De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 27 februari pagina 3

27 februari 1910 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1705 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Wel btd de hoogleeraar er op kannen wijzen dat de verwachtingen diernatuurwetenicbap nog yerre overtreffen zijn (.Ie lectuur van Bacon, of van een behoorlijke kultuurhigtorie zon den heer T. 't een en andnr kannen leeren), en dat van de psychologie onder zooveel gunstige omstandigheden geboren, en verkende o. a. niet alleen met haar door de natuurwetenschappen verschafte middelen, maar ook beschikkende over een paar eenwen meer wetenschappelijke ervaring, een veel au el Ier groei mag verwacht worden; een illustratie van het feit dat de overgang der knituurperioden in elkaar, gneller gaat naar de mate hunner hoogte. 2o. Indien men esieutieel gelukkiger" wil noemen iemand die een zware ziekte door maakt en vorig verlangt na zijn ziekte ge zonder te worden dan daar voor, heb ik geen bezwaar tegen de grap, onder voorbehoud van. hem in den gewonen «n van het woord voorloopig te mogen houden voor ongelukkig, d.w.ï. in een toeitand verkeerende van onlust gevoelen». Prof. H. doet niet anders. Hij constateert dat 4e algemeene onbevredigdheid is toegenomen, doordat de individuen den invloed onzer gecompliceerde kuituur onder gaan, natuurlijk zonder verder de oorzaken aan te geven, wier samengestelde werking zy is, en waaronder de ecoaomiache een xeer .groote rol spelen. Hij vindt het geval ook niet hopeloos, maar oordeelt, dat onze knltuur reeds bezig ir, althans n harer gentttmiddelen, zich te bereiden in de geleide1 k tot ontwikkeling komende psychologie, wier lesnlUtcn, zonder tegenwerkende oorzaken, in normale omstandigheden, wanneer alles zijn natuurlijke* gang gaat," (H. p. 18) in hunne toepassingen van groote, ook praktische waarde aullen «jjn, evenals die der natuurwetenschap. De voorstelling, als zou hu een panacévoor alle wereldkwalen aanbevelen, of een doodeljjke, alles vervlak kende tevredenheid" wen=chelyk achten, behoorde door versaadige lectuur der lezing te zijn uitgesloten, daar H. nadrukkelijk zegt kultuur slechts door knltnnr genees)ijk te achten, en zooveel vertrouwen indemencchheid te hebhen, dat zij waarg :hynlijk eenmaal mondig geworden, oorlog en concurrentie, die gewichtige diensten bewezen hebben by de opvoeding van het menschelijk geslacht, ter zijjie zal kunnen leggen om 0eif hare ont wikkeling ter hand te nemen." Hoe de diffe rentiatie der persoonlijkheden er dan eene «al zfln van oneindig veel fijner gehalte, dan die, welke ontstaat door concurrentie, klas se «t rij d, oorloj-, enz., behoorde voor dea criticus, die blijkens een andere plaats van «ijn schrijven, socialist is, niet verborgen te blijven. Hij leze toch eens het Corcmunigtiech Manifest, waar de eigenlijke beschaving pas begint aan het einde van den klaage»tryd, en Indien bij Carlyle's geschiedenis-opvat ting, waarmede hy groote ingenomenheid betuigt, niet elechts oppervlakkig beschouwd, maar van alle kanten bekeken bad, zou hij aan de keerzijde Machiavelli'a Nel mondo non ge non yolgo", gevonden hebben. Ook voor Carlyle is ten slotte de meerderheid der tnenichen canaille, en slechts middel; fa enkele of liever a enkele doel. Hoe een socialist dit kan meenen zonder de verzuch ting: Zwei Seelen wohnen ach in meiner Brast, Die eine will sich von der audren scheiden," zou mogelijk, oneerbiediglyk, te verklaren zijn door de aanname dat van de hoofden, die zijn brein er minstens twee in getale bevat, het linker volatrkt niet weet ?wat het rechter doet. Had hij nu over zijn heele intelligentie beschikt, de gansche tirade over de voor 't ontstaan van kunstwerken gunstige condities ware hem dan in de pen gebleven, evenals die over de vermeende door prof. H. bedreven verguizing" der kunst, waarvan het woord uitsloven" het corpus delicti moet zijn. Het woord is intusechen ' volkomen terecht gebruikt, geen enkele knltaur-periode geeft blijk van de aanwezigheid eener zoo wanhopige verle genheid met het leven, als de 19a feu»; de kanateaaars hebben zich, en het is hunne eer, uitgesloofd om hunnen levensinboud in hun artistiek werk neer te leggen. Zij hebben niet (en prof. H. beweert dit nergens) op zettelijk het leren wiilen zwart kleuren, maar tij hebbeu opzettelijk moeite gedaan hunne vitie van het leven de haar eigen kleur te geven. En dat was een donkere. Een lijst, waarop namen voorkomen als Baudelaire, I een Strindberg, Emants, Coenen, Vincent enz., is welsprekend genoeg, en kan men zich deze kunstenaars in een anderen tijd denken dan den onzen ? 3o. En nu komen we aan besliste pogingen des heeren T., om scherpzinnig te zijn: Afbrekende kritiek onderstelt hoogere eischen, voortvloeiende uit groo!er liefde voor het bestaan." Daarom mag deze neiging niet lijnrecht tegenover die om te ideaüseereu, gesteld worden. Hoe glim bedacht l De Nurksen veitoonen de grootste levenslust, het gebrek aan waardeering by menschen in depressie van ziekte, zorgen, bij neurasthenie!, en:., jaren nogal es wat meegemaakt. Toch ben ik es een jaar lang van de drank af geweest. Dat was in 1902. 't Was zoo ge gaan: ik was toen al acht-en-veertig jaar en had al es lang nitgekekenjiaar een vrouw, die voor me de pot kon koken. Maar om een goeie vrouw te vinden, meneer, dat is een heele toer. Koop je een paar schoenen, dan gooi je ze in een hoek as ze je niet bevallen. Dat kan je een vrouw zoo maar niet doen met al die wetten. Dus je rekent der op dat je der voor je leven neemt en daarom zoek je de beate uit die je vinden kan en waar je 't meeste an kan hebben. Tenminste zoo heb ik 'c gedaan. Met die Gauwigheid over liefde heb ik m« nooit opgehonwe. Enfin, ik leerde Ant kenne, die toendertyd diende bij der Mevrouw in 't Sarphatipark en we gingen samen es een keer of wat uit naar een danshuis en Tolhuis of zoo wat. Ant had al gauw in de gaten dat ik een broertje van de natte ge meente was en daarom zei ze op een goeien dag, dat ze wel mat me wou om gaan, as ik 't drinken achterwege wou laten. Ik heb der es een paar nachten over leggen denken en heb der toen op een avond gezegd dat ik d'r voorstel annam. Nou mot ja weten weten meneer ik ben een Noordbrabander, en aa ik -wat zeg; laat 't zijn wat 't wil, dan kaa d'r gebeuren wat d'r wil, maar dan doen ik 't al most ik d'r voor met m'n kop door de muur loopen. En daarom dronk ik niet meer. ? U begrijpt wel hoe me kammeraads waren. Me uitlachen, en me sarren zooveel ze maar konden, en me alles in den weg leggen. Dat list ik een poossie zoo gaan, tot't me einde lijk verveelde, en ik den grootsten praatjeswordt veroorzaakt door : grooter liefde voor het bestaan." Hoe de man er aan komt? Misschien heeft hij gedacht aan een feit als dit, dat b.v. sommige literaire kunstenaar?, b. v. v. Deyseel, hun afbrekende kritiek aan wendden om ruim baan te maken over etn betere kunst, die zo ook inderdaad brachten, aldus de beide neigingen, die H. in zijn statistiek tegenover elkaar stelde, vereenigend in hun literaire persoonlijkheid? In dat ge val ziet hij over 't hoofd lo. dat de statistiek betrekking had op gewone" menschen, over welk feit den hoogleeraar elders weer een luidruchtig verwijt wordt gemaakt en 2o. dat het onnoozel is het karakter van een kunstenaar te willen beoordeelen alleen naar zijn optreden in de literatuur. Verschillende, tegenstrijdige eigenschappen komen in n individu voor. De vragen in de statistiek, b.v. de boven aangeduide, zijn niet elkanders contradictoire, maar contraire tegenstelling, d.w.z. ze hebben betrekking op de uiterste leden eener reeks, staan tegenover elkander a's heet en kond, waartusschen warm, lauw enz., de overgingsbegrippen vormen. Voor de statistiek nu zijn all sen gevraagd de duidelijke gevallen, b.v. waar men beslist van heet spreekt, die.waarin een zeer dik wijls voorkomende neiging tot afbrekende kritiek kan geconstateerd worden, waarnaast, in hetzelfde individu, minder frequent, of minder intens, kan voorkomen de neiging om te idealiseeren. De waarnemer zal zich hierbij herhaaldelijk vergissen; de statistiek levert grof materiaal; maar bij het stijgen van het aantal onderzochte gevallen zal de werking der constante oorzaken steeds meer aan het licht komen, worden de individueele fouten dus steeds meer gecom penseerd. Om bühet betwiste geval te blijven: welk een wonderlijk constante richting moeten de vergissingen der meerendeels ongeloovige waarnemers wel gehad hebben, indien het onbedoelde resultaat van de statistiek veel meer intensiteit van onaange name eigenschappen constateert bij niet-goddienstigen. En ovrigens, buiten alle statistiek om, zon het niet vreemd zijn, indien de godsdientt op het leven harer aanhangers totaal geen invloed had? En verder: de enorme ook relatieve stijging van het aantal echtscheidingen en beroepswisselingen, wijst wel degelijk op een bedenkelijke frequentie der vergissingen b'j onze groote levenskeuzen", rel degelijk op ons tekort aan geluk", al ligt hun oorzaak in economische verhoudingen en daarmede in verband staande agentia. Het laatste wordt allerminst door prof. H. tegen gesproken (H. p. 22 ). Begrijpt de geniale criticus niet, dat hij den man met 12 ambachten en 13 ongelukken geen zier gelukkiger maakt door hem 24 en 26 toe te staan, en dat verreweg het meerendeel der beroeps wisselaars dit niet voor zijn plezier doet? En staat het niet evenzoo met de echtscheidingen? Wat anders dan volmaakte onkunde is er de oorzaak van dat de heer T. kortweg de mogelijkheid der benaderende bepaling onzer individueele eigenschappen ontkent, terwijl men reeds lang daarmee bezig is en op goede gronden meent resultaten gekregen te hebben ? terwijl bv. de wettelijke samenhang tusschen prikkel en daarbij behoorende ge waarwording, op een gebied van schijnbaar onberekenbare toevalligheid reedïvoor een halve eeuw geformuleerd is? Moet ik hem de literatuur daarover opgeven, evenals over het feit dat inderdaad reeds eenige psychische eigenschappen met hunne correlaties zijn gevonden? Zijn bescheidenheid zo» er hare behoorlijke ontwikkeling kunnan krijgen. HU leze bv. de studie van prof. H. o. a. over een honderd-tal geniale mengchen, uit wier geeste lijke eigenschappen, in veel grootere intensiteit dan bj den gemiddelden mensch voorkomende, voor de pfychologie zeker te leeren valt. Maar vooral: hu leze de door hem zei ven uit de rede aangehaalde zinnen tenminste met grammaticaal begrip, om er achter te komen, dat H. niet aan de meening laboreert, al« zou het leven reeds voer een groot deel de uit wendige omstandigheden beheerechen. H. schrift: de uitwendige omstandigheden heeft de natuurwetenschap voor een groot deel onder hare macht gebracht. Het moet den heer T. zoo wel verbazen den redenaar een oogenblik later te hooreii spreken van den alles beheerechenden itrijd om het bestaan." Hier blijkt ,,d» studeerkamergeleerde" dan toch een oogenblik zijn onnooselheid Ie hebben afgelegd. Is het niet belachelijk dat de eerste de beste leek uit grove onwetendheid een keel opzet tegen den man die op elk gebied zijner wetenschap met eere de sporen verdiend heeft, en dit nog wel ter zake van het negeeren van den kunstenaar en het genie," die in het verband der rede geheel misplaatst zou den zijn ? En wat verder te zeggen (want het begint mij waarlijk te verdelen) van de be wering, als zou de wetenschap niet» anders gedaan hebben dan collationeeren, registreeren en resumeeren" ? Alsof haar eigenlijke maker es tusschen m'n klavieren nam en ern zoo aftuigde dat de andere tuaschenbeije moste kommen of ik had em misschien stuk geslagen. Vechten dce ik nooit meneer, maar as ik vroeger begon, dan kon je je gerust berger. Afijn, Ant en ik hadden geen slecht leventje met z'0 tweeën ; dat kan ik je wél zeggen. We vreeën bedaard au, want Ant was ook zoo jong niet meer, acht en dertig meneer; en daarom was de ipeulsigheid d'r bij alle bei uit. Om kort te gaan, toen we vier maan den zoo gescharreld hadden, besloten we o-n meteen maar in zee te steken en te trouwen. Nou is trouwen nog zoo'n toer niet, maar je hebt er money voor noodig; en Ant had zoo wat d'r heele leven d'r moeder onder houden, die doof was geweest voor ze dood ging, en ik had altijd m'n centen schoon opgedronken. Ik was daarom al geluk kig toen ik een verkoophuis vond waar ze me de meubels en zoo wat op afbetaling wouwe geven, al sneje ze d'r aardig in! l Voor dingen die vijf gulden waard waren vroegea zéd'r minstens tien. Afijn, we kwamen in ons boeltje; en ik verzeker je dat ik me een meneer voelde toen ik de eerste avond in een rieten stoel onder de lamp zat met m'n beenen uitgestrekt en een krant in mijn hand, al ken ik niet veul van lezen. Ant zat teugen over me kousen te stoppen in een blauw jakkie met een boezelaar voor. Ik wou dat je me die eerste ty'je es naar huis had zien loopen, meneer! Je mot rekenen, een man is zoo'n ander wezen als een vrouw; en Ant was volstrekt geen leelijk vrouwmens. Ze had zoo iets netjes over d'r, b.v. d'r handen wasgchen werk niet zon zijn het verklaren, het met elkander in logisch verband brengen van reeksen verschijnselen, het voldoen aan een der fundamenteelste behoeften van den mensch? Hebben mannen als Ariatotele», Newton, Leibnitz, Spinoza. Kant, Hegel, Darwin enz., zich schuldig gemaakt aan de canaillenze bezigheid van het verachten en bevlekken van wat teer is en heilig", het door den heer T. gesignaleerde misdrijf der wetenschap? Of behoorende ie menechen niet tot de wetenschappelijke? Welk ander ant woord verdient zy'n vraag: Waarom zouden de Grieken den dichter Schepper", en de Komeinen hem Ziener" genoemd hebben, Indien hij niet was Ie sens de l'avenir?" dan de wedervraag: gelooft ga in ernst overal de kwaliteiten door de etymologie van het woord doctor aangegeven, te z.ul!en vinden, waar ge het woord aantreft? Er ia echter gelukkig een excuus voorden heer T.: het was de toorn" die in hem brandde, en die niet alleen al zijn gezond verstand consumeerde, maar hem ook moreel zoo van de wys bracht, dat hij zich veroor loofde eerst van de zaak, die hy aanviel een weerzinwekkend karikatuur te mak on, om er daarna in zelfvoldaanheid op neer te zien, getooid met links en rechts uit zyn boeken kast geplukte bloemen, en zich verbeeldende aldus in het gezelschap van den kunstenanr en het genie" te verkeeren. Het verging hem hierbij als den armen, armen boschdwerg uit Oicar Wilde's sprookje, die zich vroolijk maakt over de verwonder lijke leelijkheid van het mannetje dat hem in den spiegel nadert. Een tragisch einde als daar, verwachten wüniet hier. Wij houden er ons van overtuigd dat hij de kei, die hem zoo schrikbarend leuterde, zal blijven houden voor den steen der wijzen. Of is het geen caricatuur, indien van het ideaal der speciale psychologie, door prof. H. aangegeven als de benadering eener algemeene karakter formule", door den heer T wordt gefabri ceerd : de wetenschap die de tallooze nuancen van het individueele, intellectueele en ge moedsleven in getalsverhoudingen wil bren gen? Alsof men den phyaicus, die de wetten der straalbreking tracht vast te stellen, zou trefien met het schampere verwijt, als zoude hij b.v. de lieflijkheid der morgenzon in een algebraïsche formule willen vermoflelerj. Zijn onwetendheid omtrent doel en methoden der nieuwe, algemeene en speciale psychologie deed hem deze domheid fchrijven, maar bracht hem er boverdien toe een toon aan te slaan tegenover zijn meerdere die haar applaus bij de corona der Nieuwe Gids niet zal missen. Daarom heb ik de onverkwikkeU,ke, en, naar ik zeker meen te weten, on dankbare taak op my genomen, hem terecht te wijzen. Het stond my niet aan te moeten hooren hoe enkel u't onkunde en zelfoverschatting met groote woorden gezwetst werd tegen een man, die in de kultuur van zyn land een roemrijke en schoone rol speelt, die het recht heeft beoordeeld te worden door lieden van deugdelijker kwaliteiten dan de uit het Nieuwe Gids-artikel geblekene, een man, boven wiens dusgenaamd harteloozen arbeid zich de hemel welft van een strakker en hooger ideaHsme dan ooit viel binnen het gezichts veld eener intermitteerende helderheid van geest, een man ook, wiens nsïef" geloof, een hoog vertrek, bereikt na zwaren arbeid, en waar de lichtschijn gezien wordt die het ganeche leven kan heiligen, niet zonder meer zal ge)y'k gesteld zijn met dat van den een of anderen rumoerigen obscurantist. Den Haag, Jan. 1910. H. A. LEENMANS. Eericta. EEN UNICUM. In de kelders van het huis van een oude uitgeversfirma te Weenen is dezer dagen een Keer zeldzaam boekje, een unicum, ontdekt, dat de Goethe-literatuar bijzonder verrijkt. Het is een brochure van den aanhanger der romantische school Adam Muller, de intimus van Metternich, de vriend van Kieist en Gentz, gedrukt te Leipzig 31 1817 onder den titel Quelque chosf que Goethe a dit, mis en lum;,ère par Ad. Muller. De brochure is nooit verschenen, zonder twijfel, omdat het impriinatur" er niet op was verkregen. Het wederge vonden exem plaar draagt van de hand van Muller het opschrift: Jamais paru, un second exemplaire seul existe entre les inains du prince de Metternich". Bij den verkoop van de biblio theek van prins Metternich is dit tweede exemplaar echter niet gerenden. Volgens opgavo van de uitgevers-iïrma Karl Koneger, die van de brochure een nieuwe uitgave zal bezorgen, maakt Adolf Muller er melding in van een uitlating van Goethe tegen het 300ste jedenkfeest van de reformatie en tegen het lutheranisme. J. L. MOTI/KY. Voor ongeveer twintig jaren verscheen een bundel brieven van den schrij ver van Thi' r!"e cf the Uulcli Rejiublic. Een voor zs ging eten, en zoo iets; allemaal van die dingen waarnaar ik met zoo'n pleizier kon zitten kijken. Kn :7.oo leefden we dan ln02door. Teugen 't end van 'c jaar begon Ant veel thuis te blij ren; en 't duurde niet zoo lang meer of ?we hadden een klein Antje. God meneer, ik wist niet meer wat huilen was; maar toen heb ik waarachtig de tramen me langs m'n bakkes voelen loopen. .. zó('> vol was ik. Toen Ant voor 't eerst weer opzat; en ik 's avonds om tien uur weer na de fabriek wou gaan, kwamen de kameraden me tegen en zei en: 'iet, ga naar huis terug jonge, 't cometee het besloten dat we staken motten". De staking van 1903 was uitgebroken. Heelemaal onverwachts was 't niet voor me gekornme, want ik wist wel dat d'r wat broeide, maar omdat ik zoo tevreje was met Ant, had ik er niet veel aandacht an besteed. Maar toch, toen m'n kameraads zoo op m'n kwamen, en m'n 't zeije, keer ik om en loop naar huia terug in de eerste opwelling, want een broerllng ben ik niet en een onder kruiper was ik nog nooit geweest. Maar op dat weggetje naar huis begon 't door m'n hoofd te spoken. Ik verdiende nou der tien gulden vijftig, maar iedere week vast een rijksdaalder afging voor de meubelenbaas. Dan had ik voor een huur van twee gulden te zorgen; en thuis lag m'n kleine tut van nog geen twee weken, terwijl de groote ver sterkend eten noodig had. Daar dacht ik allemaal over, en ik wist meteen ook dat als ik ging staken, we binnen een week van honger konden sterreven. Wie d'r dus staken wouen mosten 't weten, maar ik niet. En toch wist ik dat m'n kammeraads óók d'r deel van zyn correspondentie werd toen even wel nog achtergehouden op grond dat zij van te recenten datum en van te intiemen inhoud was om toen reeds te worden gepubliceerd. Een nieuwe bundel, waarvan zyn dochter de' uitgave op zich heeft genomen, wordt nu aangekondigd onder den titel John Lothrop Motlcy and his family. Het werk bevat corres pondentie met prins Bismarck, Oliver Wend«ll Holmes, Torn Hughes en Mrs. Abraham Lincoln. GABEIELE D' ANNUÜZIO, van wien voor weinige weken een nieuwe roman verscheen; kondigt alweer een nieuw groot werk aan dat onder den titel Madre folie Moederwaan binnen enkele dagen zal verschijnen. EEN FCIIII'PERSBIBUOÏHEEK. Volgens de Bibliothekar, maandschiift voor arbeidergbibliotheken, heeft de organisatie van arbei ders in het scheepvaartbedrijf op de Elbe en hare neven-wateren een bibliotheek opge richt, welke aanvankelijk 2383 deelen telt. Het grootste gedeelte, 1254 deelen, bestaat uit belletrie ; de overige deelen bevatten ver schillende andere takken van wetenschap, waaronder derubriek over het maatschappelijk viaagstuk met 3i6 deelen is vertegenwoor digd. De bibliotheek is over zes steden ver deeld: Aussig, Dresden, Tetschen, Berlijn, Maagdenburg en Hamburg. Een in Aussig of in Dresden geleend werk kan in Maagden burg of Hamburg afgegeven worden en aldaar weer een nieuw boek in ontvangst genomen worden, dat misschien weer in Berlijn wordt afgegeven. Het hoofdbestuur te Maagdenburg is in staat steeds den voorraad der afzonder lijke bibliotheken te kunnen controleeren. Ofschoon in de vier eerste maanden van zyn bestaan zich verschillende moeielykheden hebben voorgedaan, hoopt men die geheel te boven te komen. BOEKVEEKOOPINO TE LEIDEN. By' de firma Burgersdyk en Niermans te Leiden, verschy'nt dezer dagen de catalogus van een zeer be langrijke boekenveiling, welke van 14 tot 2 L Maart a.e. zal gehouden worden, o.tn. af komstig van, de boekerijen van wijlen mr. E, van Boneval Faure, oud-hoogleeraar in de rechtsgeleerdheid aan de Leidsche Univer siteit, dr. J. 3. Doesburg, bekend historicus en directeur der E. H. B. S. te Zwolle, mr. dr. W. F. Kaiser, leeraar in de klass. talen aan het gymnasium te Zwolle en meer dere andere nalatenschappen ook op het ge bied der Godgeleerdheid en Wijsbegeerte. De catalogus (pltn. 4500 nrg.) bevat tal van standaardwerken en handboeken over de meest uiteenloopende onderwerpen, komplete reeksen van waardevolle periodic», curiosa, enz. enz. Dagen van bezichtiging: Vrijdag en Zater dag 11 en 12 Maart. 4G ceatt per r e p «i. DERLAND5CHE INDUSTRIE DER NATUUR WOLLEN ONDERGOEDEREN K. W. 0. A8SOUIUTKRIMPVRU ONDER vqiLE GARANTIE K. W. 0. fiüDÜNTIPIEDER HM DAT KRIMT UHHttll l IC WORDT TERUüEIÏOMEH FABRIKANTEN VALTOI1 ZONEN AMSTERDAM Verkrijgbaar bij: HIBSCH & Cie., Hofl., Leidscheplein. ADKIAAN SCHAKEL, Hofl., Heiligenweg. H. MEYEE, Hofl., Koningsplein. Mag. KEIZERS HOF, Nieuwendyk. C. NIEUWENKA.MP KOTÏIKG & ZOON, Galery 29. Kleeding-Mag. M. DE KONING, Batana. Winkel-Maatschappij, EIGEN HULP, Batavia. Verdere adressen [onzer contractanten ver strekken gaarne VALTON & ZONEN, A'dam. \Yie een verreu tocht wil ondernemen, moet op zijn rijwiel kunnen vertrouwen. Daarom berijden zoovele toeristen van onder vinding het FONTiERS rijwiel, omdat dit bewezen heeft, zijn berijder niet in den steek te laten. BOUWT te NTJNSPEET. Inlichtingen bij het bouwbureau A.rti", aldaar. Noraaal-OnderMnpdim van Prof.Drü^ tf E enig e Fabrikanten V/.BengerSöhne Stuttfjart Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstr. 15* K. P. BEOSCHLE-BENGEB, AMSTERDAM \ 114 Sl-adhouder&kade C. H. TAK WEE YELÜEX, Fa. C. l. BOSCH, H«fj«w. KALYERSTR.153, bh Spui, Aasterdam. Tel. 2645. Koopt UITSULTITEW» BOTER ONDER RIJKSCONTROLE. De STAAT GARANDEERT IJ een ONVERVAL.SCHT prodact, Roterhandel ZUIDJ,AREN", PRINSENGRACHT 313. TELEFOON 8935. huishouen d'r voor op 't spel hadden gezet. En daar stond ik meneer! Ik dacht dat m'n kop me barsten zou, want ik was eerlijk meneer. Aan de eene kant stingen m'n kammeraads en an de andere kant Ant met m'n kind. Ik heb wel tien maal heen en weer geloopen, en toen ik eindelijk al een end op weg naar huis was zag ik daar ineens in gedachten Ant voor me in d'r nachtjapon met kleine Antje bij d'r. Ze keek me an as wou ze zegge: Piet, ik heb m'n lot in jou handen gegeven..." en toen wist ik 't ... ik zou niet staken al zou ik dan werken met een bloeiend hart. Maar ik wist nou dat ik zou werken, want ik ben een Brabander, meneer. Ik ging daarom recht toe recht an naar de fabriek. Daar kwamen m'n kamerajen me tegen... Waar ga jij naar tos, Piet?" zeije ze. Naar de fabriek-, zeg ik. Ik staak niet. En daar begon 't wat ik verwacht had! Onderkruiper, onderkruiper, verrajer, en wat ze meer zeije. E(k woord was me 'n dolk steek door m'n hart. Maar ik ging door zonder een woord te zeggen. Toen hebben za me geslagen; en 't is de eerste keer geweest dat ik me dat heb laten doen zonder terug te slaan. Want ik voelde dat ze gelijk hadden. Ze hadden niet anders verwacht dan op me Ie kennen rekenen; en nou ging ik werken. Ik had 't gezegd ... En ze sloegen me, en niet zoo zachies. Maar ik voelde d'r niks van. Daar op eens, meneer, komen d'r twee rooiehuzaren te paard an; en die slaan met d'r latte op me kammeraads, om me te helpen. En dit het me meer pijn gedaan dan de klappen. Ik wou dat ze dat maar hadden gelaten. Zoo kwam ik dan op de gasfabriek an en zei dat ik ging werken. Nou, de opzichters waren nog yrindelijk, alsof ik voor hun lui d'r plezier naar 't fabriek was gekommen. Maar slïjn... ik heb gewerkt. '0 Avonds werd ik door agenten van huis gehaald en 's morgens ge bracht .... En de staking werd door de arrebeijers verloren, 't Was me een trap op m'n hart, meneer, d'r kwam menige kameraad van me voorgoed door op de keijen. En die weer angenomen waren hebben een hekel aan me ge houwen. Toch hield ik vol en dronk niet... Tot dat ik eens op een morgen, Kees, een ouwe kameraad teugen kom, as een schooier ge kleed; en met een bakkie met krameryen voor z'n lichaam ... zoo mager as en tal hout. Toen ie mijn ziet begint ie te vloeken en schreeuwt ie me na : Verrajer, verrajer, door jou lijjen m'n vrouw en m'n kinderen honger." Ik dacht dat ik gek werd meneer ! Ik ben naar de kroeg van Kee gegaan om 't weg te spoelen; maar 'i ging niet. En van toen af ging ik weer geregeld 's morgens naar moeder Kee, om me te bedrinken ; en Ant staat nou dikkels met m'n vy'f kinderen 's morgens voor de deur om mijn mee te troonen, zooas ik dat zoo dikkels vroeger de vrouwen van m'n kameraads zag doen. 't Breekt soms m'n hart; en ik zou graag weer een ander leven beginnen, maar waarachtig meneer; ik ken niet! Als ik niet drink dan komt Kees me weer voor m'n oogen met z'n bakkie ; en hoor ik em weer schreeuwen : Verraj'er door jou lijja m'n vrouw en m'n kinderen honger".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl