De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 13 maart pagina 6

13 maart 1910 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

6. N DE A M 3 T K II D A M M K U WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1707 Oreratrooming bij Sneek van een Boeren-woning. Eind van het S.eenwijkerdiep geheel onder water. De overstrooming in Friesland. Friesland gaat weer eens over de tong". En als Friesland, de afgelegene, stille en ynbandige^' der U zusteren, over de tong gaat", is het nooit voor haar pleizier. Dan woeden er rampen. De eene keer is het de ontdekking van armoede en ellende in een vergeten veenstreek, waar der bevolking met het veen uit den grond het brood onder de voeten is weggegraven. Dan weer is het werk loosheid op het platte land, waarin een algemeen Europeesche agrarische krisis zich uit, in Friesland nog sterker dan elders wegens de overheersching van het pachtstelsel in verband met bet absen teïsme der groote grondeigenaren. En een andermaal komt Frieslands erfvijand, het water, de lage landen overstroomen, pol derdijken breken en vreedzame groene greiden" maken tot een barre zee, menechen verdrijven uit hunne wonin,gen, en boerenplaatsen maken tot eilan den, eenzaam en spookachtig oprijzend onder waterige luchten uit onafzienbare watervlakten, waarover bij stormweer de golven schuimend gieren en zwieren. Ditmaal is 't het water weer, dat Fries land in opspraak brengt. De oude vijand, die sinds onheugelijke tij den het land be springt, de menschen drijft naar de hooger gelegen plaatsen. De vijand, waartegen reeds tijdens Plinius het volk zijn terpen en wierden bouwde, waarop later zijn dorpen zijn verrezen e a die 'nog thans in het noorden der provincie den bodem dat bolle aanzien geven, dat vooral zoo trtft in den oogsttijd, als graan- en vlasvelden zoo weelderig bollen naar zon en lucht, volle overgave van moeder Aarde in den laatsten bloei van een rijk leven. Een enkele blik in de oude Friesche kronieken leert u reeds van de tallooze water vloeden, die in de middeleeuwen het land teisterden. Het was toen steeds de zee, die het half of niet beschutte land indrong; de zee, die ook nadat op 't voorbeeld der monniken, Friesland geheel met den gouden hoep" der dij ken was omringd, telkens en telkens weer dien hoep doorbrak, gaten boorde ver het land in en bij zijn terugtrekken een meer liet, waar woud of veld was ge weest. Vooral in 't Zuidwesten der provincie, van af Sneek, ontmoet men overal meertjes, die den naam van Brekken" dragen, het Friesche woord voor breuken; dat zijn alle heugenissen van vreeselijke zeevloeden, waarop dik wijls pest en veeziekten volgden en die gansene streken in diepe ellende dom pelden. Nog in de 19a eeuw hid zoo 'n water vloed plaats. De water vloed van 1825 leeft nog in der Friezen herinnering als een geduchte ramp. Maar de overstrooming, die thans hon derden nijvere handen met werkloosheid bedreigt en, als zij niet met een maand is geweken, een onnoemelijke schade aan den boerenstand en al wat met diens welvaart annex is, zal toebrengen die overstrooming is niet te wijten aan de zee. Sedert Augustus is het haast altijd regenachtig geweest. Zware, over vloedige regenval deed de talrijke Frie sche meren, vaarten en kanalen zwellen en voerde uit Groningen en Drenthe, wier hoogere westelijke gronden hun water loozen over Friesch gebied, steeds water aan. Evenals bij de abnormaal hooge watervloeden van 1876, 1894 en 1903 is thans het vraagstuk der afstrooming van Frieslands boezemwater", dat als een chronische kwaal een vijftigtal jaren door Frieslands ledematen spookt, akuut ge worden en roept, voor zoover de provincie zelve niet het organisatorisch talent, de vereischte eenheid van wil en inzicht, mis schien 'ook niet de volle financieele kracht mocht bezitten, om de oplossing van dit vraagstuk door te zetten, de ernstige aan dacht en hulp van de Rijks Autoriteiten en het Nederlandsche volk. Voordat ik op de technische, staats rechtelijke en sociaal-politieke zijde van dit vraagstuk inga, zal ik een en ander mededeelen van het bezoek, door mij aan de bedreigde streken gebracht. Voorop stel ik, dat er in Friesland niet meer dan 26,000 H.A. water mag zijn dat zijn de meren, vaarten, kaïalen en stroomen der provincie. Daarneven be slaan de zoogenaande buitenlanden", de niet bedijkte landen, die open liggen voor het buitenwater", 30,000 H.A. Van deze buitenlanden ligt elk jaar in den winter een deel onderwater; ze worden, als men stroomen kan met de voor naamste sluizen, in het voorjaar, Fe bruari?Maart, weer droog gelegd en kunnen dan in den voorzomer de eerste suede gras leveren. Daar er thans een 80.000 H.A. onder water staat (een vierde der provincie) is van het in gepolderde land een gebied van circa 24.000 H.A. overstroomd. Ik heb mij beijverd, bij mijn bezoek aan de over stroomde streken vooral vast te stellen, in hóeverre naast de Provincie, die niet voldoende zorgt voor den afvoer van het boezemwater, den boezem niet beheerscht, de grondeigenaren schuldig staan aan verwaarloozing hunner polders en ver zoek den lezer, die deze artikelen meer beschouwt als informatie omtrent ver keerde toestanden en gebrek aan voor zorg en regeling, dan als een welkome aanleiding voor prikkeling der zenuwen, wel zijn aandacht te willen schenken aan de antwoorden, die ik ontving op vragen, die dit punt betreffen. Sneek en omstreken,Wartenaen omstre ken, Tietjerk en omstreken dat is dus het terreiij. aan de hoogere gronden in 't Zuidwesten, van Giasterland tot de kleigronden onder en boven de spoorlijn Harlingen?Buitenpost ziedaar het terrein van de ramp.Van 't Sneeker meer tot Tiet jerk ziet men overal overstroomd land, vaak onafzienbare vlakten water, waar ternauwernood en lang niet overal de polderdijken als dunne groene streepen doorheen loopen, afgewisseld met de groene vlakten der beter beschutte pol ders, die aldus het bewijs leveren, dat die grondeigenaren, wien het niet aan voldoende zorg voor hunne polderdijken heeft ontbroken, ook bij dezen aandrang van water, door storm versterkt, hunne landen hebben kunnen drooghouden Werkelijk loopt het overstroomde gebied tot de hoogere gronden van Ooststelling werf, Schoterland en Smallingerland. Zoo zag ik het water nog staan bezuiden den tramweg tot Gorredijk. Het land, dat verdar op oostelijk ligt, in de Stel lingwerven, heeft trouwens den vorigen nazomer zijn beurt wel gehad: toen ik in Augustus reed van Oosterwolde naar Beetsterzwaag, passeerde ik tal van hooilanden, waar de boeren met waterlaarzen aan, het drijvende hooi uit het water opschepten. * * Het was wel een luguber tooneel dat ik aanschouwde, toen ik de vorige week Sneek aan den zuidkant uitstapte, den Lemster straatweg op. Water rechts en links. Eenige boerenplaatsen kwamen naakt en kaal uit het water op, dat tot de vensterbanken was gezwollen en de bewoners had verjaagd, tenzij het dezen was gelukt, door het opwerpen van dijkjes van mest, stroo en hout rondom de gebouwen en door het ge bruik van tonmolens of dergelijke, het water op een zoodanig pail te houden, dat men zich in de huizen en stallen nog eenigszins kon behelpen. Vier boereplaatsen, behoorende tet het gehucht Klein Tinga, waren het meest geteisterd. Ook verderop, bij het Duvelsdrak", stond het waten op den vloer. Enkele plaatsen en eenige woningen, waren geheel ontruimd; in de andere stond het vee nog op destallen, die door hunne hoogere ligging in de meeste gevallen, naar ik waarnam, van 't water zijn be vrijd gebleven. Verderop aan den weg stond de plaats van Vallinga, ook tot de vensterbanken in het water, in haar doodsche verlatenheid een stil protest tegen den toestand. Rechts ontmoette het oog over de wijde watervlakte den watertoren van Sneek, die, evenals de meeste molentjes rechts en links, geheel in 't water stond. Aan dezen kant werd gemalen en stond het water iets lager dan aan den anderen kant; de dijken aan dien kant, zoo zeide men mij, waren beter dan links: wel waren ze bij zuidwesten storm doorgebroken, maar het gat was gedicht en zoo was het mogelijk, althans iets met malen te be reiken. De ministers Talma en Kegout op bezoek aan de Friesche overstroomingen. Van den benarden toestand, waarin die huizen in 't water, die nog bewoond waren, verkeerden, kon men zich het best een voorstelling maken, als men links het pad opging, dat naar de stads belt voerde. Daar had de directeur der gemeentereiniging zijne woning, waarin het water was gedrongen, met dijkjes en houten beachoeijngen moeten ver schansen en we zagen een werkman onophoudelijk bezig met een lossea molen het water weg te pompen, dat door de zwakke bewalling heendrong. Op mijn vragen omtrent de naaste aanleiding tot den ergen staat van over strooming der hier gelegen polders, ontving ik het volgende antwoord. Na tuurlijk zou zonder den hoogen water stand, tot 90 cM. boven zomerpeil, de oyerstrooming minder erg of uitgebleven zijn. De provincie heeft geen macht over de afstrooming van het boezemwater. De vele meren en poelen in de buurt oefenen bij hoogen waterstand een druk op de dijken, die gemakkelijk een doorbraak kan veroorzaken, zooals hier het geval was geweest door het water uit de Zwarte Brekken, door Z.W. wind opgestuwd. Toch meende men, dat ondanks alles de toestand veel minder erg zou zijn ge weest, als een van ouds voorhanden waterkeering behouden en de tegenwoordige op voldoende hoogte- en van voldoende stevigheid waren geweest. Maar in klein Tinga was een slaperdijk geweest sedert de overstrooming van 1825, dat is een dijk, vroeger als waterkeering gebruikt doch door het leggen van een nieuwen dijk nader aan 't buitenwater tengevolge van verdere inpoldering in reserve" gebracht en dien dijk had men afge graven en over 't land gebracht". De boeren in dezen polder hadden ruzie gehad, wie bepaalde stukken dij k hadden te onderhouden; n weigerachtige werd met name genoemd en zoo was dat onderhoud verwaarloosd. Men kon het polderdijkje zien, dat tot de stadsbelt liep; een dunne half zichtbare streep, een wal letje, dat geen schut kan bieden bij hoogen waterstand. De dijken hier zijn voor den tegenwoordigen toestand ook te laag. Ze keeren het water in deze polders, zoo lang het niet staat boven (H) cM. en waar nu de stand is geweest tusschen 80 en 90 cM. en daarenboven de golven hoog gingen bij storm (?opsetters") kon van keeren geen sprake zijn. Friesland drijft tegenwoordig op de kielzoden", zeide mij iemand, die alle dagen den toestand opnam en thans begreep ik die woorden. Wat hier boven water stak, dat waren vaak nog niet eens de polderdijken, maar scheef gesne den graszoden, onder uit den dijk weg gehaald, die er bovenop werden gelegd voor tijdelijke verhooging. In alle streken waar het water hoog was, zag ik die zoden, kielzoden", liggen en hoe vaker ik dat zag, overal die wrakke be schutting, het laatste woord van e.en zin kend land, de laatste wanhoopspoging om niet te verdrinken, des te feller en dringender begonnen die stomme kiel zoden tot mij te spreken, te roepen, te schreeuwen om afdoende verbetering, De polders, die hier waren ondergeloopen, waren geene gereglementeerde", maar partikuliere" polders, zoo ver nam ik verder polders dus, die bui ten elke medewerking van het provin ciaal waren opgericht, van dit Bestuur geene rechten hadden ontvangen, als de waterschappen, doch ook geen enke len plicht ten opzichte der hoogte van dijken, onderhoud enz. op zich had den genomen. Alles dus overgelaten aan het bon plaisir van vaak kortzich tige eigenaars, wier bekrompen indivi dualisme leidt tot verwaarloozing van noodzakelijke voorzorgen, die niet alleen hun eigen gronden, maar ook die van anderen, vooral van kleinere niet tot zelfstandige inpoldering bekwame eige naren aan overstrooming blootstelt. Toen wij verder liepen, wees men mij een boerenplaats met een dijkje er bij. Dat dijkje was van zóó solide konstruktie, dat eenigen tijd geleden, toen het water kwam opzetten, dit er doorheen stroomde en wel door een mollegat! Thans stond de plaats in het water. Een paar bruggen voorbij, terwijl de weg iets hooger kwam te staan boren het water, dat dichter bij Sneek nog met rijs en boomen van de bermen moest worden gekeerd, kwamen wij in de dorpjss Hommerts en Jutrijp. Het gesprek, dat wij daar hadden met iem md, die het weten kon en geen reden had, om de waarheid te verbloemen, le verde het volgende op: Onze zegsman was verontwaardigd we gens de houding der grootere boeren. Er was hier volk genoeg, om toen het gevaar dreigde, de dijken op te hoogen. Maar de boeren deden niets. Ook zij n er pogingen gedaan, om een waterschap op te richten, maar dit is op den onwil van eenigen afgestuit: de boeren zijn bang om te moeten betalen. Nu staat het land onder water, en er werden vergaderingen gehouden, om verbetering te krijgen. Maar daar komen slechts kleinere eigenaartjes; de grootere boeren houden zich koest, zij zijn bang voor kosten en weten heel goed, dat zij zelf schuldig zijn aan den toestand. J 'eze man zag intusschen, naar het mij voorkomt,in zijn ijveren tegen deboeren" iets over het hoofd. Voor zoover zijne philippica den eigen boeren gold, ga ik ermede akkoord, onder deze belangrijke reserve, dat voor alles het I'rov. Bestuur zijn plicht in zake de afstrooming van het boezenwater heeft verzuimd. Doet dat Bestuur zijn plicht, dan nog hebben de eigenaren beter voor hunne dijken te zorgen. Maar dat de huurboeren zich koest" houden, is een gewoon verschijn sel, voortspruitend uit hun niet ongemo tiveerde vrees voor de ongenade van den landheer, als zij zich in 't publiek uiten over wantoestanden, die door diens na latigheid zijn verooorzaakt. Want het pachtstelsel, dat in Friesland zoo uitge breid is, speelt ook zijn noodlottige rol in de verwaarloozing van zoo vele polders. De eigenaren, vaak buitenslands, trekken de huur, die bij den goeden tijd van de laatste jaren door de hooge prijzen in verband met den landhonger der concurreerende boeren automatisch omhoog gaat. Maar wat de inpoldering betreft, laten vele plaatsen alles te wenschen over, zonder dat men hiervoor den pachter aansprakelijk kan stellen. E a waar de ontwikkeling van het pachtstelsel in Friesland de versplintering van menige plaats en het verhuren van kleine stuk ken losse landen" in de hand werkt, kan men nog minder van de huurders verwachten, dat die den noodigen invloed ten gunste eener voldoende inpoldering op de eigenaren zullen kunnen uitoefenen. Dat de opbrengst van het land hier groot genoeg is om de polderlasten (thans ge middeld f 6 per II.A. bedragende) te dragen, ss duidelijk als men de grond prijzen nagaat. Het land, dat hier nu onder water staat, zeide mij een der bewoners dezer dorpjes, is minstens ? 2500 per H.A. waard. Verderop liggen groote boereplaatsen, waaronder eene zeer modern ingerichte, van de familie Van Eysinga. Vroeger lag die grond voor ebbe en vloed", het was buitenland" en deed ?5 a f\ O per pondemaat (ongeveer l,';! H.A). In 187-'i is het land ingepolderd en nu doet'1 het ?!!() a f40 p. p. Wij gingen den weg op, om een blik te hebben over deze gronden en zagen ze liggen, achter hunne stevige dijken, vrij laag beneden het hooge waterpeil, maar veilig en droog ten bewijze, dat zelfs bij den tegenwoordigen onvoldoenden toestand van Frieslands boezemwater de goede zorg van den eigenaar zich loonen kan. P. J. TROELSTRA. (Wordt vervolgd.) Etsen door W, Haas. (Notiti e p). Een achttal etsen, door W. Haas geteekend, werden mjj ter bezichtiging gezonden. Het zijn: I. Een Kerkinterieur (Oude Kerk te Amsterdam) uit 1907; II. De Geveltjes te Blokzijl, uit '09; III. Het Ophaalbrugje, uit Volendam; IV. De Binckhorst I; V. Een Boomendoorkijkje, op den Binckhorst wel gezien; VI. Polderlandechap Zomerochtend; VII. Paddestoelen en VIII. Een Binckhorst II, Boomgaard, in zijn tweeden Btaat. Ik heb natuurlyk, zooals altijd vroeger, en altyd weer opnieuw later, me gebukt o?er deze etsen. Want deze stukken papier met den moet van de plaat, met het even met den rand daarvan mee omgebogen papier, met de zwarte strepen in hun verwonderlijk krisen-kras dat maar schynbaar verward mag zijn, en alleen werkelijk van gullen zet, hebben me weer bezeten zooals ik ze bezat. Een ets wordt anders genoten nog, dan het grooter schilderij: ze wordt met de oogen gewaar deerd, en met de handen van dicht by betast. Er is wellicht iets zinnelijks in den gewonen zin van 't woord, in 'c beden dier zwarte of bruine halen op het tot glanzend zyn toe geplet papier. En er zyn etsers die het dunne oude papier streelen, en keuren voor hun eteen, zooala een bankexpert het bankbillet: met ae wat toegetrokken oogen van den genie tende. .. Er zijn goede dingen in sommige van deze etsjes door Haas; die van de Binckhorst, het oude buiten Dij den Haag zyn van de beste. Het is een buurt die schilders trekt; opPax Intrantsbns huisde Tholen eens, van Hoytema eens, en dat staat vlak bij de Binck horst, die er wel niet lang meer staan zal... Maar de etsen die Haas daar maakte zijn van zijn beste, en zijn goed genoeg, om hen na zoo korten tijd etsens een verder gaan toe te wenschen. Er is iets van een gratieus teektnaar in. De figuren zijn in alle deze wer ken nog het zwakste. Zs hebben iets gedrochtelijks soms, door dat ze te klein lijken tegenover de overige zaken (zie ze '0.7. op den brug in Vollenhoverj). De teekening der boomen (in de manier van het bladweergeven zyn analogiën met Tholen'g etsen) is werklijk soms niet zonder bekoring. Het gordgnzyn van het loof wordt er soms in gevoeld. Soms ia dit met een enkle lijn tot een groot geheel vereenigd, dat goed getee kend alles doet vermoeien en soms is er fijn spelen van licht op... Deze etsjes doen een aantal aangenaam geteekende werken met peisoonlijks in den bouw verwachten PLASSCIIAERT. Een Malen filter. Om op afdoende wijze een vloeistof te filtreeren, wordt gewoonlijk gebruik gemaakt van een Chamberland filter, gemaakt uit porselein. De vloeistof wordt door de fijne poriën van dat porselein geperst en in deze kanaaltjes blijven de fijne zwevende deeltjes achter. De middellijn van deze kanaaltjes in den filterwand, is wel is waar, grooter dan de erin achterblijvende deeltjes, maar dit achter blijven is voor een groot deel te wijten aan de adhesie tusachen de deeltjes en het por selein, en aan de groote lengte en onregel matigheid der fijne kanaaltjes. De bezwaren dezer filters, die trouwens zeer kleine bacterieën nog tegenhouden, is dat soms na een paar uur reeds de bacterieën toch den filter paseeeren, en bovendien dat de weerstand, die colloïde stoffen ondervinden, voortdurend toeneemt. De hier bedoelde metalen filter mist deze bezwaren; zjjn werkzaamheid berust voor namelijk op de nauwte der kanaaltjes, zoodat miereben blijvend geweerd worden. Hy be staat uit een nitlrelstrookl, lOOcM.dik, !/7cM. breed en een honderdtal Meter lang, die fijn dwaregekrast is en opgerold in een spiraal, die door een schroef vaster of minder vast kan aangedrukt worden. De filtreerende ka naaltjes zyn dus recht en slechts 1/7 c M. lang, terwijl hun middellijn kleiner kan gemaakt worden dan die van de kleinste microben, door den schroef aan te draaien. Deze filter werkt zoo goed dat zelfs de fijne zwevende deeltjes in kleur-oplossingen geheel tegen gehouden worden,zoodat een kleurlooze vloei stof te voorschijn komt, v. O.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl