Historisch Archief 1877-1940
No. 1705
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Wel btd de hoogleeraar er op kannen wijzen
dat de verwachtingen diernatuurwetenicbap
nog yerre overtreffen zijn (.Ie lectuur van
Bacon, of van een behoorlijke kultuurhigtorie
zon den heer T. 't een en andnr kannen
leeren), en dat van de psychologie onder
zooveel gunstige omstandigheden geboren,
en verkende o. a. niet alleen met haar door
de natuurwetenschappen verschafte middelen,
maar ook beschikkende over een paar eenwen
meer wetenschappelijke ervaring, een veel
au el Ier groei mag verwacht worden; een
illustratie van het feit dat de overgang der
knituurperioden in elkaar, gneller gaat naar
de mate hunner hoogte.
2o. Indien men esieutieel gelukkiger" wil
noemen iemand die een zware ziekte door
maakt en vorig verlangt na zijn ziekte ge
zonder te worden dan daar voor, heb ik geen
bezwaar tegen de grap, onder voorbehoud
van. hem in den gewonen «n van het woord
voorloopig te mogen houden voor ongelukkig,
d.w.ï. in een toeitand verkeerende van onlust
gevoelen». Prof. H. doet niet anders. Hij
constateert dat 4e algemeene onbevredigdheid
is toegenomen, doordat de individuen den
invloed onzer gecompliceerde kuituur onder
gaan, natuurlijk zonder verder de oorzaken
aan te geven, wier samengestelde werking
zy is, en waaronder de ecoaomiache een xeer
.groote rol spelen. Hij vindt het geval ook
niet hopeloos, maar oordeelt, dat onze
knltuur reeds bezig ir, althans n harer
gentttmiddelen, zich te bereiden in de geleide1 k
tot ontwikkeling komende psychologie, wier
lesnlUtcn, zonder tegenwerkende oorzaken,
in normale omstandigheden, wanneer alles
zijn natuurlijke* gang gaat," (H. p. 18)
in hunne toepassingen van groote, ook
praktische waarde aullen «jjn, evenals die
der natuurwetenschap. De voorstelling, als
zou hu een panacévoor alle wereldkwalen
aanbevelen, of een doodeljjke, alles vervlak
kende tevredenheid" wen=chelyk achten,
behoorde door versaadige lectuur der lezing
te zijn uitgesloten, daar H. nadrukkelijk zegt
kultuur slechts door knltnnr genees)ijk te
achten, en zooveel vertrouwen
indemencchheid te hebhen, dat zij waarg :hynlijk eenmaal
mondig geworden, oorlog en concurrentie,
die gewichtige diensten bewezen hebben by
de opvoeding van het menschelijk geslacht,
ter zijjie zal kunnen leggen om 0eif hare ont
wikkeling ter hand te nemen." Hoe de diffe
rentiatie der persoonlijkheden er dan eene
«al zfln van oneindig veel fijner gehalte, dan
die, welke ontstaat door concurrentie, klas
se «t rij d, oorloj-, enz., behoorde voor dea
criticus, die blijkens een andere plaats van
«ijn schrijven, socialist is, niet verborgen te
blijven. Hij leze toch eens het
Corcmunigtiech Manifest, waar de eigenlijke beschaving
pas begint aan het einde van den klaage»tryd,
en Indien bij Carlyle's geschiedenis-opvat
ting, waarmede hy groote ingenomenheid
betuigt, niet elechts oppervlakkig beschouwd,
maar van alle kanten bekeken bad, zou hij
aan de keerzijde Machiavelli'a Nel mondo
non ge non yolgo", gevonden hebben. Ook
voor Carlyle is ten slotte de meerderheid
der tnenichen canaille, en slechts middel; fa
enkele of liever a enkele doel. Hoe een
socialist dit kan meenen zonder de verzuch
ting: Zwei Seelen wohnen ach in meiner
Brast, Die eine will sich von der audren
scheiden," zou mogelijk, oneerbiediglyk, te
verklaren zijn door de aanname dat van de
hoofden, die zijn brein er minstens twee in
getale bevat, het linker volatrkt niet weet
?wat het rechter doet. Had hij nu over zijn
heele intelligentie beschikt, de gansche tirade
over de voor 't ontstaan van kunstwerken
gunstige condities ware hem dan in de pen
gebleven, evenals die over de vermeende door
prof. H. bedreven verguizing" der kunst,
waarvan het woord uitsloven" het corpus
delicti moet zijn. Het woord is
intusechen ' volkomen terecht gebruikt, geen
enkele knltaur-periode geeft blijk van de
aanwezigheid eener zoo wanhopige verle
genheid met het leven, als de 19a feu»;
de kanateaaars hebben zich, en het is hunne
eer, uitgesloofd om hunnen levensinboud in
hun artistiek werk neer te leggen. Zij hebben
niet (en prof. H. beweert dit nergens) op
zettelijk het leren wiilen zwart kleuren,
maar tij hebbeu opzettelijk moeite gedaan
hunne vitie van het leven de haar eigen kleur
te geven. En dat was een donkere. Een lijst,
waarop namen voorkomen als Baudelaire,
I een Strindberg, Emants, Coenen, Vincent
enz., is welsprekend genoeg, en kan men
zich deze kunstenaars in een anderen tijd
denken dan den onzen ?
3o. En nu komen we aan besliste pogingen
des heeren T., om scherpzinnig te zijn:
Afbrekende kritiek onderstelt hoogere
eischen, voortvloeiende uit groo!er liefde voor
het bestaan." Daarom mag deze neiging niet
lijnrecht tegenover die om te ideaüseereu,
gesteld worden. Hoe glim bedacht l De Nurksen
veitoonen de grootste levenslust, het gebrek
aan waardeering by menschen in depressie
van ziekte, zorgen, bij neurasthenie!, en:.,
jaren nogal es wat meegemaakt.
Toch ben ik es een jaar lang van de drank
af geweest. Dat was in 1902. 't Was zoo ge
gaan: ik was toen al acht-en-veertig jaar en had
al es lang nitgekekenjiaar een vrouw, die voor
me de pot kon koken. Maar om een goeie
vrouw te vinden, meneer, dat is een heele toer.
Koop je een paar schoenen, dan gooi je ze in
een hoek as ze je niet bevallen. Dat kan je
een vrouw zoo maar niet doen met al die
wetten. Dus je rekent der op dat je der voor
je leven neemt en daarom zoek je de beate
uit die je vinden kan en waar je 't meeste
an kan hebben. Tenminste zoo heb ik 'c
gedaan. Met die Gauwigheid over liefde heb
ik m« nooit opgehonwe. Enfin, ik leerde Ant
kenne, die toendertyd diende bij der Mevrouw
in 't Sarphatipark en we gingen samen es
een keer of wat uit naar een danshuis en
Tolhuis of zoo wat. Ant had al gauw in de
gaten dat ik een broertje van de natte ge
meente was en daarom zei ze op een
goeien dag, dat ze wel mat me wou om
gaan, as ik 't drinken achterwege wou laten.
Ik heb der es een paar nachten over leggen
denken en heb der toen op een avond
gezegd dat ik d'r voorstel annam. Nou mot
ja weten weten meneer ik ben een
Noordbrabander, en aa ik -wat zeg; laat 't zijn wat
't wil, dan kaa d'r gebeuren wat d'r wil,
maar dan doen ik 't al most ik d'r voor
met m'n kop door de muur loopen. En
daarom dronk ik niet meer. ?
U begrijpt wel hoe me kammeraads waren.
Me uitlachen, en me sarren zooveel ze maar
konden, en me alles in den weg leggen. Dat
list ik een poossie zoo gaan, tot't me einde
lijk verveelde, en ik den grootsten
praatjeswordt veroorzaakt door : grooter liefde voor
het bestaan." Hoe de man er aan komt?
Misschien heeft hij gedacht aan een feit als
dit, dat b.v. sommige literaire kunstenaar?,
b. v. v. Deyseel, hun afbrekende kritiek aan
wendden om ruim baan te maken over etn
betere kunst, die zo ook inderdaad brachten,
aldus de beide neigingen, die H. in zijn
statistiek tegenover elkaar stelde, vereenigend
in hun literaire persoonlijkheid? In dat ge
val ziet hij over 't hoofd lo. dat de statistiek
betrekking had op gewone" menschen, over
welk feit den hoogleeraar elders weer een
luidruchtig verwijt wordt gemaakt en 2o.
dat het onnoozel is het karakter van een
kunstenaar te willen beoordeelen alleen naar
zijn optreden in de literatuur. Verschillende,
tegenstrijdige eigenschappen komen in n
individu voor. De vragen in de statistiek,
b.v. de boven aangeduide, zijn niet elkanders
contradictoire, maar contraire tegenstelling,
d.w.z. ze hebben betrekking op de uiterste
leden eener reeks, staan tegenover elkander
a's heet en kond, waartusschen warm, lauw
enz., de overgingsbegrippen vormen. Voor
de statistiek nu zijn all sen gevraagd de
duidelijke gevallen, b.v. waar men beslist
van heet spreekt, die.waarin een zeer dik
wijls voorkomende neiging tot afbrekende
kritiek kan geconstateerd worden, waarnaast,
in hetzelfde individu, minder frequent, of
minder intens, kan voorkomen de neiging
om te idealiseeren. De waarnemer zal zich
hierbij herhaaldelijk vergissen; de statistiek
levert grof materiaal; maar bij het stijgen
van het aantal onderzochte gevallen zal
de werking der constante oorzaken steeds
meer aan het licht komen, worden de
individueele fouten dus steeds meer gecom
penseerd. Om bühet betwiste geval te
blijven: welk een wonderlijk constante richting
moeten de vergissingen der meerendeels
ongeloovige waarnemers wel gehad hebben,
indien het onbedoelde resultaat van de
statistiek veel meer intensiteit van onaange
name eigenschappen constateert bij
niet-goddienstigen. En ovrigens, buiten alle statistiek
om, zon het niet vreemd zijn, indien de
godsdientt op het leven harer aanhangers
totaal geen invloed had?
En verder: de enorme ook relatieve
stijging van het aantal echtscheidingen en
beroepswisselingen, wijst wel degelijk op een
bedenkelijke frequentie der vergissingen b'j
onze groote levenskeuzen", rel degelijk op
ons tekort aan geluk", al ligt hun oorzaak
in economische verhoudingen en daarmede
in verband staande agentia. Het laatste
wordt allerminst door prof. H. tegen gesproken
(H. p. 22 ). Begrijpt de geniale criticus niet,
dat hij den man met 12 ambachten en 13
ongelukken geen zier gelukkiger maakt door
hem 24 en 26 toe te staan, en dat verreweg
het meerendeel der beroeps wisselaars dit
niet voor zijn plezier doet? En staat het
niet evenzoo met de echtscheidingen?
Wat anders dan volmaakte onkunde is er
de oorzaak van dat de heer T. kortweg de
mogelijkheid der benaderende bepaling onzer
individueele eigenschappen ontkent, terwijl
men reeds lang daarmee bezig is en op
goede gronden meent resultaten gekregen te
hebben ? terwijl bv. de wettelijke samenhang
tusschen prikkel en daarbij behoorende ge
waarwording, op een gebied van schijnbaar
onberekenbare toevalligheid reedïvoor een
halve eeuw geformuleerd is? Moet ik hem
de literatuur daarover opgeven, evenals over
het feit dat inderdaad reeds eenige psychische
eigenschappen met hunne correlaties zijn
gevonden? Zijn bescheidenheid zo» er hare
behoorlijke ontwikkeling kunnan krijgen. HU
leze bv. de studie van prof. H. o. a. over een
honderd-tal geniale mengchen, uit wier geeste
lijke eigenschappen, in veel grootere intensiteit
dan bj den gemiddelden mensch voorkomende,
voor de pfychologie zeker te leeren valt.
Maar vooral: hu leze de door hem zei ven
uit de rede aangehaalde zinnen tenminste met
grammaticaal begrip, om er achter te komen,
dat H. niet aan de meening laboreert, al« zou
het leven reeds voer een groot deel de uit
wendige omstandigheden beheerechen. H.
schrift: de uitwendige omstandigheden heeft
de natuurwetenschap voor een groot deel onder
hare macht gebracht. Het moet den heer T.
zoo wel verbazen den redenaar een oogenblik
later te hooreii spreken van den alles
beheerechenden itrijd om het bestaan." Hier
blijkt ,,d» studeerkamergeleerde" dan toch
een oogenblik zijn onnooselheid Ie hebben
afgelegd.
Is het niet belachelijk dat de eerste de
beste leek uit grove onwetendheid een keel
opzet tegen den man die op elk gebied zijner
wetenschap met eere de sporen verdiend heeft,
en dit nog wel ter zake van het negeeren
van den kunstenaar en het genie," die in
het verband der rede geheel misplaatst zou
den zijn ? En wat verder te zeggen (want het
begint mij waarlijk te verdelen) van de be
wering, als zou de wetenschap niet» anders
gedaan hebben dan collationeeren,
registreeren en resumeeren" ? Alsof haar eigenlijke
maker es tusschen m'n klavieren nam en
ern zoo aftuigde dat de andere tuaschenbeije
moste kommen of ik had em misschien stuk
geslagen. Vechten dce ik nooit meneer, maar
as ik vroeger begon, dan kon je je gerust
berger.
Afijn, Ant en ik hadden geen slecht leventje
met z'0 tweeën ; dat kan ik je wél zeggen.
We vreeën bedaard au, want Ant was ook
zoo jong niet meer, acht en dertig meneer;
en daarom was de ipeulsigheid d'r bij alle
bei uit. Om kort te gaan, toen we vier maan
den zoo gescharreld hadden, besloten we o-n
meteen maar in zee te steken en te trouwen.
Nou is trouwen nog zoo'n toer niet, maar
je hebt er money voor noodig; en Ant had
zoo wat d'r heele leven d'r moeder onder
houden, die doof was geweest voor ze dood
ging, en ik had altijd m'n centen schoon
opgedronken. Ik was daarom al geluk
kig toen ik een verkoophuis vond waar
ze me de meubels en zoo wat op afbetaling
wouwe geven, al sneje ze d'r aardig in! l Voor
dingen die vijf gulden waard waren vroegea
zéd'r minstens tien. Afijn, we kwamen in
ons boeltje; en ik verzeker je dat ik me een
meneer voelde toen ik de eerste avond in
een rieten stoel onder de lamp zat met m'n
beenen uitgestrekt en een krant in mijn
hand, al ken ik niet veul van lezen. Ant zat
teugen over me kousen te stoppen in een
blauw jakkie met een boezelaar voor. Ik wou
dat je me die eerste ty'je es naar huis had
zien loopen, meneer!
Je mot rekenen, een man is zoo'n ander
wezen als een vrouw; en Ant was volstrekt
geen leelijk vrouwmens. Ze had zoo iets
netjes over d'r, b.v. d'r handen wasgchen
werk niet zon zijn het verklaren, het met
elkander in logisch verband brengen van
reeksen verschijnselen, het voldoen aan een
der fundamenteelste behoeften van den
mensch? Hebben mannen als Ariatotele»,
Newton, Leibnitz, Spinoza. Kant, Hegel,
Darwin enz., zich schuldig gemaakt aan de
canaillenze bezigheid van het verachten en
bevlekken van wat teer is en heilig", het
door den heer T. gesignaleerde misdrijf der
wetenschap? Of behoorende ie menechen niet
tot de wetenschappelijke? Welk ander ant
woord verdient zy'n vraag: Waarom zouden
de Grieken den dichter Schepper", en de
Komeinen hem Ziener" genoemd hebben,
Indien hij niet was Ie sens de l'avenir?"
dan de wedervraag: gelooft ga in ernst overal
de kwaliteiten door de etymologie van het
woord doctor aangegeven, te z.ul!en vinden,
waar ge het woord aantreft?
Er ia echter gelukkig een excuus voorden
heer T.: het was de toorn" die in hem
brandde, en die niet alleen al zijn gezond
verstand consumeerde, maar hem ook moreel
zoo van de wys bracht, dat hij zich veroor
loofde eerst van de zaak, die hy aanviel een
weerzinwekkend karikatuur te mak on, om er
daarna in zelfvoldaanheid op neer te zien,
getooid met links en rechts uit zyn boeken
kast geplukte bloemen, en zich verbeeldende
aldus in het gezelschap van den kunstenanr
en het genie" te verkeeren.
Het verging hem hierbij als den armen,
armen boschdwerg uit Oicar Wilde's sprookje,
die zich vroolijk maakt over de verwonder
lijke leelijkheid van het mannetje dat hem
in den spiegel nadert. Een tragisch einde als
daar, verwachten wüniet hier. Wij houden
er ons van overtuigd dat hij de kei, die hem
zoo schrikbarend leuterde, zal blijven houden
voor den steen der wijzen. Of is het geen
caricatuur, indien van het ideaal der speciale
psychologie, door prof. H. aangegeven als
de benadering eener algemeene karakter
formule", door den heer T wordt gefabri
ceerd : de wetenschap die de tallooze nuancen
van het individueele, intellectueele en ge
moedsleven in getalsverhoudingen wil bren
gen? Alsof men den phyaicus, die de wetten
der straalbreking tracht vast te stellen, zou
trefien met het schampere verwijt, als zoude
hij b.v. de lieflijkheid der morgenzon in een
algebraïsche formule willen vermoflelerj. Zijn
onwetendheid omtrent doel en methoden der
nieuwe, algemeene en speciale psychologie
deed hem deze domheid fchrijven, maar
bracht hem er boverdien toe een toon aan
te slaan tegenover zijn meerdere die haar
applaus bij de corona der Nieuwe Gids niet
zal missen. Daarom heb ik de
onverkwikkeU,ke, en, naar ik zeker meen te weten, on
dankbare taak op my genomen, hem terecht
te wijzen.
Het stond my niet aan te moeten hooren
hoe enkel u't onkunde en zelfoverschatting
met groote woorden gezwetst werd tegen
een man, die in de kultuur van zyn land
een roemrijke en schoone rol speelt, die het
recht heeft beoordeeld te worden door lieden
van deugdelijker kwaliteiten dan de uit het
Nieuwe Gids-artikel geblekene, een man, boven
wiens dusgenaamd harteloozen arbeid zich
de hemel welft van een strakker en hooger
ideaHsme dan ooit viel binnen het gezichts
veld eener intermitteerende helderheid van
geest, een man ook, wiens nsïef" geloof,
een hoog vertrek, bereikt na zwaren arbeid,
en waar de lichtschijn gezien wordt die het
ganeche leven kan heiligen, niet zonder meer
zal ge)y'k gesteld zijn met dat van den een
of anderen rumoerigen obscurantist.
Den Haag, Jan. 1910. H. A. LEENMANS.
Eericta.
EEN UNICUM. In de kelders van het huis
van een oude uitgeversfirma te Weenen is
dezer dagen een Keer zeldzaam boekje, een
unicum, ontdekt, dat de Goethe-literatuar
bijzonder verrijkt. Het is een brochure van
den aanhanger der romantische school Adam
Muller, de intimus van Metternich, de vriend
van Kieist en Gentz, gedrukt te Leipzig 31
1817 onder den titel Quelque chosf que Goethe
a dit, mis en lum;,ère par Ad. Muller.
De brochure is nooit verschenen, zonder
twijfel, omdat het impriinatur" er niet op
was verkregen. Het wederge vonden exem
plaar draagt van de hand van Muller het
opschrift: Jamais paru, un second exemplaire
seul existe entre les inains du prince de
Metternich". Bij den verkoop van de biblio
theek van prins Metternich is dit tweede
exemplaar echter niet gerenden. Volgens
opgavo van de uitgevers-iïrma Karl Koneger,
die van de brochure een nieuwe uitgave zal
bezorgen, maakt Adolf Muller er melding in
van een uitlating van Goethe tegen het 300ste
jedenkfeest van de reformatie en tegen het
lutheranisme.
J. L. MOTI/KY. Voor ongeveer twintig jaren
verscheen een bundel brieven van den schrij
ver van Thi' r!"e cf the Uulcli Rejiublic. Een
voor zs ging eten, en zoo iets; allemaal van
die dingen waarnaar ik met zoo'n pleizier
kon zitten kijken.
Kn :7.oo leefden we dan ln02door. Teugen
't end van 'c jaar begon Ant veel thuis te
blij ren; en 't duurde niet zoo lang meer of
?we hadden een klein Antje. God meneer, ik
wist niet meer wat huilen was; maar toen
heb ik waarachtig de tramen me langs m'n
bakkes voelen loopen. .. zó('> vol was ik.
Toen Ant voor 't eerst weer opzat; en ik
's avonds om tien uur weer na de fabriek wou
gaan, kwamen de kameraden me tegen en zei en:
'iet, ga naar huis terug jonge, 't cometee
het besloten dat we staken motten".
De staking van 1903 was uitgebroken.
Heelemaal onverwachts was 't niet voor me
gekornme, want ik wist wel dat d'r wat
broeide, maar omdat ik zoo tevreje was met
Ant, had ik er niet veel aandacht an besteed.
Maar toch, toen m'n kameraads zoo op m'n
kwamen, en m'n 't zeije, keer ik om en loop
naar huia terug in de eerste opwelling,
want een broerllng ben ik niet en een onder
kruiper was ik nog nooit geweest. Maar op
dat weggetje naar huis begon 't door m'n
hoofd te spoken. Ik verdiende nou der
tien gulden vijftig, maar iedere week vast
een rijksdaalder afging voor de meubelenbaas.
Dan had ik voor een huur van twee gulden
te zorgen; en thuis lag m'n kleine tut van
nog geen twee weken, terwijl de groote ver
sterkend eten noodig had. Daar dacht ik
allemaal over, en ik wist meteen ook dat als
ik ging staken, we binnen een week van
honger konden sterreven. Wie d'r dus staken
wouen mosten 't weten, maar ik niet. En
toch wist ik dat m'n kammeraads óók d'r
deel van zyn correspondentie werd toen even
wel nog achtergehouden op grond dat zij van
te recenten datum en van te intiemen inhoud
was om toen reeds te worden gepubliceerd.
Een nieuwe bundel, waarvan zyn dochter de'
uitgave op zich heeft genomen, wordt nu
aangekondigd onder den titel John Lothrop
Motlcy and his family. Het werk bevat corres
pondentie met prins Bismarck, Oliver
Wend«ll Holmes, Torn Hughes en Mrs. Abraham
Lincoln.
GABEIELE D' ANNUÜZIO, van wien voor
weinige weken een nieuwe roman verscheen;
kondigt alweer een nieuw groot werk aan
dat onder den titel Madre folie
Moederwaan binnen enkele dagen zal verschijnen.
EEN FCIIII'PERSBIBUOÏHEEK. Volgens de
Bibliothekar, maandschiift voor
arbeidergbibliotheken, heeft de organisatie van arbei
ders in het scheepvaartbedrijf op de Elbe
en hare neven-wateren een bibliotheek opge
richt, welke aanvankelijk 2383 deelen telt.
Het grootste gedeelte, 1254 deelen, bestaat
uit belletrie ; de overige deelen bevatten ver
schillende andere takken van wetenschap,
waaronder derubriek over het maatschappelijk
viaagstuk met 3i6 deelen is vertegenwoor
digd. De bibliotheek is over zes steden ver
deeld: Aussig, Dresden, Tetschen, Berlijn,
Maagdenburg en Hamburg. Een in Aussig
of in Dresden geleend werk kan in Maagden
burg of Hamburg afgegeven worden en aldaar
weer een nieuw boek in ontvangst genomen
worden, dat misschien weer in Berlijn wordt
afgegeven. Het hoofdbestuur te Maagdenburg
is in staat steeds den voorraad der afzonder
lijke bibliotheken te kunnen controleeren.
Ofschoon in de vier eerste maanden van zyn
bestaan zich verschillende moeielykheden
hebben voorgedaan, hoopt men die geheel
te boven te komen.
BOEKVEEKOOPINO TE LEIDEN. By' de firma
Burgersdyk en Niermans te Leiden, verschy'nt
dezer dagen de catalogus van een zeer be
langrijke boekenveiling, welke van 14 tot
2 L Maart a.e. zal gehouden worden, o.tn. af
komstig van, de boekerijen van wijlen mr. E,
van Boneval Faure, oud-hoogleeraar in de
rechtsgeleerdheid aan de Leidsche Univer
siteit, dr. J. 3. Doesburg, bekend historicus
en directeur der E. H. B. S. te Zwolle,
mr. dr. W. F. Kaiser, leeraar in de klass.
talen aan het gymnasium te Zwolle en meer
dere andere nalatenschappen ook op het ge
bied der Godgeleerdheid en Wijsbegeerte.
De catalogus (pltn. 4500 nrg.) bevat tal van
standaardwerken en handboeken over de
meest uiteenloopende onderwerpen, komplete
reeksen van waardevolle periodic», curiosa,
enz. enz.
Dagen van bezichtiging: Vrijdag en Zater
dag 11 en 12 Maart.
4G ceatt per r e p «i.
DERLAND5CHE INDUSTRIE DER
NATUUR WOLLEN ONDERGOEDEREN
K.
W.
0.
A8SOUIUTKRIMPVRU ONDER vqiLE GARANTIE
K.
W.
0.
fiüDÜNTIPIEDER HM DAT KRIMT
UHHttll l IC WORDT TERUüEIÏOMEH
FABRIKANTEN VALTOI1 ZONEN AMSTERDAM
Verkrijgbaar bij:
HIBSCH & Cie., Hofl., Leidscheplein.
ADKIAAN SCHAKEL, Hofl., Heiligenweg.
H. MEYEE, Hofl., Koningsplein.
Mag. KEIZERS HOF, Nieuwendyk.
C. NIEUWENKA.MP KOTÏIKG & ZOON,
Galery 29.
Kleeding-Mag. M. DE KONING, Batana.
Winkel-Maatschappij, EIGEN HULP, Batavia.
Verdere adressen [onzer contractanten ver
strekken gaarne
VALTON & ZONEN, A'dam.
\Yie een verreu tocht wil ondernemen, moet
op zijn rijwiel kunnen vertrouwen.
Daarom berijden zoovele toeristen van onder
vinding het FONTiERS rijwiel, omdat dit bewezen
heeft, zijn berijder niet in den steek te laten.
BOUWT te NTJNSPEET.
Inlichtingen bij het bouwbureau A.rti",
aldaar.
Noraaal-OnderMnpdim
van
Prof.Drü^
tf E enig e
Fabrikanten
V/.BengerSöhne
Stuttfjart
Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstr. 15*
K. P. BEOSCHLE-BENGEB,
AMSTERDAM
\ 114 Sl-adhouder&kade
C. H. TAK WEE YELÜEX, Fa. C. l. BOSCH, H«fj«w.
KALYERSTR.153, bh Spui, Aasterdam. Tel. 2645.
Koopt UITSULTITEW» BOTER ONDER RIJKSCONTROLE.
De STAAT GARANDEERT IJ een ONVERVAL.SCHT prodact,
Roterhandel ZUIDJ,AREN", PRINSENGRACHT 313. TELEFOON 8935.
huishouen d'r voor op 't spel hadden gezet.
En daar stond ik meneer! Ik dacht dat m'n
kop me barsten zou, want ik was eerlijk meneer.
Aan de eene kant stingen m'n kammeraads
en an de andere kant Ant met m'n kind.
Ik heb wel tien maal heen en weer geloopen,
en toen ik eindelijk al een end op weg naar
huis was zag ik daar ineens in gedachten
Ant voor me in d'r nachtjapon met kleine
Antje bij d'r. Ze keek me an as wou ze
zegge: Piet, ik heb m'n lot in jou handen
gegeven..." en toen wist ik 't ... ik zou
niet staken al zou ik dan werken met een
bloeiend hart. Maar ik wist nou dat ik zou
werken, want ik ben een Brabander, meneer.
Ik ging daarom recht toe recht an naar de
fabriek. Daar kwamen m'n kamerajen me
tegen... Waar ga jij naar tos, Piet?" zeije
ze. Naar de fabriek-, zeg ik. Ik staak niet.
En daar begon 't wat ik verwacht had!
Onderkruiper, onderkruiper, verrajer, en wat
ze meer zeije. E(k woord was me 'n dolk
steek door m'n hart. Maar ik ging door zonder
een woord te zeggen. Toen hebben za me
geslagen; en 't is de eerste keer geweest dat
ik me dat heb laten doen zonder terug te
slaan. Want ik voelde dat ze gelijk hadden.
Ze hadden niet anders verwacht dan op me
Ie kennen rekenen; en nou ging ik werken.
Ik had 't gezegd ... En ze sloegen me, en niet
zoo zachies. Maar ik voelde d'r niks van. Daar
op eens, meneer, komen d'r twee rooiehuzaren
te paard an; en die slaan met d'r latte op me
kammeraads, om me te helpen. En dit het
me meer pijn gedaan dan de klappen. Ik
wou dat ze dat maar hadden gelaten. Zoo
kwam ik dan op de gasfabriek an en zei
dat ik ging werken. Nou, de opzichters waren
nog yrindelijk, alsof ik voor hun lui d'r plezier
naar 't fabriek was gekommen. Maar slïjn...
ik heb gewerkt. '0 Avonds werd ik door
agenten van huis gehaald en 's morgens ge
bracht ....
En de staking werd door de arrebeijers
verloren, 't Was me een trap op m'n hart,
meneer, d'r kwam menige kameraad van me
voorgoed door op de keijen. En die weer
angenomen waren hebben een hekel aan me ge
houwen. Toch hield ik vol en dronk niet... Tot
dat ik eens op een morgen, Kees, een ouwe
kameraad teugen kom, as een schooier ge
kleed; en met een bakkie met krameryen
voor z'n lichaam ... zoo mager as en tal
hout. Toen ie mijn ziet begint ie te vloeken
en schreeuwt ie me na : Verrajer, verrajer,
door jou lijjen m'n vrouw en m'n kinderen
honger." Ik dacht dat ik gek werd meneer !
Ik ben naar de kroeg van Kee gegaan om
't weg te spoelen; maar 'i ging niet. En van
toen af ging ik weer geregeld 's morgens
naar moeder Kee, om me te bedrinken ; en
Ant staat nou dikkels met m'n vy'f kinderen
's morgens voor de deur om mijn mee te troonen,
zooas ik dat zoo dikkels vroeger de vrouwen
van m'n kameraads zag doen. 't Breekt soms
m'n hart; en ik zou graag weer een ander
leven beginnen, maar waarachtig meneer; ik
ken niet! Als ik niet drink dan komt Kees
me weer voor m'n oogen met z'n bakkie ;
en hoor ik em weer schreeuwen : Verraj'er
door jou lijja m'n vrouw en m'n kinderen
honger".