De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 6 maart pagina 2

6 maart 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1706 kaajrsch gezin tot de onmisbare ingrediënten T»D het diner zonden behooren, onderstellen de ambtenaarswereld als milieu. In zooverre kan deze ambtenaarswereld er ziek dus op beroemen, mede de baker mat te zij a eener typisch- haagsche klasse TB n mengchen. Maar de waarlijk echte Hagenaar, de Baan, dis niet maar in een enkele eigenschap, io een enkele gewoonte, den Haag ver tegenwoordigt, dat is de Indisch-man, hetzij hjj hier als gepensionneerd oudgast foor goed zijn tenten opsloeg, hetzij hij a'8 ?mlofganger hier gedurende een of twee jaar komt uitrusten van de vermoeienissen ?van zijn ambtelijk leven. Hij woont gewoonlijk in Duinoord of in de onmiddellijke nabijheii dezer bekende buitenwijk. Hij sluit zich met zijn gezin bij de ge zinnen zijner indische vrienden en collega's aan, en vormt met dezen de iudische kolonie." Zoo is hij de eenige onder de elementen der haagsohe bevolking, die zich tot een bepaalde, dadelijk te herkennen groep samen Toegt. En hij vult de stad met zijn drukte van leren en beweeg. Z|jn kinderen gaan hier op de hoogere burgerscholen en gymnasia, of studeeren ? in het nabij gelegen Leiden. Zijn vrouw en zijn volwassen dochters Torin sn de hoofdmacht van het damesleger, dat 's middags, in de winkelstraten, pantoffel parade houdt. De schouwburg en de concertzalen zou den bijna leeg zijn als hij .het zich niet tot een eersten plicht rekende om al wat binnen zekere vrij ruime grenzen van entree prijs ligt, te bezoeken. Kom op welk uur van den dag ge wilt mits na 's morgens tien uur in de tram, die van de Groothertoginne laan naar Overbosch rijdt de lijn 3 en wanneer ge gedurende een paar minuten naar de gesprekken der mannelijke en vrouwelijke passagiers hebt geluisterd, dan is het, alsof ge u te Buitenzorg, ofte Samarang bevondt. Ge hoort over niets anders praten baBal re dan over het nieuwste tooneelstuk of het laatste concert dan over het begin of het einde van een indisch verlof, van aankomst en vertrek uit Indië, en van promotie. Hier in deze indische omgeving, onder deze indische menschen zijt ge hoe vreemd het ook moge klinken, in een typisch haagsch milieu; de waarlijk echte Hage naar is... de Indischnian. En laat ik nu nog voor een enkel oogenblikjj uw aandacht mogen bezighouden met een ietwat politiek" gebeuren: namelijk de wijzigingen in het reglement van orde van den gemeenteraad, die dezer dagen na een vrij onbelangrijke discussie zijn tot itand gekomen. Deze wijzigingen bedoelen voornamelijk den spreektijd voor de leden met uitzondering van de leden van het dagelijksch bestuur en van hen die een voorstel hebben gedaan of hebben te ver dedigen te beperken Niet dat ik u wil vervelen met het ver haal, dat ge reeds uitvoerig in de dagbla den hebt kunnen lezen: de hemel beware mij er voor! Ik wil slephts een poging doen om het feit dat niet alleen in Den Ha«g, doch in zoovele politieke lichamen elders is voor gekomen te .verklaren als een bizonder geval van een verschijnsel, dat inhaerent schijnt aan onsen tijd van vertegenwoordi gende bestuurslichamen en van botsing der beginselen. Want het is een merkwaardig verschijn?el van groepen-psyohologie, dat op zekere oogenblikken de leden van parlementen, gemeenteraden eji andere politieke orga nisaties elkander beschuldigen van veelpraterij. De beschuldiging gaat steeds uit van personen die tot een meerderheid behooren en zij wordt gericht tegen de leden eener minderheid. Men meene niet, dat ik hier ten onrechte generaliseer. Ik daag een ieder uit, mij een geval te noemen, waar het omgekeerde plaats heeft gehad, d. w. z. een geval, waar een minder heid zich beklaagde, dat de leden der meer derheid door het aantal en de lengte hunner redevoeringen het geduld hunner medeleden op een al te zwaren proef stelden. Wanneer men een aantal dezer gevallen nader onderzoekt, dan blijkt het, dat zij nog een andere eigenschap gemeen hebben. oF&uili&tön DE VERVLOEKTE KLOK NAAR THOMA.8 A. JANVIER. (Mexicaansche Legende.) ~«*». -Deze geschiedenis, Sö'ü'or die handelt over de ver vloekte klok, die eens de uurwerkklok was van het Paleis hier in de stad Mexico begint op zooveel manieren, dat do eenige weg om die go«d aan te pakken ion zyn, dat een aantal msnschen, die allen tegelijk praatten, de verschillende eerate daden van haar terzelfder tyd vertelden. Want, ziet u, de vloek die op die klok rustte, waardoor zij ia verhoor werd gebracht voor de Consejo van de Inquisitie en daar door veroordeeld werd, dat haar booze klepel haar werd uitgetrokken en zy' uit Spanje werd verbannen naar dit land bestond uit, verscheidene vloeken, die op andere wijzen elders vroeger hun macht deden gelden: zoo dat er een begint met den Moor en een ander met Don Gil de Marcadante, en een ander met de wapenrusting door den duivel gesmeed, en nog ee« andere met het vluchten van al de vervloekingen uit het kruis (waarin zy. gedurende een paar honderd jaar waren gevangen gehouden) en hun samensmelting ia de eeme groote vloek, waarmee de onge lukkige klok bezocht was wat gebeurde, toen het heilig embleem weer gesmolten werd en de klok van het metaal werd gemaakt. Wat den Moor betreft, Senor, kan ik u maar zeer weinig inlichting gaven. Al wat ik van heat weet, i», dat hy den slechten naam droeg van Muslef en dat hij gedood werd gel^k hjj verdiende gedood te wor den all ongeloovige door een christenridder en dat die ridder zjjn hoofd afhieuw Het ? oogenblik waarop de beschuldiging wordt gehoord valt bijna altijd samen met een bepaald moment in den strüd der meeningen. Zoolang de leden van een college, dat na onderlinge beraadslaging min of meer ge wichtige besluiten heeft te nemen, nog allen in hoofdzaak tot een zelfden levenskring, tot een zelfden gedachtenspheer behooren, zullen zij in den regel niet veel last van elkanders welsprekendheid hebben. Integendeel, men zal elkanders kunsten in het oratorische circus met groote belang stelling volgen, men zal met elkander wed ijveren in het behalen van lauweren, in het strijdperk van het woord, en m-n zal het elkander niet aan toejuichingen laten ont breken. Wanneer dan op eenmaal iemand met geheel nieuwe beginselen en meeiiingen in de vergadering verschijnt, en er een taal spreekt, die vroeger nooit in dezen kring had weerklonken, dan geniet deze eenling in het eerst een, zoo al niet welwillende dan toch nieuwsgierige aandacht. Men vindt er een zeker welbehagen in, den eenzamen strijder zich te zien inspannen voor zyn zaak die hij toch reeds vooraf verloren heeft. Het is een genot, dat eenigszins verwant is aan het wreede genoegen waarmee men eertijds een gladiator ziah tot het laatste oogenblik zag weren tegen den dood die hem aan grijnsde in da arena. Maar wanneer dan de propagandist lang zamerhand eenigeu aanhang heeft gekregen en er een oppositiegroep is ontstaan die reeds eenigen invloed vermag uit te oefe nen, wordt de toestand anders. D.in wordt de groote meerderheid, bij elk propagan distisch succes dat de kleine groep behaalt, of gevaar loopt te behalen in haar zelf genoegzaamheid geschokt. Het is dan geen woordtournooi meer, wiarmee men zich vermaken kan, maar het wordt een fel hartstochtelijke strijd; een strij i van ar gument tegen argument. En wanneer het nu voorkomt dat de minderheid over betere, of in elk geval succesvoller argumenten beschikt dan de meerderheid, dan komt over deze laatste het niet te beteugelen verlangen om de macht van hiar getal te stellen tegenover de argumenten van de tegenpartij. Dan naakt de tijd waarin met telkens korter tusschenpoozen de klacht wordt ge hoord van te groote praatlust, van tij i ver spilling en van een al te sterke neiging tot het maken van propaganda. De klacht gaat voornamelijk uit van hen die niet tot de meest welsprekende leden der meerderheid kunnen worden gerekend en die dan ook gewoonlijk tot de zwijgers behooren. Slechts in het uitbrengen van hun stem kunnen zij zich maten met hun bekwamare en beter bespraakte medeleden; en hun streven is dan ook om dan arbail van het college zooveel mogelijk tot het stemmsn te beperken. Aldus komen reglementswijzigingen tot stand als die, welke thans in den Haag sehen gemeenteraad is aangenomen. En zoo mag dan voortaan een haagscn gemeenteraadslid bahalve indien hij t)t het dagelijksch bestuur behoort, of als hij een voorstel heefc ingediend in den regel niet meer dan twee maal over hetzelfde onderwerp spreken: de eerste maal niet langer dan twintig en de t wee Ie maal niet langer dan tien minuten! JAN BRAMSEX. HERMAN TEIBLINCK, Het ivoren Aap/e. Een roman van B-u?selgch Laren. Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur. Amsterdam. 1909. Wanneer de geheimzineige Rapert Sörge zijn niet minder geheimzinnige, schoon ook misdadige, rol te Brussel heefc uitgespeeld; wanneer hy' zijn vrouw verlaten heelt, na haar zedelijk vermoord te hebben; wanneer hij door zijn verderfelyken invloed Ernest Verlat, zijn zwager, tot een inoreelen kari katuur, een droevig-mallen clown naar den geest gemaakt en diens vrouw daardoor van verdriet heefc doen sterven; wanneer hij Pezja, den volksleider, heeft doen oplichten en het met zich thuis brac'at als esn aan gename herinnering aan die ge'egenheid en zeer in zijn echik was met hetgeen hij gedaan had. Ongelukkig bracht de ridder ook de wapenrusting van den Moor met zich thuis, die van brons was en zoo merkwaardig en prachtig gemaakt dat die blijkbaar door duivels gesmeed werd en die serder met duivolachtigheid behept was, daar die gedragen was do ar een ongeloovige; en wat nog on gelukkiger was: !iy verwaailoosde toen de wapenrusting te laten zuiveren door er de duivels uit te laten bannen door een chris telijk priester. Daarom bleven de duive'.s natuurlijk in de wapenrusting klaar om ver warring te stichten, zoodra zy ar kans tos kregen. Hoe Don Gil de Marcadante er toe kwam de eigenaar te worden van die vervloekte, doer den duikel bezet en wapenrusting, Sc n >r, heb ik nooit hooreu verteilen. Mis-ichinn kocht hij die, omdat zij hem toevallig pasie; en bepaald, daar hij een ongemeen zondig jonkman was, pasten de vloek, die er op isg en de duivels, die er een deel van waran, hem tot op een haar. Daze Don Gil was student in de rechten in Toledo, maar zijn studies waren juist liet laaUta, waar hij zijn aan-iackt aan wijdde, en het leven dat hy leidde, was de gehande van zijn respectabelen broeder en de wanhoop van zijn uitstekende moeder. Uit gewoonte overtrad hy elke wet d «r Tien Gaboden en zoo schaamteloos, dat de he«le stad vol was ran de verhalen van zijn slechte handelingen en van zijn misdaden. Bovendien was hy van nature een zwetser en een geboren ruziezoeker, gereed om bij da geringst* tegenspraak uit te bariten in zulk een stroom van gods lasteringen en vervloekingen, d»t zijn mond een hol scheen van «langen en padden en schorpioenen; en hij w»s er altijd vlug by zijn zwaard te trekken en in drifc van woorden tot slagen over te gaan. Daar hy het meett tot een goeden aard naderde, nadat hij en de toekomst van den beeldhouwer Simon Peter gebroken, vanneer hy aldus een gansche groep menschen rijkelijk ongelukkig heefc gemaakt... dan laat de schrijver pas toor Doening, de beminnelijke, zachtzinnige, fynvoelende pastoor Doening, als volgt o f er de diepere beteekenis van al deze rampen peinzen, op blz. 537 : Pastoor Doening voelde zijn gedachten bewegen in de eeuwigheid, en over zijn folte ringen rees hij, den stryd overblikkend, die uitgestreden was. HJJ raakte schier de roer salen der geheime Orde, die o ?er alles heerscht en alles in evenwicht behoudt. In zijn geest... zegen in klare beelden de waarden van alle verhoudingen, en alle uitslagen ontbonden hun oorzaak. Hij zag het hoopja menschen welke het hooger inzicht der Voorzienigheid had bijeen gezameld om zich naar net rustige graf te ont wikke .en. Hij zag ze, Ernest, Vere, Francina, Simon, vechtend in blinden nacht om saam te komen, gestuwd door golven van driften en telkens vervallend in hunne menscfaelijke onmacht. Hij zag ze, en de anderen daaronder zag hij en hij zag hoe ze eindelijk, hun hartstochtelijk begeerte a getrouw, haast bijeen, haast in kaonpe bijeen waren garaakt, een trossel harten met heimelijke schakels gebonden. Dan voer door hen een duistere macht, men weet niet van waar; en ze voer, schoon als de gevallen Engel, en ze verhaaitte noch vertraagde haren gang. Za kwam waar men haar niet verwachtte en ze ver trok, toen men haar niet m se r missen kon. Zs had niets gegeven en alles genomen, en ze liet aciter zich, de woestijn.... En dat alzoo het leven was, dat de wereld niet instortte om zulk leven te dragen, pas toor Doening begreep het." Pastoor Doening is dan wél gelukkig, badenk ik met een zucht, want ik begrijp er niets van. Die gevaarlijke man, die Sö-ge, lijkt my te zeer een uitzonderingsgeval, een zuiver toeval, om hier eenigsiins terecht de rol van Noodlot, of van Het Lïven te mogen spelen. Niets algemeeas of spontaan uit het leven opgekomans en door dat leven bepaalds heeft hij aan zich, bedoel ik. Hy is niets dan een prikkelig hors-d'oiuvre op 's levens diner.... als hij zelfüinderdaad mogemogelijk is. Soms, ik erken het, als ik hem mes lugubere psycaischa kracht bezig zag zielen te misvormen en tot zyn wil te dwin gen, droag sich onweerstaanbaar op de herin nering aan dan glorierijken Joseph Balsamo, dewelke is Cagliostro, door den ou len Dumas zoo huiveringwekkend voorgesteld en ik dacht, dat Sö'ge toch nauwelijks een menschelijk ^eaen, maar gewis ean Satanaafgesant moest zijn, al waren ook zijn zeau ^en niet van de sterkste. Maar als men dan weer nagi»t, wat hy' eigenlijk voor vreaselijks haefc uitgevoerd ty'lens dat stuk zijns levens, waarin wij ds eer hebban hem aan dm slag te zien, dan valt 't waer niet inea en worden zija aan spraken op de duivelsche waardigheid boven gemeld toch weer twijfelachtig. Liat on-j de rekening eens opmaken. Rupert Sörge, da jonga, soaoone, schatrijke Hongaar, ontdekt in een bar te Weanen een veelbelovende, zeventienjarige Müly en neamt baar tot zich." Za:ke gevallen komen meer voor, vrees ik en dan zal 't gewone gevolg wel zyn, dat Rupert van Milly weldra genoeg" heeft, gelijk 't vulgair genoemd wordt, en Milly tot andare R iperts overgaat. Gabeurt zulks echter niet, bly ven zij teiatnen en houden ze van elkaar, dan zal men gewis Milly zich allengs zien ontwikkelen tot d* dame naar Ruperts smaak en hart, tenminste als Milly nog jong is en wat tact bezit. Zy wordt inderdaad in meerdere of min dere mite zijn creatuur. Dat is de eerste phase. Da tweede kan dan zija, dat zij deze afhankelijkheid te boven komt en wee?zich zelve wirdt op een hooger plan, een karakter vormt tegenover het zyne. Maar dit hangt af van hun beider diverse ,,aanlagen" en sterkte van wil. Als Rupert krachtig en heersenzuchtig is, Milly daarentegen van nature wankelend en zachtaardig, zal de verhouding van heer en dienares niet veranderd worden, zoolang zij tezamen zijn. Wat is daar voor bijzonders in? De hearTeirlinck eciter vindt het juist heel Dijsonder, laat perverse neigingen en psychische krachten spelen en... verzuimt eenigssins ons de ongewone werking op Milly van al dat geweld te doen opmerken. Of is het zoo vreemd, dat een vrouw als Milly, na zoo jong en zoo lang met haar Rupert te hebban saamgeleefd, hem ten s'.otte niet meer loslaten kon, die haar leven en baar wereld was ? Men bedenke dat zij een dejii-mondaine is in wie noch de wil noch de geestesbeschaving tot onafhaniemand in een twist, door hèa zelf veroorzaakt, had gelood, en zelfj in die gunstige oogenblikken zijn kalmte onzeker was, werd hij niet beschouwd als een aangename kameraad en had hij weinig vrienden. Deze Don Gil had de intiemste betrekkingen mat den dui'el, gelijk op verschillenda manieren bewezen was. Zso aloot een wond, die hij in een van zija duel» had ontvangen, onmiddellijk en genas zich zelf; op een nacht van ondoordringbare duisternis, toen hij zijn kwade practijkeu waatnatn, zag mm hem de zware tralies van een ven«ter van elkaar trekken, alsof de dikke, ijzeren staven sy'don draden waren ; en een steen, dien hij wierp naar een man in een van zijn vlagen van wosde die hem genadiglijk niat trof bleef heet branden op ds plaat», waar die gevallen was, geiureade rerscheideae dagen. Bovendien was het algemeen bekend, dat hy ia de nachtelijke uren in het geheimste on varborgMiste deel van zijn verblijf zich overgaf aan afschuwelijke en heele erge soorten van heiligschennis, waarin >djn rneaster de duivel aliy'd aandeel had. En zoo daar deze en audere dingen van gelijken aard bekend werden aan het Heilig Oflicie werd men gewaar, d»t hij een toovenaar was. Daarom we/d hij weggebracht met z;jn wapenrusting aau, door den dal vel gesmeed waar nieuwe vloeken bij gekomen waren door het gebruik er van naar een cel van de Inquisitie en om hem zeker vast te hou len tot tiet naaste auto da fi' daar zou zijn, waarbij hij behoorlijk en naar den regel zou worden verbrand, werd hij met een grooten keten geboeid en de ksten werd sterk vastgehecht aan een stevige kram in den celwand. Maar de duivel, Stn:.r, redt soms de zynen. Op een morgen ging de cipier al» gewoonlyk naar de cel van Don Gil met brood en water voor hem ; en toen hij de celdeur had geopend, zag hy, naar hij geloofle, Don Gil in zy'n wapenrusting, die als gewoonlijk op zijn brood en zijn water wachtte, maar in een oogenblik kelyk denken en doen werden ontwikkeld. Na Milly echter maakt de gevaarlijke zich meester van Francine Verlat, het onschul dige meifja van goede huize". Hoe hjj 't eigenlijk zoo ineens deed, terwijl zij toch zekere neiging tot Simon Peter betoonde, heb ik niet goed begrepen, vermoed echter dat ook daar de psychische krachten niet vreemd aan waren. Hoe 't zy, hy heeft en vervormt haar. Maar, in ij dunkt, hier was bet kunststuk nog minder kunst dan bij Milly, die imaers reeds vroeg tenminste een begin van karakter moest ontwikkelen in de hardheid van haar bar-leven. Francine echter is niet» dan het futiele Brujjelsche popje, het ydele, nnoie meisje, het reine niets, waaruit alles worden kan, en zij ig aldus door den auteur voortrtüijk geteekend. Doch indien nu zoo'n kind in handen valt van een egoïsten perverszinlyken wan, wat zal er dan anders uit groeien dan een wereldsehe vrouw, dor van gemoed en bekrompen van verstand, alleen aan dien man en vooraoover zy zelve zinlyk is, toegewyd? Wat doet Sörge hier dan, voor monsterachtige, behalve dat hij het, gelijk al zijn doen, met groote gebaren be geleidt ? Dat voorts een slappe, karakterlooze jongen als Ernest zulk een rustigen vasthouder en willer als Sörge tot zijn afgod kiest en zich naar hem formeert... wat is er gewoner? Naar hem of naar een ander moet zulk een natuur zich op den duur toch voegen gaan en 'i is alleen toevallig, dat Sörge vroeg ge noeg in Ernestg leven verschee» om den invloed van Vere, zijn vrouw, te neutralizeeren. Ware het anders geioopen, Ernest zou een brave, deftige, zwaarwichtige burger geworden zyn... Maar Sörge heeft dan toch maar Pazss, den machtigen volksleider, spoorloos doen verdwijnen en Simon Peter in het gedrang gebracht, werpt mij de auteur tegen. Het tweede was echter niet zoo'n erge heldendaad, wil my toeschijnen en het eerste... geloof ik toch welbejiefi niet. Sörge zal dit maar zeggen, om te blufian. Het geval i» werkelyk te Damas- en Sue-achtig. Zoo spoor loos verdwijnen tegenwoordig geen alom be kende volksleiders, en 5n particulier kan het zeker zoorer niat brengen. Het blijft ook te raadselachtig, waarom Sürge het gedaan zou hebben en men redt zich e.- niet mee uit ta zeggen, dat een natuur als 3ü:ge graag al zijn medemenschen zou willen doen verdwy'nen. Zoo b ij f t er van al So 'ges vreeselijkiieden weinig anders over dan net groote gebaar, waarmee hij ze ioet. Maar dit is dan ook hél groot, te groot. Hij omringt zijn gewoonste bedrijven met een toestel van geraffineerde uiterJijke verfijning en verliest zich letterlijk in een doolhof van ingewikkelde overwegin gen. Hat lijkt wel of de auteur waarlijk te veel ca» van hem maakt en niet toont hem ooit geaeel te begrijpen of te doorgchouwen. Hy is zeker een jongnenscb, die zyn lichtmis-beataan door verfijning en smaak tracht op t« hefl'an, maar hij is ook een wreede sensualist, d. w. z een die wellust in wreed heid vindt. Dat die wreedheid dan nog byzonder van moreelen, geestelijken aard is, maakt hem natuurlijk belangrijker voor on», maar wy zouden toch begearen in hem een afgerond" geheel te zien, in hem een mensch te bigrypen. Taans blijft alles in 't vage en toevallige, gelijk de auteur het zoo willekeurig bliefc naer te zetten, zonder verband of oor zakelijkheid met de omgeving. Hetgeen al lemaal zeggen wil, dat de schrij ver de figuur misschien wel voelde in 't algemeen, maar in da uitbeelding te kort schoot. En dat drukt te erger, wyl de persoon van Sörge het centrum van den roman uitmaakt. Tenmin ste... ik denk dat zoo de bedoeling was, al weet ik het niet zeker. Van de vier deelen", die het verhaal ma ken, geeft het eardte om te beginnen telkens een breelen opzet van een fi ?uur, die achteraf blijkt toch niet zoo gewichtig V03r den gang der gebeurtenissen te zyn, als men naar de gewichtige voorrede gedacht had. Zoo worden in mevrouw Chanteraine, pastoor Doening, Lieven Lazare, den felkatholieken p»mflatschrijver, menschen tot ons ingeleid, die het zeker allermerkwaardigst is te kennen en wier vollevend gebaar hun schepper alle eer aandoen. Zoo interesseeren wij ons zeer voor dat brokstuk politiek leven, dat hier opent en zijn vol verwachting wat de groote twee strijd Pezia-Dissel te aanscaou wen zal geven. Zoo waardeeren wy niet minder dat oude baronnetje Da B;ssy, met zijn mythologische verhaaltjes en zijn hart van jeune roué, en zyn geneigd in Pató ne, dien viezigen schilder van naakthelen, iets heel typisch BrusselechFranscb. te begroeten ... merkte by, dat, wat hij zag, niet Don Gil was in zijn wapenrusting maar alleau ds vervloekte wapenrusting, die rechtop stond vol van leegte en dat de kram was uitgstrokken en ilat de groote keten gebroken was eu dat Don Gil er van door was! En toen tot zoo'n schrik van den gevangen bewaarder, dat hij er dadelijk gek van werd begon de holle wapenrusting langzaam de cel op en neer te wandelen l Xa dien tijd werd Don Gil nooit meer gezien, noch werd er op aarde meer van hem geboord en zoo werd Ly op aarde, toen Ja tijd kwam voor hem bij het auto da fé, in effijie verbrand. E eenwel daar er geen twijfel kon zijn aan Je plaats, waar heen de duivel hem had meegenomen was iedereen zacir voldaan, dat hij zijn per soonlijke verbraadiag e'dergdee'acbtijf werd. 'J'oen geschiedde het, dat het Heilig Officie leer wijselijk baval, dat de wapenrusting, die van den duivel bezeten waa en dubbel ver vloekt, gesmolten zou worden en overgegoten tot ean kruis, daar het wi^t, dat de heiligheid van dat gezegend taeken de verdoskingen zon doen rusten ea de duivels stil en va^t zou houden. Daarom werd dat bevel uitge voerd en de wysheid «r van Itlesk welke sommigen hadden betwijfeld op grond, dat duivels en vervloekingen ongeschikt materiaal waren om er een kruis van te maken oodra het brons vloeibaar werd in het for nuis: omdat er uit het midden van het gloeiend mengsel tot de verbijsterende schrik van de werklieden-kreten kwamen van duivelenlach en verweuschingen vreesely'k om aan te hooren en afgrijselijke godslasteringen, en ! daarop volgde'n, toen het metaal in dea ! gietvorm gestort werd, een wilde uitbars'ing j van uitdagend verzet en toen stierf die heele j demonische woede weg nadat het metaal hard werd en hecht tot een kruis eerst in de half gesmoorde kreten van doodstrijd en daarna in verward* klachten en ten slotte in lichte, kermend» zuchten. Zoo werden de Edoch, al die figuren, zoo frisch ingezet, wijken vervolgens naar het halfduister van een onbeduidemden achtergrond en blijken voor 't verhaal maar zijdelings van belang. Zy zijn 't niet waarop de stellage van de verwikkeling steunt en wij gaan begrijpen dat er eigenlijk nergens een vaste basis il, en 't geheel in zyn deelen uit elkaar ligt en blijft liggen. Déze roman van B usselech leven" betoont zich, alg zoo menige andere tegenwoordig, geheel geen roman, indien men daaronder verstaat, hetgeen men er wel onder verstaan mag: een harmonisch geheel, een veel-eenheid, waarbij het vele" uitsluitend voor het eene" is. Hier echter is het vele wel zeer voor zicïi zelf en het is hoogelyk curieus waar ta nemen, hoe elke beschrijving, e:ke aanduiding van een kort oogenblik, elke ontwikkeling van daad-motieven bij dezen schrijver onmiddellijk de neiging heeft uit te groeien tot een apart geheel, buiten alle verhouding met de andere. Die Zwitsersche en Italiaansche reia van het paar S rgeFrancine is er een bewijs van. Over een Venetiaanschen edelman, by wien het echt paar toevallig in huis trekt, over den geest esstaat van toeristen in Zwitserland, worden daar talrijke fijne en snedige opmerkingen gemaakt, die... overigens volkomen mis plaatst zg'n, gezien het secundaire van beide onderwerpen. Op die manier raakt een eerzaam lezer den kluts kwijt. Telkens verschuift onder zg'n aandacht het centrale steunpunt. van de historie, de aanvangen beloven telkens veel, wat de vervolgen niet nakomen en aam het eind gevoelt hij zich ietwat verbaasd, dat 't al uit is, en bedrogen in zg'n aanvankelijke verwachtingen. Dat komt echter, omdat hij 't boek niet nam voor 't geen het waarlijk is: een serie afzonderlijkheden, waarin hst zinnelyk-genietende zwaar overheerscht. Het is een plezier Teirlinck een kamer te hooren be schrijven en daar er vele zijn en hij ze alle beschrijft, wordt dit een druk plezier. Maar ook een stad in koortsigen feestroes, een weelderige partij by een demi-mondaine, een nachtkroeg kan hy voortrefiijkaan en betoont' zich inderdaai een meester in het verwekken eu blootleggen van brooze stemmingemomenten in een omgeving van fijnen smaak en weelde. Zooals hij gaarne met zyn handen deze dingen betast, zoo wil hy ook de karakters geven, vooral ongewoon, hoog verfijnd en men voelt het genot van deze zijn manupulatie over vreemde, geheimzinnige tusschengevoelens, allerbijzonderste neigingen en schijnbaar abaurde daden. Zoozeer geniet hg er zelf van, zou men zeggen, dat 't hem onverschillig laat wat er uitkomt en of er iets levends uitkomt. . . . En aldus mogen we nu wel ean woord zeggen over den algemeeaen geest van dit boek, die tevens niet zonder verband is met dien des schrijvers. Een zwaar-zwoele zinnelijkheid is de eerste indruk die het boek ons geeft. Teirlinck houdt van mooie dingen en van fjjne men schen en ik weet eigenlijk niet of dit erg voornaam, dan wel erg burgerlijk is. Ook al niet, wyl die mooie dingen zoozeer uiterlijk zijn en de fgne lieden zoo romantisch. Er is iets behangerac'Uigs in de zoo vaak herhaalde lekker uitgebreide beschrijvingen van fraaie woonlokalen, al vindt man iets dergelijks evengoed b.v. bij Huysmans in zijn eerste boeken en zelfs by de Goncourts terug. Maar daarnevens wordt men ook iets opgeschroefde gewaar in menige scène, iets door de werke lijkheid heen, ter wille van het bijzondere, opgevoerde, dat ons een onaangenaam drogen smaak in den mond geeft en de werkelijkheid van de zaak doet betwijfelen, waar men zoo sterk des auteurs hang naar het mystieke bemerkt en zyn streren om daaraan uiting te geven, waar hy maar kan. Een groot, klaar gevoel of zelfs maar een innige gemoedelijkheid, als in de romans van Robbers en mevrouw Boudier, mist men hier geheel. Daartoe dringt zich het zinlyk behagen aan 't uiterlijke te zeer naar voren en zijn de karakters te barok, maar bet is zeker waar dat juist die eigenschappen, dit onklare en zwoele, dit sensneel-bekoordeenmyatischvage in ons zeker verlangen en vragen vol doet, dat by het denken aan de stad Brussel wordt opgewekt. Of ly'kt dit niet op Brusiel, op dat half-Parijs, waar Vlaamache grof heid en Fransche perversiteit tezamen komen zonder zich te vermengen ; waar de burgerlijkheid zich verteert in verlangen naar een aristocratische levenshoogte, waar, ook door dit alle», de demi-monde een onvaste plaats en een zonderlinge gewichtigheid ver krijgt, als een soort compromis, als inder daad een zeer echt, levend, belangrijk geduivels en de vervloekingen geplaatst: en toen werd het kruis dat hen in zijn heili je stof gevangen hield opgericht in een klein stadje niet ver van Madrid, waar toen juist een kruis tosvallig noolig was; e» daar bleef het gedurende een paar honderd jaar in gebruik. Aan het einde van die periode in welken tijd iedereen dood was, die wist, wat er in zat werd het kruis opgevraagd door da prior van een klein klooster in dat stadje bij Madrid, die verlangde, dat het voor hem zou gesmolten worden tot ean klok ; en d»ar de piior een waardig mensch waa en hij werkelijk een klok noodig had, werd zijn verdoek toegestaan. Zoo maakten ae uit het kruis een heele mooie klok, die aan een zijde 6f-u tweekoppige adelaar had en aan de andere een Lijdengberg en a*n het boveneinde ti^ee keizerlijke leeuvfen, die eeii kruisroede onder steunden in dan vorm van esn kroon. Toen wftrd zij gehangen in den toren van het kleine klooster: en de prior en al de broeders inet hem waren er zeer mee in hun schik. Miar die waardige prior en deze eveneens waardige b-oeders, hadden er niet lang pleaier van, Seu)r: omdat de vervloekingen en de duivels allemaal weer losgebroken waren en bun gelegenheid om nieuw kwaad r.it te halen was gekomenl In een zwarte nacht zouder eenige waar schuwing werd het heele stadje -gewekt door hel wonderbaarlijk galmen van een klok, die rizend luidde. In een oogenblik daar men de oorzaak van de rustverstoring zocht kwam iedereen in het holle van de» aacht naar buiten: de SeuorCura,de Se.^or Alcalde, de alguazils, de prior, de broeder», al de inwoners tot den laatsten toe. En toen zy hadden rond gekeken, vonden zy, dat de oorzaak van de stoornis de nieuwe klok van het klooster was, die met zoo'nbuitengewoon geweld luidde, dat de zwartheid van den nacht besmet was met het rumoer. Schrik was by iedereen merkbaar: «Bnog

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl