregt als Harpagon
en Ooievaar, in Parijs Coquelin ainéals
Harpagon en Haan. De Nederlandsche Harpa
gon in het Ooievaarspafc, de Fransche in
het Hanenpak. Jan Albregt verontwaardigd,
weigert de rol, Coquelin er door vereerd, be
geert de rol, verlangt naar het oogenblik
die te spelen en er zijn hoogsten roem mee
te behalen. Jan Albregt sterft weinig ty'ds
na dien, Coquelin sterft nog vóór de op
voering. Misschien ter rechter uur! Guitry
komt in zijn plaats, zonder hem te kunnen
vervangen.
beschermen, er ook zelfs maar een oogen
blik aan heeft kunnen denken om het
voormalig Ouderzij ds Huiszittenhuis,
dat door het Ministerie van Oorlog als
Arsenaal wordt gebruikt, aan den slooper
prijs te geven, is onbegrijpelijk. Gelukkig
heeft het beraamde vandalenwerk een
storm van verontwaardiging doen op
steken.
Met reden mag worden verwacht, dat
de Tweede Kamer der Staten Generaal,
die telkens geld toestaat om oude mo
numenten te behouden en te herstellen,
zal beletten, dat een zoo belangrijk bouw
werk gaat verdwijnea.
In de 19e eeuw is veel van wat door
een kunstrijk voorgeslacht gebouwd was,
afgebroken, dikwijls zonder bepaalde nood
zakelijkheid en altijd, zonder dat er iets
van gelijke waarde voor in de plaats werd
gesteld. Want welke verdiensten die
eeuw ook gehad moge hebben, tot eene
architectuur, zooals hare voorgangsters
die bezaten, heeft zij het niet kunnen
brengen.
Laat ons hopen, dat de 20e eeuw ge
lukkiger zal zijn. Maar zij zal toch wel
doen, het oude schoon zooveel zij kan
te bewaren.
A. W. WEISSMAN.
In en buiten Amsterdam verzet tegen de
vertooning van het stuk met den Ooievaar,
in en buiten Parijs kraait de Gallische Haan
victorie nog voor de Tooneelhaan zich heeft
laten zien, en heel Parys en daar buiten ver
wacht met ongeiuld den Tooneelbaan.
De Tooneelhaan maakt de vertooning tot
een historisch feit, en bij het eerste kraaien
van dien Haan in het hof der kunst, wachten
duizenden buiten dien hof vol verlangen naar
het voor de kunst opgaan van een nieuwan
dageraad.
De Haan heeft gekraaid. Geen nieuwe dage
raad voor de kunst is aanschouwd.
Nu gaat Edm. Rostand, zy'n schepper en for
meerder, het mes in den Haan zetten, hopende
dat hij, na herstel der amputatie, dan voor
de kunst den nieu wen dageraad zal opkraaien.
Maar... l Vondel, de dichter die ook van
hanen wist, en hanen heeft laten opkraaien
en van oude en nieuwe hanen puntig en
pittig gedicht, Iaat uit het oude Leeuwendael
bij monde der landbewoners Rostand waar
schuwen niet ontijdig Je Haneveer op zijn
hoed te steken, en bij nieuw vermaan, om
bij de sectie de schoonheid niet tevens weg
te snijden, hem door niemand minder dan
Gysbreght van .iemsttl alsof hij zijn broeder
^ ware, toevoegen :
NOIT KRAEYDE IIAEN ALS HEM DE KAM WAS
AF GEHETEN!"
J. H. RÖSSING.
6. Saltifli, een yenainelaar.
Een herinneiing... Het leek me al toen
ik hem dien keer zag, in Londen, dat hij niet
lang meer leven zju. Zooals het toen me leek,
wou zijn adem niet ver meer van hem af.
Het schoone brieachen van den diepen
ademtocht was niet in hem. Wat hy moei
zaam introk, ging niet ver meer uit zyn
mond; scheen me in zy'n knevel te blijven
hangen....
Hij was een type om te eeren. Hij zat
tusschen allerlei schoons en had de handen
van den minnaar. Hij maakte een
Ruysdael schoon voor ons, die hem door een
vriendely'ke introductie voorzien, kwamen be
zoeken. Hu wischte van een Corot het etof
af en vond als ieder verzamelaar wat hij had
het schoonste. Maar hij had inderdaad veel
bizonders, veel rijks, veel schoons. Zyn naam
vondt ge in alle collecties: in Victoria and
Albert, in de National Gallery. Hy' had Per
zische tapijten en hij had een Vermeer; hij
had Italianen en veel Constable's, die rond
hem op stoelen stonden. Hy was een
collectionneur van het groote genre: spaarzaam
voor zichzelven en ruim gefortuneerd voor
goede aankoopen. Er was iets eenvoudigs en
iets kostbaars aan hem. Hij had een rijke
Compagnie-lap als een zak-doek toen ik hem
zag en verstolen liefde voor alles wat hy
ons liet zien. Hy was een van die menschen
die groote steden kweeken en die hun
land veel eer nalaten. Tot bij zyn bed hingen
de schilderyen, tot bij zijn hoofdkussen en
van uit zy'n raam zag hij Londen tot zoover
dat het vernevelend leek. Een bachelor
met een duurste, meesteischende vrouw:
schoonheid verzamelen, zoo leek hij mij toen.
Spaarzaam ter eere van zy'n land; een uit een
trotsche maar voor het land gulle nationaliteit.
PLASSCHABRT.