De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 13 februari pagina 6

13 februari 1910 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1703 De Dorische poort van het Arsenaal. Het Arsenaal. De Huiszitten-meesters der Oude Zijde, die voor het bedeelen der armen in de ten oosten der rivier de Amstel ge legen helft van Amsterdam zorgden, had den in 1550 tot berging van de turf, die des winters werd uitgereikt, een pakhuis laten bouwen, dat in het begin der 17e eeuw tot een lombard" werd inge richt. Dit gebouw dient nog steeds voor het oude doel. Aan de Huiszittea-meestere herinnert het opschrift van den oosteljjken gevel int jaer ons heren 1550". terwijl een opschrift in den westelijken gevel zegt: Anno 1614 den 29 April geschiedde hier de eerste beleeninghe." Het oude turfpakhuis was een fraai gebouw, dat, toen de vermaarde Hendrik de Keyser het voor zijn nieuwe bestem ming geschikt maakte, nog in aanzien won. Doch de 19e eeuw, die zooveel schoons bedorven heeft, deed aan de gevels groote schade, en heeft in het bij zonder den gevel aan de Lombardsteeg al heel weinig van zijn oorspronkelijk karakter gelaten. Een beter lot hadden de turfpakhuizen, die de Oude Zij ds Huiszitten-meesters in 1610 bezuiden den tuin van het Leprozenhuis deden verrijzen, om die ter ver vanging van dat, hetwelk zij gingen verlaten, te doen dienen. Wel spiegelen hun gevels zich niet meer in de gracht, die den Houtkoopersburgwal met den Amstel verbond, maar de fraaie archi tectuur, waarschijnlijk ook door Hendrik de Keyser geordonneerd, bleef vrijwel ongeschonden bewaard. De ontwerper leverde het bewijs, dat zelfs een pak huisgevel aan een bouwmeester, die talent heeft, de gelegenheid biedt, dat te toonen. Goede verhoudingen, een aardige afwisse ling tusschen den lichten grpefsteen en het donkere metsel werk; weinig, doch gepast sieraad, ziedaar de elementen, waardoor deze schoonheid verkregen werd. Toen deze pakhuizen werden gebouwd, bevonden zich, waar nu de nieuwe Am s tel straat is, lijnbanen en daarachter verhief zich de muur, die Amsterdam (Nederlandsche Spectator 1878). VAN AMSTERDAM NAAK BAGDAD. Toorerkluchtspel in 6 tafereelen, met voorspel en apotheose, chanionsetten, coupletten en koren; In het 3e tafereel grand pas de cigogne. De heer ALBREGT : De heeren moeten het mij niet kwalijk nemen, maar na de Vrek" kon ik toch geen ooievaar spelen daar staan mijne beenen niet naar." Toen en nn 1818 en 1910. Van een Tooneelooievaar en een Tooneelhaan. De Vereeniging: Het Nederlandsch Too neel" bestond nog kort, het praedikaat: Koninklijk" had ze nog niet verworven. By haar oprichting met de grootste sympathie begroet, sinds haar optreden door de kritiek niet verwend. Zy had 't kind te lief" en spaarde de roede niet. Soms werd de liefde te sterk en naderde de apenliefde, ze had het kind bijna uit liefde doodgedrukt. Dat geviel o. a. in September 1878. Kritiek en Tooneel schreeuwden moord en brand. "Wat was het geval ? Het tooneeljaar 1878/1879 ha i de Vereeni ging : Het Nederlandsch Tooneel geopend met eene vertooning van De, Vrek, in de vertaling, van Taco H. de Beer, naar Molière's L'Avare, later door Mr. J. N. v. Hall betutteld". Deze vertaling en vertooning hebben eene beteekenis. Het was voor 't eerst in de 19de eeuw dat geen verhanseling van De Vrek ten tooneele kwam. Een Dnitscher, Zschocke had die op zijn geweten en de Hollandsche vertaler, v. Esveldt Holtrop. De verhanaeling werd steeds op alle Hol landsche tooneelen gevolgd. Harpagon heette er Kameraad Vegezak en Frosine juffr. Meloen. Zoo hadden de komieken Hans wijk, Rosenveldt en het laatst Albregt die gespeeld. Het kostte het Bestuur der Vereeniging heel wat moeite orn de betere vertaling, den echten Vrek ten tooneele te doen brengen. Tegenstand bij de artiesten. De oude be werking zat hun zoo in 't hoofd, dat zij beweerden de nieuwe vertaling er niet in te kunnen houden, of in de war te raken. De heer Schimmel, die zich niet op zij liet duwen, pleegde overleg met den directeur W. Stumpll' en zei: Het moet! En zoo geschiedde. De Vrek werd gespeeld en met succes. Voor 't eerst De Vrek van Molière en niet de ver hanseling van Zaehocke, met de vele er door hem ingevoegde flauwe grappen, en niet al 3 vroeger gekleed en gekapt in den stijl van Lodewijk XV, maar zoo als het behoorde in dien van Lodewijk XIV. Jan Albregt speelde de rol voortreffelijk, al behield hij ten onrechte tradities van Kameraad Vegezak. Mevr. Albregt?Engel man stelde Frosine voor, juffr. Eveline Kapper Elize, Jan C. de Vos den Valerius, heel mooi, enz. Er is onderscheid tusschen het spelen van De Vrek door Nederlanders en Franschen. En wel dit. Hans wij k, Jan Albregt en Louis Bouwmeester speelden Harpagon in de groote acène tragisch, Talbot en Coquelin hoogkomitch. Het een grenst aan het ander. De landaard, het Germaansche tegenorer het Gallische karakter geeft er de verklaring van. Het Bestuur der Vereeniging : Het Nederaan die zijde insloot. Eigenaardig is het, dat de bouwmeester juist de gevels, naar die lijnbanen toegekeerd, het rijkst heeft behandeld, gelijk nu nog te zien is. Doch al zijn de prachtige leeuwen maskers De Keysers werk, de rijke Dorische poort moet door een ander ge maakt zijn. Want op de kaart welke in 1625 door Balthazar Floriszoon van Berckenrode als een gezicht in vogelvlucht op Amsterdam werd uitgegeven, zien wij die poort nog niet. In 1654 kochten de Regenten van het Oudezijds Huiszittenhuis den tuin van het Leprozenhuis en lieten daarin, naast hun pakhuizen, een gebouw optrekken, dat voor hun bijeenkomsten en het doen van uitdeelingen aan de armen bestemd was. Daar Hendrik de Keyser in 1621 was overleden, moesten de heeren iemand anders met het maken van het ontwerp belasten. Sedert 1610 had de bouwkunst groote veranderingen ondergaan. De schilderachtige vormen, die De Keyser toegepast had, waren vervangen door den meer grootschen stijl, welke Jacob van Campen tot vader heeft. Dien stijl ver toont het bouwwerk van 1654 in zijn klas sieke vensteromlijstingen en deftige frontispiesen. Dat van den voorgevel prijkte eertijds met het wapen der stad. In het frontispies van den achtergevel ziet men nog het koggeichip, aan der stede zegel ontleend en in de 17e eeuw als het oor spronkelijk wapen beschouwd. Een deftige «toep leidt naar het in dien tijd gebruikelijke voorhuis, welks met bruin en'goud beschilderde zolder ing nog behouden bleef. Ook de grauwtjes waarmede de wanden versierd werden en die antieke borstbeelden en festoenen voorstellen, zijn er nog. Doch de zoldering heeft door onhandige herstellers geleden en de grauwtjes zjjn beschadigd. Aan de rechterzijde van dit voorhuis werd de regentenkamer gemaakt, die een zeer deftig aanzien moet hebben gehad, doch thans door een houten schot in tweeën wordt gescheiden. De zoldering van deze zaal is nog goed bewaard. Het ?childerwerk, dat zwevende kinderen met korenschoven en brooden verbeeldt, is toepasselijk op de uitdeelingen, die aan de armen geschiedden. Ook de deftige marmeren schouw bleef in wezen, die in de 18e eeuw van een schoorsteen mantel werd voorzien. Die schoorsteenmantel vertoont de vormen van omstreeks 1760, toen ook de kamer aan de linkerzijde haar rijke zoldering in stucwerk en haar schoor steenmantel moet hebben gekregen. Misschien twintig jaar later werd de trap gemaakt, welke naar de lage, als bergzolder bedoelde verdieping leidt, en een fraai stuk werk is. landsch Tooneel" had met het volhouden om De Vrek te spelen zooals Molière die geschreven had, eene overwinning behaald op de tooneelisten. Hun mokken was het zwijgen opgelegd. Want al in het eerste en vooral in het tweede jaar der Vereeniging waa er onte vredenheid by de leden op het Bestuur, niet weinig aangewakkerd door hun grooten aan hang. Het gesmoorde mokken uitte zich spoedig weder en krachtig. Het werd een luide klagen, en van klagen een aanklagen, aangewakkerd door den grooten aanhang der tooneelisten, der zoogenaamde tooneel vlooien". Nu meenden zij recht en reden te hebben. Jan Albregt, de groote Jan Albregt! hun afgod hij, de aardige, guitige mensoh en buitengewoon eminente kunstenaar, had recht op die vereering moest, o, gruwel l, zich voor het kermisstuk: Van Amsterdam naar Bagdad (naar Hauü"s Mürehen vom Kalif Storch") voor een Ooievaar zegga een Ooievaar... spelen, en er, o Goden! uitzien als een Ooievaar; hij moest kruipen in een rieten karkas, gelijk aan dat ,,eens ooievaars," een meesterstuk van een rietvlechter. Slechts zijn hooft! zou uit dat gevaarte, geheel beklted als het uiterlijk van een ooievaar, stefcen. In schijn dus geheel Ooievaar". Albregt vond dit een vernedering. Hin derde het hem misschien ook, dat juist hij het dier moest voorstellen, dat, toen, vóór bijna honderd jaar, den naam had gegeven aan een zeer onaanzienlijk, een min schouwburgje, een salon in de Joden Breestraat, in herinnering nog bekend ala De Ooievaar, waar zangspelen, vaudevilles en bloederige draken werden opgevoerd, en tusschen de pauzen en na afloop door het publiek werd gedanst, door de zoons en de meiden van den Zeedijk, en de heeren, die graag een kijkje namen ? Deze Salon werd oorspronkelijk door goed publiek bezocht, en behoorde tot de zooge naamde Speelhuizen'. In de J9de eeuw verminderde er het gehalte der bezoekers en der voorstellingen. In den jongen tijd van Jan Albregt, wiens moeder of vader er in het souilburshok zat, was het tr nog dragelijk. Ook toen Frits en Doortje Bouw meester (thans Mevr. Theo Mann?Bouw meester) heel jong, er speelden, ging het nog. Doch later verliep De Ojevaar". Er is niets meer van over. Een nieuw of verbouwd huis tegenover het huis op de Joden-Bree straat bij de Hoogstraat, dat prijkt met den naam: REMIJRANDT, omdat indertijd de kunst vriend BRONDGEEST beweerd heeft, dat ook daar de groote schilder gewoond zou hebben, heeft het oude Speelhuis" vervangen. Hoe het ook zij, Jan Albrcgt, gesteund door zy'n kameraden, teekende protest aan. Hy', de vertolker van De Vrek, achtte zich te geed artiest om voor Ooievaar" te spelen, in een Ooievaarskarkas te kruipen en te doen als een Ooievaar. Kort en goed: Jan Albregt weigerde de rol te spelen! En was aan en buiten het tooneel algemeen gemor. De bladen kozen party. Het algemeen gaf Jan Albregt gelijk. H. J. Schimmel nam met de weigering geen genoegen «n met veel zeemanschap haalde de directeur Willem Stumpfl den grooten kunstenaar over om te spelen. De Schoorsteen in de Begentenkamer van het Arsenaal. Achter dit gebouw ligt een tuin, die door een galerij met houten gewelven wordt omgeven. De toegang tot deze galerij, welke diende, om de bedeelden bij het wachten tegen het weder te beschutten, wordt gevormd door de fijn gedetailleerde Dorische poort aan de zijde van de Nieuwe Amstelstraat. Deze poort is wellicht die, welke vóór 1650 in de Kal verstraat stond en toegang gaf naar het doelen veld der Voetboog schutters. Ook naar het veld der Handboogschutters ging men uit de Kalverstraat door zulk een poort, die in 1651 naar de Handboogstraat verplaatst werd en daar nog staat. Wij weten niet, door wien het Oude zijds Huiszittenhuis is ontworpen. Ik houd het er voor, dat Willem de Keyser, de derde zoon ran den beroemden Hendrik, het ontwerp heeft gemaakt. Deze meester, die als stadssteenhouwer sinds 1647 Jacob van Campen bij het bouwen van het Raadhuis aan den Dam bijstond. had in 1653 den dienst der stad verlaten en bleef tot 1658 te Amsterdam zijn vak uitoefenen. Hoe men er in dezen tijd, nu het oude schoon zooveel waardeering ondervindt, nu Staat en particulieren wedijveren in hun pogingen om het te behouden en te En zoo geschiedde. Het stuk had echter weinig succes en beleefde slechts acht a negen voorstellingen. Dit zweepte opnieuw den storm in een glas water op. Er werd over geschreven en gewreven. En van dat oogenblik af broedde bij een deel van het gezelschap, o. a. bij Jan Albregt en vrouw, D. v. Ollefen, Jacques Veltman, L. B. Moor, mevr. Ellenberger, Eveline Kapper, enz. het plan om zich af te scheiden en als de eerste drie jaar, der Vereeniging: Het Nederlandsch Tooneel" om waren, zelf weer een gezelschap te vormen, en zich Of in den schouwburg te Utrecht, f in dien te Arnhem, misschien wél in dien te Nymegen te vestigen. Einde September 1878 stond dit al bij hen vast. Doch toen een jaar later, de pacht van den Stadsschouw burg te Amsterdam opnieuw werd uitgeschre ven, veranderden zij van plan, en, zeker van veler sympathie, dongen Jan Albregt, Van Ollefen en Moor met de Vereeniging: Het Nederlandsch Tooneel" naar de pacht. Door den steun van Joh. Hilman, den commissaris van den Stadsschouwburg en burgemeester Den Tex, werd de nieuwe pacht aan de zich af te scheiden tooneelisten gegund en moest de Vereeniging: Het Nederlandsch Tooneel", in ballingschap gaan en herberg zoeken en vinden in het Grand-Theatre A. v. Lier. Maar.. . tea;en de verdrukking in groeide zij. In de balling-schap bij Van Lier heeft de Vereeniging: Het Nederlandse!) Tooneel" haar naam gemaakt, en de aanzienlijken weder den weg naar het tooneel geleerd. Zij, die in den strijd om den Ooievaar aan Jan Albregt gelijk gaven, voerden in hun protest a's zwaarwichtige reden aan, dat een literaire Vereeniging een kunstenaar, die eea dag te voien Harpagon in de Vrek" had gespeeld, den volgeuden dag niet mocht vernederen om te spaien voor Ooievaar" en hem in een Ooievaarepak te laten kruipen. De heeren van den Nederlandschen Spec tator", het eenige weekblad van beteekenis in dien tijd, keurde het doen der Vereeniglng almede krachtig af en gaven van hun veront waardiging blijk door er een prent van te laten teekenen en daarop Albrert voor te stellen naast het Ooievaarspak, en aan drie leden van den Raad van Beheer Schimmel in het midden ? te vragen, of dit nu is: de kunst dienen! T wee-en-dertig jaar later zal in het Theütre Francais door leden der Comédie Francaise Edm. Rostand's Chantecler" gespeeld en de Haan voorgesteld worden door Coquelin ainé, den kunstenaar, die als Jan Albregt ook door zy'n creatie van Harpagon in De Vrek" grooten naam heeft gemaakt, Dus een zelfde geval. In Amsterdam, Jan Albregt als Harpagon en Ooievaar, in Parijs Coquelin ainéals Harpagon en Haan. De Nederlandsche Harpa gon in het Ooievaarspafc, de Fransche in het Hanenpak. Jan Albregt verontwaardigd, weigert de rol, Coquelin er door vereerd, be geert de rol, verlangt naar het oogenblik die te spelen en er zijn hoogsten roem mee te behalen. Jan Albregt sterft weinig ty'ds na dien, Coquelin sterft nog vóór de op voering. Misschien ter rechter uur! Guitry komt in zijn plaats, zonder hem te kunnen vervangen. beschermen, er ook zelfs maar een oogen blik aan heeft kunnen denken om het voormalig Ouderzij ds Huiszittenhuis, dat door het Ministerie van Oorlog als Arsenaal wordt gebruikt, aan den slooper prijs te geven, is onbegrijpelijk. Gelukkig heeft het beraamde vandalenwerk een storm van verontwaardiging doen op steken. Met reden mag worden verwacht, dat de Tweede Kamer der Staten Generaal, die telkens geld toestaat om oude mo numenten te behouden en te herstellen, zal beletten, dat een zoo belangrijk bouw werk gaat verdwijnea. In de 19e eeuw is veel van wat door een kunstrijk voorgeslacht gebouwd was, afgebroken, dikwijls zonder bepaalde nood zakelijkheid en altijd, zonder dat er iets van gelijke waarde voor in de plaats werd gesteld. Want welke verdiensten die eeuw ook gehad moge hebben, tot eene architectuur, zooals hare voorgangsters die bezaten, heeft zij het niet kunnen brengen. Laat ons hopen, dat de 20e eeuw ge lukkiger zal zijn. Maar zij zal toch wel doen, het oude schoon zooveel zij kan te bewaren. A. W. WEISSMAN. In en buiten Amsterdam verzet tegen de vertooning van het stuk met den Ooievaar, in en buiten Parijs kraait de Gallische Haan victorie nog voor de Tooneelhaan zich heeft laten zien, en heel Parys en daar buiten ver wacht met ongeiuld den Tooneelbaan. De Tooneelhaan maakt de vertooning tot een historisch feit, en bij het eerste kraaien van dien Haan in het hof der kunst, wachten duizenden buiten dien hof vol verlangen naar het voor de kunst opgaan van een nieuwan dageraad. De Haan heeft gekraaid. Geen nieuwe dage raad voor de kunst is aanschouwd. Nu gaat Edm. Rostand, zy'n schepper en for meerder, het mes in den Haan zetten, hopende dat hij, na herstel der amputatie, dan voor de kunst den nieu wen dageraad zal opkraaien. Maar... l Vondel, de dichter die ook van hanen wist, en hanen heeft laten opkraaien en van oude en nieuwe hanen puntig en pittig gedicht, Iaat uit het oude Leeuwendael bij monde der landbewoners Rostand waar schuwen niet ontijdig Je Haneveer op zijn hoed te steken, en bij nieuw vermaan, om bij de sectie de schoonheid niet tevens weg te snijden, hem door niemand minder dan Gysbreght van .iemsttl alsof hij zijn broeder ^ ware, toevoegen : NOIT KRAEYDE IIAEN ALS HEM DE KAM WAS AF GEHETEN!" J. H. RÖSSING. 6. Saltifli, een yenainelaar. Een herinneiing... Het leek me al toen ik hem dien keer zag, in Londen, dat hij niet lang meer leven zju. Zooals het toen me leek, wou zijn adem niet ver meer van hem af. Het schoone brieachen van den diepen ademtocht was niet in hem. Wat hy moei zaam introk, ging niet ver meer uit zyn mond; scheen me in zy'n knevel te blijven hangen.... Hij was een type om te eeren. Hij zat tusschen allerlei schoons en had de handen van den minnaar. Hij maakte een Ruysdael schoon voor ons, die hem door een vriendely'ke introductie voorzien, kwamen be zoeken. Hu wischte van een Corot het etof af en vond als ieder verzamelaar wat hij had het schoonste. Maar hij had inderdaad veel bizonders, veel rijks, veel schoons. Zyn naam vondt ge in alle collecties: in Victoria and Albert, in de National Gallery. Hy' had Per zische tapijten en hij had een Vermeer; hij had Italianen en veel Constable's, die rond hem op stoelen stonden. Hy was een collectionneur van het groote genre: spaarzaam voor zichzelven en ruim gefortuneerd voor goede aankoopen. Er was iets eenvoudigs en iets kostbaars aan hem. Hij had een rijke Compagnie-lap als een zak-doek toen ik hem zag en verstolen liefde voor alles wat hy ons liet zien. Hy was een van die menschen die groote steden kweeken en die hun land veel eer nalaten. Tot bij zyn bed hingen de schilderyen, tot bij zijn hoofdkussen en van uit zy'n raam zag hij Londen tot zoover dat het vernevelend leek. Een bachelor met een duurste, meesteischende vrouw: schoonheid verzamelen, zoo leek hij mij toen. Spaarzaam ter eere van zy'n land; een uit een trotsche maar voor het land gulle nationaliteit. PLASSCHABRT.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl