De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 20 februari pagina 2

20 februari 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDER.LAND. ISfo. 1*704 wij tenminste, wat den letterlijken zin van zijn woorden betreft, ook doen, hoe veel blijft er dan niet te gissen over? Frankrijk en Engeland vragen daden. Zij vragen, en terecht, eens wat te-mogen ziBtf van die neutraliteit. Men zou op het telkens alarm-slaan van bladen als de Tcmps niet behoeven te letten, wanneer de strikte neutraliteit naar alle zijden bij ons zoo dikwijls en zero openlijk aan den dag kwam, als ieder onzer wenscht, dat zij wordt b s waard. DE DAM. Het debat over de Damplannen, ver leden Woensdag in den Amsterdamschen Gemeenteraad gehouden, had een mat verloop. Het is geen wonder. Wij zijn aan krachtig; gemeenschappelijk optreden en aan het breed aanpakken van zaken, die het noodzakelijk is, dat men breed neemt, zoo weinig meer gewend, dat als wij eens de handen gaan uitsteken ... een zekere (voor wat wij willen gevaarlijke) schuchterheid ons ras bevangt! liet is nu ook zooveel ineens, niet waar, dat diant beslist! Diar zij a: het oud Stadhuis, en de gevoeligheden, die men zich, in vage angsten, verbeeldt dat men eens kwetsen koa; een nieuw Stadhuis, dat vele tonnen kostend, misschien in 't geheel niet zou voldoen; daar zijn ook de zoete winsten, door den wethouder van den Bergh voorspeld, als men er niet om geeft dat het plan-van der Meij in zijn groote lijnen er berooid afkomt; 'wat deze wethouder verkrijgt, met bijna precies dezelfde rooilijnen." Laat er toch geen storing geduld worden in de tenminste van een begin van durf getuigende beweging! Laat men aan vatten! Laat men het ijzer smeden, nu het heet is. Gaen uitkomst zoeken in inkomsten, aan winst of verlies niet op de eerste plaats denken, maar thans enkel uitvoeren wat in de logica ligt: het doode Paleis weer doen herboren. worden tot het levende Stadhuis, dat het was. Het oude herstellend, zal men het heden eeren, en een toekomst van beteekenis doen voorgevoelen. Er is immers een wisselwerking tusschen vorm en inhoud, tusschen kleeding en gedrag, tussehent stadsgebouwen en burgerwaardigheid. Men denkt veel na over het stichten van een nieuw Raadhuis. Er moet, wordt gezegd, op den Dam komen een monu mentaal gebouw. Wij zien het niet in. Wij weten, dat in architecten-kringen in het algemeen de meening de over hand heefc, dat de vrijkomende grond aan den Dam niet worde overgeleverd aan den eersten kooper den beste, en dat men goed doet er- een gemeentelijk ge bouw te stichten. Men zegt: geef dien grond eens uit uw handen, en weldra wo-dt het historisch midden van ons lan l een plein, waarop winkels voor snuisterijen en flanellen ondergoed hun interessante etalages doen uitkijken". Itet is niet noodzakelijk. De Gemeente hfbbe slechts den durf eigmaar te blijven van den grond, en zelf te bouwen en te exploiteeren. De Gemeente, eenmaal van de herkrijging van zijn oud Stadhuis verzekerd, doe een goed architect wat b'ijkt het jammer, nietwaar, dat ter wille van gereed geld het plan-Van der Meij om hals werd gebracht een ontwerp maken van een aaneengesloten geheel, voor moderne-stads-doeleinden geschikt: groot hó:el plus koffiehuizen en aanzien lijke winkels: wat leven trekt, en er levendig uitziet. Laat de hobbelige, raak morsige keien van den Dam door asphalt vervangen worden, trek op deze wijze een deel van ds Amsterdamsche aange name drukte, die nu slechts gevonden wordt ia de winkelstraten en de andere pleinen van onze stad, naar het natuurlijk middelpunt, waar zij behoorde samen te komen, en gij hebt, als gij eerst het oude Stadhuis uit zijn eeuwelij ken dommel gewekt hebt, een levendige omgeving geschonken aan een wederom levend wereldwonder". Gij hebt den Dam, welke thans ook eenigszins, denk wel, als een blok ligt tusschen noord en zuid; welke door honderden en nog eens honderden, die JAN VAN DE LINDEGRACHT DOOK H. C. BUURMAN. Is was pas kleermakers jongmaatje f, toen ik haar leerde kennen. Ik ging tenminste eenigen tijd door voor kleermakers-j ongmaatj o, omdat ik bij een baas was, waar ik met mijn beenen onder het lijf gevouwen, pilow zat te naaien of waar ik harde broeken stond op te pergen. Maar ik zelf had gruwelijk het land aan mijn baantje en ik was dan ook al bij mij a zesden baas. Myn vader was sigaren maker en kende zoodoende heel wat menschen, al was ie eigenwerker. Dat was vervelend gen o i, went daardoor zat hij den heelen dag thuis te strippen en bosjes te maken. Had ie dan weer een tien kistjes klaar, dan ging hij er mee naar zijn kennissen om ze te verkoopen. Maar die kennissen waren bijna alle maal kroegbazen en daarom kwam ie meestal vet t hui». Dan stond ie te vloeken en op de tafel te slaan en mijn moeder uit te schelden, totdat ik kwaad werd.. Dan kwam ik mijn bed uit, ging voor hem staan en zei: Hou je mond, smeerkees. Moeder is veel te goed voor je," Dan nam ia mijn bij me kladden en sloeg me half hjk. Had ie dan zoo z'n woede gekoeld, dan trok ie naar bed, met laarzen en al. gewoonlijk boven de Kal verstraat niet uitkomen, alleen wordt overschreden als het nóódig is tot het natuurlijk cen trum, tot het kloppende hart wederom gemaakt, dat het was en zij a moet. Maar daarvoor dient met alle hens gewerkt, dat het oud Stadhuis herleef' en dat het een levendige ottigtving hebbe. * * * Men spreekt van een koloniaal-museum waarvoor, zeide de heer Wibaut, de heer Onnes de millioenen verzamelt, maar wat zoude er erger te denken zijn? Ga naar het nuttige Koloniaal-Museum te Haarlem zien, en denk u die vruch ten op flesschen, vlechtwerken, ma smonsters en andere producten" uitge stald... op den Dana. Di heer Kamerlingh Onnes meent het goed, maar dit ware dan toch, zooals men zegt de dood ia de pot, de dood op den Dam! Laat hij zijn goede gedachten ver werkelijken ... ergens anders. Op het Damrak b.v. * Er is thans niemand meer, die ont kent, dat hadde onze stad eerder de gronden in haar omgeving aan zich ge trokken, haar aanzien en bloei groater zouden zijn geweest dan thans. Grondspeculatie en een teu?ellooze vrijheid van handelen, voor iedereen, met zij a eigendom, heeft Amsterdam reeds schade genoeg berokkend. Z-ju het door schade wijs worden ? Zou het da vrees eens kunnen afschudden voor eigen beheer"? Ons dunkt, het is toch, door de macht der radicale beweging op 't oinde van de vorige eeuw, aan een begin van eis;en beheer" gaan gewennen. Waarom thans niet kloek gehandeld ten op sichte der ter reinen, die het geschiedkundig middel punt vormen van ons land en waar, voor onze beteekenis als hoofdstai des Rijks, zooveel van afhangt. Amsterdam, zoo spreekt men, gaat relatief te weinig vooruit. Men weet dat Hamburg bij sprongen groot wordt, en ook Antwerpen en Rotterdam, en men zou dan niet durven, als het geldt aan te pakken in het vitaal belang van onze stad? Moeten tijdelijke financteele-moeilijk heden van invloed zijn op defiaitieve, voor verre toekomst geldende beslis singen ? Beslissingen, waarvan het boven dien de vraag is of zij niet, weinig kostend, de beste directe rente zullen afwerpen. Moet thans een tinancieele kruidenierspolitiek de overhand hebben? Neen toch! Durven dus: ten opzichte van het in eigen behf.er nenifn der onteigende gronden en der daarop te bvuiren perceelen. Durven ook: ten opzichte van de her krijging van ons on l Sfail/tiiis, opdit wat daar blind en dom en djf tusschen ons instaat, wederom een levend organisme worde van ons Burgerbestaan. KRONIEK. Voor ditmaal slechts een knipaeltja: Er is veel treurigs ia onze staat kundige toastanden ; maar het treurigst wellicht van alles is eene instelling ah de Eerste Kamer\ Zij is of niets, of een ramp. Laat ons maar hopen, dat zij niets is, en meer ea meer zal blijken niets te zijn'. )e Standaard, U Juli 1881. Bij den grooten strij'l, om de Karste Kamer minder macht te <.>;even in ons volksbestel, doet het goed zulk een pionier terug te vinden ! Toevallig viel ons oog op de passage. Brieven uit het Zuiden. *#* LlMUUKG. Gelukkig, het carnaval ligt achter me. Bij gebrek aan iedere organisatie levert voor de buitenwereld het carnaval niet anders op dan een walgelijk schouwspel. Te Roermond on Maastricht althans, ziet men bijna niets dan wat verkleeden uit de laagste lagen der maatschappij, vies en on smakelijk dronken over straat gaan. We weten wel dat binnen de muren, op de bals van de Tien iSjhmookers" of op het Morflus en Staarbal fijnere weelde en verfij ader ge not wordt vertoond en gesmaakt, maar ook daar is van moraliteit niet veel te merken. Ik was dan nét bij myn zesden baas ge komen .?want vader wou met alle geweld hebben dat ik kleermaker werd toen de ouwe d'r tussehen uit kneep. Ik was veertien dagen bij m'n baas en had nog geen stukkies gedraaid. Bij iedere andere baas ging ik de derde dag al naar het Zuidersoppie of naar de Han delskade en kwam dan '& avonds laat thuis. Want ik kon het nooit langer uithouieD.Waarom ik niet naar zee mocht, weet ik niet. Als het waaide en de wolken zaten elkaar na, dan bonkte mijn hart. Lag ik in de zeo te salaManderen, dan was 't alsof ik in den hemel waa. En zat ik op den dijk te kijken naar de tjotters en boeiers, dan wist ik van hemel noch aarde. Maar het iijnste was als we een vlot los konden maken l Dan dreven we weg en zijn eens door de haven-politie opgepikt, op het IJ. Wat heb ik van Vader op mrjn duvel gehad! Nou, toen ik dan veertien dagen bij mijn baas was, dacht vader zeker: nou het ie z'n kostje gekocht. Want toen ik 'd morgena wakker werd, zat moeder te huilen en vader lei wit en zoo stijf als een pier op z'n rug. Z'n oogen open en blauwe lippen. De dokter zei dat ie een hartkwaal had, maar ik geloof dat ie in de de jenever gestikt is. De dokter zei tegen me, dat ie z'n best zou doen om me an een baantje te helpen. JSTou, ik kon een baantje krijgen als loopkmecht: drie gulden in de week. Ik had nou twintig stuivers en daarom nam ik het an. Moeder ging weer uit het werken, net als vroeger en zoo zouden we er wel komen. Neen, evenals de kermissen, behoort in Limburg tenminste het carnaval tot het verleden. Moest dit althans maar daar is vooreerst geen kijk op. Het carnaval toch is een zoo diep ingeworteld gebruik, dat zelfs de geestelijkheid geen kans ziet er een eind aan te maken. De echte Maastrichte naar spaart dan ook een half jiar om die dagen goeden sier te kunnen maken Kn i gedronken dat er wordt in die dagen. We kennen een niet groot koffiehuis waar in 2 uur tijis 3 ton bier werd leeg geschonken! Gaen wonder dat men 's avonds menig schipbreukeling zag liggen of zwaaien. Maar wat wel een wonder mag heeten, is dat men een dezer dagen in de Maas bij Maastricht een gestrand schip kon zien! De kaden waren zwart van de menschen om dat ongewone schouwspel gade te slaan. Van den hoogen waterstand proiiteerden vele schippers om, in plaats van langs de Willems-Vaart, door de Maas naar Holland af te zakken. De snelle val had er echter een verrast, en zoo was deze vastgeraakt, en moest hij eerst lossen vóór verder te kunnen gaan. Toch was 't een hoopvol ge zicht voor degenen die zooveel verwachten voor Limburg van een bevaarbare Maas. Wij doen 't ook, maar wij vreezen wel dat de verwachtingen die van den L:mburgschen Minister van Waterstaat gekoes terd worden, niet bevredigd zullen worden. ntussehen zit de kolen-industrie aan de hqpge spoorvrachten gebonden en krijgen wij in Nederland veel te weinig hollandsche kolen. Ook in de Eerste Kamer is dan een oogenblik gesproken over de ontginning der kolenvelden en over de staatsexploita tie: het Limburgsche kamerlid dat hier sprak, vertelde gelukkig niet zulke dwaas heden als zijn Roermondsche collega uit de 2de Kamer; al stond het betoog nu niet zeer hoog en al was 't zeker niet een diepgaande beschouwing te noemen. Met genoegen echter lazen wij zijne waar schuwing dat men zich er voor wachten moet door overdreven zuinigheid de wijsheid te doen bedriegen. Daarin ligt bij iedere staatsexploitatie eea gevaar; vooral als 't benoemingen van personen geldt. Zal een particuliere onderneming er niet tegen op zien om, indien 't nooiig ia een bepaalde persoon aan zich te binden, een fiink salaris te geven; bij de departementen voor Hollandschen dienst schijnt men daar geen open oog voor te hebben. Zoo begon do lljks^erzekeringbank met een Bestuur waarin niemand zat die eenig begrip had van verzekeringswezen; zoo verloor de landbouw een man als Lovink, zoo mist nu het staatsmijabedrijf zijn grond legger, den heer Wenckebach, die ook weer door een schitterende Indische positie aan Holland werd ontnomen. Al heeft nu de storm, die woedde toan Minister Veegens een directorium van personen banoamJe, zich gelegd, toch blijft 't nog een open vraag of n krachtige hand die het geheele bsdrijt' administratief beheerde en beheerschte niet meer gewonscht zou zijn geweest en.meer tot stand zou gebracht hebben. Wij wille;i daarom niet mede doen aan de verwijten van den ILuer Bolsius. Wie b.v. wel eens de Wilhelmina heefc bezocht zal als leek oordeelend moeilijk kunnen zeggen dat daar weelde of uiterlijk schoon heerscht. De bidrijfsingenieur woont nog steeds in een houten keet. De administratie, verbandkamer enz. huizen ook nog in een houten optrek en eerst nu zijn-de fondamenten'gelegd voor het defiaitieve gebouw. De waschinrichting kolen worden eerst gewasschen! voldoet aan hooge eischen, maar is niets grootscher of beter dan b.v. de nieuw aangelegde op de Oranje Nassaull (vroeger (,'url). O ik op de Staatsmijn loopt men tot op zijn enkels door de modder en niet over asphalt, AVat wel de aandacht trekt op de Wilhelmina is de enorme Eleetrische Cantrale die daar staat. Binnenkort zal deze aan hare roeping gaan beantwoorden. -?Nu voorzag zij nog slechts het bedrijf van de Wilhelmina en de Eoima, maar de Maat schappij voor Htroomvordeeling, die te be schouwen is als een nieuw soort midden stand, ia druk bezig haar hoofdleidingen aan te leggen. Da grondkabel van Heerlen over Simpelreld, (i alpen, Maastricht is reeds op den terugweg voorby Valkenburg en dicht bij Heerlen en dan zullen de ver schillende Limburgsche gemeenten de electrieiteit, benooiligd voor licht en kracht, van de Staatsmijn Wilhelmina kunnen betrekken. Eén slachtoffer is er al gevallen. Do cen trale te Valkenburg is door de Maatschappij voor Htroomverdeeling aangekocht, ca /oo zal die te Heerlen ook wel sneuvelen. Het klein-bedrijf kan 't niet volhouden tegenover de concentratieleer! Toen ik de eerste avond van mijn nieuwe betrekking naar huis ging, kwam ik voorbij haar. Za had sen wit jak aan en een baaieurok. Der haar was zwart en in 't, midden gescheiden. Ze had een rond blozen j gezicht en d'r stonden wel tien j o agens bij d'r, waar ze niks van weten wou. Een van dia jongens gaf net een kat een trap toen ik voorbij ging en zij gaf hem een daai op z'n wang. Flauw mispunt," zei ze. De jongen wou haar er een j terug geven, waarop ik voor haar ging staan. j Ik kreeg natuurlijk mot met den jongen, j maar tosn dat over was, gingen zij en ik samen naar huis. Ze wandelde naast me, zoo'u beetje met d'r heupen wiegend, zoodat haar baajen rok telkens heen en weer ging. En ze liep rechtop, zoodat haar wit jik spande door haar borsten. Veel kan ik or niet meer van na vertellen, want ik voelde me erg licht ia m'n hoofd. Toen we bij mijn | deur waren, gaf ze me ineens een hand en zei: Dag Jan, morgen wacht ik weer op je." Ik was toen pas achttien jaar. 's Nachts droomde ik, dat ze naast me in bed lag en zich zacht tegen me aandrukte. Toen ik 'ümorgens wakker werd, was ik er beroerd van, dat m'n bed en m'n kamertje zoo leeg waren. 't Ging goed bij m'n baas. En toen ik er drie maanden was, kreeg ik zes gulden in de week. Toen kreeg m'n moeder juist zin in een andere vent, die ze in huis haalde. We hebben eerst samen gevochten, die kerel en ik, maar uien, die me nog altijd 's avonds opwachtte, overdag liep ze met aal Ligt de Wilhelmina ten Zuiden van Hserlerc, de mraa ligt ongeveer l>i' uur gaans ten Westen. Di'uir is van mijnbedrijf in exploitatie althans nog geen sprake. Toch ziet men er groote fabrieksge bouwen welke echter alleen dienen tot bevriezen." Is indertijd het graven van de schacht bij de Wilhelmina aanbesteed, men schijnt toen de kunst zóó goed afgekeken te hebben, dat men bij de Emma 't thans in eigen beheer doet. Voor wie daar binnen weet te dringen een alleszins interessant gezicht en in zoo ver den Hollander ook streelende, als men weet daar te zien de grootste bevriezings installatie van Europa. 't Is een merkwaardig idéa te weten dat daar eea kolom gronds ongeveer 1% meter in middellijn is, die tot ongeveer 150 nieter in de diepte is bevroren. Men is thans met uitgraven gekomen op 120 meter diepte en vandaar uit wordt nu op de bevroren mergel opgetrokken de cuvelage", de schachtbekleeding. Deze bestaat uit ijzeren ringen, die ieder uit 6 sectoren worden opgebouwd. Natuur lijk moeten deze uiterst nauwkeurig passen; daarom worden zij eerst 't is Hollandsch fabrikaat van Stork te Hengelo ineen gezet en op de fabriek gefraisd en daarna in deelen vervoerd. Later wordt doorgegaan tot 350 meter diepte en wordt vandaar uit het tweede gedeelte van de cuvelage opgetrokken. Eerst dan als ook nog de betonbekleeding van buiten klaar is staat de ijzeren schacht van 6Ji meter middellijn op zijn vasten rotsbodem en is deze in staat den werkman naar beneden en de kolen naar boven te laten passeeren in de bekende lift. Nu maakt men de reis nog per ton of per ladder. Wie moed heeft naar beneden te gaan, moet een dikken jas aan trekken, 't is er 7 graden onder nul! De mijnwerkers daar zijn weideeenigen die dit jaar over winterkoude kunnen praten. Wie b3hoefte heeft aan afkoeling weet dus nu waar die te'vinden is. Elsctra, HM Straiiss, Z vaar, looizwaar drukt da vloek van het noodlot op het geslacht van Pelop?. Twee zijner zonan Atreus en Tayaata», pogen elkaar te vernietigen. Atreus doodt op onmenachelijke wijza da kinderen geboren u':t het overspel van ;Tuyi8tea met zijn eigen vrousv Aerooe. Dan, Atreus om het leven gebracht door Aigisthos, een uit bloedschanda verwekken zoon van Thyeate?. Door Atreus, zoon A^amemuon grootmoedig in liet leven gelaten, weet Aigisthos die daad niet andera te ireantwoorden, dan door gedurende het beleg 7an Troja, waar Agamemaon het opperbevel voerde over da vereenigde Grieksc-iölegermachten, de vrouw van zijn edelmoedigen weldoener, K!ycemnestra, te verlei len en de kinderen van Agamemnon te be'agen. Bij den terugkeer van Agamemnon, wordt deze met lauweren bedekte veldheer, door zijn eigen vrou» met behulp van Aigisthos op verraderlijke wij je vermoord. Electra, een heldin, een waardige dochter van Agaoiemnorj, weet haar eenigen broeder Orestes, uit d 3 tianden der moordenaars te radden en in veiligheid te brengen bij Sirophios, koning van Paokiü. Op vo'wassen leeftijd gekomen, hstreedt Ore?tes wederom het huis zijns vaders om den moord op Agamemnon te wreken en zijn moed->r K:yiemneatra, benevens Aigisthos, te dooden. Om deien moedermoord ver vol g l diorde Erinnyëu, kan Orestes nergens rust vinden, totdat een slangenbaet hem verlost uit het leven dat hem tot oen straf is. Wel druit zwaar de vloek van het noodiot op de afstammelingen van Pölops. Is het wonder, dat twee der grootste dichters uit de G:ieksche oudheid, Aischylos en Sophocles, da geweldige tragiek dier heiden in onsterfelijke dramatisch-) gedichten be zongen hebben ? Van Aischylos bezitten wij de trilogie Oresteia", bestaande uit Agamemnon, het Doodencirer en de Eimsniden". In het eerste deel dezer trilogie behandelt Aischylos den terugkeer van Agamemnon uit het rijk van Troje en vervolgens den moord op dezen gepleeg ' door Klytemnestra en haar minnaar Aigisthos. Het tweede deel houdt zich bezig met de wraakplannen vaa Electra en Orestes, weike laatste ten slotte zijn moeder met hat z ^aard zei dat ik de heele zooi moest laten stikken en met haar samen gaan wonen. Ik pakte 's avonds m'n boeltje bijeen en we huurden den volgenden dag een gemeubi leerde kamer met eea keuken op de Lindengracht. Wat waren dat een immesse tijden! Kwam ik 's avonds thuis, dau stond d'r een kop thee voor me klaar en dan zoende Mien me met d'r rooie lippen op m'n mond. Dan kwam ze naast me ziiten en dan vreeën we samen een half uurtje. Dan gingen we e!en en dan eea grachie om. 's Avondj tegen tienen gingen we naar bed. 'i Was zoo'n rare meid, die Mien. Ze kon, als ze met aal liep en als ze ruzie kreeg, een kerel z'n oogeu uit z'n kop krabben. En als ze 's avonds bij mij zat, dan kon za in eens d'r hoofd op m'n schouder laten ???allen en beginnen te huilen. Dan sei ze nika andera dan: ,,Ik ben zoo bang, ii ban zoo bang l" Waarvoor ze bang was, wist ik nooit, maar dan moest ik d'r eerst in m'n armen nemen en d'r hard drukken, d'r zoenen en m'n scheemes trekken t n zsg^en: Als ze jou es wat dee-je, snee ik ze in riemen." Dan kwam ze tot bedaren en gloeg d'r armen om me, lachte door d'r tranen heen en zei: Wat ben ik toch een gek dier, hèJan?" Dan zoanden we elkaar weer en drukte ze zich weer zoo zacht tegen me an. Dat zal ik nooit vergeten. Als ze dat deed, dan voelde ik hoe vol en hoe friech haar lichaam was en dan werd het me altijd licht in m'n hoofd. Eens op een avond kwam ik thuis en toen had Mien mot met eeu raeid uit de buurt. doorsteekt. Na deze gruwelijke daad, echter een daad van vergelding, laat Aischylos door een dienstbare de volgende schoone woorden spreken: Beklagen lasst una dieser Beiden Loog, Und weil zum Gipfel nnn die schwereBlutschuld, O/estes führt, so lawt zugleich uns beten, Dasa dieaes Hauaes Aug' nicht gana sich schliesst. In de Eatneniden" worden de verdere lotgevallen beschreven van Orestea bij het orakel te Delphi en zyne vervolging door de Erinnyën. Sophocles houdt zich in zijne Electra" meer bezig met deze dochter van A?amemnon, dan met den terugkeer van O/estes uit Phokiëen het dooden van Klytemnestra en Aigisthos. Ongetwijfeld heeft echter dit drama als model gedien l aan Hngo von Hofmannsthal, den tekst lichter van Strauss' muziekdrama. Nu heeft zeer zeker een modern teksldichter het recht, naar eigen phantasie van zyn model af te wijken. Zoo dead ook Eicbard Wagner toen hy de Tristansage, het Bidder epos van Gottfried von Straaab'urg, opnieuw bewerkte. En hoeveel edeler zijn niet de figuren van Tristan, Isolde en Koning Marke geworden door de geïdealiseerde bewerking van Wagner. Datzelfde kan men niet zeggen van Hof mannsthal. Bij hem ia Electra een wezen, dat bijna al het tnenschelijke heeft afgelegd. Zj is gehuld in lompen, haar wezen is ver wilderd als een dier en haat is de hartstocht die haar in bet leve a laat. Haat tegen de moordenaars van haren vader. Zij leeft in de hoop op den terugkeer van Orestea en als het vahche alarm van zijn dood tot haar doordringt, en zij haar zuster Chryaothemis niet kan overhalen tot de daad van wraakpleging, wil zy zelve met den b$l die Aga memnon doodde, haar moeder en Aigisthoa om het leven brengen. Wanneer dan Orestes teruggekeerd ia en den dood van zgn vader heeft gewroken, dan is het voelsel vanhaar haat, haar hartstocht, haar leven vernietigd en rest haar niets anders dan te sterven. Hoe veel nobeler, grootscher en waardiger is de Electra-figuur" bij Sophocles. Zaker haat en wraakzucht bezielt ook zijne heldin. Maar steeds blijft zij de edele koningsdoch ter en men voelt met haar mede de zacht tot vergelding, tegeno7er hen die het leven ontnamen aan den door haar zoo hoog ver eerden vader. Bij de klassieken sterft ook niet Electra onmiddelijk na den dooi van Klytemnestra en Aigittho», maar wordt zy later de gemalin van Oreates' vriend Pylades. Toch geloof ik dat juist het realistische, het drastische, het gemoderniseerde der Eiectra-figuur van v. Hofmannsthal Stransa heett bezield tot het componeeren van z\jn musiek drama. Laat mij er echter aanstonds bijvoegen, dat hij door zijne muziek, da hoof jii^unr heeft opgeheven uit de atmospheer van verwildering en dat de uitbeel ding der rol door Taila Plaichinger mij een beteren dunk gegeven heeft van Hofmanns thal's Electra, dan ik bij het lezen van zijn boek vooraf had verkregen. Waarlijk grootsch en imposant was het op treden van de.se vrouw. Haar Allein! Web. ganz allein! Der Vater f jrt, hinab^escheucht in seine kallen Klüfte", gif stemming na het ensemble der zes Dieneriünen", een stemming die den ganschen verderen avond ons bijbleef. Ik vond dit een grootech moment dat alleen nog overtroffan werd door het eerste optreden van Orestes en de herkenningescène tus;chen hem en zyn zuster. Daar wist Strausa d jor zy'ne muziek, door het statige van zijne tempo, kortom door de geheele scenische atmospheer een ontzaggelijken indruk te bereiken. Die stemming, die atmospheer is het die den toehoorder gevangen houdt. Strauss ge bruikt ook Lgitmotievec; doch de zijne hebben niet die plastiek van zijn grooten voorganger dien anderen li'chard, Ik geloof ook niet dat Strauas daarnaar gestreefd heeft. Zynmo'.ievea zijn meer toouii ^uren, nu eens luchtig en licht, dan weer machtig en zwaar door het orchejt weergegeven. Maar hoe virtuoos gebruikt Strauss dat orchest! Wat men uit het klavieruittrekael menigmaal zich als een absurdideit en een cacaphonie had voorgesteld, blijkt door de instrumentatie als volkomen logisch en hoogst welluidend te zijn geschreven. Schoone melodische passages vindt men in Eiectra. Ik wijs op de mooie melodie ia A aan bat slot der eerste monoloog van Eiectra. Voorts op de scène tusschen Klytemnestra en Electra, bij de woorden das klingt mir so bekannt" en wanneer Electra dan ant woordt : Du bist nicht mehr du selber". Maar voora! wanneer Klytemnestra zingt leh will von mainer Seele alle Hullen abstreifsn". Voorts wanneer Electra haar zuster Chrysothemis vleit met de woorden: Wie "itark du bist! dich haben die jungfiaiüchen Xiichte stark gemacht". Ook bij de woorden van Chrysothemia Electra, hor mich, du bist so klug". Op de prachtige entree van Orestes, met Die had gezegd: Jij bent maar een slet en ju Lokt met die slampamper van een kerel van je." Mien bad d'r toen effatjes een luiarspeld over d'r fa-jie gehaald, dat d'r jak wel een veld met rooie kool leek. Toen lietea za d'r wel met rust. Maar om op die bangigheid van Mien terug te komen. Ik was ook niet heelemaal zuiver op de graat. Ik kwam wel eens thuis en dan zag ik die ouwe rieten stoelen ea dat otüve kreng van tafel en daar uuj schen in stond Mien, met haar rooit; wanj gen, d'r zwarte haar pas opgemaakt en sn j schoon wit jak an. Dan dacht bij me zelf: j dat hoor niet bij mekaar en ik hoor ook niet bij Mien. Want Mien was zoo'a i >or en door oprechte meid en zoo goed. Als ik d'r in d'r oogen keek en zei: Miec is 't waar'.' dan kwamen d'r ineens vonken ia en dan zei ze: Jan 't is waar l" En dan was 'i waar. Eu ik was toch altijd maar een rare schlemiel geweest, die nergens voor deugen wou. Dan werd is ook bang en was het alaof er een geeat in de kamer was, die ik niet kon zien, maar die me zoo aanstonds bij m'n strot zou pukken. Dan liep ik opeens op Mien aan en pakte haar, tot ze me een draai gaf en zei: Banje beduveld, zakkiesplakker. je doet uie pijn." Eens heb ik ean dubbaltje rozen voor Mien meegebracht. Nou mot ik eerst zeggen, dat Mien altijd iets voor mijn meebracht: dan eens oen pakkie tabak, dan eens eou pij ppie, dan eens een scharretje, maar altyd wat. Ik hal d'r nog nooit om gedacht. Maar eens

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl