Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER W E EX BLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1705
Het gebouw van het Friesch Museum te Leeuwarden.
Het Priesch Museum. *)
Op den hoek van een korte smalle
zijstraat, de Koningsstraat, en een wel
gedempte maar toch zeer stille gracht, in
vroeger dagen Heerengracht en nu al
lang Turf markt geheeten, staat het
museum van het Friesch Genootschap.
Het is gehuisvest in een groep van ge
bouwen, die zich langzamerhand uitbreidt
en voor verdere uitbreiding vatbaar is.
Men ziet op bijgaande afbeelding de
deftige heerenhuizing, in 1781 voor Jhr.
F. J. van Eysinga gebouwd, die juist
100 jaar later, dank zij de liefde en be
langstelling der Friezen voor hun ver
leden, tot museum kon worden ingericht.
Driemaal na dien werd het uitgebreid:
in 1892 met een vleugel (gevel rechts
op de afb.) voor bibliotheek, prenten
kabinet en schilderijenzaal, waarin p. a.
legaten van de heeren mr. J. Dirks,
mr. A. Quaestius en P. J. Suringar
werden geplaatst; in 1894 met een uitbouw
voor porselein-verzameling, en munt- en
perfning-kabinet, noodig geworden door
het vorstelijk legaat van mr. A. Looxma
Ypey; en eindelijk in 1908 (ter plaatse
van de kleine huisjes links op de afb.)
tengevolge van de schenking van mevr.
Bisschop. In tegenstelling met de nieuwe
aanhangsels van het Rijks museum zijn
de uitbreidingen van het Friesche als
dochters die.de moeder boven het hoofd
groeien. Het is niet mogelijk de namen
te noemen van de zeer velen die hiertoe
hebben bijgedragen. Een uitzondering
mag ik maken voor het drietal mannen,
dat den eersten-Catalogus samenstelde:
mr. J. Dirks, ij verig en kundig verzamelaar,
mr. "W. B. S. Boeles, die kunstzin aan
geleerdheid paarde, en C. H. F. A.
CorbelijnBattaerd,den eersten conservator
van het museum, die evenals de anderen
belangeloos zijn werkkracht in dienst
van het Genootschap stelde.
De eerste Catalogus was, na de uit
breidingen van 1892 en 1894, geheel
onvoldoende. Tijdens het korte inter
regnum van ondergeteekende verscheen
.er, in 1896, een bizonder aardige en
boeiende beschrijving van de hand van
dan heer J. Hepkema, die, in 1904 op
nieuw 'en toen geïllustreerd uitgegeven,
aan duizenden bezoekers van het Museum
een leerzame gids en een aangename
lektuur is geweest.
Hepkema's gids is uitverkocht, het
Museum is alweer, door de
schenkingBisschop, verrijkt, en, last not least, de
tegenwoordige conservator, mr. P. C. J. A.
Boeles, heeft gedurende een ruim tien
jarige zeer vruchtbare werkzaamheid veel
ouds gevonden en veel nieuws ontdekt:
drie redenen voor n, om een nieuwen
Gatologus te maken.
Het is mij een genoegen, naar aan
leiding hiervan, meer algemeen de aan
dacht op de verzamelingen van het Friesch
Genootschap te mogen vestigen. Van
wetenschappelijke zijde (door prof. O. W.
Vollgraff in het Buil. v. d. Oudheidk.
Bond, II, 2, blz. 58 w.) werd het werk
van den heer Boeles reeds gewaardeerd.
Wetenschappelijk beschouwd is het
belangrijkste gedeelte van het Friesch
Museum de verzameling van oud
heden, met name van de
terpoudheden. Uit den zgn. steen- en bronstijd
zijn er slechts enkele voorwerpen, in het
Z.O. der provincie en in Gaasterland
gevonden. Maar we vinden hier de meest
volledige verzameling betreffende den tijd
van de terpenkultuur (pl.m. 200 v. Chr.
900 of 1000 n. Chr.). Uit omstreeks 160
terpen (d. z. woonplaatsen of gehuchten
der oude Friezen) zijn er meer dan 11.000
*) P. C. J. A. Boeles, liet Friesch Museum
Ie Leeuwarden. Catalogus der meest belang
rijke voorwerpen met uitzondering der
schilderüen. (Uitg. v. h. Friesch Genootschap
van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde te
Leeuwarden). Met 24 platen. Leeuwarden,
Meyer & Scnaafsm», 1909.
nummers aanwezig. Meest in depot, want
zeer terecht is er slechts een keurver
zameling uit die voor den leek verwar
rende veelheid tentoongesteld. Al het
andere is voor belangstellende en spe
ciaal-wetenschappelijke onderzoekers op
aanvrage te zien. Den gewonen bezoeker
van een Muaeum moet men geen pak
huis maar een met snaak en oordeel
gevormde en geordende kollektie toonen.
Aan dezen eisch beantwoorden nu de
Leeuwarder terpenkamers. Met de hier
getoonde overblijfsels leeft voor onze ver
beelding Oud-Friesland op. Daarmee be
ginnen de meer dan twintig eeuwen
van het volksbestaan', die de Friezen
overal, waar ze gezellig bijeen zijn, be
zingen ; eeuwen die dus niet alleen in
het lied van den nazaat maar hier ook
in eigen tastbare werkelijkheid voortleven.
Minder belangrijk is over 't algemeen
wat uit de latere middeneeuwen in Fries
land bewaard gebleven is. Gedeeltelijk
is dit wel een gevolg* van de anarchie
waarin de z.g.n. Friesche vrijheid onder
ging.
Op veelzins belangwekkende wijs wordt
ons verder het Friesche leven van de
16de?19de eeuw geillustreerd. Mag men
de verzameling van het Genootschap voor
een trouw beeld der werkelijkheid houden,
dan is het streven van het Friesche volk
sedert de 16de eeuw meer op vrede dan
op vrijheid gericht geweest. De voor
werpen nl., die op het krijgswezen be
trekking hebben, zijn vergelijkenderwijs
gering in aantal. Dit is wel een reden,
waarom het zgn. zwaard van Groote Pier,
die in het begin der 16de eeuw de schrik
moet zijn geweest van Hollanders en
Denen, zoo beroemd is geworden. Het
is een tweehandsch ijzeren zwaard van
2.15 M, lengte, waarop duizenden Friesche
jongelingen, die het museum bezochten,
hun krachten hebben beproefd. Vroeger
werd het ten Stadhuize op de stedelijke
bibliotheek bewaard. In het onlangs
verschenen levensbericht van mr. A.
Felting door dr. C. P. Burger Jr. vertelt
deze dat bij gelegenheid van de
jaarlijksche promotieplechtigheid van het
gymnasium, de jonge heeren daar het
zwaard van grooten Pier" gingen zien.
Dat was toen het hoofddoel, waarmee
boekerij en archief der stad Leeuwarden
werden bezocht.
***
Tegenover het Friesch museum aan
de Turf markt staat het Canselarij gebouw,
sedert 1571 de trots van Frieslands
hoofdstad. Daarin zijn nu geborgen de
schatten van het Provinciaal Archief, de
Provinciale Bibliotheek en de klassieke
Buma-Bioliotheek. Zóó rustig als men
daar tusschen de boekengeleerdheid zit,
zoo levendig kan men hét treffen in het
museum, waar als boeken der leeken"
de beelden van het verleden spreken.
Een der grootste attracties zijn de
beide Hindelooper Kamers, een met 17de
eeuwsch donker eikenhouten beschot en
een 18de eeuwsche kamer, waarin niet
alleen de meubels, maar ook de vaste
betimmeringen beschilderd zij n. En verder
een weelde van oud-blauw en
bontgeruite geweven stoffen en gebloemde sitsen
(eenzijdige batiks), die ons aan de kleurige
kusten van Koromandel herinneren.
Nergens in ons land, voor zoover wij
weten, is de pracht van het Oosten in
zoo grooten omvang door de volkskunst
opgenomen als in het nu doodgewone
stadje Hindeloopen aan de Zuidwestkust
van Friesland. De ontwikkeling daarvan
sedert de 16de eeuw is nog na te gaan.
Een bevolking van reeders en schepelingen,
die ter plaatse overwinterden, maar wier
stapel te Amsterdam was. In direkt
verkeer stonden ze, behalve met
NoordHolland, slechts met de Oostzee. Er
zullen echter wel Hindelooper jongens op
de| schepen der Oost-Indische Compagnie
hebben gevaren. Hoe dit zjj, het Oosten
en wel het Engelsen-Indische heeft het
hun aangedaan. Wat van daar en uit
China in Holland ter markt gebracht
werd, is in de 17de en 18de eeuw in de
Hindelooper volksbeschaving opgenomen.
In den loop der 19de eeuw is dat alles
weer verstrooid. Hier en daar in ons
land en daar buiten misschien bij parti
culieren wordt er iets bewaard. En verder
vindt men, wanneer men het niet erg
zichtbare en wellicht niet erg toonbare
rommelig vertrek in ons Rijks Museum,
dat 'Hindeloper Binnenhuis' gedoopt is,
niet meetelt, jbelaijgrijke verzamelingen
in de Musea te Berlijn, Neurenberg en
Dusseldonf. Ik herinner mij onze aange
name verrassing, toen wij, mijn vriend
Boeles en ik, op een vakantiereis, in het
Kunstgewerbemuseum te Dusseldorf, zon
der dat wij 't bestaan ervan vermoedden,
plotseling in een Hindelooper kamer
stonden.
Door de studies naar Hindelooper
interieurs heeft de schilder Christoffel
Bisschop 1828 te Leeuwarden geboren,
1904 op de villa Friaia te Scheveningen
gestorven zijn kunstrichting gevonden:
zijn kleurige binnenhuizen en kostuum
stukken. Met een oog voor het oude
mooi en een liefde, die de later zoo sterke
konkurrentie van Eigelschen en Ameri
kanen nog minder te vreezen had, ver
zamelden de heer Bisschop en zijn be
gaafde echtgenoote, Catherine Seaton
Forman Swift, in Friesland en elders
voortbrengselen van vroegere kunstnij ver
heid. Dank zij de piëteitvolle beschik
king van mevr. Bisschop blijft die zeer
belangrijke verzameling voor Friesland
en het Friesch Museum bewaard. Reeds
bij haar leven heeft zij een dubbel genot
van het schenken willen hebben, door
een gedeelte van de villa Frisia: de
inhoud van een beneden- vóór- en achter
kamer: in het Museum te doen plaatsen.
Sedert September 1908 zijn beide kamers,
waarvan bijgaande afbeelding een indruk
mag geven, daar voor bezichtiging open
gesteld. Het is een waar genot, in een
Museum zulke kamers te vinden, waar
Oorijzers in het Friese h Museum te Leeuwarden.
(Van beneden af en van links naar rechts de nog. 45-49 47-50-51-53-54-56-57).
niet meer in staat dan er in behoort. En
dan daaronder zulke uitnemende dingen,
als b.v. die eikenhouten Amelander keeft
van 1643, die door den schilder tot een
mooie schouw is gefantaseerd (wat een
kunsthistoricus niet zou mogen en ook
niet zou durven doen); die eikenhouten
tafel van omstreeks 1550 met rijke renais
sance-versiering, italiaansch van stijl maar
waarschijnlijk nederlandsch van maaksel;
verder allerlei ander 'artistiek brand
hout', om een uitdrukking van Vfctor
de Stuers te gebruiken. Bizonder merk
waardig is hier ook een
keurverzameling van Delftsch aardewerk.
* *
*
Om velerlei redenen is het Friesch
Museum een bezoek waard. B.v. om de
kostbare porseleinverzameling. Of om het
vermaarde Munt- en Penningkabinet dat
door de uitstekende zorg van den heer
S. Wigersma Hz. steeds vermeerderd,
maar vooral beter geordend en beter
gekend wordt. Maar ik zal niet verder
uitweiden. Slechts een paar opmerkingen
nog, in verband met de bijgevoegde afbeel
ding, over iets, dat gewoonlijk voor eigen
aardig Friesch gehouden wordt, en het,
in dezen vorm, dan ook is. Ik bedoel de
ontwikkeling van het z.g.n. oorijzer sedert
de 16de eeuw (Nos. 45?51 zijn
16-17deeeuwsch; 53 uit de 18de eeuw; 54om
streeks 1800; 55 uit 1839; 57 is de
sedert pl.m. 1870 bestaande moderne
vorm).
Boeles die door een gelukkigen aan
koop de reeds in het Museum aanwezige
serie heeft aangevuld, geeft in dezen
catologus, voor het eerst in bizonderheden
en voor allen duidelijk geïllustreerd, een
schets van de ontwikkeling in de tegen
woordige provincie Friesland. Eerst wan
neer men ook in andere provinciën derge
lijke serieëa heeft bijeengebracht, zal
men over invloeden van buiten op die
ontwikkeling kunnen oordeelen.
Omtrent het oorijzer der Friezen zijn
er vele fabeltjes in omloop. Ik herinner
me een kinderboekje van E. Gerdes,
waarin veiteld wordt dat het oorijzer
eerst gedragen is door een Westfriesche
koningin, te Stavoren natuurlijk, de
dochter van een oud Frieschen vorst van
Helgoland, om het litteeken van «en
._ i
De Bisschop-kamer in het Friesch Museum te Leeuwarden.
wonde op haar voorhoofd te bedekken.
Nu heeft het oorijzer, dat zich langza
merhand tot een soort van kap of helm
ontwikkelde, nooit het voorhoofd bedekt.
Men moet bij deze legende dus denken
aan de elders meer dan in Friesland op
het voorhoofd gedragen naald of plaat.
Alleen te Hindeloopen droegen de vrouwen
vroeger geen oorijzers, maar wel gouden
voornoofdplaten.
Om geen andere legenden te noemen
wil ik nog even wijzen op een der
nieuwste, die haar oorsprong of, waar
schijnlijker nog, haar uitdrukking vindt
in een opschrift, dat, in de verzameling
nationale kleederdrachten van het Nederl.
Museum, een Friesche pop draagt. Die
op midden-19de-eeuwsche wijs gekapte
Friezin wordt daar aangeduid als
^Edelvrouw". Dat moet een curiositeit zijn.
Want de edelvrouwen" van dezen tijd
hebben geen Friesohe kap gedragen. Men
heeft dan ook H. M. de Koningin ver
keerd geraden, toen zij bij haar laatste
bezoek aan Friesland op den tocht door
de provincie het gouden hoofdtooisel der
Friezinnen droeg. Het allerminst werd
dit geapprecieerd door hen voor wie het
bestemd was. Het volk wil nl. zijn
Koningin ook als zoodanig, als Edel
vrouwe, gekleed zien. 1)
* *
*
Ten slotte een hartelijke gelukwensen
aan het Bestuur van het Friesch Genoot
schap en in 't bizonder aan den Conser
vator, met het werk van goeden smaak
en degelijke studie, dat deze Catalogus
is. Vele bezoekers van het Museum
zullen er dankbaar voor zijn. Alleen
op het meest belangrijke wordt de aan
dacht gevestigd en wel zóó dat men tot
verder onderzoek opgewekt wordt. Deze
gids weet, beter dan iemand anders,
wat er nog gedaan moet worden. En
het is vooral die verdienste, die ons
voor de toekomst van het Friesch Museum
veel goeds doet hopen.
Amsterdam, 17 Jan. '10.
T. J. DE BOER.
1) Een kleine opmerking betreffende den
Catalogus staat hiermee in verband. Het zou
kunnen zijn dat twee daar gebezigde uit
drukkingen een oude legende bestendigden
of tot de vorming van een nieuwe aanlei
ding gaven. Op bij. 7 worden de oorijzers
genoemd by deftige gelegenheden meestal
onder een doorzichtige muts, doch bij het
werk bloot gedragen hoofdsieraden". En op
blz. 115 is sprake van een Friezin in
werkdracht, met onbedekt oorijzer ?" Voor zoover
mij bekend, draagt alleen de werkvrouw in
de stad bij haar werk het oorijzer. Op het
platteland is dat anders. Daar zet men het
oorijzer eerst op na afloop van het gewone
werk, des namiddags wanneer men zich
kleedt". Omtrent het al of niet dragen
van de muts zijn er plaatselijke verschillen,
die met rijkdom of deftigheid in verband
staan. En bijna overal dit moet er wel
bij Termeld worden zet de vrouw, die
uitgaat, op haar oorijzer, resp. op oorijzer
en muts, nog een eigenlijk niet daarbij pas
sende min of meer de mode volgende
dameshoed.
Vast loolzanr als genessiiidel.
Door gecomprimeerd koolzuur te laten ont
snappen uit de cylinder waarin het samen
geperst zit, kan men vast koolzuur krijgen
in den vorm van sneeuwvlokken. Dit vaste
koolzuur kan men in een buis samenpersen
tot een ronde of vierkante staf die men in
'de hand kan houden, mits men de staf om
windt met een paar strooken goed. Het uit
einde kan men met een mes in elke
gewenschte vorm snijden, daar het voldoende
stevig is. Door de staf tegen de hand te
dtukken, bevriest de huid, en dit wordt ge
volgd door zwelling van de huid en dikwgIs
door blaar-vorming. De behandeling is pijn
loos. Op deze wijze is het mogelijk verschil
lende huidaandoeningen te behandelen zooals
wratten, wijnvlekken" e. d. Het abnormale
weefsel sterft af; het gezonde omringende
weefsel herstelt de ongtane wond.
v. O.