Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1705
dingen overlieten. Veelal weri er maar
op los gebouwd, in de zalige
onnoozelheid en onbewustheid der
erf-onrechtvaardigheid. Men trok nieuwe «traten, zoo
maar lijnrecht naast elkaar, alles volgens
een zelfde geestloos, of liever volgens
heelemaal gén systeem. Doorgaans was het
resultaat, waar noch invloed van eenige
gevestigde traditie, noch spoor van logica
in te besteuren waren, doodelijk vervelend.
Een beeld van een stnurloozen tijd waren
de nieuwe kwartieren onzer vaak zoo mooie
oude steden geworden.
Zoover heeft men het in Westelijk Europa
doorgaans dan toch gebracht, dat men
omtrent overal met dit geest- en
kunstlooze wenscht te breken. Men krijgt genoeg
van het saaie, vooze en platte, evenzeer
van het quasi-moderne, het aanstellerige.
Men wil iets broeds, iets helders, iets groot
een voudigs en fraais; veel zon en lucht en
groen: men wil moderne schoonheid.
Aosthetica n hygiëen, en ook geen hygiëen zonder
aesthetica.
Nu stelt zich de vraag: zal men het fraaie
nu ook al weer gaan zoeken waar 't niet
te vinden is? Zal men den oude a hang naar
een Protzen-architeetuur, die reeis zooveel
onheil stichtte, afleggen ? Zal men nu eens
bij voorkeur geen voorbeeld nemen naar
beruchten Pruisischen grooten stadsbouw, ik
meen: den Pruisischen bouwtrant van even
na '70?
Eén man in ons land heeft al jarenlang
een goed oog gehad op deze dingen: het is
de heer Earel Buis, de eminente oud-burge
meester van Balgië's hoofdstad, Brussel. In
verscheideneschriften,waaronder ik l'Esth
tiquedes villes" als genoeg bekend onderstel,
heeft hij voor gezonde denkbeelden geijverd
met al de warmte van een diepe overtuiging.
De heer Buis is voorwaar een der merk
waardigste burgers van ons land. Wars
van alle uitwendig vertoon, is deze eerbied
waardige ou Ie man, na op voorbeeldige
wijze zijn prachtige Brabantsehe geboorte
stad bestuurd te hebben, een onvermoeibaar
waker over de schoonheid onzer
vaderlandsche steden gebleven. Maar de heer Buis
staat nagenoeg alleen voor hat werk, en
dit is wél jammer.
Verheugend is nog het feit, dat wij aan
den heer Aug. Dalbeke, den tegenwoordigen
minister van openbare werken, ook een
man met ruimen blik en helder begrip
hebben, van wiens invloed wij mede durven
verwachten, dat een onbezonnen en dus
leelijke nieuwe stedenbouw ons gespaard
zal blijven.
Ook in breeder kringen wordt
allengerhand belangstelling in deze kapitale vraag
merkbaar. Wel geven voorloopigfinancieele
overwegingen en eigenaars-bekommeringen
blijkbaar nog den doorslag in die belang
stelling, maar, wellicht onder den invloed
van anderen, wier gedachten minder syste
matisch op het stoffelijke zijn gericht, ik
bedoel: op den stillen, maar vasten invloed
van kunstenaars, schrijvers, jonge bouw
meesters, van het jongere geslacht" in n
woord gaan wij een tijdperk van gees
telijker voorkeur te gemoet. Wij willen nu
ook een nieuwe fraaie stal, om der schoon
heid wille, -en niet alleen om daarbij be
trokken fiaancieele belangen. Geldzaak mag
ten slotle ook wel eens onderdoen voor
schoonlieidszaak. Zóó beginnen zelfs ver
mogenden hier en daar te spreken. En,
waar 't de schoonheid betreft van de stad
waur wij geboren werden, waar wij leven en
wonen, waar wij dagelijks elkaar ontmoeten,
daar geldt het een gemeenschappelijk belang
van zulke waarde, dat n staats-regeering n
stedelijke vroedschap er gerust een
gewetenszaak van maken mogen. Tegenover het
geslacht dat thans tot rijpheid is gekomen,
tegenover de komende geslachten, dragen
onze overheden een zware en kostbare ver
antwoordelijkheid.
En 't is op dit merkwaardige oogenblik,
op dit psychologische moment, dat uw land
genoot de bouwmeester Berlage tot ons is
gekomen om meer klaarheid te brengen,
om voor te lichten en te waarschuwen. En
wij hebben met aandacht naar zijn woord
geluisterd. Hoe hij den groei der antieke
stad beschreef, en dien der middeleeuwsche.
De eerste, gebouwd naar een regelmatig,
klassiek" plan; de tweede, naar een schil
derachtig, in schijn toevallig, doch van het '
vorige alleen gradueel verschillend plan. Wij
hebben erkend, dat in vroeger tijden nooit de
geestlooze wanorde heeft geheerscht, als veel
al bij 'traak-bouwen van steden in onzen tij 1.
De regelmaat in vroeger tyd was niet de
doodende regelmaat,maar sproot voort uit ge
zond logische noodzaak. Op oude steden
plans kunnen wij nagaan, hoe eertijds een
staisplein steeds een afgesloten, gedrongen
geheel vormde, dat nooit noodeloos in ga
ten vervloeide: hoe aan den eisch der axiale
perspectief voldaan werd door een aange
naam verbreken van de lijn aan 't einde
iiiiiiimmiiiiMi
DE GASWERKER
DOOR
H. C. B U U B M A N.
Och", zei ie, terwijl zijn mager bestoppeld
gezicht pynlyk en nadenkend werd. de Impe
riaal het myn lichaam gebroken. Ze roemen
nou ons werk en de Raad het laatst ons ver
zoek om eens om de drie weken eene heele
vry'e Zondag te hebben, van de hand gewezen,
omdat we nou zoo'n goed leventje hebben,
Kooveul beter dan by de Imperiaal. Ik geef
ze graag toe dat we n'et beter hebbe, maar
f jonge, de Amsterdamache gaswerkers van de
ouwe dage, weten ook wat het onder den
Engelsman was. Da Engelsman het ons 't
ga» gebracht en wij hebbe 't nou een tien
jaar geleeëovergenome, dat wete me
allemaa'. Maar watte me niet allemaal weten,
dat is dat er bloed aan het geld van de
Engelschen zit, waarmee ze naar d'r land benne
teruggegaan. Als we de dubbele dag had
den, dan stonden we achttien
uurachtermekaar, al hadden we ook onze rust tusschen
de reizen in. Mackines om de kolen in de
retorten te lajen of om de afgewerkte kolen
te trekken, hadden we nog niet zoo as nou
en ik geef je de verzekering dat we water
en bloed zweetten as we werkten. In een
enkele onderbroek stonden we voor de vuren
en je kameraads leeken wel duivels voor je,
met der zwarte tronies en der naakte bodies,
in de vuurgloed en de grauwe wolken rook.
der straat; hoe over rooilijn e.derg. de
meeningen over 't geheel anders waren dan
thans, zoodat een straat meestal een ver
kwikkend gebroken lijnenspel te zien gaf
en nooit die vermoeiende liniaal-lijn, waar
zoovele moderne steden trotsch op gaan;
dat een eenvoudige, eerlijke architectuur
zonder sohijnschoon, van een stad het voor
naamste bestanddeel en sieraad is; dat
gevolgentlyk aan een oude afgeleefde
vnrmenspraak d. w. z. aan een gedachtelooze
toepassing, of nabootsen, anachronistisch
herhalen van historische stijlen geenerlei
behoefte bestaat. In n woord, dat eenheid
van opvatting, samenhang en doelmatigheid
moeten voorzitten bij het aanleggen van
steden, en dat een modern uitbreidingsplan
allereerst aan deze eischen heeft te voldoen.
Stedenplans uit de oudheid, uit de middel
eeuwen, uit onzen tijd, kwamen Berlage's
theorieën verduidelijken, terwijl het uit
breidingsplan van den Haag bewees, hoe
Bsrlage 'zijn denkbeelden ook in een daad
vermag om te zetten.
De gedachten van Berlage ze zijn
in Nederland vermoedelijk genoegzaam
bekend ziju ook die van de voor
naamste Europeesche vakmannen, en in
de eerste plaats die van Carlo Sitte, den
schrijver van dat voortreffelijke boek Der
Stadtebaunach seinen küustlerischen
rundeatzen" (2). Ons was het een vreugde, die
denkbeelden te hooren uiteenzetten met
opmerkelijke helderheid van betoog, met
ean warmte van overtuiging en met een
ruiterlijke kranigheid in de uitspraken,
welke zelfs aan hen, die vjor waar daags te
voren tot de onaantastbaarste steunpilaren
van het centrum" in zake molerne architec
tuur behoorden, een Hink applaus hebben ont
lokt: stelden wij niet het heuglijke feit vast,
dat de waarschuwing tegen het overmoedige
ontmantelen van Gotische kathedralen, dat
alreeds zooveel inkt deed stroomen (en het
is wél gelukkig, dat die inkt niet geheel
nutteloos heefe gestroomd!) op een kleine
ovatie voor den spreker is uitgeloopen ? 3)
Ik had het voorrecht, met den heer H.
P. Berlage eenige uren lang door deze
stad te kuieren, den zonnigen namiddag vóór
zyn lezing. Langer en dieper nog wellicht,
dan zijn opmerkelijke lezing van 's avonds,
zullen deze uren in mijn geheugen blijven
geprent. Alles wat ik in stilte, jaren lang,
met eenige weinigen hier, omtrent bouw
kunst en stedenschoon bij elkaar had ge
dacht, vond ik door de op nerkingen van den
grooten bouwmeester bevestigd. Eéa ding
vooral vergeet ik niet, en 't heeft me ont
roerd: hoe deze man leed, bij 't beschouwen
van 't vele leelijke, waar ik hem in rond
leiden moest; hoa hij soms, als 't hem te
bar werd, even, met een onuitsprekelijk
gebaar van vertwijfeling, de armen naast
zich liet zakken; hoe dan zijn oogen star
keken, zijn groote trouwe oogen van idealist
en eerlijk man. . . Wij zwegen toen beiden,
maar 't leek wel eens, of we daar liepen
door een droeve doode stad, waar als 't
ware een booze heks een vloekwoord
had over uitgesproken. Van 't pralerige
station tot aan de Sjhelde, 't was haast
n onafgebroken reeks van pijnlijke ont
moetingen. En toen we daar dan op een
maal kwamen te staan op dat alleraardigste,
zoo mooi ingesloten plein van de Kiermarkt,
dat eenige Antwerpsche hoekje, waar op
't achterplan onze slanke O. L.Vrouwetoren
zoo parmantig den hemel inboort. .. toen
was 't een zucht van verlichting: dadr von
den wij de schoonheid, die we zoo noode
elders, in het nieuw e.'e deel der stad, hadden
gemist, terug, en 't was een opfleuring en een
verkwikking.TerGroote Markt bewonderden
wij het streng-statige, patriciërs-raadhuis,
en ... betreurden het te onpas verbreeden
van zijstraten, waar de geslotenheid van
het prachtige plein gedeeltelijk in te lore
loopt; aan 't Steen was 't de bekende
verploetering, en aan 't Vleeschhuis een ver
toon, waar bekoring vreemd aan is. Dit
was dan 't verleden
Wat zal nu de toekomst brengen ? Antwer
pen heeft veel goed te maken, omdat het veel
verdorven heeft in den loop der tijden. Zso
ellendig weinig is daar toch overgebleven van
een stad, waar Victor Hugo rond de jaren'4U
nog zooveel heerlijks vond. 41 Datdetrotsche
stede, waar wij de kronkelende straten en
de schilderachtige gevels en daken, sierlijk
wentelend rond den bekoorlijken toren, op
oude plans en prenten, van liefhebben,
mettertijd is verworden tot zulk een grauwe
voosheid, dat is een wel onherstelbare ramp.
Maar 't nieuwe Antwerpen kan men nog
beveiligen voor nieuwen hoon.
Aan den wil tot het goede, ik weet het,
ontbreekt het allerminst, en do hoogge
schatte wethouder Frans van Kuyck, die
indertijd den archeologischen
kunstenaarsdroom van Oud-Antwerpen verwezenlijkte,
is een man van zijn tijd, met heldere in
zichten en kunstenaarsgeest.
Had je een charge gemaakt dan voelde je
dat ter weer wat van je kracbt weg was.
't Zweet stond ja in je klompen en je kon
ze omkeeren orn ze leeg te gooien. Dan kou
dan we gaan rusten, maar een s^haftlokaal
as nou hadden we nog niet. Dan sloegen we
maar een kiel om ons schouwers en gingen
op de kouwe ijzeren platen leggen. Óók ver
keerd, want nou zijn der bij de ouwen die
zóó stijf zijn van de rimmetiek, dat ze niet
eens een scliop van den grond kenne krij
gen. Dat ken je begrijpen! Je lichaam
was zoo heet as de gloeiende kolen zelf
en de platen waren steen-koud. As je d'r op
kwam dan kromp je in 't begin ineen van
de afkoeling. Maar je was nog jong hèen
je dacht dat d'r geen opkommen an je lichaam
was. Kijk me nou es an, nou zie je dat der
wol opkommen an is geweest. M'n eene arm
is kromgegroeid van de rimmetiek al ken ik
der nog met schoppen.... en der benne
meer botten van me over dan vleesch. Maar
afijn, we zeilen ons endje nog wel
halen.
Hoe ik der bij gekommen ben om an de
gasfabriek te gaan? Xou, ik was uit
NoordBrabant en grondwerker. Toen kwamme der
es zes maanden voor me dat der geen snars
werk los kwam en ik niet wist hoe n'ik be
stond. Maar ik was jong en had een klein
duitje overgespaard dat me in 't begin wel
hielp. Ik zat toen in Dordrecht en hoorde
dat ze in Amsterdam menschen vroegen
voor de Imperiaal. Ik ben der met geleende
centen heengegaan en werd meteen
angenomen als stoker. Nou, ik heb m'n centen
in 't begin zuur genog verdiend, 's Weke
lijks ging ik met twaalf dertien gulden naar
Waar vroeger gemis van architectonisch
inzicht, gebrek aan geest en schoonheidszin,
bij ons evenzeer als elders, alle kwaad, vrij
spel en woekering toelieten, in die 19de
eeuw welke architecturaal zoo doodarm is
geweest, daar kome een nieuwe tijd ver
goeding brengen voor dit doorpijnde v
rledene. Niet de archeologisch droge, noch
de dilettantisch-antikisierende hebbelijk
heid van heropbouwing of
restauratieund kein-Ende, maar een doelmatig en
organisch-gezond opbouwen, naar vaste en
logische wetten van midprne schoonheid,
zullen tot het betere geleiden.
(lulden woorden, zooals bouwmeester
Berlage er hier heeft uitgesproken, zullen
dat helpen bereiken. Moge zijn stem niet
in de woestijn geklonken hebben, maar nog
lang nagalmen in de ooren der talrijke
autoriteiten, die met voorbeeldige aandacht
zijn woorden hebben beluisterd.
Indien Berla^e's rede al niet leiden mocht
tot het voltrekken van groote dingen, van
het door hem gesprokene zal, vertrouw
ik, toch een kracht uitgaan om eventueel
veel kwaads te verhinderen. En al gaf het
maar zulk een resultaat, wij mogen den
Hollandschen bouwmeester alreeds van harte
dankbaar zijn om zijn komen en getuigen
te Antwerpen.
15 Fob. 1910. EMMAXUEI. DE BOM.
1) Vrydag 11 Februari j'.
2) Wien, Karl Graaser A Kte. 4le Aufl. 1939.
3) Niet voorbarig gejuicht! Van die ont
manteling is te Antwerpen nog niet geheal
afgezien, en sporaiisci duikt de kwestie
weer op in oaze bladen . ..
4) Eigenlijk in 1837. Zie zijn reisbrief aan
Louia Boulanger uit Antwerpen, 22 Aug. 1837,
in: Ei\ voyage, Franje et Btlgique, 2e d. .Paris,
Hetzel-Qiantin, 1892, blz. 126 vlg.
Amsterdam in barensweeën.
Taere is a tide in the affaïrs
of men."
SlIAKESPEARE.
Da veelvuldige beachou ving van het
Damvraagstuk heeft ontegenzeggelijk eene goede
zijde. Er is teeken van leven. Amsterdam
herleeft. Maar... want een maar'' is er.
En een bedenkelijke maar. Ditraail ook. De
verwarde publieke opinie in Amsterdam heeft
wel meermalen, daar waar het de vitale be
langen dezar stad als koo p sta i gold, Amster
dam gekortwiekt. Z)o druit het Amster
damsen scheep vaart- en havenbelang de slechte
plaatsioii van het Cantraalstation en werd
ons in het Merwelekanaal eene verbinding
met den B;ju opgedrongen waartegen Amster
dam zich als n man had moeten verzetten.
Waar gaan wij nu met het Dam vraagstuk
en de kwestie Paleis-Raadhuis heen? Quo
vadis ?
Zij die in meerder verioan heil zien, be
roepen zich op eene wisselwerking van vorm
en inhoud, tussc'aen kleeding en gedrag,
tusschen stidsgebouwen en burgerwaardigheid.
Ongetwijfeld die wisselwerking bestaat maar
dan toch niet by' geleende kleeren. Niet het
verleden, niet de oude toestand maar da
levenskracht van bat verleden, de aantrek
kingskracht van het vroegere Amsterdam
moet terugkeeren. Amsterdam dat herleeft,
heeft dat herleven te toonen door eene
daad van internationale
beteeken i s. Daarom bepleitte ik den aankoop van
het terrein Damrak voor een internationaal
handelsinstituut.
Fiesschen, de dood in de pot!, riep men.
De tijd was te kort om veal uitleg te gisven.
Een museum, d. z. ilasschen, de dood in
de pot I Ik vrees, dat men mij dan toch heeft
misverstaan.
Jarenlange aanraking met scheepvaart,
handel en bedrijven hebben mij een groot
vertrouwen gegeven in oaze nationale
le^venskracht. Ojk de positie van Amsterdam als
koopstad en haven beeft mij nimmer ont
moedigd. Niet een, maar meermalen heb
ik de afschaffing van alle havengelden bepleit.
Maar in n opzicht word ik ten slotte on
buigzaam: wij wagen niet genoeg, in elk
geval niet genoeg voor den rang van wereld
stad en wereldhaven. Wij winnen in kleine
kracht, maar wy winnen te weinig in aan
trekkingskracht op de wereldmarkt.
Omdat het Gemeentebestuur in een mar
meren paleis zetelt, zal van niet n ver
gewest eene lading meer naar deze markt
geconsigneerd worden. Daarvoor is uiting
van nieuwe energie noodi». En niet alleen
nieuwe energie, maar zelfs van voorbeeldige
energie. Energie die opzien baart. Onze
vroegere energie baarde opzien!
Wie nu in ernet zal het ophangen van
wat gordijnen als wereld-energie bestempelen ?
Vóór mij ligt de Timn van 18 Januari 1.1.,
een nommer 62 X 48 cM., 5G bladzijden,
geheel in het Spaauïch gedrukt, om de
ZuidAmerikaansche markt te veroveren. Trekt
huis, maar waarachtig de eerste weken kon
ik ze tusschen beije niet zien as ik ze in
mijn kand had, zóó sting ik dan te draja
op m'n beenen van o verspan aing.En soms
as ik es uoel voor 't vuur sting, dan spoot
't bloed ineens tn'u neus uit en bleef ik
wel een half uur zoo bloejy. De dokter zei
me dat het vreerndigheid was en dat het
vanzelf wel weer over zou gaan. 'c Is ook
overgegaan.
Asse we 's morgens of 's avonds om zes
uur afkwamen dan gingen wa naar Moeder
Kee. Moeder Kee had een kroeggie in de
buurt, waar ze stiekem jenever tapte. Toen
we d'r pas kwamen, was 't om zoo te zeggen
gewoonweg een toe huis, maar naderhand
liet ze de boel uitbreken en d'r een biljart
zetten. Ze mocht 's morgens niet voor zevenen
open doen, maar we hadden om zes uur
bij 't afkonimen maar an te bellen an de
deur van 't bovenhuis, dan trok Moeder Kee
open en werden we door een tusschendeur
in 't cafeetje gelaten. Dan gingen we naar
de kamer daar achter en begonnen te zuipen.
Want zuipen dejen we daar. Je mot rekenen,
as we 's morgens afkwamen, dan waren we
geen menschen maer, van de vermoeidheid
en we waren heelemaal uitgeput. De j ene ver
gaf je dan tenminste weer wat van je
menschelijk gevoel terug, want je voeldeje weer
lollig worden en ook dat er weer bloed in je
aderen zat. We dronken ze bij maatjes, omdat
je dan voor een dubbeltje bijna twee en een
half glaassie kreeg. Nam je een dubbel maatje
in een bierglas, dan had je voor twintig
cente vijf glaaesies. Ja meneer, dat klinkt
nou wel erg, maar voor Noordhrabanders
is dat niks. Als we vroeger als
grondAmsterdam als wereldstad de verre gewesten
voldoende aan? Doen wy dat met Mexica,
Guatemala, Columbia? Doen wij genoeg tegen
over Australië, Zuid-Afrika? Wie durft het
beweren ?
Piaatselyk beschouwd, buiten het
wereldverband is de j aarlyksche vermeerdering van
het scheepvaartverkeer voor Amsterdam be
vredigend; in den stry'd om het
wereldverkeer is Amsterdam ontzettend achter.
Ingeklaard werden in het jaar 1909:
te Amsterdam 2.488,000 netto reg. tons
Rjtterdam 9.774,000
Antwerpen 10.151,000
Hamburg 12.181,030
Het zijn deze cijfers en zoo ve'e sprekende
gegevens, waarop voor ieder Amsterdammer
licht zoude moeten vallen, die Amsterdam
voor alles nopen te zorgen voor
zakenccbeppende propaganda. Die propaganda kan
worden gemaakt over zee, maar zij kan ook
(en goedkooper en ten bate van rijk en arm)
worden gemaakt in Amsterdam. Zij kan wor
den gemaakt door het leven te scheaken
aan eene grootsche stichting die alle verre
gewesten in ons midden vertegenwoordigt
niet met flasschen, niet achteraf, geen dood
in de pot, maar levenddragend, opzienbarend,
en in de hartader van Amsterdam.
Het herlevend Amsterdam moet de wereld
toonen dit het de frontespicen van het
trotsuhe gebouw waarmede Jacob van Campen
badoelde de eeuwen te trotseeren, wederom
waard is. Het moat weer, vorsten gelijk,
toonen dat behalve de handelsvrijheid ook
de gastvrijheid Amsterdam boven alles
gaat.
Amsterdam, het herlevend Amsterdam moet
zy'ne armoede in welvaart omzetten. En dan
tydelijk zal het slechte overhaidsjasje
waarlijk niemand deeren. Niet het kleed, de
geest moet allereerst koninklijk ontwaken.
Amst., 23 Febr. 1910.
O. KAMERUXGII O.VNES.
* *
*
Het bovenstaande is slechts in schijn tegen
ons artikel van de vorige week gericht.
Wij vinden het plan van een Koloniaal
Museum te Amsterdam, voor handelsdoel
einden, uitstekend. Maar wij wenschen zulk
een Museum, dat gén levendigheid brengt,
elders dan oi> den Dam gesticht. Het Damrak
met zijn druk vreemdelingenverkeer zou
b.v. uitnemend geschikt zijn, naar ons dunkt.
* *
*
In verband met de Dam-quaestie ont
vingen wij ook een artikel van Mr. Z. van
den Bsrgh. Wij ontvingen het te laat om
gelegenheid te hebben het deze week met
ons antwoord te plaatsen. Dit das voor het
volgend nummer.
De toeïomstige erow oer Psycliolop.
Hot is mij niet mogelyk ta zwijgen op het
door dr. Aag. W. Timmerman in de
Dec.afltvering der Nieuwe Gids geplaatste artikel,
naaïaanlei ling der rede van prof. Heymans :
de toekomstige eeuw der Pcychologie. De
hoofdzakelijke inhoud van zijn (dr. T.'B)
schrijven, een hartstochtelijke verheffing der
kunst boven de wetenschap, moge merk
waardig zijn, als naklank eener voor 20 jaren
luid levende, literaire beweging, hij ia m. i.
evenmin discussiabal, als het antwoord op
een wetenschappelijk betoog, door een muziek
stuk, bizonder ad rem zou sijn.
Ik neem derhalve het woord, alleen om
het een en ander met hem af te handelen,
betreffende de motiveering zijner meeningen
over den Gron. hoogleeraar, de talrijke insi
nuaties en beleedigingen, die daarin hua grond
heeten te vinien, de voorstelling, dia hij zich
van prof. H.'s psychologie heeft gevormd, en
dergelyke dingen meer. Kort samengevat en
naast elkander gesteld, bespreek ik
voorloopig slechts de volgende beweringen van
d*n heer T. :
Prof. H. lijdt aan hevige overschatting
zijner wetenschap, de psychologie, en aaa
naïriteit; symptomen dezar kwalen zijn de
volgende:
lp. Hy trekt foutieve conclusies uit een
nog zeer jonjie wetenschap, die trouwens
2o. wil bereiken wat niet van deae aardeis."
Foutieve conclusie*: Even onmogelijk als de
natuurwetenschap van voor eenige eeuwen
voorspellingen kan doen omtrent uitvindingen
als : narcose, kunstmest en antisepsis, kan de
psychologie van heden gegronde verwach
tingen uitspreken over hare toekomst. Wat
den psycholoog H. kan verwonderen, n.l,
toeneming der onvoldaanheid, ondaukssteeds
werkers een goaien week hadden gemaakt
en we waren met z'n allen in de keet,
dan deje me hutje bij mutje en gingen een
vijftien liter jenever balen. Was het dan koud,
dan zetten we het in een ketel op de
potkachel met een potlepel er in en dan konne
ze allemaal net zoolang drinken tot ze genog
hadden. Vechten deje we niet veel, want de
vrouw van Jen putbaas had de order d'r
onder, zie-je.
Eniia, we haideu n'et over de gasfabriek.
We kwamen dan 's morgens of's middags of
's avond?, maar 's morgens het rneeat, bij
moeder ICee. Als we dan eerst weer zooveel
jenever in ons lichaam hadden, datte we
wat opgekikkerd weren, dan gingen we bil
jarten, 't Gebeurde wel es, als we achter
zaten, vóór zevenen, dat d'r politie an de
deur kwam. Want de politie wist 't heel
goed dat der bij Moeder Kee stieke ai getapt
werd en dat we vóór zevenen 's morgens d'r al
zaten. Maar de meeste agenten waren óók niet
vies van een happie zoo op der leege maag en
vandaar dat we van de meeste vaste jongens
geen last hadden. Maar werden er een paar stil
len van het hoofdbureau uitgestuurd en hadden
de jongens geen tijd om effen te kommen waar
schuwen dat ze loopen zouwon, dan werd
het gevaarlijker. As ze dan an de deur klopten
en in naam der wet der in mosten, dan gin
gen wij achteruit de tuin in en bij de buren de
schuttingen over. Daar hielden we ons dan
zoo lang stieknm, totdat Moeder Kee kwam
roepen: Kom maar jongens ze benne weg".
Een enkele keer als de een of de ander eens
een beetje al te gauw gedronken had, dan
hadden we wel eens moeite om weg te kom
men. Maar met z'n tweeëa wipten we em dan
sneller en volle liger bevrediging onzer be
hoeften, is den eersten den besten
nietpsycholoog b. v. den heer T.) zonneklaar:
de zaak is n.l. eenvoudig deze: onvoldaan
heid ii het onvermijdelijke gevolg van de
bevrediging, al zou dit -,den man die slechts
namen en philosophieche stelsels uit het
boekje" kent", ook een weinig duister voor
komen ; immers een leven, ry'ker aan ver
langens naar geluk, is essentie al gelukkiger"
dan een waarin deze niet voorkomen. Boven
dien is een tijd van heftige gemoedsbewe
gingen vrnchtbaarder voor de kunst dan een
van doodely'ke, alles vervlakkende tevreden
heid". Maar wat kunst betreft, hoewel prof.
H. slechts nmaal dit woord gebruikt,
sprekende van een tyd, waarin literatuur
en kunst zich hebben uitgesloofd om kleuren
te vinden, donker genoeg em weer te geven
hun visie van het hen omringende leven"
bljjkt daaruit den heer T. duidelyk, zoowel
de gewone minachting der wetenschap voor
de kunst, als H 's onwetendheid en zyne
onbekendheid met het psychologisch ontstaan
van kunstwerken, daar hy, volgens den heer
T., meent, dat kunstenaars zich hebben gazet,
opzettelijk met de bedoeling, om zoo donker
mogelijk te schilderen, te schry'ven, te beeld
houwen.
Verder stelt prof. H., in een statistiek
de neiging om afkeurende kritiek uit te
oefenen lijnrecht tegenover die, om te
idealiseerem, niet bedenkende dat afbrekende
kritiek het bestaan veronderstelt van hoogere
eischen, voortvloeiende uit intensiever levens
lust, uit grooter liefde voor het bestaan.
De feiten, dat het procent der echtschei
dingen in ons land sedert 1850 vervijfvou
digd werd, dat de beroepswisseling een der
gelijke stijging vertoont, door H. symptonen
genoemd van het in zjjn rede geschetste
ziekteproces, bewyzen niets voor een tekort
aan levensgeluk, omdat hun oorzaak vooral
in economische verhoudingen ligt, die der
echtscheidingen b.v. in de verhoogde
mogeIgkheid voor de vrouw, om zelfstandig te
leven, en*., di« der beroepswisselingen in de
concurrentie, de vermeerdering der beroepen
en der inrichtingen van onderwijs, die de
mogelijkheid scheppen voor n persoon om
op verschillende wyzen aan de kost te komen.
Wyders is het onmogelijk met een zweem
van waarschijnlijkheid onze individueele
kwaliteiten en hare grenzen te bepalen en
doodeenvoudig ongeloofely'k, dat aan Prof.
H. reeds de correlaties van enkele dier
eigenschappen zonden bekend zijn, of dat
binnen weinige jaren van talryke eigen
schappen de correlaties mllen zijn vastge
steld.
Slechta een, met het eigenlijke leven on
bekende studeerkamer-geleerde (Prof. H.),
die niets weet van concurrentie en strijd
om de productiemiddelen kan meenen, dat
d» uitwendige omstandigheden, die voor dj
helft het saldo van ieders leven bepalen,
door de natuurwetenschap voor een groot
deel onder haar macht gebracht zyn." De
twee aller voornaamste factoren (waarvan,
blijkt niet duidelijk), het genie en de kunste
naar zijn door H. genegeerd.
De wetenschap worit schandelijk over
schat, heeft nooit iets anders gedaan, dan
collationneeren, registreeren en resumeeren ;
het genie, deze sens de l'avenir" is altijd
de wetenschap vóór geweest. Waarom anders
zouden de Grieken den dichter Schepper"
ea de Romeinen hem Ziener" hebben ge
noemd ?
De kunstenaar is zich bewust van de ontoe
reikendheid zijner middelen en vermogens,
de man der wetenschap (hier de psycho
loog H.) meent gevonden te hebben en te
zullen vinden, wat niet van deze aarde is,
In casn het middel om eenmaal, door lystjes,
cijfertjes, sommetjes, enz. precies te kunnen
definieerep, al de vluchtige geheimen, de
lubtiele nuancen, enz. die sluimeren en deinen,
enz. over de grenzen van het onbewuste naar
het bewuste en omgekeerd."
De lezer zal bemerkt hebben, dat de be
schuldigingen een niet al te nauw samen
hangend verband vormen; slechts de lezing
van het artikel zelf, kan hem een denkbeeld
geven van de vlotheid waarmee, en den hoogen
toon waarop deze reeks enormiteiten wordt
voorgedragen. We beginnen van boven af aan.
lo. Van de natuurwetenschap op het einde
der 17da eenw (NTewtor) zegt een bevoegd
geschiedschrijver: Désormais la science mo
derne a trouvu sa voie précise; elle y entre
d'un pas assuré; l'histoire de ses origines
ett close." Man was overtuigd van den
w«ttely'ken samenhang der phyiische feiten ; men
is het thans eveneens van dien der psy
chische, zegt H. en hij schetst er de te
verwachten, heilry'ke, practische gevolgen van
in het algemeen, zonder vermoedelijke «po
dak ontdekkingen der psychologie te noe
men, allerminst zich uitende over dingen die
eenmaal wellicht het resultaat zullen zy'n
van op zeer bijzondere doelen gemikte
onderzoekiigen, als in de natuurwetenschap aan
leiding gaven tot narcose, antisepsis, enz.
maar over de schutting, dan viel die wel au
de andere kant neer.
..Ja meneer'', zei de gaswerker, en zijn bleek
gezicht kreeg weer de pijnlijke nadenkende
trek .\k voelde zoo nou en dan wel es
in die dagen, dat ik m'n bodie an 'c
sioopen was. 't Werk was 't er n:.et na om
zoo te drinken, maar waarachtig, meneer,
jij zou ook drinken as je gaswerker was ge
weest in die dagen. We voelden ons 's mor
gens gewoonweg als kapotgeslagen honden
en om nog een kwartier lang te loopen voor
we thuis naar bed konden gaan, daar kou
je de kracht niet voor vinden. Eerst mostej
we jenever hebben om bij te kommen, maar
waren we dan bij, dan hadden we heelemaal
geen trek om naar huis te gaan. Ik kan me
dan ook geen dag herinneren dat ik niet
dronken was. Ik was vrijgezel, dus voor m ju
kwam 't der in zoover niet op an, maar m'n
kameraad* hadden allemaal een vrouw rae;
kinderen. En waarachtig as die 's morgens
om een uur of elf an 't cafékwamen om d'r
man te halen, bleek en mager en met haast
geen fatsoenlijke kleeren an der lijf, dan
Irak m'n hart van de ellende. Dan stonden
ze an de deur te schelden op moeder Kee
en op d'r kerels, maar de meeste werden ai
gauw koest als de manslui ze een slokkie
anbooje. Een mensen is maar een mensch
en 't gebeurde de stumperds niet vaak dat
ze jenever rooken. Daar zorgde de baas wel
voor. Dan werden de kinderen met een cent
voor de snoepvrouw de straat opgestuurd en
dan bleef moeder meelollen, totdat ze vet
met vader an der arm en de kinderen d'r
achter an de straat opging. Een mooie be
weging. Ja, meneer! Ik heb in m'n jonge