Historisch Archief 1877-1940
SV1706
BE AMSTERDAMMER
l', 1910
WEEEBLAD VOOK NEDEELAND
On.der rod.a.ctLö-va-n :Mj. H. I3. L. "W
JWt nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & W AREND OEF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . . . . . . f 1.50, fr. p. post / 1.65
Voor Indiëper jaar, büvooruitbetaling , , mail 10.
Afaoadirujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . , 0.12'/i
Zondag 6 Maart
Advertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
.0.30
,0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ:
WethouderKnnatenaar. Kroniek. ^aagsche
Briewm, VII, door Jan Bramgen. FEUIL
LETON: De vervloekte klok, naar het
Frratoh van Thomas A. Janvier. - KUNST
EN LETTEREN: Herman Teirlinck, Het
' ivoren aapje, beoordeeld door Frans Coenen.
INGEZONDEN. Berichten.
VROUWBNEÜBEIEK: Een wereldcorrespondentie
van meiqeo-Btadenten, met af b., door Annie
fialomena. ALLERLEI. UIT DE NA
TUUR, door E. Heimans, De Barbier de
8évilla, door dr. 6. Basken Huet. Henii
Alben, met. aib., door Ant. Averkamp.
Herman Hegermans, f, door M. J. Brnsse.
Tentoonstellingen te Rotterdam, door
Plas?coaeit. Toqneel, door Frans Mgnssen.
Weteaschappeiyke Varia: Twee
reujenbui»», met aft., door P. van Olst. Charivari.
_ FI». EBT O ECONOMISCHE KRONIEK,
door v. d. M. en v. d. 8. Een bezoek by
de Irokeezen, door N. SCHAAKSPEL.
DAMHUBRIEK. ADVERTENTIËN.
Htimiiwmtiitiiitmuiitiiiiiiimmiiiuiimmiiimmiimti
Wethouder-Kunstenaar.
Wjj ontvingen van den Amsterdamschen
Wethouder van Publieke Werken, Mr.
Z. vanden Bergh,het volgende schrijven:
DAM-AFFAIRE3.
Dit blad heeft reeds eenige malen zijn
lezen een voorstelling gegeven alsof ik
de dam plannen vooral zag van de
financieele rijde. Ik herinner mij o. a. het
«oord affaire" uit een uwer artikelen,
in dat verband gebezigd. Als openbaar
persoon wordt men zoo gewoon aan het
lezen van allerlei scheere voorstellingen,
gegeven door menschen die ons niet
kennen, dat ik dat phantasietje van uw
hoofdredacteur maar heb laten passeeren,
denkende: de man heeft mij nooit ont
moet en kent mij niet. Nu echter gaat
gij te ver in uw blad van 20 dezer, nu
gij het niet laat bij beschouwingen, doch
onware feiten gaat mededeelen. Nu schrijft
gjj: daar zijn ook de zoete winsten, door
den wethouder Yan den Bergh voor
speld, als men er niet om geeft, dat het
plan-Van der Meij in zijn groote lijnen
er berooid afkomt." Zoete winsten, door
,den wethouder Van den Bergh voor
speld" waar en wanneer, vraag ik u?
, Op die vraag is een antwoord u on
mogelijk. Dat antwoord zou alleen kun
nen zijn: nergens en nooit.
Ik wil het thans uwen lezers wel zeg
gen dtot ik bij de voorbereiding der
Damplannen er voortdurend tegen gewaakt
heb, dat in deze zaakdefioancieelezijde
de hoofdrol ging spelen. Gij zoudt dan
ook, als gij het Gemeenteblad leest, moeten
opgemerkt hebben dat in de voordracht
over de indeeling van den Dam elke be
cijfering ontbreekt.Ik verraad geen Staats
geheimen als ik zeg dat dit naar mijn
wensch aldus is geschied. Toen later bij
de behandeling in den Raad een der
leden van de Commissie van Bijstand
mg zeide dat hij ook de financieele zijde
in het licht wilde stellen, heb ik hem
verzocht dat liever achterwege te laten.
En toen in den Raad een der leden de
onderstelling uitte, dat de financieele be
zwaren ons weerhielden het plan-Van
der Meij uit te voeren heb ik dat dadelijk
beslist weersproken en opgemerkt, dat
wij de financieele zijde der zaak zoo
weinig den doorslag nebben doen geven,
dat wij haar in de toelichting tot de
voordracht niet eens hebben aangeraakt."
E a verder sprekende over de onteigening
van het blok aan de Warmoeastraat:
Mocht het intusschen nog noodig blij
ken, dan zullen B. en W. niet aarzelen
aan den Raad een voorstel te doen, tot
onteigening over te gaan. Indien aan
den aad een dergelijk plan wordt voor
gelegd, mag niet de financieele zijde der
zaak den doorslag geven."
Dat is in werkelijkheid door mij ge
zegd. De zoete winsten door mij voor
speld, hebt gij uit den redactioneelen
dnim gezogen.
Ik vraag mij af hoe iemand als de
hoofdredacteur van uw blad tot zulk
een phantasie komt want natuurlijk
maakt gij niet opzettelijk uwen lezers
wat wijs. Ik stel het mij aldus voor: Gij
kent mij niet; gij weet niet hoe ik sta
tegenover de kunst en in hoever ik mij
met kunst bezighoud. Gij weet evenmin
dat ik een bewonderaar ben van het
schoon van Amsterdam. Nu zie ik u aan
voor iemand van dat soort artistiek aan
gelegde menschen, die zich met de
practische zijde van een vraagstuk als
hét Dam-vraagstuk niet bemoeien, die
zich daarboven verheven achten. Gij hebt
dus waarschijnlijk geen studie gemaakt
van de practische bezwaren, tegen het
plan-Van der Meij ingebracht ook door
architecten van naam. Het verkeer op
den Dam dat raakt u niet. Een paral
lel-weg, Rokin-Beursstraat daar be
moeit gij u niet mee. De practische uit
voerbaarheid van den overbouw van twee
itraten dat is v. te prozaïsch. Waar
om wordt dus, naar uw oordeel, het plan
Van der Meij niet uitgevoerd? omdat
die philister van een wethouder er voor
de gemeente een affaire van maakt. Op
die phantasie zijt gij nu. reeds zoover
doorgeslagen, dat ik in uw verbeelding
al zoete winsten heb voorspeld.
Wist gij hoe ik sta ten opzichte van al wat
kunst is (in den kring van Arti kan men
er U misschien wel over inlichten), dat
ik Amsterdam een der mooiste steden
vind van de vele die ik gezien heb, hoe
ik er angstvallig voor waak, voor zoover
dit van mij afhangt, dat aan dat typisch
Amsterdamsche schoon niet wordt ge
raakt gij zoudt er om lachen als gij een
ander over mij een oordeel hoordet vel
len, zooals gij Uwen lezers hebt voorgezet.
Herlezend wat ik hierboven schreef,
maak ik mijzelf de opmerking dat mijne
phantasie over U wellicht even onjuist
is als Uwe phantasie o ver mij. De mijne
heeft echter dit voor, dat ze als phan
tasie wordt aangekondigd en niet verge
zeld is van onjuiste feiten.
Z. VAN DEX BERG n.
* *
*
Het laatste alinea-tje achten wij het
meest kenschetsend voor den advocaat
Van den Bergh.
Zulk een alinea beteekent of niets
niemendal of er steekt een wereld achter.
De lezer nu, die ook maar een beetje
vreemdeling is in 't Amsterdamsche
Jeruzalem, krijgt door zulk een
geheimzinnigen slotzin den vagen indruk, dat,
nietwaar wie weet deze wethouder
nog niet eens alles zegt.... dat er
kortom.... Neen, heusch niet, het is de
gewoonte der halve en geheimzinnige
uitdrukkingen, welke den man niet los
laat, die hoezeer dan Magistrant en lid
van Arti, in de eerste plaats advocaat is!
Men voelt meteen, dat niet alle leden
der Balie zich van zulke middelen willen
bedienen.
Het heel e artikel, ontdaan van zijn
gratuite verzekeringen, welke wij straks
nader aan den tand voelen, draait om
n enkel verwijt. Wij hebben gezegd,
dat de Wethouder zoete winsten voor
speld" heeft, indien men slechts het plan
van Publieke Werken wilde volgen.
Waar staat dat?" vraagt de heer Van
den Bergh. En hij maakt ons het ant
woorden gemakkelijk : het staat nergens.
Hoe stond het dan zoo in ons geheugen
geschreven ?
Wij hebben het Gemeenteblad er op
nageslagen en inderdaad in de passage,
waar het ons voorzweefde dat die woor
den voorkwamen, deze niet gevonden.
Wij hebben ons toen gewend tot een
gemeenteraadslid, en daarna tot nog een
ander gemeenteraadslid, en wij hebben
hen gevraagd: Herinnert ge u ook soms,
dat wethouder Van dan Bergh in open
bare vergadering over een koopsom ge
sproken heeft, die men maken zou in
dien men zijn plan volgde? Beider ant
woord luidde: Wel zeker!
Wij hebben toen gevraagd: Waar
staat het ? En gebogen over het aange
naam gedrukte gemeenteblad hebben wij
wederom miets gevonden....
Het staat dus nergens.
Al meenden drie menschen, onafhan
kelijk van elkaar, dat het er staan móest.
Ra, ra....
Accoord echter!
En nu een andere overweging
wij hadden ook niet behoeven te zoeken!
Als een advocaat als de heer Van den
Bergh een aanval doet als den
bovenstaanden, nadat hij letterlijk week aan
week door ons plichtmatig op zijn ver
knoeiingen van den Dam en zijn zucht
tot financiers-roem was gewezen dan
heeft hij een hpuvastje ontdekt! dan
heeft hij een feit, om er als aan een
spijker de heele garderobe van zijn
statige verontwaardiging aan op te han
gen. Die garderobe hoeft dan geen echt
spul" te zijn. Daar hangt iets
plechtiglijk. Dat is voldoende. Het geldt voor
handig.
Echter, handigheid heeft als alles zijn
slechte keerzij: ze loopt zoo gauw in
den kijkerd!
* *
*
Om dezen Wethouder nu in het ware
licht te brengen, en den lezer, die hem
in zijn gemeentelijke evoluties nietkent,
te doen zien hoe onze verwijten aan zijn
adres in 't algemeen even zeker
onomstootelijk juist waren, als het eene zin
netje niet in het gemeenteblad staat,
moeten wij de Dam-quaesties een beetje
ophalen.
Het spel dus van de phantazieën....
des Wethouders.
Het is begonnen zoodra de bekroonde
Damplannen, nu al veel langer dan een
jaar geleden, uit de handen der Jury
waren gekomen in die van Publieke
Werken.
Van dat schoone oogenblik af hoorden
wij zoo goed als niets: de stilte. De maanden
verliepen. De zomer kwam. De herfst
passeerde.Onderwijl vroeg eens 'n Raadslid
het was de heer Simons, en het was
in Juni hoe 'ter mee stond." Wel:
een antwoord kwam niet of nauwelijks.
Da studie scheen te vorderen. Er werd
zeker aan gewerkt. Men lette nu wel.
Op een goeden dag het was weer
maanden en maanden later, den l sten
December jl. ging de Gemeenteraad in
geheime zitting, waar hem door den
Wethouder van Publieke Werken,
gelijkop met Burgemeester van Leeuwen,
dit willen wij erbij zeggen, het voorstel
gedaan werd het z.g. Beursterrein van
de hand te doen.
Het was in die geheime zitting
zooals sedert bekend is geworden, en
bekend mocht worden, daar de reden
voor de geheimhouding door den verkoop
verviel een spiegelen met de tonnen
gou ds, dat het een aard had. Terwijl de
Damplannen, nu er meer dan een jaar
overheen was gegaan, aan de massa des
Raads maar flauw meer voor den geest
zweefden, werd door den Wethouder ge
zegd : de koopster moet direct een ant
woord hebben. Het lijdt gén uitstel!
Besluit nu toch tot den verkoop! En
de Raad besloot. In het rumoer van de
plotselinge beslissing, en nadat de Raad
voor de netto winsten was opgewarmd
door Wethouder Van den Bergh, werd
er verkocht.
Dat was l December.
Op 10 Dec. daaraanvolgende verscheen
(ach, waarom mi juist en nu eerst?) de
voordracht van het door Mr. Van den
Bergh verknoeide plan-Van der Meij.
Op 15 Dec. kwam de verkoop van het
Beursterrein in openbare vergadering.
Het was te laat. Er werd gesputterd.
Met name Mr. Van Gigh gaf den Wet
houder eenige nootjes te kraken. Maar
de Raad was nu eenmaal tegenover de
koopster moreel gebonden.
Wil men den man nu kennen, die vóór
alles de schoonheid van Amsterdam
beweert op het oog te hebben, die een
onbekrompen liefde heeft of zegt te
hebben voor de waardigheid van zijn
stad? Zoo luistere men. In de vergadering
van 16 Febr. jl. verklaarde hij als ter
loops ter zijner verdediging:
Het plan van Burgemeester en Wet
houders werd ingediend, en niet dan
nadat dit plan was ingediend, dienden
wij in de voordracht tot verkoop van
het terrein aan de Bijenkorf". Derhalve
kon ieder precies zien, welken invloed
de verkoop van dat terrein op de be
bouwing kon hebben en op het geheele
plan " Jawel. Maandenlang had het
plan gesluimerd. En thans, na ieder"
gebonden te hebben in besloten vergade
ring, kon ieder"' zien, dat er een Damplan
werd ingediend let wel het plan,
waardoor, indien het tijdig een onderwerp
had kunnen uitmaken van publieke be
spreking, ten duidelijkste had kunnen
blijken, zeer belangrijk praejudicieerde.
De heer Van den Berg kreeg den
naam van een grooten zakenman en het
plan-Van der Meij was voou goed gemold.
De ensceneering was slim ia elkaar
gezet.
Gij kent mij niet," zegt hierboven
de heer van den Bergh, gij weet niet
hoe ik sta tegenover de kunst en m
hoever ik mij met kunst bezighoud."
Nu dit was kunstig, wij geven het toe.
Neen, geachte Heer, gij verloochent
wel met den mond de financiën, gij be
roept u wel op uitspraken, die gij deedt
in den laatsten tijd, toen gij u gewis
bewust werd van den te finantieelen
indruk, dien ge hadt gemaakt; gij ont
houdt ons thans wel becijferingen" in
het Gemeenteblad, maar daar loopt nu
toch waarlijk geen kind meer in.
Indien gij wenscht, dat men in u een
kunstzinnige ziet, bij wion de schoon
heid van Amsterdam, de voortreffelijk
heid van Hollands historisch middelpunt,
mér geldt dan de roem van een handig
fiinancier te zijn.
dan moet gij niet handelen en kunt
gij niet handelen als hierboven beschre
ven is.
dan moet gij evenmin u weren als
gij gedaan hebt1 in de daaropvolgende
openbare vergadering, waarin gij het op
waarlijk listige wijze hebt doen voor
komen, alsof op de Damplannen geens
zins door den verkoop gepraejudicieerd
werd ; wilt gij, dat wij dat aantoonen ?
dan moet gij wijders uw eigen Damplan
maar ten spoedigste verloochenen, dat
gij met pngehoorden voorbijgang van de
deskundige Jury, maar met behulp van
een enkelen architect en een paar aan
nemers, tot iets in elkaar hebt geflansd,
dat geen naam mocht hebben en ook
trouwens geen naam meer heeft,
en dan moet gij in de annalen van de
Amsterdamsche stadsgeschiedenis eerst,
om weer eens wat anders te noemen uit
den vollen rijkdom der feiten, de historie
van b. v. de Agnietenschool weg trachten
te krassen, die
verstoppertjes-architectuur van u. 1)
Wat zou Wethouder van den Bergh
hebben gedaan, indien hij het stadsschoen
bovenaan stelde en de volle verantwoor
delijkheid voelde tegenover nu en later
voor 't geen het uitzicht zal worden van
den Dam ?
Wat zou hij dan als eerlijk man hebben
gedaan, gesteld zelfs, dat hij persoonlijk
't meest voelde voor zijn eigen plannetje
en voor den verkoop.
Hij ware voor den Raad gekomen en
hadde gezegd: Er is een bod voor het
Beursterrein. Dit Beursterrein wordt
door de meeste architecten, en b.v. door
de Jury, geacht te behooren bij de
, gronden, die men voor een goede
oplossing van 't Damvraagstuk niet missen
kan. In ieder geval, dat erken ik,
onthalzen wij het plan-Van der Meij als
wij het terrein in zijn geheel verkoopen.
Verkoopen wij een deel er van, dan is
dit plan, volgens dien architect zelf, te
redden. Wij, die echter van dit en de
andere plannen niet weten willen,
hebben zelf een plan vervaardigd, dat wij
hierbij de r hebben ter visie te leggen.
Wij vragen excuus, det wij er zoolang
mee getalmd hebben; maar thans
zouden wij u willen verzoeken toe te zien
of gij niet met ons van het plan-van
der Meij in oorspronkelijken n in
gewijzigden vorm wilt afzien, en het
mooie bod aanvaarden."
Inplaats daarvan heeft de heer van
den Bargh verborgen gehouden de door
Van der Meij toegestane wyzif/ing, en om
zich te dekken een voor oningewijden
volstrekt onverstaanbaar zinnetje ge
sproken van een straat, die... enz. Heeft
hij de goêGemeenteraad vagelijk in de
idee trachten te houden (wij bewijzen
het zoodra het verlangd wordt), dat er
op geen Damplan werd gepraejudicieerd.
Is de behendigheid van Mr. van Gigh
noodig geweest om hem tot tenminste
stilzwijgende erkenningen te bewegen.
En heeft hij talentvol de finantieele
tooverfluit befloten.
* *
En nu, is onze Wethouder veron
gelijkt !
Nu miskennen wij, dat hij aan den
boezem van Arti, behalve daar verkrijg
bare goede consumptie, de zoete melk
der kunstzinnigheid heeft ingezogen!
Iemand te zijn in de kringen van Arti,
en dan niet aan een simpel Damplan
de laatste hand" te mogen leggen! Was
Vergilius' Aeneis niet de omwerking"
van eens anders hoofdgedachte"? De
opmerking is van dea Wethouder!
Wij hebben in den Gemeenteraad in
den laatsten tijd, nu naar aanleiding der
Damplannen en van het Paleis-Stadhuis,
veel de verzuchting gehoord, dat de
nieuwe berg van geestdrift wel eens een
nieuwe muis kon baren. Wij hebben
voor die bevallingen een baker in
Amsterdam! Het is een baker, die het
stadsschoen wel een hand j e helpt pp deze
wereld te komen, zij het stumperig. Dat
er muizen komen waar van bergen meer
werd verwacht, daar zorgt hij voor! Wij
zeggen het sterker. Willen soms de
bergen niet meer, gewis dat de heer Van
den Bergh bereid is!
Gij kunt zooveel converseer en in den
kring van Arti" als gij wilt over kunst
en schoonheid den Wethouder tellen
Wij KAAR ZIJX DADEX.
1) In 't nummer van de volgende week
hopen wij deze geschiedenis door illustraties
aanschouwelijk te maken.
KRONIEK.
HoLt.ANP i's CHINA.
Wij hebben reeds eenmaal gewezen op
de uitmuntende campagne, die de heer Borel
voert voor betere diplomatieke en consulaire
vertegenwoordiging van ons land in China.
Zyn brieven in de Telegraaf moeten, dunkt
ons, den slaperigste wakker schudden.
In een handelsstad als Honkong, vertelt
de heer Borel in het avondblad van 2 Maart,
hebben wij een consul-generaal, die geen
Maleisch en geen Chineesch kent; die
geen plaatsvervangend ondergeschikte heeft;
die zich behelpt met een Chineeschen klerk,
van wiens goeden trouw in de moeilijkste en
gevaarlijkste omstandigheden dus alles zou
moeten afhangen! In de provincie Amoy,
waar de meeste Chineezen vandaan komen,
die onzen Oost bevolken, hebben wij een
Duitsch handelsagent tot honorair consul
benoemd!
Men behoeft geen bijzondere flair te
hebben van of bijzonder te zijn in
gewijd in consulaire en diplomatieke
zaken, om in te zien, dat voor een land
als Nederland met zij a koloniën, waarin,
honderdduizenden Chineezen wonen, ec
waarin thans een zeer moeilijke en
uiterst delicate C hineesche kwestie bran
dende is, een effectieve en bevoegde,
tot in de uiterste puntjes verzorgde
vertegenwoordiging in China, zoowel
consulair ah diplomatiek, niet alleen
gewenscht, maar zér beslist een ge
biedend vereischte is. "Wat het kost of
mér zal kosten, doet er minder toe,
want er zijn veel te kolossale
handelsen economische en politieke belangen,
vooral voor onze koloniën, mede ge
moeid."
Inderdaad.
En de heer Borel eindigt aldus:
Op het oogenblik het klinkt
ongeloofelijk, maar is desniettemin een feit
telt onze geheele consulaire vertegen
woordiging in China geen enkelen
ambtenaar, die de Chineesche taal kent,
een ongehoord feit, dat met geen enkelen
consulairen dienst van eenig ander land
in China het geval is."
Wij heeten de Chineezen van Europa.
Maar de Chineezen van China zijn wij dus
nog niet!
Men kan er ginds glossen op maken, en
zal het ook wel doen. En als wij ten spot
zijn van de andere kolonisseerende mogend
heden is het onze eigen schuld.
Het nadeel voor onze landsbelangen niet
eens medegerekend.
Haagsche Brieven.
vi r.
Ik wilde u, goedgunstige lezer, thans een
beschrijving geven van den Hagenaar.
Immers, wat baat het, te spreken over
de lotgevallen en de toestanden eener stad,
indien men niet bekend is met de
menschensoort, die deze stad vult, of die er, in elk
geval, haar stempel op drukt.
Ik ben dus wel verplicht u met een
enkel woord aan te duiden, waaraan men
den typischen Hagenaar herkennen kan.
Allereerst doet zich dan de vraag voor, in
welken kring van de bevolking dezer stad
wij hem moeten zoeken onzen
hypothetischen Hagenaar.
Bevindt hij zich onder de lieden, die op
kleiner of grooter afstand rondzwerven om
het hof, de regeering of het corps
diplomatique ? In geenen deele. Deze kringen
omvatten een te gering aantal personen,
dan dat deze in eenig opzicht op den
voorgrond zouden kunnen komen in het
dagelijksche leven onzer stad.
Huist de Hagenaar dan onder den mid
denstand, onder de nog altijd zeer welva
rende winkeliers?
Och neen; de haagsche winkelier, wan
neer hij mét of zonder zijn vrouw zieh in
schouwburg, opera, concert of kurhaus ver
toont, onderscheidt zich niet merkbaar van
zijn collega's uit Amsterdam of Botterdam.
De haagsche arbeider dan?
Ook hém kan men geen vertegenwoordi
ger van de haagsche stadswereld noemen.
Indien de haagsche arbeider zich door iets
onderscheidt van zijn Botterdamschen of
Atnsterdamschen kameraad, dan is het
daarin, dat men hem hier, om zoo te zeg
gen, niet opmerkt.
De arbeiders, als corporatie, als afzon
derlijke bevolkingsgroep, komen hier haast
nooit zelfs niet bij een staking in
den gezichtskring van de burgerij.
Het is alsof den Haag geen stad is voor
arbeiders; in dien zin dat de idealen
en het streven eener afzonderlijke klasse
van menschen niet op den voorgrond kunnen
treden in het publieke'leven van een stad
met een stadskarakter als het onze.
Men ziet hier hoogstens nu en dan een
arbeider of eenige arbeiders aan het werk,
maar van de arbeiders" merkt men be
halve dan bij kiesrechtmeetingg e. d., die
hoofdzakelijk door menschen van buitenaf
worden gevormd zoo goed als niets.
Huist h\j dan onder het groote gilde vau
het ambtenarendom, onze Hagenaar?
Ten deele ja.
De ambtenaren, met name de slecht be
zoldigden onder hen, hebben twee hunner
eigenschappen voor goed verbonden aan den
naam van onze stad: hun uiterlijke correct
heid, en datgene wat men gewoon is te
begrijpen onder de uitdrukking haagsche
geur."
De verhalen van den houten ham en van
den geurmaker", die in een rechtgeaard
_J