Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDER.LAND.
ISfo. 1*704
wij tenminste, wat den letterlijken zin
van zijn woorden betreft, ook doen, hoe
veel blijft er dan niet te gissen over?
Frankrijk en Engeland vragen daden.
Zij vragen, en terecht, eens wat te-mogen
ziBtf van die neutraliteit.
Men zou op het telkens alarm-slaan
van bladen als de Tcmps niet behoeven
te letten, wanneer de strikte neutraliteit
naar alle zijden bij ons zoo dikwijls en
zero openlijk aan den dag kwam, als ieder
onzer wenscht, dat zij wordt b s waard.
DE DAM.
Het debat over de Damplannen, ver
leden Woensdag in den Amsterdamschen
Gemeenteraad gehouden, had een mat
verloop.
Het is geen wonder. Wij zijn aan
krachtig; gemeenschappelijk optreden en
aan het breed aanpakken van zaken, die
het noodzakelijk is, dat men breed neemt,
zoo weinig meer gewend, dat als wij
eens de handen gaan uitsteken ... een
zekere (voor wat wij willen gevaarlijke)
schuchterheid ons ras bevangt!
liet is nu ook zooveel ineens, niet waar,
dat diant beslist! Diar zij a: het oud
Stadhuis, en de gevoeligheden, die men
zich, in vage angsten, verbeeldt dat men
eens kwetsen koa; een nieuw Stadhuis,
dat vele tonnen kostend, misschien in 't
geheel niet zou voldoen; daar zijn ook
de zoete winsten, door den wethouder
van den Bergh voorspeld, als men er
niet om geeft dat het plan-van der Meij
in zijn groote lijnen er berooid afkomt;
'wat deze wethouder verkrijgt, met bijna
precies dezelfde rooilijnen."
Laat er toch geen storing geduld worden
in de tenminste van een begin van durf
getuigende beweging! Laat men aan
vatten! Laat men het ijzer smeden, nu
het heet is. Gaen uitkomst zoeken in
inkomsten, aan winst of verlies niet op
de eerste plaats denken, maar thans
enkel uitvoeren wat in de logica ligt:
het doode Paleis weer doen herboren.
worden tot het levende Stadhuis, dat
het was. Het oude herstellend, zal men
het heden eeren, en een toekomst van
beteekenis doen voorgevoelen. Er is
immers een wisselwerking tusschen vorm
en inhoud, tusschen kleeding en gedrag,
tussehent stadsgebouwen en
burgerwaardigheid.
Men denkt veel na over het stichten
van een nieuw Raadhuis. Er moet, wordt
gezegd, op den Dam komen een monu
mentaal gebouw. Wij zien het niet in.
Wij weten, dat in architecten-kringen
in het algemeen de meening de over
hand heefc, dat de vrijkomende grond
aan den Dam niet worde overgeleverd
aan den eersten kooper den beste, en dat
men goed doet er- een gemeentelijk ge
bouw te stichten. Men zegt: geef dien
grond eens uit uw handen, en weldra
wo-dt het historisch midden van ons
lan l een plein, waarop winkels voor
snuisterijen en flanellen ondergoed hun
interessante etalages doen uitkijken".
Itet is niet noodzakelijk. De Gemeente
hfbbe slechts den durf eigmaar te blijven
van den grond, en zelf te bouwen en te
exploiteeren. De Gemeente, eenmaal
van de herkrijging van zijn oud Stadhuis
verzekerd, doe een goed architect wat
b'ijkt het jammer, nietwaar, dat ter wille
van gereed geld het plan-Van der Meij
om hals werd gebracht een ontwerp
maken van een aaneengesloten geheel,
voor moderne-stads-doeleinden geschikt:
groot hó:el plus koffiehuizen en aanzien
lijke winkels: wat leven trekt, en er
levendig uitziet. Laat de hobbelige, raak
morsige keien van den Dam door asphalt
vervangen worden, trek op deze wijze
een deel van ds Amsterdamsche aange
name drukte, die nu slechts gevonden
wordt ia de winkelstraten en de andere
pleinen van onze stad, naar het natuurlijk
middelpunt, waar zij behoorde samen
te komen, en gij hebt, als gij eerst het
oude Stadhuis uit zijn eeuwelij ken dommel
gewekt hebt, een levendige omgeving
geschonken aan een wederom levend
wereldwonder".
Gij hebt den Dam, welke thans
ook eenigszins, denk wel, als een blok
ligt tusschen noord en zuid; welke door
honderden en nog eens honderden, die
JAN VAN DE LINDEGRACHT
DOOK
H. C. BUURMAN.
Is was pas kleermakers jongmaatje f, toen
ik haar leerde kennen. Ik ging tenminste
eenigen tijd door voor kleermakers-j ongmaatj o,
omdat ik bij een baas was, waar ik met mijn
beenen onder het lijf gevouwen, pilow zat
te naaien of waar ik harde broeken stond op
te pergen. Maar ik zelf had gruwelijk het
land aan mijn baantje en ik was dan ook al
bij mij a zesden baas. Myn vader was sigaren
maker en kende zoodoende heel wat menschen,
al was ie eigenwerker. Dat was vervelend
gen o i, went daardoor zat hij den heelen dag
thuis te strippen en bosjes te maken. Had
ie dan weer een tien kistjes klaar, dan ging
hij er mee naar zijn kennissen om ze te
verkoopen. Maar die kennissen waren bijna alle
maal kroegbazen en daarom kwam ie meestal
vet t hui». Dan stond ie te vloeken en op de
tafel te slaan en mijn moeder uit te schelden,
totdat ik kwaad werd.. Dan kwam ik mijn
bed uit, ging voor hem staan en zei: Hou
je mond, smeerkees. Moeder is veel te goed
voor je," Dan nam ia mijn bij me kladden
en sloeg me half hjk. Had ie dan zoo z'n
woede gekoeld, dan trok ie naar bed, met
laarzen en al.
gewoonlijk boven de Kal verstraat niet
uitkomen, alleen wordt overschreden als
het nóódig is tot het natuurlijk cen
trum, tot het kloppende hart wederom
gemaakt, dat het was en zij a moet.
Maar daarvoor dient met alle hens
gewerkt, dat het oud Stadhuis herleef'
en dat het een levendige ottigtving hebbe.
* *
*
Men spreekt van een koloniaal-museum
waarvoor, zeide de heer Wibaut, de
heer Onnes de millioenen verzamelt,
maar wat zoude er erger te denken zijn?
Ga naar het nuttige Koloniaal-Museum
te Haarlem zien, en denk u die vruch
ten op flesschen, vlechtwerken, ma
smonsters en andere producten" uitge
stald... op den Dana. Di heer
Kamerlingh Onnes meent het goed, maar dit
ware dan toch, zooals men zegt de dood
ia de pot, de dood op den Dam!
Laat hij zijn goede gedachten ver
werkelijken ... ergens anders. Op het
Damrak b.v.
*
Er is thans niemand meer, die ont
kent, dat hadde onze stad eerder de
gronden in haar omgeving aan zich ge
trokken, haar aanzien en bloei groater
zouden zijn geweest dan thans.
Grondspeculatie en een teu?ellooze
vrijheid van handelen, voor iedereen,
met zij a eigendom, heeft Amsterdam
reeds schade genoeg berokkend. Z-ju het
door schade wijs worden ? Zou het da
vrees eens kunnen afschudden voor eigen
beheer"?
Ons dunkt, het is toch, door de macht
der radicale beweging op 't oinde van
de vorige eeuw, aan een begin van eis;en
beheer" gaan gewennen. Waarom thans
niet kloek gehandeld ten op sichte der ter
reinen, die het geschiedkundig middel
punt vormen van ons land en waar, voor
onze beteekenis als hoofdstai des Rijks,
zooveel van afhangt.
Amsterdam, zoo spreekt men, gaat
relatief te weinig vooruit. Men weet dat
Hamburg bij sprongen groot wordt, en
ook Antwerpen en Rotterdam, en men
zou dan niet durven, als het geldt aan
te pakken in het vitaal belang van onze
stad?
Moeten tijdelijke financteele-moeilijk
heden van invloed zijn op defiaitieve,
voor verre toekomst geldende beslis
singen ? Beslissingen, waarvan het boven
dien de vraag is of zij niet, weinig kostend,
de beste directe rente zullen afwerpen.
Moet thans een tinancieele
kruidenierspolitiek de overhand hebben?
Neen toch!
Durven dus: ten opzichte van het in
eigen behf.er nenifn der onteigende gronden
en der daarop te bvuiren perceelen.
Durven ook: ten opzichte van de her
krijging van ons on l Sfail/tiiis, opdit wat
daar blind en dom en djf tusschen ons
instaat, wederom een levend organisme
worde van ons Burgerbestaan.
KRONIEK.
Voor ditmaal slechts een knipaeltja:
Er is veel treurigs ia onze staat
kundige toastanden ; maar het treurigst
wellicht van alles is eene instelling ah
de Eerste Kamer\ Zij is of niets, of
een ramp. Laat ons maar hopen, dat zij
niets is, en meer ea meer zal blijken
niets te zijn'.
)e Standaard, U Juli 1881.
Bij den grooten strij'l, om de Karste
Kamer minder macht te <.>;even in ons
volksbestel, doet het goed zulk een pionier
terug te vinden !
Toevallig viel ons oog op de passage.
Brieven uit het Zuiden.
*#* LlMUUKG.
Gelukkig, het carnaval ligt achter me.
Bij gebrek aan iedere organisatie levert
voor de buitenwereld het carnaval niet
anders op dan een walgelijk schouwspel.
Te Roermond on Maastricht althans, ziet
men bijna niets dan wat verkleeden uit de
laagste lagen der maatschappij, vies en on
smakelijk dronken over straat gaan. We
weten wel dat binnen de muren, op de bals
van de Tien iSjhmookers" of op het Morflus
en Staarbal fijnere weelde en verfij ader ge
not wordt vertoond en gesmaakt, maar ook
daar is van moraliteit niet veel te merken.
Ik was dan nét bij myn zesden baas ge
komen .?want vader wou met alle geweld
hebben dat ik kleermaker werd toen de
ouwe d'r tussehen uit kneep. Ik was veertien
dagen bij m'n baas en had nog geen stukkies
gedraaid. Bij iedere andere baas ging ik de derde
dag al naar het Zuidersoppie of naar de Han
delskade en kwam dan '& avonds laat thuis.
Want ik kon het nooit langer
uithouieD.Waarom ik niet naar zee mocht, weet ik niet. Als
het waaide en de wolken zaten elkaar na,
dan bonkte mijn hart. Lag ik in de zeo te
salaManderen, dan was 't alsof ik in den
hemel waa. En zat ik op den dijk te kijken
naar de tjotters en boeiers, dan wist ik van
hemel noch aarde. Maar het iijnste was als
we een vlot los konden maken l Dan dreven
we weg en zijn eens door de haven-politie
opgepikt, op het IJ. Wat heb ik van Vader
op mrjn duvel gehad!
Nou, toen ik dan veertien dagen bij mijn
baas was, dacht vader zeker: nou het ie z'n
kostje gekocht. Want toen ik 'd morgena
wakker werd, zat moeder te huilen en vader
lei wit en zoo stijf als een pier op z'n rug.
Z'n oogen open en blauwe lippen. De dokter
zei dat ie een hartkwaal had, maar ik geloof
dat ie in de de jenever gestikt is. De dokter
zei tegen me, dat ie z'n best zou doen om
me an een baantje te helpen. JSTou, ik kon
een baantje krijgen als loopkmecht: drie
gulden in de week. Ik had nou twintig
stuivers en daarom nam ik het an. Moeder
ging weer uit het werken, net als vroeger
en zoo zouden we er wel komen.
Neen, evenals de kermissen, behoort in
Limburg tenminste het carnaval tot het
verleden. Moest dit althans maar daar is
vooreerst geen kijk op. Het carnaval toch
is een zoo diep ingeworteld gebruik, dat
zelfs de geestelijkheid geen kans ziet er een
eind aan te maken. De echte Maastrichte
naar spaart dan ook een half jiar om die
dagen goeden sier te kunnen maken Kn
i gedronken dat er wordt in die dagen. We
kennen een niet groot koffiehuis waar in
2 uur tijis 3 ton bier werd leeg geschonken!
Gaen wonder dat men 's avonds menig
schipbreukeling zag liggen of zwaaien.
Maar wat wel een wonder mag heeten,
is dat men een dezer dagen in de Maas bij
Maastricht een gestrand schip kon zien!
De kaden waren zwart van de menschen
om dat ongewone schouwspel gade te slaan.
Van den hoogen waterstand proiiteerden
vele schippers om, in plaats van langs de
Willems-Vaart, door de Maas naar Holland
af te zakken. De snelle val had er echter
een verrast, en zoo was deze vastgeraakt,
en moest hij eerst lossen vóór verder te
kunnen gaan. Toch was 't een hoopvol ge
zicht voor degenen die zooveel verwachten
voor Limburg van een bevaarbare Maas.
Wij doen 't ook, maar wij vreezen wel
dat de verwachtingen die van den
L:mburgschen Minister van Waterstaat gekoes
terd worden, niet bevredigd zullen worden.
ntussehen zit de kolen-industrie aan de
hqpge spoorvrachten gebonden en krijgen
wij in Nederland veel te weinig
hollandsche kolen.
Ook in de Eerste Kamer is dan een
oogenblik gesproken over de ontginning
der kolenvelden en over de staatsexploita
tie: het Limburgsche kamerlid dat hier
sprak, vertelde gelukkig niet zulke dwaas
heden als zijn Roermondsche collega uit de
2de Kamer; al stond het betoog nu niet zeer
hoog en al was 't zeker niet een diepgaande
beschouwing te noemen.
Met genoegen echter lazen wij zijne waar
schuwing dat men zich er voor wachten
moet door overdreven zuinigheid de wijsheid
te doen bedriegen.
Daarin ligt bij iedere staatsexploitatie
eea gevaar; vooral als 't benoemingen van
personen geldt.
Zal een particuliere onderneming er niet
tegen op zien om, indien 't nooiig ia een
bepaalde persoon aan zich te binden, een
fiink salaris te geven; bij de departementen
voor Hollandschen dienst schijnt men daar
geen open oog voor te hebben.
Zoo begon do lljks^erzekeringbank met
een Bestuur waarin niemand zat die eenig
begrip had van verzekeringswezen; zoo
verloor de landbouw een man als Lovink,
zoo mist nu het staatsmijabedrijf zijn grond
legger, den heer Wenckebach, die ook weer
door een schitterende Indische positie aan
Holland werd ontnomen.
Al heeft nu de storm, die woedde toan
Minister Veegens een directorium van
personen banoamJe, zich gelegd, toch blijft
't nog een open vraag of n krachtige
hand die het geheele bsdrijt' administratief
beheerde en beheerschte niet meer
gewonscht zou zijn geweest en.meer tot stand
zou gebracht hebben.
Wij wille;i daarom niet mede doen aan
de verwijten van den ILuer Bolsius.
Wie b.v. wel eens de Wilhelmina heefc
bezocht zal als leek oordeelend moeilijk
kunnen zeggen dat daar weelde of uiterlijk
schoon heerscht.
De bidrijfsingenieur woont nog steeds in
een houten keet.
De administratie, verbandkamer enz.
huizen ook nog in een houten optrek en
eerst nu zijn-de fondamenten'gelegd voor
het defiaitieve gebouw.
De waschinrichting kolen worden eerst
gewasschen! voldoet aan hooge eischen,
maar is niets grootscher of beter dan b.v.
de nieuw aangelegde op de Oranje Nassaull
(vroeger (,'url).
O ik op de Staatsmijn loopt men tot op
zijn enkels door de modder en niet over
asphalt,
AVat wel de aandacht trekt op de
Wilhelmina is de enorme Eleetrische Cantrale
die daar staat. Binnenkort zal deze aan
hare roeping gaan beantwoorden. -?Nu
voorzag zij nog slechts het bedrijf van de
Wilhelmina en de Eoima, maar de Maat
schappij voor Htroomvordeeling, die te be
schouwen is als een nieuw soort midden
stand, ia druk bezig haar hoofdleidingen
aan te leggen. Da grondkabel van Heerlen
over Simpelreld, (i alpen, Maastricht is reeds
op den terugweg voorby Valkenburg en
dicht bij Heerlen en dan zullen de ver
schillende Limburgsche gemeenten de
electrieiteit, benooiligd voor licht en kracht,
van de Staatsmijn Wilhelmina kunnen
betrekken.
Eén slachtoffer is er al gevallen. Do cen
trale te Valkenburg is door de Maatschappij
voor Htroomverdeeling aangekocht, ca /oo
zal die te Heerlen ook wel sneuvelen.
Het klein-bedrijf kan 't niet volhouden
tegenover de concentratieleer!
Toen ik de eerste avond van mijn nieuwe
betrekking naar huis ging, kwam ik voorbij
haar. Za had sen wit jak aan en een
baaieurok. Der haar was zwart en in 't, midden
gescheiden. Ze had een rond blozen j gezicht
en d'r stonden wel tien j o agens bij d'r, waar
ze niks van weten wou. Een van dia jongens
gaf net een kat een trap toen ik voorbij ging
en zij gaf hem een daai op z'n wang. Flauw
mispunt," zei ze. De jongen wou haar er een
j terug geven, waarop ik voor haar ging staan.
j Ik kreeg natuurlijk mot met den jongen,
j maar tosn dat over was, gingen zij en ik
samen naar huis. Ze wandelde naast me,
zoo'u beetje met d'r heupen wiegend,
zoodat haar baajen rok telkens heen en weer
ging. En ze liep rechtop, zoodat haar wit
jik spande door haar borsten. Veel kan ik
or niet meer van na vertellen, want ik voelde
me erg licht ia m'n hoofd. Toen we bij mijn
| deur waren, gaf ze me ineens een hand en
zei: Dag Jan, morgen wacht ik weer op je."
Ik was toen pas achttien jaar. 's Nachts
droomde ik, dat ze naast me in bed lag en
zich zacht tegen me aandrukte. Toen ik
'ümorgens wakker werd, was ik er beroerd
van, dat m'n bed en m'n kamertje zoo leeg
waren.
't Ging goed bij m'n baas. En toen ik er
drie maanden was, kreeg ik zes gulden in
de week. Toen kreeg m'n moeder juist zin
in een andere vent, die ze in huis haalde.
We hebben eerst samen gevochten, die kerel
en ik, maar uien, die me nog altijd 's avonds
opwachtte, overdag liep ze met aal
Ligt de Wilhelmina ten Zuiden van
Hserlerc, de mraa ligt ongeveer l>i' uur
gaans ten Westen.
Di'uir is van mijnbedrijf in exploitatie
althans nog geen sprake.
Toch ziet men er groote fabrieksge
bouwen welke echter alleen dienen tot
bevriezen."
Is indertijd het graven van de schacht
bij de Wilhelmina aanbesteed, men schijnt
toen de kunst zóó goed afgekeken te hebben,
dat men bij de Emma 't thans in eigen
beheer doet.
Voor wie daar binnen weet te dringen
een alleszins interessant gezicht en in zoo
ver den Hollander ook streelende, als men
weet daar te zien de grootste bevriezings
installatie van Europa.
't Is een merkwaardig idéa te weten dat
daar eea kolom gronds ongeveer 1%
meter in middellijn is, die tot ongeveer
150 nieter in de diepte is bevroren.
Men is thans met uitgraven gekomen op
120 meter diepte en vandaar uit wordt nu
op de bevroren mergel opgetrokken de
cuvelage", de schachtbekleeding.
Deze bestaat uit ijzeren ringen, die ieder
uit 6 sectoren worden opgebouwd. Natuur
lijk moeten deze uiterst nauwkeurig passen;
daarom worden zij eerst 't is Hollandsch
fabrikaat van Stork te Hengelo ineen
gezet en op de fabriek gefraisd en daarna
in deelen vervoerd.
Later wordt doorgegaan tot 350 meter
diepte en wordt vandaar uit het tweede
gedeelte van de cuvelage opgetrokken.
Eerst dan als ook nog de
betonbekleeding van buiten klaar is staat de ijzeren
schacht van 6Ji meter middellijn op
zijn vasten rotsbodem en is deze in staat den
werkman naar beneden en de kolen naar
boven te laten passeeren in de bekende lift.
Nu maakt men de reis nog per ton of
per ladder.
Wie moed heeft naar beneden te gaan,
moet een dikken jas aan trekken, 't is er
7 graden onder nul!
De mijnwerkers daar zijn weideeenigen
die dit jaar over winterkoude kunnen
praten.
Wie b3hoefte heeft aan afkoeling weet
dus nu waar die te'vinden is.
Elsctra, HM Straiiss,
Z vaar, looizwaar drukt da vloek van het
noodlot op het geslacht van Pelop?. Twee
zijner zonan Atreus en Tayaata», pogen elkaar
te vernietigen. Atreus doodt op onmenachelijke
wijza da kinderen geboren u':t het overspel
van ;Tuyi8tea met zijn eigen vrousv Aerooe.
Dan, Atreus om het leven gebracht door
Aigisthos, een uit bloedschanda verwekken
zoon van Thyeate?.
Door Atreus, zoon A^amemuon grootmoedig
in liet leven gelaten, weet Aigisthos die
daad niet andera te ireantwoorden, dan door
gedurende het beleg 7an Troja, waar
Agamemaon het opperbevel voerde over da
vereenigde Grieksc-iölegermachten, de vrouw
van zijn edelmoedigen weldoener,
K!ycemnestra, te verlei len en de kinderen van
Agamemnon te be'agen.
Bij den terugkeer van Agamemnon, wordt
deze met lauweren bedekte veldheer, door
zijn eigen vrou» met behulp van Aigisthos
op verraderlijke wij je vermoord.
Electra, een heldin, een waardige dochter
van Agaoiemnorj, weet haar eenigen broeder
Orestes, uit d 3 tianden der moordenaars te
radden en in veiligheid te brengen bij
Sirophios, koning van Paokiü.
Op vo'wassen leeftijd gekomen, hstreedt
Ore?tes wederom het huis zijns vaders om
den moord op Agamemnon te wreken en zijn
moed->r K:yiemneatra, benevens Aigisthos,
te dooden.
Om deien moedermoord ver vol g l diorde
Erinnyëu, kan Orestes nergens rust vinden,
totdat een slangenbaet hem verlost uit het
leven dat hem tot oen straf is.
Wel druit zwaar de vloek van het noodiot
op de afstammelingen van Pölops.
Is het wonder, dat twee der grootste dichters
uit de G:ieksche oudheid, Aischylos en
Sophocles, da geweldige tragiek dier heiden
in onsterfelijke dramatisch-) gedichten be
zongen hebben ?
Van Aischylos bezitten wij de trilogie
Oresteia", bestaande uit Agamemnon, het
Doodencirer en de Eimsniden".
In het eerste deel dezer trilogie behandelt
Aischylos den terugkeer van Agamemnon
uit het rijk van Troje en vervolgens den
moord op dezen gepleeg ' door Klytemnestra
en haar minnaar Aigisthos.
Het tweede deel houdt zich bezig met de
wraakplannen vaa Electra en Orestes, weike
laatste ten slotte zijn moeder met hat z ^aard
zei dat ik de heele zooi moest laten
stikken en met haar samen gaan wonen.
Ik pakte 's avonds m'n boeltje bijeen en
we huurden den volgenden dag een gemeubi
leerde kamer met eea keuken op de
Lindengracht. Wat waren dat een immesse tijden!
Kwam ik 's avonds thuis, dau stond d'r een
kop thee voor me klaar en dan zoende Mien
me met d'r rooie lippen op m'n mond. Dan
kwam ze naast me ziiten en dan vreeën we
samen een half uurtje. Dan gingen we e!en
en dan eea grachie om. 's Avondj tegen tienen
gingen we naar bed.
'i Was zoo'n rare meid, die Mien. Ze kon,
als ze met aal liep en als ze ruzie kreeg, een
kerel z'n oogeu uit z'n kop krabben. En als
ze 's avonds bij mij zat, dan kon za in eens
d'r hoofd op m'n schouder laten ???allen en
beginnen te huilen. Dan sei ze nika andera
dan: ,,Ik ben zoo bang, ii ban zoo bang l"
Waarvoor ze bang was, wist ik nooit, maar
dan moest ik d'r eerst in m'n armen nemen
en d'r hard drukken, d'r zoenen en m'n
scheemes trekken t n zsg^en: Als ze jou es
wat dee-je, snee ik ze in riemen." Dan kwam
ze tot bedaren en gloeg d'r armen om me,
lachte door d'r tranen heen en zei: Wat
ben ik toch een gek dier, hèJan?" Dan
zoanden we elkaar weer en drukte ze zich
weer zoo zacht tegen me an. Dat zal ik nooit
vergeten. Als ze dat deed, dan voelde ik hoe
vol en hoe friech haar lichaam was en dan
werd het me altijd licht in m'n hoofd.
Eens op een avond kwam ik thuis en toen
had Mien mot met eeu raeid uit de buurt.
doorsteekt. Na deze gruwelijke daad, echter
een daad van vergelding, laat Aischylos door
een dienstbare de volgende schoone woorden
spreken:
Beklagen lasst una dieser Beiden Loog,
Und weil zum Gipfel nnn die
schwereBlutschuld,
O/estes führt, so lawt zugleich uns beten,
Dasa dieaes Hauaes Aug' nicht gana sich
schliesst.
In de Eatneniden" worden de verdere
lotgevallen beschreven van Orestea bij het
orakel te Delphi en zyne vervolging door
de Erinnyën.
Sophocles houdt zich in zijne Electra"
meer bezig met deze dochter van A?amemnon,
dan met den terugkeer van O/estes uit
Phokiëen het dooden van Klytemnestra en
Aigisthos.
Ongetwijfeld heeft echter dit drama als
model gedien l aan Hngo von Hofmannsthal,
den tekst lichter van Strauss' muziekdrama.
Nu heeft zeer zeker een modern teksldichter
het recht, naar eigen phantasie van zyn
model af te wijken. Zoo dead ook Eicbard
Wagner toen hy de Tristansage, het Bidder
epos van Gottfried von Straaab'urg, opnieuw
bewerkte. En hoeveel edeler zijn niet de
figuren van Tristan, Isolde en Koning Marke
geworden door de geïdealiseerde bewerking
van Wagner.
Datzelfde kan men niet zeggen van Hof
mannsthal. Bij hem ia Electra een wezen,
dat bijna al het tnenschelijke heeft afgelegd.
Zj is gehuld in lompen, haar wezen is ver
wilderd als een dier en haat is de hartstocht
die haar in bet leve a laat. Haat tegen de
moordenaars van haren vader. Zij leeft in
de hoop op den terugkeer van Orestea en
als het vahche alarm van zijn dood tot haar
doordringt, en zij haar zuster Chryaothemis
niet kan overhalen tot de daad van
wraakpleging, wil zy zelve met den b$l die Aga
memnon doodde, haar moeder en Aigisthoa
om het leven brengen. Wanneer dan Orestes
teruggekeerd ia en den dood van zgn vader
heeft gewroken, dan is het voelsel vanhaar
haat, haar hartstocht, haar leven vernietigd
en rest haar niets anders dan te sterven.
Hoe veel nobeler, grootscher en waardiger
is de Electra-figuur" bij Sophocles. Zaker
haat en wraakzucht bezielt ook zijne heldin.
Maar steeds blijft zij de edele koningsdoch
ter en men voelt met haar mede de zacht
tot vergelding, tegeno7er hen die het leven
ontnamen aan den door haar zoo hoog ver
eerden vader. Bij de klassieken sterft ook
niet Electra onmiddelijk na den dooi van
Klytemnestra en Aigittho», maar wordt zy
later de gemalin van Oreates' vriend Pylades.
Toch geloof ik dat juist het realistische,
het drastische, het gemoderniseerde der
Eiectra-figuur van v. Hofmannsthal Stransa
heett bezield tot het componeeren van z\jn
musiek drama. Laat mij er echter aanstonds
bijvoegen, dat hij door zijne muziek, da
hoof jii^unr heeft opgeheven uit de
atmospheer van verwildering en dat de uitbeel
ding der rol door Taila Plaichinger mij een
beteren dunk gegeven heeft van Hofmanns
thal's Electra, dan ik bij het lezen van zijn
boek vooraf had verkregen.
Waarlijk grootsch en imposant was het op
treden van de.se vrouw. Haar Allein! Web.
ganz allein! Der Vater f jrt, hinab^escheucht
in seine kallen Klüfte", gif stemming na
het ensemble der zes Dieneriünen", een
stemming die den ganschen verderen avond
ons bijbleef. Ik vond dit een grootech
moment dat alleen nog overtroffan werd
door het eerste optreden van Orestes en de
herkenningescène tus;chen hem en zyn zuster.
Daar wist Strausa d jor zy'ne muziek, door het
statige van zijne tempo, kortom door de
geheele scenische atmospheer een
ontzaggelijken indruk te bereiken.
Die stemming, die atmospheer is het die
den toehoorder gevangen houdt. Strauss ge
bruikt ook Lgitmotievec; doch de zijne hebben
niet die plastiek van zijn grooten voorganger
dien anderen li'chard, Ik geloof ook niet dat
Strauas daarnaar gestreefd heeft. Zynmo'.ievea
zijn meer toouii ^uren, nu eens luchtig en
licht, dan weer machtig en zwaar door het
orchejt weergegeven.
Maar hoe virtuoos gebruikt Strauss dat
orchest! Wat men uit het klavieruittrekael
menigmaal zich als een absurdideit en een
cacaphonie had voorgesteld, blijkt door de
instrumentatie als volkomen logisch en hoogst
welluidend te zijn geschreven.
Schoone melodische passages vindt men in
Eiectra. Ik wijs op de mooie melodie ia A
aan bat slot der eerste monoloog van Eiectra.
Voorts op de scène tusschen Klytemnestra
en Electra, bij de woorden das klingt mir
so bekannt" en wanneer Electra dan ant
woordt : Du bist nicht mehr du selber".
Maar voora! wanneer Klytemnestra zingt
leh will von mainer Seele alle Hullen
abstreifsn". Voorts wanneer Electra haar
zuster Chrysothemis vleit met de woorden:
Wie "itark du bist! dich haben die
jungfiaiüchen Xiichte stark gemacht". Ook bij
de woorden van Chrysothemia Electra, hor
mich, du bist so klug".
Op de prachtige entree van Orestes, met
Die had gezegd: Jij bent maar een slet en
ju Lokt met die slampamper van een kerel
van je." Mien bad d'r toen effatjes een
luiarspeld over d'r fa-jie gehaald, dat d'r jak wel
een veld met rooie kool leek. Toen lietea za
d'r wel met rust.
Maar om op die bangigheid van Mien
terug te komen. Ik was ook niet heelemaal
zuiver op de graat. Ik kwam wel eens thuis
en dan zag ik die ouwe rieten stoelen ea
dat otüve kreng van tafel en daar
uuj schen in stond Mien, met haar rooit;
wanj gen, d'r zwarte haar pas opgemaakt en sn
j schoon wit jak an. Dan dacht bij me zelf:
j dat hoor niet bij mekaar en ik hoor ook
niet bij Mien. Want Mien was zoo'a i >or
en door oprechte meid en zoo goed. Als ik
d'r in d'r oogen keek en zei: Miec is 't
waar'.' dan kwamen d'r ineens vonken ia
en dan zei ze: Jan 't is waar l" En dan
was 'i waar. Eu ik was toch altijd maar een
rare schlemiel geweest, die nergens voor
deugen wou. Dan werd is ook bang en was het
alaof er een geeat in de kamer was, die ik
niet kon zien, maar die me zoo aanstonds
bij m'n strot zou pukken. Dan liep ik opeens op
Mien aan en pakte haar, tot ze me een draai
gaf en zei: Banje beduveld, zakkiesplakker.
je doet uie pijn."
Eens heb ik ean dubbaltje rozen voor Mien
meegebracht. Nou mot ik eerst zeggen, dat
Mien altijd iets voor mijn meebracht: dan
eens oen pakkie tabak, dan eens eou pij ppie,
dan eens een scharretje, maar altyd wat. Ik
hal d'r nog nooit om gedacht. Maar eens