De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 27 februari pagina 7

27 februari 1910 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1705 DÉAMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. CHOPIN. (Naar eene teekening van T. Kwiatkowsky). 't! h op i n en zgn doodenmarsch. De herdenking van Chopin's geboorte vóór 100 jaar, voert mg' terug naar de Interna tionale muziek- en Tooneeltentoonstelling te Weenen," in 1892. Nederland was daar bizonder slecht ver tegenwoordigd, eigenlek niet vertegenwoor digd. Onvolledige samenstelling eener com missie was er de oorzaak van. NederlandschIndiëdaarintegen beter, zelfs goed. Tegenover Nederland, zelfs tegenover de goei vertegenwoordigde landen, kwam het kleine Polen schitterend uit. Het wilde laten zien hoe, ondanks onderdrukking, het Fpolsche wezen blg'ft, en levend gebonden wordt door ?de kunst. Vaderlandsliefde en ridderlijkheid; smart over willekeur,overmach t en onderdruk king; een vurig begeeren naar vereeniging van alle Pooleche elementen en wederop:richting van een groot koninkrijk; een niet verloochenen van oude en overgeleverde gebruiken; taal, tooneel en muziek in hooge «er heulend, als het zekerste bolwerk voor EU n oorspronkelijk volksbestaan te handhaven, ?den verdeelers en heerschers ten spijt,?ddt toonden: de schilderijen, gravuren, kostbaar heden, kleinoodiën, brieven en bescheiden, heel oude poppemtheaters, enz., der afdeeling Polen, eene. plaats innemende van 12 muuren grond-vlakken. Nederland had zelfs niet ?én muur, niet n grondvlak! Behalve deze 12 muur- en grondvlakken had Polen met veel piéteit ingericht een ?Chopin-kamer, «en der grootste bezienswaar digheden, in welke talloozen, met eerbied vertoefden. Die kamer bovenal sprak van de liefde voor eigen vaderland en de smart der verdrukking. De indrukken van vernedering, ontvangen in kinder- of latere jaren, big ven den Polen bg, versterken hun drang naar en hun hoop op verlosing, en doen hun verloren zelfstan dig vaderland betreuren. De Fransche ridderlijke schrijver Legouv die Chopin in Parijs veel zag en sprak, heeft aan het eind van zgn leven, in herinneringen van vóór zestig jaar, een mooie trek aan het sympathieke beeld van C hopia'toegevoegd. Wie vertelt LegouvéChopins'avonds vóór 12 uur hoorde spelen, erkende in, hem natuurlijk den meester. Doch eerst, na'middernacht,alahg,omringd van vrienden en vrien dinnen voor het klavier zat, zag men hem in waarheid. Dan sprak geheel zijne sympatieke persoonlijkheid uit het ongeëvenaarde pianospel. Hij ging er geheel in op, zóó geheel, dat de minste kleinigheid hem hinderen kon, b.v. een veer aan het kapsel eener dame. In die nachtelijke uren wist Chopin niet te eindigen. Dan gevoelde men de overeen komst van de geheel eenige en eigene klanken, die hij aan de piano wist te onttpoveren met de uitdrukking zgner oogen. De ietwat zieke lijke voornaamheid van zijn uiterlijk vond men terng in het dichterlgk-droefgeestige zijner nocturnes; terwijl de zorg en het aristo cratische zijner kleedij den wereldschen zwier van enkele gedeelten dezer werken verklaarden. Dan speelde hg door, tot uitputting toe. Nu eens kleurde zijn oogen een donkere gloed; dan flikkerden zij koortsachtig. Zijne lippen werden bloedrood, zgne ademhaling korter en korter. Een deel van zijn leven vloot in zg'n kunst uit. Er was slechts n middel om Chopin te doen eindigen, door hem te vragen La marche funèbre te spelen, door hem gecomponeerd na de vernedering van zijn Vaderland. Chopin weigerde dit nooit, steeds gaf hij gevolg aan het verzoek. Maar, zoodra bad hij de laatste maat niet voleindigd, of, geheel ontdaan, stond hg op, nam zgn hoed en verliet haastig en zwijgend het gezelschap. De stervenssnik van en de lijkzang op zijn va derland deden hem te zeer aan. Na het spelen van den marsch kon hg niets meer zeggen. In dezen doodenmarsch droeg Chopin rouw om het Vaderland. Want deze kun stenaar was een groot Vaderlander. De hel dere klanken die in zijne Mazurka'd schit terden als klaroengeschal, zg spraken van al wat grootsch en heldhaftigs verborgen waa achter het bleeke gezicht, dat altijd jong en jeugdig bleef. Het zenuw- en het rijke gemoedsleven hebben Chopin vroeg ten grave gesleept. Eene pijnlijke ziekte verzwaarde zijn einde, doch de liefde zijner zuster en van de velen, die hem eerden, hebben dat lijden verzacht. Opofferende liefde hield bij zijn sterfbed de wacht en duurde voort tot voor 't graf. Trouwe vrienden bewaarden alles wat heuge nis aan hem had. Dat hebben zg op de Weener Tooneel- en Muziek-tentoonstelling in de Chopin-kamer" te aanschouwen ge geven. Daar zag men ook Chopin op zijn sterfbed, een schilderij van Teafil Kwiatkowski. Bg den stervende staat Vorstin Marceline Ozartoryska; naast een tafeltje zit doodsbe droef d Chopin's jongste zuster, tegenover haar graaf Albert Grzymada, en achter hen de schilder zelf. De Polen hadden de Chopin-kamer met grooten eerbied ingericht, en Chopin gemaakt tot het middenpunt hunner inzending. Velen waren de portretten, die er van hem hiagen of in glazen kasten lagen, de meesten door Chopin's intiemen vriend Kwiatkowski in ver schillende levensjaren en omstandigheden van hem geschilderd of geteekend. Zgn por tret, door Any Scheffer geschilderd, behoort niet tot het minste. Het teekent een geheel tijdperk. Verder zag men er marmeren en bronzen bustes van Chopin, een teekening van George Sand, hem voorstellend, zittende voor zijnichrgftafel,?1) zgn doodsmaikw.iï* piano en pianostoel, een prachtige porceleine vaai, geschenk van koningin Maria Amali», autographieën van Chopin's composities, brieven en handschriften van hem, o. a., een brief aan Felix Mendelssohn Bartholdy, een gipsafgietsel van Chopin's linkerhand, het schrijfgereedschap, dat hg placht te gebruiken. Vele dezer voorwerpen en documenten zgn in het bezit van Baron Nathaniel Rothschild en van Prins L. Czartoryski. Aan hen behooren ook 21 brieven van Chopin aan Albert Grzymala, de Polonaise pour Ie Piano forte, composée et dediéc a Mr. A. Zyronie, par son lève Frederik Chopin, & Varsovie 23 A vrij 1821. Variationen für Flauto", autografie tot toen onuitgegeven; Moja pieszcotka", brouillon einer compositie, Steh auf, steh auf, o, die Schweizer Bub", een voor piano gezet lied, even als het vorig handschrift, opgedragen aan Mevr. Sowinska, geb. Schroeder. In de Chopin-kamer klopte het hart van Polen. Bordeaux roode draperien met breede zilveren franje sloten de kamer af. Die kleuren waren de Poolsche rood en wit"'. ' J. H. B. 1) Een reproductie van dit en van vele andere portretten »an Chopin enz. zjj n thans te zien in de winkelkast van den muziekhandel van Alsbach en Doyer te Amsterdam. IiM il ii Hsofista., Een groote roep was het Russische Trio voorafgegaan. De verwachtingen waren dus hoog gespannen. Hebben de drie kunstenaars, Vera Maurin», Michaël en J osep h Press aan die verwachtingen beantwoord? Maar laat ik eerst mijne indrukken meedeelen over het nieuwe werk van Paul Jüon, opus 39, een TrioCaprice, naar Göjta Berling" van Selma Lagerlöf. Paul Jüon, een Russisch componist, leerling van Tanejew, Arensky en Bargiel, heeft reeds verscheidene kamer muziek werken uitgegeven; ook liederen, klavierstukken, een symphonie, een vioolconcert enz. Voor zoover mg bekend, werd hier nog nooit iets van hem uitgevoerd. Het schijnt dat de componist zich in 't bij zonder tot Brahms aangetrokken gevoelt; verschillende eigenaardigheden in den klaviersatz van zgn Trio-Caprice doelen daarop; ook in zgn rhythmiek vindt men trekken, welke verwantschap aanwijzen met Brahms. Overigens heeft Selma Lagerlöf blijkbaar grooten indruk op Jüon gemaakt. Want een, ongeveer in denzelfden tijd als het trio ont staan klavierquintet is eveneens onder den invloed van Göata Berling" gecomponeerd. Ik wil buiten beschouwing laten of men den inhoud van den roman hier muzikaal weergegeven vindt. Zoo iets zal steeds af hankelijk zgn van persoonlijke opvatting. Bater acht ik het mijn indruk over de compositie al a zoodanig mee te deelen en dan is het mij een vreugde over den eersten Satz vooral met groote sympathie te kunnen spreken. Naast de groote, doorloopende lijn, dien men ook bg Brahms bewondert, vindt men hier iets in van het Slavische type dat aan het geheel een persoonlijk cachet geeft. Ook met het thematisch materiaal is de com ponist bijzonder gelukkig geweest en voor treffelijk weet hg er mede omtegaau. Bijna voortdurend wordt de aandacht levendig ge houden door varianten van de thema's en bijzonder vlot en tintelend van geest, echt als een caprice, maar toch soliede van bouw, trekt het Allegro aan onze ooren voorbij. Prachtig is ook het begin van het Andante; de beide strijkinstrumenten doen, met hunne dubbelgrepen, denken aan een vol, sonoor strgkqnartet. De vinding van de beide andere deelen staat m. i. niet op n lijn met die van de eerste twee deelen. Wel echter de bewer king. Daarom maken zg ook een goeden indruk. Een uitnemend denkbeeld van den componist was het om de mooie thema's uit het eerste deel in het Finale nogmaals aan te wenden. Daardoor wordt men gemakkelijk heengezet over het nuanco aan belangrijk thema-materiaal; maar vooral wordt daar door ook de eenheid van het werk in hooge mate bevorderd. Het Trio werd uitstekend gespeeld. Zoo vlot het geschreven is, zoo vlot werd het ook gespeeld. Ik kan mg goed begrijpen dat de Russen het met voorliefde uit voeren; de eigenaardigheden van hun spel dekken zich met de eigenaardigheden der compositie. Men moet bg' ons Russisch drietal geen verfijnd spel verwachten; menigmaal zo a men het meer geacheveerd wenschen. Het Trio in Bes op 97 van Beethoven zau men veel edeler van toon uitgevoerd willen hebben. Het is zoo klaar en stralend licht geschreven dat men het materieele van den viooltoon als een stoornis ondervindt voor een absoluut rein genot. De pianiste Vera Maurina schijnt mij de meest begaafde execuiante te zijn van het Trio. Prachtig is haar toon, af haar techniek en nobel elastisch haar rhythme. Ook Joseph Press, de violoncellist, schgnt my wel qualiteiten te bezitten voor een geacheveerd spel. Minder echter de violist Michaël Press. Hij heeft wel iets persoonlgks in zijn spel; maar het is mg wat Russisch derb". Dit kwam vooral uit in zijn vertolking der Teufelstriller-sonate van Tartini. Artistiek in hooge mate, maar wel wat bruusk in de reproductie. Het Russische Trio staat in muzikaal opzicht zeer hoog. Maar de virtuose Schliff" die men b.v. in het Boheemsche quartet zoozeer be wondert, mist men hier toch. Het minst deed zich dat gemis voelen in het werk van Jiion. Daarom zal het Russisch Trio over het alge meen meer uitblinken in compositiëu van Slavisch raa dan in de hooge standaardwerken van het klassieke repertoire. AST. AVSRKAMP. Le Barjry. De sociétaire van het Thé&tre Frarn;ais, monsieur La Bargy, die Vrijdag j l. te Amster dam optrad in L'ami des femmes", naar de teekening van A. Eouveyre. Amsterta; LÜE Yan fijagaerflt, Knap. Het is een iets dat treffen móet: de vele richtingen, begeerten, die zich tegenwoordig in de schilderkunst openbaren. Er is de algemeene, komende Romantiek, die in Israëls, op de baste wijze (lichtatmospheer) bestaat, en die ik naar aanleiding van een tentoonstelling door Goed vriend in Den Haag nader definieer. Er zgn de pointillisten en degenen die het aller modernste Fransche werk een uiting vinden, waarin ook zij zich willen openbaren. Er zgn de nakomers en uitbuiters van het Impressionisme, die met de natura listen en realisten in de schilderkunst het gevoel van het levende als eersten eisch stellen; die de tranches de via" laten gaan boven het geharmoniseerde en het rustig gewordene; die den zweepslag van den hartstocht rijklijk eeren. Om hen heen, soms bg hen staan zg dieMarisenWeiisenbrnchen Bosboom rechtstreeks als hun meesters erkennen. Tegenover al deze staan, wat ik noemen mocht, de vereerders van de wetten en het weten, en die uit denoodzakelgkheden (philosophische en phyeitehf) in den mensch eenaantal waar heden afleiden die in goede werken van zelve komen, maar die te erkennen zgn door een bereidwilligen geest. Deze zgn niet bevreesd voor hun inspiratie, evenmin als de stellers van andere hyphotheses het zijn ten opzichte van hun eigen wezen. Deze zoekers trachten de middelen" te vergrooten, de bewustheden, en zoeken en herzoeken en vinden, wat anderen voor hen vonden of niet vonden. Natuurlijkervijte groepeeren zich hierbg weer (of hoorden zich hierbij te groepeeren) de schilders der wandschilde ringen, de monumentalen. Het zgn deze schilders die alleen wél mogelijk worden (in grooten getale) in een reeds syntheses vormenden tgd,of een die ze voelt a inkomen. Er zyn nog andere groepen waarvan de sym bolisten een kommerlij k leven voeren, enten slotte de vereerders ?an, de verf de ver-lek kerden op schilderen, die aan (lonkende oppervlakken en aan gestoldzijn van kleuren gaarne veel arbeid geven. II Het lijkt me dat het antagonisme der Amsterdamsche school en der Haagsche school, ook in de jongste uitingen, bleef bestaan. Ik meen met antagonisme niet een onverkwikkelijke partijstrijd, maar een ver schil dat zieti uitend, weerspraak wekt, bij den een, bij den ander. Het latere en laatste Amsterdamsche werk is t veeërlei: het is het iel, modern, stadsgezicht, ook van Amsterdam zelf; het is verder de figuur in een caféof op straat, of in auctieaalen. tiet is het verbeelden van velerlei expressies van het moderne leven zoo acuut, zoo scherp mogelijk. Het werk te Amsterdam is dikwijls een onmiddelgk uitvloeisel van de nieuwste richtingen in Frankrijk, gemengd met invloeden van de voorafgaande Ameterdinische school (in Monnickendam vindt ge soms AUebé's.) Het Am: sterdamache werkt zoekt het heftige, en is prik kelend. Het staat direct in de tegenwoordige stroomingen van den geest. Het is in zijn jon geren dienaar van den hartstocht. In den Haag vindt ge drieërlei. Sommige uitingen van dit drieerlei treft ge in Amsterdam, andere niet. Den Haag is door den invloed dor g'ad en der meesters meer naar het rustige geneigd. Een groot deel der schilders ondervindt den invloed van Maris, Weissenbruch, Gabriël nog, en zoekt het landschap. Een ander deel schildert figuur, maar staat onder den zelfden invloed. Het schildert de figuur als stilleven, en niet dramatisch als de Amsterdammers. Daarnaast bestaan nog tweeërlei opkomende richtingen, die perioonlijk verband met elkaar hebben. Een die gaarne naar de Re naissance, taar de Grieken ziet, en in deze bovenal viadt wat zg alleen kunst noemt en wat voortreffelijkheid van den geest is, in Evenwicht voorgedragen; die niet ongaarne te onderrichten wenacht, en aesthetiscfae waarheden te formuieeren tracht. (W. van Konijnenburg). De tweede is die van het stilleven opnieuw, maar voorgedragen op andere wijze: een verliefde op voldragen diepzinnig schuieren (een Allebésch e.ement gedeeltelijk gewijzigd) en die wel lessen aan vaardt van de aestüetici der andere scaool. Daarom d «alen, even als in Amsterdam, al de romantici, die deze wijze van gevoel precieus hopen te uiten. III. Deze korte verklaringen moesten aan de beschouwing dezer drie schilders voorafgaan. De schilders zijn eigenaardig verschillend. Luns, de meest gevatte teekenaar van de drie, heeft hier feitelijk tweeërlei uiting: da eene, die de Italiaanseae Renaissance etc. niet ontkent, die pi-ychologisch tracht te aijn en verzorgd van schildering; de andere, wat onschoon aangestoken dour de zucht naar heD vlotte moderne en die groote handigbeid daartoe te gemakkelijk gebraikt. Luni werkt, en verre het gemakkelijkst. Hij kan wat maar dit kunnen mag niet spelenderwijze gebruikt worden l Da vinding Igdt er onder, het per soonlijke gaat te loor; en het werk kan leeg worden. Luns dunkt me bovenal noodig te hebben concentratie en niet meenen dat een onderwerp (het is eigentlgk toch een voorwerp) gauw uitgeput is. Zich vceltnaals spieglen moet hg. Van Wgngaerdt is een verwante o. a. van Dankmeyer. Hy heeft, dezelfde ohbesuisdheid soms van het aangedaan zgn en het dan onmiddelgk neenetten. In het stilleven dat hg hier laat zien is hg mg, niettegenstaande schg'nbare Verzorgdheid, niet het gelukkigst. In sommige zgner teekeningen en sommige zgner even meer bedwongen schetsen bezit hg ietwat van die rust die het kunstwerk, volgens mg, stellig kenmerkt. Hg', Van Wgn gaerdt, heeft een zeker kleurgevoel, som i een niet onaangenaam-roekeloos spelen met de verf. Het lijkt mg echter toe dat het meer melodische Hollandsche gamma hem beter lukt dan sommige heftiger uitingen. Knap is me tot nu toe een vlgtig stads gezichtenschilder, die ook plotseling, maar niet gelukkig, uit zgn aard treedt, door prik kelender van kleur te willen zijn. Het beste werk toch dat hg hier heeft is het eenvou digste No. 41, Het BaUengasthnis bg druilig weer in den Zomer. Daarin is goeds meer dan in de vele anderen. Een waarheid mocht ik nog schrijven, die ook door deze tentoonstelling weer naar voren drong. De eisch van den kunstenaar is op rechtheid jegens zich zelven en een volledig laten groeien van wat ontroerde. Er is tegen woordig te veel haast en te weinig oprecht heid in het zichelven zoeken, 't Bemin-u-zelf is meer dan ooit het blijkt noodig. PLASSCHAERT. Lonrre-faiitan, ui. Men moest een dag doan over n schil derij"; ??dat is wel wat erg; maar ik ga graag op stille morgens naar het Louvre toe, wanneer het er niet zoo vol is, en plant mg voor n enkel werk en leef mg erin, hoe de schilder en met welke tint van liefde en zelfheid hg' zgn echoonheidsdroom op het doek neergestreeld heeft, opdat duizenden de vrucht van al zijn toewijding met nau welijks een oogopslag zouden voorbijgaan, maar nee, die komen er niet op aan, zij doen niet de kunst, maar zichzelven onrecht. En als ik dan eindelijk doorwandel, gaat de indruk van dit werk, in mijn voelen vast gezet, met me mee en al wat ik daarna zie kleurt zich eraan en wordt eraan gemeten, en zoo doen zich goede bekenden telkens in nieuwe lichten 'voor: David na Delacroix voelt anders aan dan na Boncher; slechts enkele zeer grooten, als golven aandringend en blankvegend, willen van geen vorige indrukken weten. Ik geloof in zulke averechtsche vergelij kingen; ik geloof in caviaar op chocolade; en als ik Onder- Staats-Secretaris van Schoone Kunsten was, zou ik den heelen boel door mekaar hangen, den kop van den ouden Rembrandt tusschen een chromo van Boucher en den smoezel van Mona Lisa: en dat niet alleen,?ik zou de rangschikking voortdurend en stelselmatig doen veranderen, zóó dat alle doeken eenmaal naast elkaar kwamen te hangen. Ik ben overtuigd dat de Waardigheid der Kunst er danig onder lijden zou, en dat is reden te over om het te doen, want een Onder-Staats Secretaris van Schoone Kunsten mag zér vél, maar de kunst moest heelemaal gén waardigheid hebben, zelfs geen hoofdletter; en bovendien zou. het hoogst leerrgk" en amusant zijn voor psychologische impressie-jagers, want indrukken worden ver sterkt door tegenstelling (als ze er niet door ontstaan) en het is niet te ontkennen dat de impressie veel lijdt tijdens het transport bij voorbeeld van de Salon Carrénaar heelemaal achterin tot bg de Hollandsche school, over een afstand van een halve kilometer. Ik heb vandaag met veel ootmoed heel lang en stil op Fra Angelico's Kroning van Maria" gestaard, tot ik mg onder dat zalige gezelschap van serafijnen en bisschoppen had verplaatst. De perspectivische toestanden waren er een beetje ongemakkelijk, maar de windlooze lucht zong er van innigheid, en o l hoe de liefderijkheid te beschrijven die er heerschte en de onmenschelijke teerheid van het knielende vrouwtje, Maria, en de lijnen van haar gewaad van de schouders neer naar achteren,en de veelkleurige marmergesteenten der troontreden, en toen dat reddende tikje van heilige badandisme van dien meneer die het noodig vond uit te leggen wat daar gebeurde aan een anderen meneer die het evengoed wist... Maar ik was er de gast zonder brnilofskleed en bevond mij spoedig weer in de buitenste duisternis. Fra Angelico heeft de vormen en kleuren dezer aarde alleen bekeken ten einde zich ermee den hemel te veraanschouwelijken; hij heeft zich van de wereld bediend om zich een onwereld te bedroomen. Zijn werk is een beleedlging aan het leven, wat men van godsdienst oerhaupt kan zeggen, maar echt gemeen wordt het, wanneer de intiemste heimelijkheden van kleur en lijn het leven ontfutseld worden en met zooveel vervoering aangewend om ons ervan af te keeren, gelijk de fluitspeler van het sprookje met muziek de kinderen uit zonneschijn en ie groene velden weg, in den donkeren berg lokte. O wat een leven is dat geweest van Fra Angelico! Welk een zondige verkwisting van teerheid en geloof, welk een vergooiing van liefde licht er aan deze droombeelden... Fra Giovanni, engelachtige broeder, of nee, Veit Pieteraen, Jan Jansen, zeg, als je eens gén monnik was geweest, als je eens nooit van de Maagd Maria en de Engelen gehoord hadt, zou je niet een Petrarca der schilder kunst hebben kunnen zijn, en al dit pathe tische te-veel- van-liefde hebben kunnen zame len om een vrouw, ik bedoel een levende, echte vrouw van vleesch ... Doe ik je een gruwelijk onrecht, zoo iets te durven ver onderstellen ? Wel, afijn, geen kwaad be doeld, het was maar zoo'n idee van een XXste-eeuwer. Zgn boomen en bergen heeft Fra AngeliT», gelgk uit een ander werkje blijkt, van hooren zeggen.?? De onverschilligheid voor landschap vindt men in die tijden en bij diegenen voor wie het levensmysterie uitsluitend een moraalprobleem is en niet over den mensch uitgaat, om er de geheele natuur in te betrekken. De boomen kunnen mij niets leeren," zie je: Een iamplaHe Bazel, In het Handelsblad van 21 Februari, geeft de architect de Bazel dit ideaal"-plan in overweging, dat wjj om de schoone oplossing, die er voor den vorm van den Dam ia gevonden is, overnemen. IIIHIliHIIIIIHIIItllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIHIIHIIIIIIIIIIIHIIIIIimilt léren. Omdat de boomen geen dominés zgn en niet preeken althans niet in hun, 'tleven-onderdrukkende, aan-'t-leven-vg'andige zin daarom vallen zg buiten het gebied van belangstelling. Dit langzame proces van terug naar de natuur" dat wel met de nieuwe geschiedenis begint en waar wg midden-in zgn, kan voor een ont-moralizeering worden gehouden, maar dat is dan niet juist: 't is veelmeer het zoeken naar een 't léven-aan nemende moraal, 't is het zoeken naar een rechtvaardiging van het leven; 't is niet langer het meten van de wereld aan hypostazen van moraalbegrippen, waarbij de wereld een slecht figuur maakt en met den duivel vereenzelvigd wordt, maar het aflezen uit de natuur van wat zij onder moraal verstaat; natural selection", dat was me een ontdek king, dat de natuur een moraal heeft, zg' 't wel een gansch andere dan de Christelijke. En dit, de botsing van twee moraal-syatemen, het eene afgaand" en uitstervend, het andere opgaand" en nog op den zoek naar zijn definitieve formule, is het merkwaardige proces dat wg bijwonen en dat het scherpst vertoond wordt in Frankrijk. Boucher Wie toch heeft Boucher zinnelgk genoemd? Dit zinnelijk, deze ero tische fantasieën van zestien- en zestig-jarige nog-niet en niet-m eer mannen; wellustig, dat gaat nog, maar viriel-zinnelgk, deze voor stellingen van quasi-vermythologizeerde, verpastoralizeerde parisiennetjes, die alleen hun schoenen en kousen, maar niet hun fransche, steedsche snoetjes en hun rouge hebben afgelegd. Zgn drie Gratiën vormen een wal gelijke vleeschklomp van bloedlooze lieder lijkheid ; zg o mstr engelen zich met de pappe gratie van zeekwallen en zenden weeke ge ledingen uit van halfgesmolten was... ? Boucher, Boucher is de bezoedelde lap dien Venus na gebruik op de aarde wierp en zei: ga aan die l'amour-k wezels daar be neden vertellen dat je mijn minnaar geweest bent, ga hun allerlei kakkie-leugens vertellen over mg en andere goden, ze zullen je gelooven en je Premier Peintre dn Roi maken, en je zult zijn melkbloedige maltresse, die voor een van mijn hooge-priesteressen wil doorgaan, mogen uitechilderen en haar zelfa leeren teekenen en ook aan P Art doen, aan l'Art. En wat hebben de goden gelachen. Boucher, joli-gentil-mooi-moojige Boucher, roze-tieten Boucher, galant-elegante Boncher, operette-Boucher, idyllisch-eklogiscb-arkadische Boucher wat, jij in Arkadiëge boren? wat wou, het was achter de coulissen van Ba-Ta-Clan, ddar heb jij je idyllen afgekeken. Hier hebben we dus, in hoogste erkenning, in uiterste insolentie, die civilisatie-gratie die niet gracieus is, gegeven als kunst; hier hebben we ook een ideaal (en, ja, een achter klein kind van de Rafaeleske) : faire la belle jambe; de fatterige lichaamsbeweging en houding als schoonheid begrepen; let wel, Boncher geeft 't aanstellerige vóór mooi, hij stond dus niet onverschillig (naturalisme) of afkeurend (karikatuur) er tegenover: die ridicule beenstrekkingen en poseeringen van zgn herderinnetjes, de bedoeling is dat je dat op zichzelf mooi zult vinden; niet, zooals een modern kunstenaar een ballet kan bezien met bovenmenschelgke blik en uit die leelg'kheid een schoonheid van kleur en beweging, een schoonheid van indruk abstraheeren, een indruk die met die sprin gende vrouwen als vrouwen niets te maken beeft, maar gezien zooals de blozende burgerscholier en de monocle-dandy en de bakkebaard]es-bankier de wippende beenen zien, zóó zag Boucher, en zóó gaf bij 't. Dit is het ideaal dat nog rondom ons voortleeft in allerlei variaties en zijn brand punt heeft in al dat casino-gekostumeerdeballetmoois, het schoonheidsplezier van onze hopeloos-vulgaire wereld, dat plezier waar je niet onder kunt kg ken zonder holle leugen en de platste tragedie te vinden, zooals achter de idyllen van Boucher c.s. de verhongerende-boeren- op-klompen en in- lompen werkelijkheid stak , al dat mooie moois dat niet mooi is, al dat buitenkant moois, al dat schatje-ga-eens-mee-moois, al dat ramour-moois L'amour, lamour Venus "Orania, vergeef het hun, zij weten niet wat zg doen Ja, mdar, zie je, de Natuur vergeeft niet: de Resolutie was de wraak op de leugen van Boucher en zyn wereld, en (zie Carlyle) Shams zullen morgen evenzeer moeten barsten als ze 't gisteren deden. NBALE RAAFP.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl