De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 27 februari pagina 2

27 februari 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1705 dingen overlieten. Veelal weri er maar op los gebouwd, in de zalige onnoozelheid en onbewustheid der erf-onrechtvaardigheid. Men trok nieuwe «traten, zoo maar lijnrecht naast elkaar, alles volgens een zelfde geestloos, of liever volgens heelemaal gén systeem. Doorgaans was het resultaat, waar noch invloed van eenige gevestigde traditie, noch spoor van logica in te besteuren waren, doodelijk vervelend. Een beeld van een stnurloozen tijd waren de nieuwe kwartieren onzer vaak zoo mooie oude steden geworden. Zoover heeft men het in Westelijk Europa doorgaans dan toch gebracht, dat men omtrent overal met dit geest- en kunstlooze wenscht te breken. Men krijgt genoeg van het saaie, vooze en platte, evenzeer van het quasi-moderne, het aanstellerige. Men wil iets broeds, iets helders, iets groot een voudigs en fraais; veel zon en lucht en groen: men wil moderne schoonheid. Aosthetica n hygiëen, en ook geen hygiëen zonder aesthetica. Nu stelt zich de vraag: zal men het fraaie nu ook al weer gaan zoeken waar 't niet te vinden is? Zal men den oude a hang naar een Protzen-architeetuur, die reeis zooveel onheil stichtte, afleggen ? Zal men nu eens bij voorkeur geen voorbeeld nemen naar beruchten Pruisischen grooten stadsbouw, ik meen: den Pruisischen bouwtrant van even na '70? Eén man in ons land heeft al jarenlang een goed oog gehad op deze dingen: het is de heer Earel Buis, de eminente oud-burge meester van Balgië's hoofdstad, Brussel. In verscheideneschriften,waaronder ik l'Esth tiquedes villes" als genoeg bekend onderstel, heeft hij voor gezonde denkbeelden geijverd met al de warmte van een diepe overtuiging. De heer Buis is voorwaar een der merk waardigste burgers van ons land. Wars van alle uitwendig vertoon, is deze eerbied waardige ou Ie man, na op voorbeeldige wijze zijn prachtige Brabantsehe geboorte stad bestuurd te hebben, een onvermoeibaar waker over de schoonheid onzer vaderlandsche steden gebleven. Maar de heer Buis staat nagenoeg alleen voor hat werk, en dit is wél jammer. Verheugend is nog het feit, dat wij aan den heer Aug. Dalbeke, den tegenwoordigen minister van openbare werken, ook een man met ruimen blik en helder begrip hebben, van wiens invloed wij mede durven verwachten, dat een onbezonnen en dus leelijke nieuwe stedenbouw ons gespaard zal blijven. Ook in breeder kringen wordt allengerhand belangstelling in deze kapitale vraag merkbaar. Wel geven voorloopigfinancieele overwegingen en eigenaars-bekommeringen blijkbaar nog den doorslag in die belang stelling, maar, wellicht onder den invloed van anderen, wier gedachten minder syste matisch op het stoffelijke zijn gericht, ik bedoel: op den stillen, maar vasten invloed van kunstenaars, schrijvers, jonge bouw meesters, van het jongere geslacht" in n woord gaan wij een tijdperk van gees telijker voorkeur te gemoet. Wij willen nu ook een nieuwe fraaie stal, om der schoon heid wille, -en niet alleen om daarbij be trokken fiaancieele belangen. Geldzaak mag ten slotle ook wel eens onderdoen voor schoonlieidszaak. Zóó beginnen zelfs ver mogenden hier en daar te spreken. En, waar 't de schoonheid betreft van de stad waur wij geboren werden, waar wij leven en wonen, waar wij dagelijks elkaar ontmoeten, daar geldt het een gemeenschappelijk belang van zulke waarde, dat n staats-regeering n stedelijke vroedschap er gerust een gewetenszaak van maken mogen. Tegenover het geslacht dat thans tot rijpheid is gekomen, tegenover de komende geslachten, dragen onze overheden een zware en kostbare ver antwoordelijkheid. En 't is op dit merkwaardige oogenblik, op dit psychologische moment, dat uw land genoot de bouwmeester Berlage tot ons is gekomen om meer klaarheid te brengen, om voor te lichten en te waarschuwen. En wij hebben met aandacht naar zijn woord geluisterd. Hoe hij den groei der antieke stad beschreef, en dien der middeleeuwsche. De eerste, gebouwd naar een regelmatig, klassiek" plan; de tweede, naar een schil derachtig, in schijn toevallig, doch van het ' vorige alleen gradueel verschillend plan. Wij hebben erkend, dat in vroeger tijden nooit de geestlooze wanorde heeft geheerscht, als veel al bij 'traak-bouwen van steden in onzen tij 1. De regelmaat in vroeger tyd was niet de doodende regelmaat,maar sproot voort uit ge zond logische noodzaak. Op oude steden plans kunnen wij nagaan, hoe eertijds een staisplein steeds een afgesloten, gedrongen geheel vormde, dat nooit noodeloos in ga ten vervloeide: hoe aan den eisch der axiale perspectief voldaan werd door een aange naam verbreken van de lijn aan 't einde iiiiiiimmiiiiMi DE GASWERKER DOOR H. C. B U U B M A N. Och", zei ie, terwijl zijn mager bestoppeld gezicht pynlyk en nadenkend werd. de Impe riaal het myn lichaam gebroken. Ze roemen nou ons werk en de Raad het laatst ons ver zoek om eens om de drie weken eene heele vry'e Zondag te hebben, van de hand gewezen, omdat we nou zoo'n goed leventje hebben, Kooveul beter dan by de Imperiaal. Ik geef ze graag toe dat we n'et beter hebbe, maar f jonge, de Amsterdamache gaswerkers van de ouwe dage, weten ook wat het onder den Engelsman was. Da Engelsman het ons 't ga» gebracht en wij hebbe 't nou een tien jaar geleeëovergenome, dat wete me allemaa'. Maar watte me niet allemaal weten, dat is dat er bloed aan het geld van de Engelschen zit, waarmee ze naar d'r land benne teruggegaan. Als we de dubbele dag had den, dan stonden we achttien uurachtermekaar, al hadden we ook onze rust tusschen de reizen in. Mackines om de kolen in de retorten te lajen of om de afgewerkte kolen te trekken, hadden we nog niet zoo as nou en ik geef je de verzekering dat we water en bloed zweetten as we werkten. In een enkele onderbroek stonden we voor de vuren en je kameraads leeken wel duivels voor je, met der zwarte tronies en der naakte bodies, in de vuurgloed en de grauwe wolken rook. der straat; hoe over rooilijn e.derg. de meeningen over 't geheel anders waren dan thans, zoodat een straat meestal een ver kwikkend gebroken lijnenspel te zien gaf en nooit die vermoeiende liniaal-lijn, waar zoovele moderne steden trotsch op gaan; dat een eenvoudige, eerlijke architectuur zonder sohijnschoon, van een stad het voor naamste bestanddeel en sieraad is; dat gevolgentlyk aan een oude afgeleefde vnrmenspraak d. w. z. aan een gedachtelooze toepassing, of nabootsen, anachronistisch herhalen van historische stijlen geenerlei behoefte bestaat. In n woord, dat eenheid van opvatting, samenhang en doelmatigheid moeten voorzitten bij het aanleggen van steden, en dat een modern uitbreidingsplan allereerst aan deze eischen heeft te voldoen. Stedenplans uit de oudheid, uit de middel eeuwen, uit onzen tijd, kwamen Berlage's theorieën verduidelijken, terwijl het uit breidingsplan van den Haag bewees, hoe Bsrlage 'zijn denkbeelden ook in een daad vermag om te zetten. De gedachten van Berlage ze zijn in Nederland vermoedelijk genoegzaam bekend ziju ook die van de voor naamste Europeesche vakmannen, en in de eerste plaats die van Carlo Sitte, den schrijver van dat voortreffelijke boek Der Stadtebaunach seinen küustlerischen rundeatzen" (2). Ons was het een vreugde, die denkbeelden te hooren uiteenzetten met opmerkelijke helderheid van betoog, met ean warmte van overtuiging en met een ruiterlijke kranigheid in de uitspraken, welke zelfs aan hen, die vjor waar daags te voren tot de onaantastbaarste steunpilaren van het centrum" in zake molerne architec tuur behoorden, een Hink applaus hebben ont lokt: stelden wij niet het heuglijke feit vast, dat de waarschuwing tegen het overmoedige ontmantelen van Gotische kathedralen, dat alreeds zooveel inkt deed stroomen (en het is wél gelukkig, dat die inkt niet geheel nutteloos heefe gestroomd!) op een kleine ovatie voor den spreker is uitgeloopen ? 3) Ik had het voorrecht, met den heer H. P. Berlage eenige uren lang door deze stad te kuieren, den zonnigen namiddag vóór zyn lezing. Langer en dieper nog wellicht, dan zijn opmerkelijke lezing van 's avonds, zullen deze uren in mijn geheugen blijven geprent. Alles wat ik in stilte, jaren lang, met eenige weinigen hier, omtrent bouw kunst en stedenschoon bij elkaar had ge dacht, vond ik door de op nerkingen van den grooten bouwmeester bevestigd. Eéa ding vooral vergeet ik niet, en 't heeft me ont roerd: hoe deze man leed, bij 't beschouwen van 't vele leelijke, waar ik hem in rond leiden moest; hoa hij soms, als 't hem te bar werd, even, met een onuitsprekelijk gebaar van vertwijfeling, de armen naast zich liet zakken; hoe dan zijn oogen star keken, zijn groote trouwe oogen van idealist en eerlijk man. . . Wij zwegen toen beiden, maar 't leek wel eens, of we daar liepen door een droeve doode stad, waar als 't ware een booze heks een vloekwoord had over uitgesproken. Van 't pralerige station tot aan de Sjhelde, 't was haast n onafgebroken reeks van pijnlijke ont moetingen. En toen we daar dan op een maal kwamen te staan op dat alleraardigste, zoo mooi ingesloten plein van de Kiermarkt, dat eenige Antwerpsche hoekje, waar op 't achterplan onze slanke O. L.Vrouwetoren zoo parmantig den hemel inboort. .. toen was 't een zucht van verlichting: dadr von den wij de schoonheid, die we zoo noode elders, in het nieuw e.'e deel der stad, hadden gemist, terug, en 't was een opfleuring en een verkwikking.TerGroote Markt bewonderden wij het streng-statige, patriciërs-raadhuis, en ... betreurden het te onpas verbreeden van zijstraten, waar de geslotenheid van het prachtige plein gedeeltelijk in te lore loopt; aan 't Steen was 't de bekende verploetering, en aan 't Vleeschhuis een ver toon, waar bekoring vreemd aan is. Dit was dan 't verleden Wat zal nu de toekomst brengen ? Antwer pen heeft veel goed te maken, omdat het veel verdorven heeft in den loop der tijden. Zso ellendig weinig is daar toch overgebleven van een stad, waar Victor Hugo rond de jaren'4U nog zooveel heerlijks vond. 41 Datdetrotsche stede, waar wij de kronkelende straten en de schilderachtige gevels en daken, sierlijk wentelend rond den bekoorlijken toren, op oude plans en prenten, van liefhebben, mettertijd is verworden tot zulk een grauwe voosheid, dat is een wel onherstelbare ramp. Maar 't nieuwe Antwerpen kan men nog beveiligen voor nieuwen hoon. Aan den wil tot het goede, ik weet het, ontbreekt het allerminst, en do hoogge schatte wethouder Frans van Kuyck, die indertijd den archeologischen kunstenaarsdroom van Oud-Antwerpen verwezenlijkte, is een man van zijn tijd, met heldere in zichten en kunstenaarsgeest. Had je een charge gemaakt dan voelde je dat ter weer wat van je kracbt weg was. 't Zweet stond ja in je klompen en je kon ze omkeeren orn ze leeg te gooien. Dan kou dan we gaan rusten, maar een s^haftlokaal as nou hadden we nog niet. Dan sloegen we maar een kiel om ons schouwers en gingen op de kouwe ijzeren platen leggen. Óók ver keerd, want nou zijn der bij de ouwen die zóó stijf zijn van de rimmetiek, dat ze niet eens een scliop van den grond kenne krij gen. Dat ken je begrijpen! Je lichaam was zoo heet as de gloeiende kolen zelf en de platen waren steen-koud. As je d'r op kwam dan kromp je in 't begin ineen van de afkoeling. Maar je was nog jong hèen je dacht dat d'r geen opkommen an je lichaam was. Kijk me nou es an, nou zie je dat der wol opkommen an is geweest. M'n eene arm is kromgegroeid van de rimmetiek al ken ik der nog met schoppen.... en der benne meer botten van me over dan vleesch. Maar afijn, we zeilen ons endje nog wel halen. Hoe ik der bij gekommen ben om an de gasfabriek te gaan? Xou, ik was uit NoordBrabant en grondwerker. Toen kwamme der es zes maanden voor me dat der geen snars werk los kwam en ik niet wist hoe n'ik be stond. Maar ik was jong en had een klein duitje overgespaard dat me in 't begin wel hielp. Ik zat toen in Dordrecht en hoorde dat ze in Amsterdam menschen vroegen voor de Imperiaal. Ik ben der met geleende centen heengegaan en werd meteen angenomen als stoker. Nou, ik heb m'n centen in 't begin zuur genog verdiend, 's Weke lijks ging ik met twaalf dertien gulden naar Waar vroeger gemis van architectonisch inzicht, gebrek aan geest en schoonheidszin, bij ons evenzeer als elders, alle kwaad, vrij spel en woekering toelieten, in die 19de eeuw welke architecturaal zoo doodarm is geweest, daar kome een nieuwe tijd ver goeding brengen voor dit doorpijnde v rledene. Niet de archeologisch droge, noch de dilettantisch-antikisierende hebbelijk heid van heropbouwing of restauratieund kein-Ende, maar een doelmatig en organisch-gezond opbouwen, naar vaste en logische wetten van midprne schoonheid, zullen tot het betere geleiden. (lulden woorden, zooals bouwmeester Berlage er hier heeft uitgesproken, zullen dat helpen bereiken. Moge zijn stem niet in de woestijn geklonken hebben, maar nog lang nagalmen in de ooren der talrijke autoriteiten, die met voorbeeldige aandacht zijn woorden hebben beluisterd. Indien Berla^e's rede al niet leiden mocht tot het voltrekken van groote dingen, van het door hem gesprokene zal, vertrouw ik, toch een kracht uitgaan om eventueel veel kwaads te verhinderen. En al gaf het maar zulk een resultaat, wij mogen den Hollandschen bouwmeester alreeds van harte dankbaar zijn om zijn komen en getuigen te Antwerpen. 15 Fob. 1910. EMMAXUEI. DE BOM. 1) Vrydag 11 Februari j'. 2) Wien, Karl Graaser A Kte. 4le Aufl. 1939. 3) Niet voorbarig gejuicht! Van die ont manteling is te Antwerpen nog niet geheal afgezien, en sporaiisci duikt de kwestie weer op in oaze bladen . .. 4) Eigenlijk in 1837. Zie zijn reisbrief aan Louia Boulanger uit Antwerpen, 22 Aug. 1837, in: Ei\ voyage, Franje et Btlgique, 2e d. .Paris, Hetzel-Qiantin, 1892, blz. 126 vlg. Amsterdam in barensweeën. Taere is a tide in the affaïrs of men." SlIAKESPEARE. Da veelvuldige beachou ving van het Damvraagstuk heeft ontegenzeggelijk eene goede zijde. Er is teeken van leven. Amsterdam herleeft. Maar... want een maar'' is er. En een bedenkelijke maar. Ditraail ook. De verwarde publieke opinie in Amsterdam heeft wel meermalen, daar waar het de vitale be langen dezar stad als koo p sta i gold, Amster dam gekortwiekt. Z)o druit het Amster damsen scheep vaart- en havenbelang de slechte plaatsioii van het Cantraalstation en werd ons in het Merwelekanaal eene verbinding met den B;ju opgedrongen waartegen Amster dam zich als n man had moeten verzetten. Waar gaan wij nu met het Dam vraagstuk en de kwestie Paleis-Raadhuis heen? Quo vadis ? Zij die in meerder verioan heil zien, be roepen zich op eene wisselwerking van vorm en inhoud, tussc'aen kleeding en gedrag, tusschen stidsgebouwen en burgerwaardigheid. Ongetwijfeld die wisselwerking bestaat maar dan toch niet by' geleende kleeren. Niet het verleden, niet de oude toestand maar da levenskracht van bat verleden, de aantrek kingskracht van het vroegere Amsterdam moet terugkeeren. Amsterdam dat herleeft, heeft dat herleven te toonen door eene daad van internationale beteeken i s. Daarom bepleitte ik den aankoop van het terrein Damrak voor een internationaal handelsinstituut. Fiesschen, de dood in de pot!, riep men. De tijd was te kort om veal uitleg te gisven. Een museum, d. z. ilasschen, de dood in de pot I Ik vrees, dat men mij dan toch heeft misverstaan. Jarenlange aanraking met scheepvaart, handel en bedrijven hebben mij een groot vertrouwen gegeven in oaze nationale le^venskracht. Ojk de positie van Amsterdam als koopstad en haven beeft mij nimmer ont moedigd. Niet een, maar meermalen heb ik de afschaffing van alle havengelden bepleit. Maar in n opzicht word ik ten slotte on buigzaam: wij wagen niet genoeg, in elk geval niet genoeg voor den rang van wereld stad en wereldhaven. Wij winnen in kleine kracht, maar wy winnen te weinig in aan trekkingskracht op de wereldmarkt. Omdat het Gemeentebestuur in een mar meren paleis zetelt, zal van niet n ver gewest eene lading meer naar deze markt geconsigneerd worden. Daarvoor is uiting van nieuwe energie noodi». En niet alleen nieuwe energie, maar zelfs van voorbeeldige energie. Energie die opzien baart. Onze vroegere energie baarde opzien! Wie nu in ernet zal het ophangen van wat gordijnen als wereld-energie bestempelen ? Vóór mij ligt de Timn van 18 Januari 1.1., een nommer 62 X 48 cM., 5G bladzijden, geheel in het Spaauïch gedrukt, om de ZuidAmerikaansche markt te veroveren. Trekt huis, maar waarachtig de eerste weken kon ik ze tusschen beije niet zien as ik ze in mijn kand had, zóó sting ik dan te draja op m'n beenen van o verspan aing.En soms as ik es uoel voor 't vuur sting, dan spoot 't bloed ineens tn'u neus uit en bleef ik wel een half uur zoo bloejy. De dokter zei me dat het vreerndigheid was en dat het vanzelf wel weer over zou gaan. 'c Is ook overgegaan. Asse we 's morgens of 's avonds om zes uur afkwamen dan gingen wa naar Moeder Kee. Moeder Kee had een kroeggie in de buurt, waar ze stiekem jenever tapte. Toen we d'r pas kwamen, was 't om zoo te zeggen gewoonweg een toe huis, maar naderhand liet ze de boel uitbreken en d'r een biljart zetten. Ze mocht 's morgens niet voor zevenen open doen, maar we hadden om zes uur bij 't afkonimen maar an te bellen an de deur van 't bovenhuis, dan trok Moeder Kee open en werden we door een tusschendeur in 't cafeetje gelaten. Dan gingen we naar de kamer daar achter en begonnen te zuipen. Want zuipen dejen we daar. Je mot rekenen, as we 's morgens afkwamen, dan waren we geen menschen maer, van de vermoeidheid en we waren heelemaal uitgeput. De j ene ver gaf je dan tenminste weer wat van je menschelijk gevoel terug, want je voeldeje weer lollig worden en ook dat er weer bloed in je aderen zat. We dronken ze bij maatjes, omdat je dan voor een dubbeltje bijna twee en een half glaassie kreeg. Nam je een dubbel maatje in een bierglas, dan had je voor twintig cente vijf glaaesies. Ja meneer, dat klinkt nou wel erg, maar voor Noordhrabanders is dat niks. Als we vroeger als grondAmsterdam als wereldstad de verre gewesten voldoende aan? Doen wy dat met Mexica, Guatemala, Columbia? Doen wij genoeg tegen over Australië, Zuid-Afrika? Wie durft het beweren ? Piaatselyk beschouwd, buiten het wereldverband is de j aarlyksche vermeerdering van het scheepvaartverkeer voor Amsterdam be vredigend; in den stry'd om het wereldverkeer is Amsterdam ontzettend achter. Ingeklaard werden in het jaar 1909: te Amsterdam 2.488,000 netto reg. tons Rjtterdam 9.774,000 Antwerpen 10.151,000 Hamburg 12.181,030 Het zijn deze cijfers en zoo ve'e sprekende gegevens, waarop voor ieder Amsterdammer licht zoude moeten vallen, die Amsterdam voor alles nopen te zorgen voor zakenccbeppende propaganda. Die propaganda kan worden gemaakt over zee, maar zij kan ook (en goedkooper en ten bate van rijk en arm) worden gemaakt in Amsterdam. Zij kan wor den gemaakt door het leven te scheaken aan eene grootsche stichting die alle verre gewesten in ons midden vertegenwoordigt niet met flasschen, niet achteraf, geen dood in de pot, maar levenddragend, opzienbarend, en in de hartader van Amsterdam. Het herlevend Amsterdam moet de wereld toonen dit het de frontespicen van het trotsuhe gebouw waarmede Jacob van Campen badoelde de eeuwen te trotseeren, wederom waard is. Het moat weer, vorsten gelijk, toonen dat behalve de handelsvrijheid ook de gastvrijheid Amsterdam boven alles gaat. Amsterdam, het herlevend Amsterdam moet zy'ne armoede in welvaart omzetten. En dan tydelijk zal het slechte overhaidsjasje waarlijk niemand deeren. Niet het kleed, de geest moet allereerst koninklijk ontwaken. Amst., 23 Febr. 1910. O. KAMERUXGII O.VNES. * * * Het bovenstaande is slechts in schijn tegen ons artikel van de vorige week gericht. Wij vinden het plan van een Koloniaal Museum te Amsterdam, voor handelsdoel einden, uitstekend. Maar wij wenschen zulk een Museum, dat gén levendigheid brengt, elders dan oi> den Dam gesticht. Het Damrak met zijn druk vreemdelingenverkeer zou b.v. uitnemend geschikt zijn, naar ons dunkt. * * * In verband met de Dam-quaestie ont vingen wij ook een artikel van Mr. Z. van den Bsrgh. Wij ontvingen het te laat om gelegenheid te hebben het deze week met ons antwoord te plaatsen. Dit das voor het volgend nummer. De toeïomstige erow oer Psycliolop. Hot is mij niet mogelyk ta zwijgen op het door dr. Aag. W. Timmerman in de Dec.afltvering der Nieuwe Gids geplaatste artikel, naaïaanlei ling der rede van prof. Heymans : de toekomstige eeuw der Pcychologie. De hoofdzakelijke inhoud van zijn (dr. T.'B) schrijven, een hartstochtelijke verheffing der kunst boven de wetenschap, moge merk waardig zijn, als naklank eener voor 20 jaren luid levende, literaire beweging, hij ia m. i. evenmin discussiabal, als het antwoord op een wetenschappelijk betoog, door een muziek stuk, bizonder ad rem zou sijn. Ik neem derhalve het woord, alleen om het een en ander met hem af te handelen, betreffende de motiveering zijner meeningen over den Gron. hoogleeraar, de talrijke insi nuaties en beleedigingen, die daarin hua grond heeten te vinien, de voorstelling, dia hij zich van prof. H.'s psychologie heeft gevormd, en dergelyke dingen meer. Kort samengevat en naast elkander gesteld, bespreek ik voorloopig slechts de volgende beweringen van d*n heer T. : Prof. H. lijdt aan hevige overschatting zijner wetenschap, de psychologie, en aaa naïriteit; symptomen dezar kwalen zijn de volgende: lp. Hy trekt foutieve conclusies uit een nog zeer jonjie wetenschap, die trouwens 2o. wil bereiken wat niet van deae aardeis." Foutieve conclusie*: Even onmogelijk als de natuurwetenschap van voor eenige eeuwen voorspellingen kan doen omtrent uitvindingen als : narcose, kunstmest en antisepsis, kan de psychologie van heden gegronde verwach tingen uitspreken over hare toekomst. Wat den psycholoog H. kan verwonderen, n.l, toeneming der onvoldaanheid, ondaukssteeds werkers een goaien week hadden gemaakt en we waren met z'n allen in de keet, dan deje me hutje bij mutje en gingen een vijftien liter jenever balen. Was het dan koud, dan zetten we het in een ketel op de potkachel met een potlepel er in en dan konne ze allemaal net zoolang drinken tot ze genog hadden. Vechten deje we niet veel, want de vrouw van Jen putbaas had de order d'r onder, zie-je. Eniia, we haideu n'et over de gasfabriek. We kwamen dan 's morgens of's middags of 's avond?, maar 's morgens het rneeat, bij moeder ICee. Als we dan eerst weer zooveel jenever in ons lichaam hadden, datte we wat opgekikkerd weren, dan gingen we bil jarten, 't Gebeurde wel es, als we achter zaten, vóór zevenen, dat d'r politie an de deur kwam. Want de politie wist 't heel goed dat der bij Moeder Kee stieke ai getapt werd en dat we vóór zevenen 's morgens d'r al zaten. Maar de meeste agenten waren óók niet vies van een happie zoo op der leege maag en vandaar dat we van de meeste vaste jongens geen last hadden. Maar werden er een paar stil len van het hoofdbureau uitgestuurd en hadden de jongens geen tijd om effen te kommen waar schuwen dat ze loopen zouwon, dan werd het gevaarlijker. As ze dan an de deur klopten en in naam der wet der in mosten, dan gin gen wij achteruit de tuin in en bij de buren de schuttingen over. Daar hielden we ons dan zoo lang stieknm, totdat Moeder Kee kwam roepen: Kom maar jongens ze benne weg". Een enkele keer als de een of de ander eens een beetje al te gauw gedronken had, dan hadden we wel eens moeite om weg te kom men. Maar met z'n tweeëa wipten we em dan sneller en volle liger bevrediging onzer be hoeften, is den eersten den besten nietpsycholoog b. v. den heer T.) zonneklaar: de zaak is n.l. eenvoudig deze: onvoldaan heid ii het onvermijdelijke gevolg van de bevrediging, al zou dit -,den man die slechts namen en philosophieche stelsels uit het boekje" kent", ook een weinig duister voor komen ; immers een leven, ry'ker aan ver langens naar geluk, is essentie al gelukkiger" dan een waarin deze niet voorkomen. Boven dien is een tijd van heftige gemoedsbewe gingen vrnchtbaarder voor de kunst dan een van doodely'ke, alles vervlakkende tevreden heid". Maar wat kunst betreft, hoewel prof. H. slechts nmaal dit woord gebruikt, sprekende van een tyd, waarin literatuur en kunst zich hebben uitgesloofd om kleuren te vinden, donker genoeg em weer te geven hun visie van het hen omringende leven" bljjkt daaruit den heer T. duidelyk, zoowel de gewone minachting der wetenschap voor de kunst, als H 's onwetendheid en zyne onbekendheid met het psychologisch ontstaan van kunstwerken, daar hy, volgens den heer T., meent, dat kunstenaars zich hebben gazet, opzettelijk met de bedoeling, om zoo donker mogelijk te schilderen, te schry'ven, te beeld houwen. Verder stelt prof. H., in een statistiek de neiging om afkeurende kritiek uit te oefenen lijnrecht tegenover die, om te idealiseerem, niet bedenkende dat afbrekende kritiek het bestaan veronderstelt van hoogere eischen, voortvloeiende uit intensiever levens lust, uit grooter liefde voor het bestaan. De feiten, dat het procent der echtschei dingen in ons land sedert 1850 vervijfvou digd werd, dat de beroepswisseling een der gelijke stijging vertoont, door H. symptonen genoemd van het in zjjn rede geschetste ziekteproces, bewyzen niets voor een tekort aan levensgeluk, omdat hun oorzaak vooral in economische verhoudingen ligt, die der echtscheidingen b.v. in de verhoogde mogeIgkheid voor de vrouw, om zelfstandig te leven, en*., di« der beroepswisselingen in de concurrentie, de vermeerdering der beroepen en der inrichtingen van onderwijs, die de mogelijkheid scheppen voor n persoon om op verschillende wyzen aan de kost te komen. Wyders is het onmogelijk met een zweem van waarschijnlijkheid onze individueele kwaliteiten en hare grenzen te bepalen en doodeenvoudig ongeloofely'k, dat aan Prof. H. reeds de correlaties van enkele dier eigenschappen zonden bekend zijn, of dat binnen weinige jaren van talryke eigen schappen de correlaties mllen zijn vastge steld. Slechta een, met het eigenlijke leven on bekende studeerkamer-geleerde (Prof. H.), die niets weet van concurrentie en strijd om de productiemiddelen kan meenen, dat d» uitwendige omstandigheden, die voor dj helft het saldo van ieders leven bepalen, door de natuurwetenschap voor een groot deel onder haar macht gebracht zyn." De twee aller voornaamste factoren (waarvan, blijkt niet duidelijk), het genie en de kunste naar zijn door H. genegeerd. De wetenschap worit schandelijk over schat, heeft nooit iets anders gedaan, dan collationneeren, registreeren en resumeeren ; het genie, deze sens de l'avenir" is altijd de wetenschap vóór geweest. Waarom anders zouden de Grieken den dichter Schepper" ea de Romeinen hem Ziener" hebben ge noemd ? De kunstenaar is zich bewust van de ontoe reikendheid zijner middelen en vermogens, de man der wetenschap (hier de psycho loog H.) meent gevonden te hebben en te zullen vinden, wat niet van deze aarde is, In casn het middel om eenmaal, door lystjes, cijfertjes, sommetjes, enz. precies te kunnen definieerep, al de vluchtige geheimen, de lubtiele nuancen, enz. die sluimeren en deinen, enz. over de grenzen van het onbewuste naar het bewuste en omgekeerd." De lezer zal bemerkt hebben, dat de be schuldigingen een niet al te nauw samen hangend verband vormen; slechts de lezing van het artikel zelf, kan hem een denkbeeld geven van de vlotheid waarmee, en den hoogen toon waarop deze reeks enormiteiten wordt voorgedragen. We beginnen van boven af aan. lo. Van de natuurwetenschap op het einde der 17da eenw (NTewtor) zegt een bevoegd geschiedschrijver: Désormais la science mo derne a trouvu sa voie précise; elle y entre d'un pas assuré; l'histoire de ses origines ett close." Man was overtuigd van den w«ttely'ken samenhang der phyiische feiten ; men is het thans eveneens van dien der psy chische, zegt H. en hij schetst er de te verwachten, heilry'ke, practische gevolgen van in het algemeen, zonder vermoedelijke «po dak ontdekkingen der psychologie te noe men, allerminst zich uitende over dingen die eenmaal wellicht het resultaat zullen zy'n van op zeer bijzondere doelen gemikte onderzoekiigen, als in de natuurwetenschap aan leiding gaven tot narcose, antisepsis, enz. maar over de schutting, dan viel die wel au de andere kant neer. ..Ja meneer'', zei de gaswerker, en zijn bleek gezicht kreeg weer de pijnlijke nadenkende trek .\k voelde zoo nou en dan wel es in die dagen, dat ik m'n bodie an 'c sioopen was. 't Werk was 't er n:.et na om zoo te drinken, maar waarachtig, meneer, jij zou ook drinken as je gaswerker was ge weest in die dagen. We voelden ons 's mor gens gewoonweg als kapotgeslagen honden en om nog een kwartier lang te loopen voor we thuis naar bed konden gaan, daar kou je de kracht niet voor vinden. Eerst mostej we jenever hebben om bij te kommen, maar waren we dan bij, dan hadden we heelemaal geen trek om naar huis te gaan. Ik kan me dan ook geen dag herinneren dat ik niet dronken was. Ik was vrijgezel, dus voor m ju kwam 't der in zoover niet op an, maar m'n kameraad* hadden allemaal een vrouw rae; kinderen. En waarachtig as die 's morgens om een uur of elf an 't cafékwamen om d'r man te halen, bleek en mager en met haast geen fatsoenlijke kleeren an der lijf, dan Irak m'n hart van de ellende. Dan stonden ze an de deur te schelden op moeder Kee en op d'r kerels, maar de meeste werden ai gauw koest als de manslui ze een slokkie anbooje. Een mensen is maar een mensch en 't gebeurde de stumperds niet vaak dat ze jenever rooken. Daar zorgde de baas wel voor. Dan werden de kinderen met een cent voor de snoepvrouw de straat opgestuurd en dan bleef moeder meelollen, totdat ze vet met vader an der arm en de kinderen d'r achter an de straat opging. Een mooie be weging. Ja, meneer! Ik heb in m'n jonge

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl