De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 13 maart pagina 7

13 maart 1910 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1707 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERL'AND. Gezicht aan het Spui bij den Nieuwe Zg'ds Voorburgwal, omstreeks 1650, door G. Hulseboom. Op den voorgrond: 't Spui", sinda lang gedempt. Ter plaatse van 't hoekhuis: Het Wapen van Bern", rechts van den lezer, staat thans: De Eensgezindheid". Gezicht op het Goudsahe Veer, ziende naar het Stadhuis^in 1877, door G. Lambérts. c-T^St Het Wijnkoopers Gildehuis in de Koestraat, door G. Lambérts. D, C, Meijer Jr, Hij was een der laatste typige Amster dammers. Een volbloed Amsterdammer ! Hoe vel» talen ook in zy'n hoofd gerammeld moge hebben, hy ? bleef de piire, zuivere oudAmaterdamsche taal, echt smeuig spreken. HU had zelf J een Amsterdarnsch gezicht, niet mooi, maar goedig, vriendelijk zooals hy ?was, een paar pientere oogen in het hoofd. Nog een Amsterdamsen trekje : hij liep alles behalve als een modejonker, hoewel bahoorlyk gekleed, zielig over straat, hij scheen de kleine man, maar... kwam eens by hem in het deugdelijk 17de eeuwsch studeervertrek met mooie eiken houten kasten, schatten bevattend, dan ontving hij u als een vorst, en heette u met een scheeven lach op het geel-bleeke, zacht-gegroefde gezicht, met oud-Amsterdamsche hartelijkheid, welkom. Hoe de bezoeker het mocht wenden of keeren, het gesprek viel op Amsterdam en oud-Amsterdam. Hoe kalm ook, wond hy zich sterk op als het gesprek kwam op het aioopen van een mooi oud huis of het veranderen van een mooie oude buurt. Dan werd zijn geest gaande. Men herinnere zich hoe men de Reguliersgracht heeft willen dempen. Met Dr. Jan Veth keerde hy zich tegen het -Wandalisme in een brochure: Stedenschennis", en pleitte voor het behoud. Beiden deden dat jóo overtuigend, dat de Reguliersgracht niet gedempt is. Schenden van stedenmooi kon hij niet dulden. In Juli 1860 was in den Gemeenteraad van Amsterdam een plan ingediend en ree is ha'f goedgekeurd om een verkeersweg te maken van het Kijnspoor-station naar den Dam, met verlaging van de bruggen van de Zwanenburger-, Staal- en Doelen-straten langs de Oude Turfmarkt en verbreeding van de Grimnease-sluis en Rokin Oostzijde. Nu kunnen ze" schreef hy de Grimnesse-sluls wel van my cadeau kry'gen, maar als dat plannetje doorgaat, dan ben ik doodsbenauwd voor dat mooie groepje huizen om de Vischpoort en over die Poort zelve wél het meest van allen. Onze 19de eeuwsche Wandalen zouden daar dan wel aan beginnen te tornen en mogelyk aan de heele Beurssteeg meteen. Maar we hopen van beter, ook is Alberdingk Thjjm er nog en Architectura et Amicitia". Toch is de Beurssteeg ver dwenen. Telkens slaakte D. C. Mey'er Jr. kreten van verontwaardiging als oude gebouwen zonder noodzaak gesloopt werden, o a. in een bro chure, eindigende met de woorden: Verga dan ontaard geslacht, in uwe smakeloosheid l bouw een kippenhok en woon er in l breek maar poorten af en stel er hoegenaamd niets voor in de plaats l... en verbeeld u dan nog, dat de vreemdeling, die vroeger uwe steden kwam bewonderen om hare eigen aardigheid, thans ook voor uwe machtelooze poging tot naiipery van den groot ach en aanleg elders, en vooral in het buitenland verkregen, een blik zal overhebben." Nog enkele dagen vóór z'n dood, Aug. 1908, hielden deDamplannen van thans Meij er's geest bezig. Hoe de verandering ook worden zou, voor behoud van het historische Beurspoortje zou hij warm gestreden hebben. De liefde voor het oude stedenmooi, voor de geschiedenis der stad was hem aangeboren. Hij zag in 1838 het levenslicht op den schilderachtigen Nieuwe Zyds Voorburgwal, op de Py'penxarkt, waar nu de bureaux van Het Nieuws van den Dag" zy'n. Al in zy'n jongensjaren trof hem het schoone van die buurt, op het schilderachtigst: aan de brug by den ram, aan de Pypenmarkt, by de brug over de St. Luciënsteeg, ja den geheelen burgwal eindigende by het Spui tegenover de oude Luthereche kerk met nog een eigen aardige bruggetje, en dat mooie buurtje waar nu, op den hoek, De Eensgezindheid" is. De lust om afbeeldingen van het mooie historische en roemrijke van Amsterdam in bezit te hebben, bekroop hem al als jongen. Met zijn vriend R. W. P. de Vries verzamelde hij prenten en curiosa die daarop betrekking hadden. De verworven schatten ordende hy streng methodisch. Zoo doende kreeg hy' een ongemeene en degelijke kennis van Amsterdam, van de regeering van Amsterdam, haar voor name mannen, haar geleerden, baar predikan ten, kooplieden en kunstenaars, haar levens wijze, haar feesten, ja, wat niet al. Zeldzame boeken verhoogde de waarde der verzameling, zoowel die van R. W. P. de Vries als van hem. Door deze verzameling is het D. C. Mey'er Jr. mogelyk geweest degelijke studies te schrijven, door geleerden als voortreffelijk geroemd.o.a : De jeugd en jongelingsjaren van Pieter Corn. Hooft" ; De Zagepraal der Hervorming in Amsterdam en?.", en het voorbeeldige hoofd stuk over Groei en Bloei der Stad" in: Amsterdam in de 17e eeuw." In vy'ftig jaar heeft D. C. Meijer Jr. zóó veel verzameld en ieder nommer is van waarde dat thans, nu al die schatten verkocht zullen worden, nog maar een ge deelte er van, een lijvigen catalogus vormt. Zijn vriend R. W. P. de Vries heeft die geheel alleen saam gesteld, streng methodisch, zoodat deze geworden is tot een voorbeeld en leiddraad voor alle verzamelaars, en tot een blijvend monument voor hetgeen D. C. Mey'er Jr., met zoo veel zorg heeft bijeen gebracht, maar ook voor K. W. P. de Vries zelf, daarbij den laatsten wensch van zijn vriend D. C. Meijer Jr. vervullende. Het gaat zelfs niet aan enkele schatten te vermelden. Er is zóó veel, en alles even belangwekkend. Bizonder uniek is de verzameling afbeeldingen van gevels en gevelsteenen, en der verschillende pennin gen, onder welke zelfs het eenig bekende exemplaar op de begrafenis van Leonardus Marius, den 17den-eenwschen pastoor van het Begynhof, den vriend van Vondel. En dan de Ecaouwburgpenningen, de Lutherverzameling, de schilderyen van Corn. Ketel en D. Dercksz Santvoort, ja wat niet al: heel de historie van Amsterdam in beeld l Zondag 13, Maandag 14 en Dinsdag 15 Maart zijn by' den antiquaar R. W. P. de Vries al de schatten te bezichtigen. J. H. R. De Apietefl'SciiooL Door plaatsgebrek zijn wij genoodzaakt de toelichting tot de door wethouder Z. van den Bergh weggebouwde Agnieten-school voor het volgend nummer te bewaren. RED. TL GoeiïieDi (Schnller, den Haag.) I. Het Romantische vindt in alles cen aiem. Er is n hy'gen, n rhytme. De ver schijningen hebben alle hieraan deel. Zij lijken niets meer te zijn dan tydelyke kristallisaties, tydelyke stollingen, die na een tijd, weer terugvloeien in het algemeene, zooals het y's, als verwelkend, weer vloeit in zy'n Rivier. Het Romantische ziet alles levend, en tezaam. Het ziet alles met herinnering, en weemoedig. Het is gaarne eer zoo geheeten gevoelvol dan vorm-vast, ofschoon de groote romantiek niet vorm-zwak is. Die heeft alleen het gevoel als zwoelte aan zicb. Zij heeft alle kleuren stomp", maar vol rijke inti miteit. Het meest eigene van 't romantische is het gevoel van 't algemeen en eendre leven, weinig verscholen in plant en dier voor het gevoel vol oog en vol gemeenzaamheid in deze dingen en in alle andere dingen met de beschouwenden. Het romantische heeft het gevoel van gemeenzaamheid. Misschien kan daarom nu een schilderskunst stijgen als deze, omdat wij den tijd komen zien waarin de leiten gebnndeld worden tot syntheses, tot n syn these en wetenschappelijk alles n adem lijkt te hebben. II. Het werk van Goed vriend is romantisch in verscheidene van zijn neigingen. Met het werk van Bautz en van W. v. d. Berg (beide Hagenaar») heeft het de zucht gemeen tot kost bare schildering, tot het Honken der verwen maar het ia meer dan deze: romantisch. Bautz is van de drie genoemden tot nu toe de een voudigste en van wezen een stillevenschilder van zeer verzorgde kleur en van doordachte studie. W. van den Berg is een figuurschilder dikwijls, maar dan toch als stilleven; een nonchalante voldaanheid met het uiterlijke is zijn gevaar. De fouten van Th. Goed vriend zijn op dit oogenblik van tweeërlei aard. De compositie is niet dikwijls geslaagd. Ten tweede dunkt my op dit oogenblik zeker, en ook wel later, het zoeken van de hem welgekenden, v. d. Berg en Bautz, naar het kost bare gestoltene, mailachtige, een gevaar; het doet hem missen wat volgens mij de on afwendbare eisch is van het grootste roman tische (dat zich niet in v.rhalen maar in lichtatmospheer uit): vloeiend verbonden zyn van de eene kleur met de andere in het schilderij; weinig heffingen en veel eenheid. Hij milt daardoor het romantische, en doordat hu toch wil wat hy mist, krijgt het werk (in al zyn verzorgdheid, in zyn don ker gamma) iets niets bereikt, niettegen staande oogemchijnlijke volledigheid. Het heeft daardoor iets onechts, en dit schijnt sommi gen meer dan bovenmate te prikkelen. Er welt voor mij daardoor niet genoeg geest in... Goedvriend schildert Paddestoelen, een Italiaansch stadsgezicht, een boschpartij. Het is merkwaardig hoe velen Paddestoelen schilderen en schilderden. De geheime pracht der felle kleuren en hun stand in stil licht schijnt te trekken... Een witte paddestoel is by Goedvriend dikwy'U een voorwerp van waaruit zyn schilderij zich schijnt te ont plooien en zich te ontwikkelen. Een enkel maal was hij daarin gelukkig. In het boschgezicht, dat hier is, was hy zwak als stemming; in een ander is de teeken kracht te gering. In het stilleven met den vogel is een tweemaal herhaalde lijn en op te zware wy'ze herhaald, een gebrek, Te prij zen is er in dit werk: de zucht tot een rustige diepzinnigheid. Te eischen is meer vibratie van kleur en vloeiend eenvoudig gebonden zyn; meer overwogen bouw. PLASSCHAERT. Een artikel van den heer J. D. C. van Dokkum, in het aardige tijdschrift van Dr. Greve: De Boekzaal, vertelt veel wetenswaards over de tegenwoordige klein-reclame kunst, de advertentie kunst (in tegenstelling met die van het groote, aan den muur te hangen affiche), die in Engeland en Dnitschland vooral zulk een vlucht genomen heeft in de laatste jaren. Op n soort van reclamekunst heeft de heer Van Dokkum daarin niet gewezen, namelijk op de geïllustreerde grap, dikwijls tusschen politieke en andere in staande, zooals die in Le Eire voorkomt, en soms gewoon als advertentie. Zoo was er onlangs n in Le Rire, waarin Dujardin Beaumetz, de bekende minister van schoone kunsten", zich verwondert, dat op de tentoonstelling in den Salon" geen enkele roof van de Sabines" (Sabijnsche maagden) is. Anders zulk een dankbaar onderwerp voor den schilder, die van zy'n naaktstudies een schilderij wil maken. De roof der Sabines", antwoordt men hem, heeft elders plaats, namelijk in de rnagazynen der fietsen, merk Sabine". En op een ander prentje, onlangs, werd ons geraden, onze juweelen, vóór het vergaan der wereld, nog gauw te verkoopen bij die en die, omdat hu er het meeste voor geeft. Het zy'n vaste firma's, die op deze manier adver'eeren. Een heel aardige advertentie zag ik onlangs. Een geestige teekening van Willette, jolig en frivool, met een boozen harlekyn en een ondeugend juffertje, en daaronder: Fureur d'ArleQUIN QOI N'A DU BONNET de Mimi que les rubans". Een reclame voor Quinquina Dubonnet. Goed bedacht l C. VBÏH. De nieuwe Rolsiag-pmüent. lloff's Index. Boekzaal-Mei Niemand zal ontkennen dat de tijdschriften tegenwoordig het snelste en meest belangry'ke middel voor wetenschappelijke infor matie zijn. De periodieke literatuur neemt steeds toe, geheel het intellectueele leven concentreert zich er in. De meeste schry vers publiceeren daarin het eerst of soms uitslui tend hunne bijdragen, en men behoeft slechts in de een of andere leeszaal een kijkje te nemen om te zien dat de tafel bestemd voor de periodieken, een steeds grooter wordend aantal lezers om zich heen ziet verzameld. Het is dan ook voor ieder, die op de hoogte wil blijven van wat er geschreven wordt over de vraagstukken van den dag of over onder werpen zijn beroep of werkkring rakende, noodzakelijk om geregeld kennis te nemen van den inhoud van een aantal periodieken. De overvloed van tijdschriften heeft onge twijfeld, naast zijn buitengewoon weten schappelijk nut, een niet onbelangrijk nadeel. Het is een onbetwistbaar feit, dat het voor niemand doenlijk is om ook maar in de verste verte na te gaan, wat er in de verschillende tijdschriften gepubliceerd wordt. Niet alleen dat het voor niemand doenly'k is zich op alle tijdschriften te abonneeren, ook de best voor ziene leesmusenms en openbare boekeryen kunnen niet alles verschaffen. Hoevele belangrijke artikelen of opstellen o Ter bijzondere onderwerpen ontgaan daar door niet aan de aandacht van hen die er het meeste belang bij hebben ze te lezen. Daarbij komt dat slechts weinigen in de gelegenheid zijn geregeld kennis te nemen van den inhoud der verschillende tijdschriften en aan te teekenen wat hun te eeniger tijd te pas kan komen. En dan nog, hoe dikwijls gebeurt het niet dat de gemaakte notities ons in den steek laten, doordat b. v. vergeten is den naam van het tijdschrift, de aflevering of bladzijde te noteeren, waardoor het niet weinig tijdroovend is om een artikel nader hand terug te vinden. Vooral ij dat het geval bij couranten-artikel en en opstellen in tijdschriften waarop geen registers bestaan. Om b.v. een paar voorbeelden te noemen: wie kan in de Wetenschappelijke Bladen of in de Tijdspiegel een bepaald artikel terugvin den? En hoeveel ty'd kost het nog niet om in de Gids, waarop om de tien jaren een register verschijnt, een bepaald artikel op te duiken? Keeds voor lang hebben de Amerikanen begrepen hoe nuttig de uitgave zou zijn van een bibliographisch tijdschrift, waarin de inhoud der periodieken op elk gebied geregeld zou worden gepubliceerd. In 1853 gaf William Frederic Poole, toen nog bibliothecaris van de Boston Mercantile Library Association, te New-York zijn Index ofperiodical literature uit. Daarin had hy' de artikelen van 73 Amerikaaneche en Eogeleche tijdschriften, te zamen 1450 deelen tellende, van 1811 tot 1852 ver schenen, in alphabetische orde van het hoofd woord van de titels geschikt, en daarmede een deel van 500 bladzijden gevuld. Dit werk is geregeld voortgezet; tegenwoordig ver schijnt in Amerika Poole's Index" om de vijfjaar en daarnaast maandelijks de Library Index to periodicals en de Readers guide to periodical literature. In Duitschland verschijnt sedert 1897 de liibliographie der deuttchen Zeitschriften-Literatur. Het Répertoire bibliographique des Hans, Graaf von Schwerin-LOwitz, de nieuwe Voorzitter van den Rijksdag. principales revues frarjcaises" heelt slechti drie jaar (1897?1899) bestaan. Ook bij ons is er meermalen op gewezen van hoeveel nut zulk een periodiek, waar door men met een oogopslag bekend wordt met wat er in de tijdschriften is verschenen op het gebied van wetenschap, letterkunde, handel, nijverheid, enz., zon zijn. S'.eeds bleef het echter bij de bewering dat er toch zoo iets moest bestaan" en dat zulk een uitgave toch wel gemakkelijk zou wezen", maar verder kwam het niet. Wel hebben verschillende bla den e ene rubriek, waarin de inhoud van vele tijdschriften beknopt of mi n of meer uitvoerig wordt uiteengezet, doch een wegwijzer in de tijdschriften literatuur kan dit niet genoemd worden. Sedert korten tijd is nu van twee kanten getracht in de bestaande leemte te voorzien. In September j.l. verscheen een proef nummer van Nijhoff's Indtx op de Nederlandsche periodieken van algemeenen inhoud, die maandelijks voor zijne lezers registreert wat er in die periodieken te vinden is, ge makkelijk ingericht, in doorloopend alphabet, zoowel van de namen der schrijvers als van de onderwerpen, met veel verwijzingen. Nu volgens bericht van den uitgever de Index op nederlandsche periodieken" zoo algemeen gunstig is ontvangen, dat de uitgave voor 1910 verzekerd is, wenschen we nog even op deze lang verwachte verschijning te wijzen. Het September nummer bevat te de artikelen uit 24 tijdschriften en n courant; het Januarinummer registreert 32 tijdschriften, 5 dagbladen en n weekblad (De Amster dammer). De scdryvers en de onderwerpen zijn gerang schikt in n alphabet; de namen der eerste zy'n gedrukt met een vette letter, die der onderwerpen niet. De belletriatische bijdragen in proza (romans, novellen, enz ) zyn gemerkt met een *; de poëzie met **; de tooneelstukken met ***; deze komen slechts n maal in den Index voor en wel op d schrijversnaam. Alle andere artikelen vindt men zoowel op den naam van den schrijver als op het behandelde onderwerp; daarbij is door talrijke verwijzingen getracht zoowel het vinden van een speciaal artikel als van een groep van verwante onderwerpen gemakkelijk te maken. Recensies vindt men niet op den naam van den recensent, tenzij de beoordeeling een zelfstandig artikel vormt; een uitzonde ring is gemaakt voor de letterkundige be oordeelingen van eenigen omvang. Een register van beoordeelde Nederlatd-che boe ken vindt men in afzonderlijk alpbabet aan het eind van elk nummer. Aan het eind van het jaar zal op dit han dige periodiekje eea register verschijnen, waardoor het nog na jaren diensten kan bewijzen. De redactie van het tijdschrift De Boekzaal was reeds in nummer 7 van den tweeden jaargang (1903) begonnen met de opneming van een systematische bewerking, maand na maand, van hetgeen in ons land, in perio dieken verschijnende, op algemeene belang stelling mag rekenen. Deze opgave bevatte in den aanvang slechts enkele tijdschriften en was dus verre van compleet; gaandeweg evenwel werd zij uitgebreid zoodat op het laatst van het vorig jaar reeds 116 tijdschrif ten geregistreerd werden. Buiten de abonne's van De Boekzaal was evenwel van dit streven der redactie, om iedere maand de oogst van tijdschriftlectuur systematisch gerangschikt den lezer voor te zetten, weiriig bekend. Daarom heeft thans, met den ingang van den vierden jaargang, de redactie aan dit .deel van haar werk nog meer uitbreiding gegeven en de Boekzaal-Index op de neder landsche periodieke pers ook voor nietabonne's op haar tijdschrift voor een klein bedrag verkrijgbaar gesteld. De Boekzaal-Index wil in den vervolge maandelijks een totaal overzicht geven van hetgeen in de geheele nederlandsche perio dieke pers verscheen; en van hetgeen in de voornaamste buitenlandeche tijdschriften met betrekking tot ons land werd geschreven op een wijze, die den index van blijvende, zoo wel als van dadelijk praktische waarde maakt. De vindplaats in maandschriften is aan geduid door de bladzy-cijfers; in weekbladen door het afleveringsnummer, in dagbladen door datum en editie. Slecht bij uitzondering worden niet-onderteekende opstellen opgeno men. De groote hoofdgroepen, waarin de titels ondergebracht zy'n, zy'n elk op een afzonderlijk blad gedrukt. Wanneer men de losse bladen van elke volgende aflevering rubrieksgewy's tusechen de bladen van de voorgaande aflevering invoegt, heeft men wat in dezelfde rubriek hoort, altijd brj elkaar. Met de pagineering is op dit tusschenleggen van latere bladen gerekent. Het totaal te bewerken tijdschriften en dagbladen wordt geschat op circa 200; het aantal op te nemen titels op 1000 maande lijks. In de zoo even verschenen eerste afle vering zijn 153 weekbladen en maandschriften en 19 dagbladen van elke richting behandeld. Over de vraag welke wy'ze van indeeling dezer beide indices de voorkeur verdient, zal nogal verschil van meening bestaan. De methode van den Boekzaal-Index om in groote groepen te laten zien wat in een maand over verschillende onderwerpen is gepubliceerd, moge het voordeel hebben dat de artikelen die tot eenzelfde rubriek

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl