Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1706
kaajrsch gezin tot de onmisbare ingrediënten
T»D het diner zonden behooren, onderstellen
de ambtenaarswereld als milieu.
In zooverre kan deze ambtenaarswereld
er ziek dus op beroemen, mede de baker
mat te zij a eener typisch- haagsche klasse
TB n mengchen.
Maar de waarlijk echte Hagenaar, de
Baan, dis niet maar in een enkele eigenschap,
io een enkele gewoonte, den Haag ver
tegenwoordigt, dat is de Indisch-man,
hetzij hjj hier als gepensionneerd oudgast
foor goed zijn tenten opsloeg, hetzij hij a'8
?mlofganger hier gedurende een of twee
jaar komt uitrusten van de vermoeienissen
?van zijn ambtelijk leven.
Hij woont gewoonlijk in Duinoord of in
de onmiddellijke nabijheii dezer bekende
buitenwijk.
Hij sluit zich met zijn gezin bij de ge
zinnen zijner indische vrienden en collega's
aan, en vormt met dezen de iudische
kolonie."
Zoo is hij de eenige onder de elementen
der haagsohe bevolking, die zich tot een
bepaalde, dadelijk te herkennen groep samen
Toegt.
En hij vult de stad met zijn drukte van
leren en beweeg.
Z|jn kinderen gaan hier op de hoogere
burgerscholen en gymnasia, of studeeren
? in het nabij gelegen Leiden.
Zijn vrouw en zijn volwassen dochters
Torin sn de hoofdmacht van het damesleger,
dat 's middags, in de winkelstraten, pantoffel
parade houdt.
De schouwburg en de concertzalen zou
den bijna leeg zijn als hij .het zich niet tot
een eersten plicht rekende om al wat binnen
zekere vrij ruime grenzen van entree
prijs ligt, te bezoeken.
Kom op welk uur van den dag ge wilt
mits na 's morgens tien uur in de
tram, die van de Groothertoginne laan naar
Overbosch rijdt de lijn 3 en wanneer
ge gedurende een paar minuten naar de
gesprekken der mannelijke en vrouwelijke
passagiers hebt geluisterd, dan is het, alsof
ge u te Buitenzorg, ofte Samarang bevondt.
Ge hoort over niets anders praten
baBal re dan over het nieuwste tooneelstuk
of het laatste concert dan over het begin
of het einde van een indisch verlof, van
aankomst en vertrek uit Indië, en van
promotie.
Hier in deze indische omgeving, onder
deze indische menschen zijt ge hoe vreemd
het ook moge klinken, in een typisch
haagsch milieu; de waarlijk echte Hage
naar is... de Indischnian.
En laat ik nu nog voor een enkel
oogenblikjj uw aandacht mogen bezighouden met
een ietwat politiek" gebeuren: namelijk
de wijzigingen in het reglement van orde
van den gemeenteraad, die dezer dagen na
een vrij onbelangrijke discussie zijn tot
itand gekomen. Deze wijzigingen bedoelen
voornamelijk den spreektijd voor de leden
met uitzondering van de leden van het
dagelijksch bestuur en van hen die een
voorstel hebben gedaan of hebben te ver
dedigen te beperken
Niet dat ik u wil vervelen met het ver
haal, dat ge reeds uitvoerig in de dagbla
den hebt kunnen lezen: de hemel beware
mij er voor!
Ik wil slephts een poging doen om het
feit dat niet alleen in Den Ha«g, doch
in zoovele politieke lichamen elders is voor
gekomen te .verklaren als een bizonder
geval van een verschijnsel, dat inhaerent
schijnt aan onsen tijd van vertegenwoordi
gende bestuurslichamen en van botsing
der beginselen.
Want het is een merkwaardig
verschijn?el van groepen-psyohologie, dat op zekere
oogenblikken de leden van parlementen,
gemeenteraden eji andere politieke orga
nisaties elkander beschuldigen van
veelpraterij.
De beschuldiging gaat steeds uit van
personen die tot een meerderheid behooren
en zij wordt gericht tegen de leden eener
minderheid.
Men meene niet, dat ik hier ten onrechte
generaliseer.
Ik daag een ieder uit, mij een geval te
noemen, waar het omgekeerde plaats heeft
gehad, d. w. z. een geval, waar een minder
heid zich beklaagde, dat de leden der meer
derheid door het aantal en de lengte hunner
redevoeringen het geduld hunner medeleden
op een al te zwaren proef stelden.
Wanneer men een aantal dezer gevallen
nader onderzoekt, dan blijkt het, dat zij
nog een andere eigenschap gemeen hebben.
oF&uili&tön
DE VERVLOEKTE KLOK
NAAR
THOMA.8 A. JANVIER.
(Mexicaansche Legende.)
~«*».
-Deze geschiedenis, Sö'ü'or die handelt
over de ver vloekte klok, die eens de
uurwerkklok was van het Paleis hier in de stad
Mexico begint op zooveel manieren, dat
do eenige weg om die go«d aan te pakken
ion zyn, dat een aantal msnschen, die allen
tegelijk praatten, de verschillende eerate
daden van haar terzelfder tyd vertelden.
Want, ziet u, de vloek die op die klok
rustte, waardoor zij ia verhoor werd gebracht
voor de Consejo van de Inquisitie en daar
door veroordeeld werd, dat haar booze klepel
haar werd uitgetrokken en zy' uit Spanje
werd verbannen naar dit land bestond
uit, verscheidene vloeken, die op andere wijzen
elders vroeger hun macht deden gelden:
zoo dat er een begint met den Moor en een
ander met Don Gil de Marcadante, en een
ander met de wapenrusting door den duivel
gesmeed, en nog ee« andere met het vluchten
van al de vervloekingen uit het kruis (waarin
zy. gedurende een paar honderd jaar waren
gevangen gehouden) en hun samensmelting
ia de eeme groote vloek, waarmee de onge
lukkige klok bezocht was wat gebeurde,
toen het heilig embleem weer gesmolten
werd en de klok van het metaal werd gemaakt.
Wat den Moor betreft, Senor, kan ik u
maar zeer weinig inlichting gaven. Al wat
ik van heat weet, i», dat hy den slechten
naam droeg van Muslef en dat hij gedood
werd gel^k hjj verdiende gedood te wor
den all ongeloovige door een
christenridder en dat die ridder zjjn hoofd afhieuw
Het ? oogenblik waarop de beschuldiging
wordt gehoord valt bijna altijd samen met
een bepaald moment in den strüd der
meeningen.
Zoolang de leden van een college, dat na
onderlinge beraadslaging min of meer ge
wichtige besluiten heeft te nemen, nog allen
in hoofdzaak tot een zelfden levenskring,
tot een zelfden gedachtenspheer behooren,
zullen zij in den regel niet veel last van
elkanders welsprekendheid hebben.
Integendeel, men zal elkanders kunsten
in het oratorische circus met groote belang
stelling volgen, men zal met elkander wed
ijveren in het behalen van lauweren, in het
strijdperk van het woord, en m-n zal het
elkander niet aan toejuichingen laten ont
breken.
Wanneer dan op eenmaal iemand met
geheel nieuwe beginselen en meeiiingen in
de vergadering verschijnt, en er een taal
spreekt, die vroeger nooit in dezen kring
had weerklonken, dan geniet deze eenling
in het eerst een, zoo al niet welwillende
dan toch nieuwsgierige aandacht.
Men vindt er een zeker welbehagen in,
den eenzamen strijder zich te zien inspannen
voor zyn zaak die hij toch reeds vooraf
verloren heeft.
Het is een genot, dat eenigszins verwant
is aan het wreede genoegen waarmee men
eertijds een gladiator ziah tot het laatste
oogenblik zag weren tegen den dood die
hem aan grijnsde in da arena.
Maar wanneer dan de propagandist lang
zamerhand eenigeu aanhang heeft gekregen
en er een oppositiegroep is ontstaan die
reeds eenigen invloed vermag uit te oefe
nen, wordt de toestand anders. D.in wordt
de groote meerderheid, bij elk propagan
distisch succes dat de kleine groep behaalt,
of gevaar loopt te behalen in haar zelf
genoegzaamheid geschokt. Het is dan geen
woordtournooi meer, wiarmee men zich
vermaken kan, maar het wordt een fel
hartstochtelijke strijd; een strij i van ar
gument tegen argument. En wanneer het
nu voorkomt dat de minderheid over betere,
of in elk geval succesvoller argumenten
beschikt dan de meerderheid, dan komt
over deze laatste het niet te beteugelen
verlangen om de macht van hiar getal te
stellen tegenover de argumenten van de
tegenpartij.
Dan naakt de tijd waarin met telkens
korter tusschenpoozen de klacht wordt ge
hoord van te groote praatlust, van tij i ver
spilling en van een al te sterke neiging
tot het maken van propaganda.
De klacht gaat voornamelijk uit van hen
die niet tot de meest welsprekende leden
der meerderheid kunnen worden gerekend
en die dan ook gewoonlijk tot de zwijgers
behooren.
Slechts in het uitbrengen van hun stem
kunnen zij zich maten met hun bekwamare
en beter bespraakte medeleden; en hun
streven is dan ook om dan arbail van het
college zooveel mogelijk tot het stemmsn
te beperken.
Aldus komen reglementswijzigingen tot
stand als die, welke thans in den Haag
sehen gemeenteraad is aangenomen.
En zoo mag dan voortaan een haagscn
gemeenteraadslid bahalve indien hij t)t
het dagelijksch bestuur behoort, of als hij
een voorstel heefc ingediend in den regel
niet meer dan twee maal over hetzelfde
onderwerp spreken: de eerste maal niet
langer dan twintig en de t wee Ie maal niet
langer dan tien minuten!
JAN BRAMSEX.
HERMAN TEIBLINCK, Het ivoren Aap/e.
Een roman van B-u?selgch Laren.
Maatschappij voor Goede en
Goedkoope Lectuur. Amsterdam. 1909.
Wanneer de geheimzineige Rapert Sörge
zijn niet minder geheimzinnige, schoon ook
misdadige, rol te Brussel heefc uitgespeeld;
wanneer hy' zijn vrouw verlaten heelt, na
haar zedelijk vermoord te hebben; wanneer
hij door zijn verderfelyken invloed Ernest
Verlat, zijn zwager, tot een inoreelen kari
katuur, een droevig-mallen clown naar den
geest gemaakt en diens vrouw daardoor van
verdriet heefc doen sterven; wanneer hij
Pezja, den volksleider, heeft doen oplichten
en het met zich thuis brac'at als esn aan
gename herinnering aan die ge'egenheid en
zeer in zijn echik was met hetgeen hij gedaan
had. Ongelukkig bracht de ridder ook de
wapenrusting van den Moor met zich thuis,
die van brons was en zoo merkwaardig en
prachtig gemaakt dat die blijkbaar door
duivels gesmeed werd en die serder met
duivolachtigheid behept was, daar die gedragen
was do ar een ongeloovige; en wat nog on
gelukkiger was: !iy verwaailoosde toen de
wapenrusting te laten zuiveren door er de
duivels uit te laten bannen door een chris
telijk priester. Daarom bleven de duive'.s
natuurlijk in de wapenrusting klaar om ver
warring te stichten, zoodra zy ar kans tos
kregen.
Hoe Don Gil de Marcadante er toe kwam
de eigenaar te worden van die vervloekte,
doer den duikel bezet en wapenrusting, Sc n >r,
heb ik nooit hooreu verteilen. Mis-ichinn
kocht hij die, omdat zij hem toevallig pasie;
en bepaald, daar hij een ongemeen zondig
jonkman was, pasten de vloek, die er op isg
en de duivels, die er een deel van waran,
hem tot op een haar.
Daze Don Gil was student in de rechten
in Toledo, maar zijn studies waren juist liet
laaUta, waar hij zijn aan-iackt aan wijdde,
en het leven dat hy leidde, was de gehande
van zijn respectabelen broeder en de wanhoop
van zijn uitstekende moeder. Uit gewoonte
overtrad hy elke wet d «r Tien Gaboden en
zoo schaamteloos, dat de he«le stad vol was
ran de verhalen van zijn slechte handelingen
en van zijn misdaden. Bovendien was hy van
nature een zwetser en een geboren ruziezoeker,
gereed om bij da geringst* tegenspraak uit
te bariten in zulk een stroom van gods
lasteringen en vervloekingen, d»t zijn mond
een hol scheen van «langen en padden en
schorpioenen; en hij w»s er altijd vlug by
zijn zwaard te trekken en in drifc van woorden
tot slagen over te gaan. Daar hy het meett
tot een goeden aard naderde, nadat hij
en de toekomst van den beeldhouwer Simon
Peter gebroken, vanneer hy aldus een
gansche groep menschen rijkelijk ongelukkig
heefc gemaakt... dan laat de schrijver pas
toor Doening, de beminnelijke, zachtzinnige,
fynvoelende pastoor Doening, als volgt o f er
de diepere beteekenis van al deze rampen
peinzen, op blz. 537 :
Pastoor Doening voelde zijn gedachten
bewegen in de eeuwigheid, en over zijn folte
ringen rees hij, den stryd overblikkend, die
uitgestreden was. HJJ raakte schier de roer
salen der geheime Orde, die o ?er alles heerscht
en alles in evenwicht behoudt. In zijn geest...
zegen in klare beelden de waarden van alle
verhoudingen, en alle uitslagen ontbonden
hun oorzaak.
Hij zag het hoopja menschen welke het
hooger inzicht der Voorzienigheid had bijeen
gezameld om zich naar net rustige graf te
ont wikke .en. Hij zag ze, Ernest, Vere,
Francina, Simon, vechtend in blinden nacht om
saam te komen, gestuwd door golven van
driften en telkens vervallend in hunne
menscfaelijke onmacht. Hij zag ze, en de anderen
daaronder zag hij en hij zag hoe ze eindelijk,
hun hartstochtelijk begeerte a getrouw, haast
bijeen, haast in kaonpe bijeen waren garaakt,
een trossel harten met heimelijke schakels
gebonden. Dan voer door hen een duistere
macht, men weet niet van waar; en ze voer,
schoon als de gevallen Engel, en ze
verhaaitte noch vertraagde haren gang. Za kwam
waar men haar niet verwachtte en ze ver
trok, toen men haar niet m se r missen kon.
Zs had niets gegeven en alles genomen, en
ze liet aciter zich, de woestijn....
En dat alzoo het leven was, dat de wereld
niet instortte om zulk leven te dragen, pas
toor Doening begreep het."
Pastoor Doening is dan wél gelukkig,
badenk ik met een zucht, want ik begrijp er
niets van. Die gevaarlijke man, die Sö-ge,
lijkt my te zeer een uitzonderingsgeval, een
zuiver toeval, om hier eenigsiins terecht de
rol van Noodlot, of van Het Lïven te mogen
spelen. Niets algemeeas of spontaan uit
het leven opgekomans en door dat leven
bepaalds heeft hij aan zich, bedoel ik. Hy
is niets dan een prikkelig hors-d'oiuvre op
's levens diner.... als hij zelfüinderdaad
mogemogelijk is. Soms, ik erken het, als ik hem
mes lugubere psycaischa kracht bezig zag
zielen te misvormen en tot zyn wil te dwin
gen, droag sich onweerstaanbaar op de herin
nering aan dan glorierijken Joseph Balsamo,
dewelke is Cagliostro, door den ou len Dumas
zoo huiveringwekkend voorgesteld en ik dacht,
dat Sö'ge toch nauwelijks een menschelijk
^eaen, maar gewis ean Satanaafgesant moest
zijn, al waren ook zijn zeau ^en niet van de
sterkste.
Maar als men dan weer nagi»t, wat hy'
eigenlijk voor vreaselijks haefc uitgevoerd
ty'lens dat stuk zijns levens, waarin wij ds
eer hebban hem aan dm slag te zien, dan
valt 't waer niet inea en worden zija aan
spraken op de duivelsche waardigheid boven
gemeld toch weer twijfelachtig.
Liat on-j de rekening eens opmaken.
Rupert Sörge, da jonga, soaoone, schatrijke
Hongaar, ontdekt in een bar te Weanen een
veelbelovende, zeventienjarige Müly en
neamt baar tot zich." Za:ke gevallen komen
meer voor, vrees ik en dan zal 't gewone
gevolg wel zyn, dat Rupert van Milly weldra
genoeg" heeft, gelijk 't vulgair genoemd
wordt, en Milly tot andare R iperts overgaat.
Gabeurt zulks echter niet, bly ven zij teiatnen
en houden ze van elkaar, dan zal men gewis
Milly zich allengs zien ontwikkelen tot d*
dame naar Ruperts smaak en hart, tenminste
als Milly nog jong is en wat tact bezit.
Zy wordt inderdaad in meerdere of min
dere mite zijn creatuur. Dat is de eerste
phase. Da tweede kan dan zija, dat zij deze
afhankelijkheid te boven komt en wee?zich
zelve wirdt op een hooger plan, een karakter
vormt tegenover het zyne. Maar dit hangt af
van hun beider diverse ,,aanlagen" en sterkte
van wil. Als Rupert krachtig en
heersenzuchtig is, Milly daarentegen van nature
wankelend en zachtaardig, zal de verhouding
van heer en dienares niet veranderd worden,
zoolang zij tezamen zijn. Wat is daar
voor bijzonders in? De hearTeirlinck eciter
vindt het juist heel Dijsonder, laat perverse
neigingen en psychische krachten spelen
en... verzuimt eenigssins ons de ongewone
werking op Milly van al dat geweld te doen
opmerken. Of is het zoo vreemd, dat een
vrouw als Milly, na zoo jong en zoo lang
met haar Rupert te hebban saamgeleefd, hem
ten s'.otte niet meer loslaten kon, die haar
leven en baar wereld was ? Men bedenke dat
zij een dejii-mondaine is in wie noch de
wil noch de geestesbeschaving tot
onafhaniemand in een twist, door hèa zelf veroorzaakt,
had gelood, en zelfj in die gunstige
oogenblikken zijn kalmte onzeker was, werd hij
niet beschouwd als een aangename kameraad
en had hij weinig vrienden.
Deze Don Gil had de intiemste betrekkingen
mat den dui'el, gelijk op verschillenda
manieren bewezen was. Zso aloot een wond,
die hij in een van zija duel» had ontvangen,
onmiddellijk en genas zich zelf; op een nacht
van ondoordringbare duisternis, toen hij zijn
kwade practijkeu waatnatn, zag mm hem de
zware tralies van een ven«ter van elkaar
trekken, alsof de dikke, ijzeren staven sy'don
draden waren ; en een steen, dien hij wierp
naar een man in een van zijn vlagen van
wosde die hem genadiglijk niat trof
bleef heet branden op ds plaat», waar die
gevallen was, geiureade rerscheideae dagen.
Bovendien was het algemeen bekend, dat hy
ia de nachtelijke uren in het geheimste on
varborgMiste deel van zijn verblijf zich overgaf
aan afschuwelijke en heele erge soorten van
heiligschennis, waarin >djn rneaster de duivel
aliy'd aandeel had. En zoo daar deze en
audere dingen van gelijken aard bekend
werden aan het Heilig Oflicie werd men
gewaar, d»t hij een toovenaar was. Daarom
we/d hij weggebracht met z;jn wapenrusting
aau, door den dal vel gesmeed waar nieuwe
vloeken bij gekomen waren door het gebruik
er van naar een cel van de Inquisitie en
om hem zeker vast te hou len tot tiet naaste
auto da fi' daar zou zijn, waarbij hij behoorlijk
en naar den regel zou worden verbrand, werd
hij met een grooten keten geboeid en de
ksten werd sterk vastgehecht aan een stevige
kram in den celwand.
Maar de duivel, Stn:.r, redt soms de zynen.
Op een morgen ging de cipier al» gewoonlyk
naar de cel van Don Gil met brood en water
voor hem ; en toen hij de celdeur had geopend,
zag hy, naar hij geloofle, Don Gil in zy'n
wapenrusting, die als gewoonlijk op zijn brood
en zijn water wachtte, maar in een oogenblik
kelyk denken en doen werden ontwikkeld.
Na Milly echter maakt de gevaarlijke zich
meester van Francine Verlat, het onschul
dige meifja van goede huize". Hoe hjj 't
eigenlijk zoo ineens deed, terwijl zij toch
zekere neiging tot Simon Peter betoonde,
heb ik niet goed begrepen, vermoed echter
dat ook daar de psychische krachten niet
vreemd aan waren.
Hoe 't zy, hy heeft en vervormt haar.
Maar, in ij dunkt, hier was bet kunststuk nog
minder kunst dan bij Milly, die imaers
reeds vroeg tenminste een begin van karakter
moest ontwikkelen in de hardheid van haar
bar-leven. Francine echter is niet» dan het
futiele Brujjelsche popje, het ydele, nnoie
meisje, het reine niets, waaruit alles worden
kan, en zij ig aldus door den auteur
voortrtüijk geteekend. Doch indien nu zoo'n kind
in handen valt van een egoïsten
perverszinlyken wan, wat zal er dan anders uit
groeien dan een wereldsehe vrouw, dor van
gemoed en bekrompen van verstand, alleen
aan dien man en vooraoover zy zelve zinlyk
is, toegewyd? Wat doet Sörge hier dan,
voor monsterachtige, behalve dat hij het,
gelijk al zijn doen, met groote gebaren be
geleidt ? Dat voorts een slappe, karakterlooze
jongen als Ernest zulk een rustigen vasthouder
en willer als Sörge tot zijn afgod kiest en
zich naar hem formeert... wat is er gewoner?
Naar hem of naar een ander moet zulk een
natuur zich op den duur toch voegen gaan
en 'i is alleen toevallig, dat Sörge vroeg ge
noeg in Ernestg leven verschee» om den
invloed van Vere, zijn vrouw, te
neutralizeeren. Ware het anders geioopen, Ernest
zou een brave, deftige, zwaarwichtige burger
geworden zyn...
Maar Sörge heeft dan toch maar Pazss,
den machtigen volksleider, spoorloos doen
verdwijnen en Simon Peter in het gedrang
gebracht, werpt mij de auteur tegen.
Het tweede was echter niet zoo'n erge
heldendaad, wil my toeschijnen en het eerste...
geloof ik toch welbejiefi niet. Sörge zal dit
maar zeggen, om te blufian. Het geval i»
werkelyk te Damas- en Sue-achtig. Zoo spoor
loos verdwijnen tegenwoordig geen alom be
kende volksleiders, en 5n particulier kan
het zeker zoorer niat brengen. Het blijft ook
te raadselachtig, waarom Sürge het gedaan
zou hebben en men redt zich e.- niet mee
uit ta zeggen, dat een natuur als 3ü:ge graag
al zijn medemenschen zou willen doen
verdwy'nen.
Zoo b ij f t er van al So 'ges vreeselijkiieden
weinig anders over dan net groote gebaar,
waarmee hij ze ioet. Maar dit is dan ook hél
groot, te groot. Hij omringt zijn gewoonste
bedrijven met een toestel van geraffineerde
uiterJijke verfijning en verliest zich letterlijk
in een doolhof van ingewikkelde overwegin
gen. Hat lijkt wel of de auteur waarlijk te
veel ca» van hem maakt en niet toont hem
ooit geaeel te begrijpen of te doorgchouwen.
Hy is zeker een jongnenscb, die zyn
lichtmis-beataan door verfijning en smaak tracht
op t« hefl'an, maar hij is ook een wreede
sensualist, d. w. z een die wellust in wreed
heid vindt. Dat die wreedheid dan nog
byzonder van moreelen, geestelijken aard is,
maakt hem natuurlijk belangrijker voor on»,
maar wy zouden toch begearen in hem een
afgerond" geheel te zien, in hem een mensch
te bigrypen. Taans blijft alles in 't vage en
toevallige, gelijk de auteur het zoo willekeurig
bliefc naer te zetten, zonder verband of oor
zakelijkheid met de omgeving. Hetgeen al
lemaal zeggen wil, dat de schrij ver de figuur
misschien wel voelde in 't algemeen, maar
in da uitbeelding te kort schoot. En dat drukt
te erger, wyl de persoon van Sörge het
centrum van den roman uitmaakt. Tenmin
ste... ik denk dat zoo de bedoeling was, al
weet ik het niet zeker.
Van de vier deelen", die het verhaal ma
ken, geeft het eardte om te beginnen telkens
een breelen opzet van een fi ?uur, die achteraf
blijkt toch niet zoo gewichtig V03r den gang
der gebeurtenissen te zyn, als men naar de
gewichtige voorrede gedacht had. Zoo worden
in mevrouw Chanteraine, pastoor Doening,
Lieven Lazare, den felkatholieken
p»mflatschrijver, menschen tot ons ingeleid, die het
zeker allermerkwaardigst is te kennen en
wier vollevend gebaar hun schepper alle eer
aandoen. Zoo interesseeren wij ons zeer voor
dat brokstuk politiek leven, dat hier opent
en zijn vol verwachting wat de groote twee
strijd Pezia-Dissel te aanscaou wen zal geven.
Zoo waardeeren wy niet minder dat oude
baronnetje Da B;ssy, met zijn mythologische
verhaaltjes en zijn hart van jeune roué, en
zyn geneigd in Pató ne, dien viezigen schilder
van naakthelen, iets heel typisch
BrusselechFranscb. te begroeten ...
merkte by, dat, wat hij zag, niet Don Gil
was in zijn wapenrusting maar alleau ds
vervloekte wapenrusting, die rechtop stond
vol van leegte en dat de kram was
uitgstrokken en ilat de groote keten gebroken
was eu dat Don Gil er van door was! En
toen tot zoo'n schrik van den gevangen
bewaarder, dat hij er dadelijk gek van werd
begon de holle wapenrusting langzaam de
cel op en neer te wandelen l
Xa dien tijd werd Don Gil nooit meer
gezien, noch werd er op aarde meer van
hem geboord en zoo werd Ly op aarde,
toen Ja tijd kwam voor hem bij het auto
da fé, in effijie verbrand. E eenwel daar
er geen twijfel kon zijn aan Je plaats, waar
heen de duivel hem had meegenomen
was iedereen zacir voldaan, dat hij zijn per
soonlijke verbraadiag e'dergdee'acbtijf werd.
'J'oen geschiedde het, dat het Heilig Officie
leer wijselijk baval, dat de wapenrusting, die
van den duivel bezeten waa en dubbel ver
vloekt, gesmolten zou worden en overgegoten
tot ean kruis, daar het wi^t, dat de heiligheid
van dat gezegend taeken de verdoskingen
zon doen rusten ea de duivels stil en va^t
zou houden. Daarom werd dat bevel uitge
voerd en de wysheid «r van Itlesk welke
sommigen hadden betwijfeld op grond, dat
duivels en vervloekingen ongeschikt materiaal
waren om er een kruis van te maken
oodra het brons vloeibaar werd in het for
nuis: omdat er uit het midden van het gloeiend
mengsel tot de verbijsterende schrik van
de werklieden-kreten kwamen van
duivelenlach en verweuschingen vreesely'k om aan
te hooren en afgrijselijke godslasteringen, en !
daarop volgde'n, toen het metaal in dea !
gietvorm gestort werd, een wilde uitbars'ing j
van uitdagend verzet en toen stierf die heele j
demonische woede weg nadat het metaal
hard werd en hecht tot een kruis eerst
in de half gesmoorde kreten van doodstrijd
en daarna in verward* klachten en ten slotte
in lichte, kermend» zuchten. Zoo werden de
Edoch, al die figuren, zoo frisch ingezet,
wijken vervolgens naar het halfduister van
een onbeduidemden achtergrond en blijken
voor 't verhaal maar zijdelings van belang.
Zy zijn 't niet waarop de stellage van de
verwikkeling steunt en wij gaan begrijpen
dat er eigenlijk nergens een vaste basis il,
en 't geheel in zyn deelen uit elkaar ligt en
blijft liggen. Déze roman van B usselech
leven" betoont zich, alg zoo menige andere
tegenwoordig, geheel geen roman, indien men
daaronder verstaat, hetgeen men er wel onder
verstaan mag: een harmonisch geheel, een
veel-eenheid, waarbij het vele" uitsluitend
voor het eene" is. Hier echter is het vele
wel zeer voor zicïi zelf en het is hoogelyk
curieus waar ta nemen, hoe elke beschrijving,
e:ke aanduiding van een kort oogenblik, elke
ontwikkeling van daad-motieven bij dezen
schrijver onmiddellijk de neiging heeft uit
te groeien tot een apart geheel, buiten alle
verhouding met de andere. Die Zwitsersche
en Italiaansche reia van het paar S
rgeFrancine is er een bewijs van. Over een
Venetiaanschen edelman, by wien het echt
paar toevallig in huis trekt, over den geest
esstaat van toeristen in Zwitserland, worden
daar talrijke fijne en snedige opmerkingen
gemaakt, die... overigens volkomen mis
plaatst zg'n, gezien het secundaire van beide
onderwerpen.
Op die manier raakt een eerzaam lezer den
kluts kwijt. Telkens verschuift onder zg'n
aandacht het centrale steunpunt. van de
historie, de aanvangen beloven telkens veel,
wat de vervolgen niet nakomen en aam het
eind gevoelt hij zich ietwat verbaasd, dat 't
al uit is, en bedrogen in zg'n aanvankelijke
verwachtingen.
Dat komt echter, omdat hij 't boek niet
nam voor 't geen het waarlijk is: een serie
afzonderlijkheden, waarin hst
zinnelyk-genietende zwaar overheerscht. Het is een
plezier Teirlinck een kamer te hooren be
schrijven en daar er vele zijn en hij ze alle
beschrijft, wordt dit een druk plezier. Maar
ook een stad in koortsigen feestroes, een
weelderige partij by een demi-mondaine, een
nachtkroeg kan hy voortrefiijkaan en betoont'
zich inderdaai een meester in het verwekken
eu blootleggen van brooze
stemmingemomenten in een omgeving van fijnen smaak
en weelde. Zooals hij gaarne met zyn handen
deze dingen betast, zoo wil hy ook de karakters
geven, vooral ongewoon, hoog verfijnd en
men voelt het genot van deze zijn
manupulatie over vreemde, geheimzinnige
tusschengevoelens, allerbijzonderste neigingen en
schijnbaar abaurde daden. Zoozeer geniet hg
er zelf van, zou men zeggen, dat 't hem
onverschillig laat wat er uitkomt en of er
iets levends uitkomt. . . .
En aldus mogen we nu wel ean woord
zeggen over den algemeeaen geest van dit
boek, die tevens niet zonder verband is met
dien des schrijvers.
Een zwaar-zwoele zinnelijkheid is de eerste
indruk die het boek ons geeft. Teirlinck
houdt van mooie dingen en van fjjne men
schen en ik weet eigenlijk niet of dit erg
voornaam, dan wel erg burgerlijk is. Ook al
niet, wyl die mooie dingen zoozeer uiterlijk
zijn en de fgne lieden zoo romantisch. Er is
iets behangerac'Uigs in de zoo vaak herhaalde
lekker uitgebreide beschrijvingen van fraaie
woonlokalen, al vindt man iets dergelijks
evengoed b.v. bij Huysmans in zijn eerste
boeken en zelfs by de Goncourts terug. Maar
daarnevens wordt men ook iets opgeschroefde
gewaar in menige scène, iets door de werke
lijkheid heen, ter wille van het bijzondere,
opgevoerde, dat ons een onaangenaam drogen
smaak in den mond geeft en de werkelijkheid
van de zaak doet betwijfelen, waar men zoo
sterk des auteurs hang naar het mystieke
bemerkt en zyn streren om daaraan uiting
te geven, waar hy maar kan.
Een groot, klaar gevoel of zelfs maar een
innige gemoedelijkheid, als in de romans
van Robbers en mevrouw Boudier, mist men
hier geheel. Daartoe dringt zich het zinlyk
behagen aan 't uiterlijke te zeer naar voren en
zijn de karakters te barok, maar bet is zeker
waar dat juist die eigenschappen, dit onklare
en zwoele, dit
sensneel-bekoordeenmyatischvage in ons zeker verlangen en vragen vol
doet, dat by het denken aan de stad Brussel
wordt opgewekt. Of ly'kt dit niet op Brusiel,
op dat half-Parijs, waar Vlaamache grof
heid en Fransche perversiteit tezamen
komen zonder zich te vermengen ; waar de
burgerlijkheid zich verteert in verlangen
naar een aristocratische levenshoogte, waar,
ook door dit alle», de demi-monde een onvaste
plaats en een zonderlinge gewichtigheid ver
krijgt, als een soort compromis, als inder
daad een zeer echt, levend, belangrijk
geduivels en de vervloekingen geplaatst: en toen
werd het kruis dat hen in zijn heili je stof
gevangen hield opgericht in een klein
stadje niet ver van Madrid, waar toen juist
een kruis tosvallig noolig was; e» daar bleef
het gedurende een paar honderd jaar in
gebruik.
Aan het einde van die periode in welken
tijd iedereen dood was, die wist, wat er in
zat werd het kruis opgevraagd door da
prior van een klein klooster in dat stadje
bij Madrid, die verlangde, dat het voor hem
zou gesmolten worden tot ean klok ; en d»ar
de piior een waardig mensch waa en hij
werkelijk een klok noodig had, werd zijn
verdoek toegestaan. Zoo maakten ae uit het
kruis een heele mooie klok, die aan een zijde
6f-u tweekoppige adelaar had en aan de andere
een Lijdengberg en a*n het boveneinde ti^ee
keizerlijke leeuvfen, die eeii kruisroede onder
steunden in dan vorm van esn kroon. Toen
wftrd zij gehangen in den toren van het kleine
klooster: en de prior en al de broeders inet
hem waren er zeer mee in hun schik. Miar
die waardige prior en deze eveneens waardige
b-oeders, hadden er niet lang pleaier van,
Seu)r: omdat de vervloekingen en de duivels
allemaal weer losgebroken waren en bun
gelegenheid om nieuw kwaad r.it te halen
was gekomenl
In een zwarte nacht zouder eenige waar
schuwing werd het heele stadje -gewekt door
hel wonderbaarlijk galmen van een klok, die
rizend luidde. In een oogenblik daar men
de oorzaak van de rustverstoring zocht
kwam iedereen in het holle van de» aacht
naar buiten: de SeuorCura,de Se.^or Alcalde,
de alguazils, de prior, de broeder», al de
inwoners tot den laatsten toe. En toen zy
hadden rond gekeken, vonden zy, dat de
oorzaak van de stoornis de nieuwe klok van
het klooster was, die met zoo'nbuitengewoon
geweld luidde, dat de zwartheid van den
nacht besmet was met het rumoer.
Schrik was by iedereen merkbaar: «Bnog