Historisch Archief 1877-1940
H'. 1708
DE AMSTERDAMMER
A°. 19*10
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
Onder recLsLctLe -van.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
. Xj. "WTTHSSHsTQ-.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post / 1.65
Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling t , mail 10.
Afitowfarujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar f 0.121/»
Zondag 20 Maart
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
f 0.25
. 0.30
0.40
INHOUD:
VIN VEERE EN VAN NABIJ: De Bezem
van Schaper. Validiteit in gewichtige be
trekkingen, door B.?O yerstrooming in Fries
land. II, door mr. P. J. Troelstra. FEUIL
LETON: De slangen-vrouw. Naar h. Eo$elech,
van Albert Doriington. KUNST EN LET
TEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. De gelijkenissen van een profeet,
door O. Akersloot, beoord. door F. H.
Hugenholtz Jr. Berichten.
VROUWENEUBRIEE: Stations werk, door H. van de
Moer. ALLERLEI, door Interim. DIT
DE NATUUR, door E. Heimane. Gevaar
lijke k una t lief de, met af b. Charivari.
Portret van J. B. van Heutsz. Tooneel,
door Frans Mg'ngsen. Pertret van dr. K.
Wenzetburger. Utrecht, Antoon van Welie,
door Plaescbaert. Burgemeester Lueger, f.
Wetenschappelijke Vaiia: Automobielen
en landbouw, met afb?door P. van Olst.
Feiten en Fantasieën, door St. Feit en Van
Tast, Damplannen. Komeet van Halley
in 860, door N. INGEZONDEN.
FIKANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO
NIEK, door 7. d. M. en v. d. S. Brieven
van Oom Jodocus, LXVI. SCHAAKSPEL.
DAMBDBRIEK. ADVERTENI1EN.
De bezem van Schaper.
De Kamer-overzichtschrijver van de
N. B. Ct. beschreef in het ochtendblad
van Woensdag j.l. op de navolgende
manier hoe aan het debat over de sociale
verzekeringen plotseling een eind was
gekomen.
Eenigszina bjj w\jze van overrompeling
verkreeg de voorzitter sluiting der dis
cussies. Maar terstond daarop kwam de
beer Borgeeius, die reeds in eene inter
ruptie een repliek had aangekondigd,
biertegen protesteeren. Andere Kamer
leden ondersteunden hem, terwijl de heer
Lotman den voorzitter tot standvastigen
weerstand scheen aan te sporen. Het
eind van 't lied zal wel zijn, dat Woens
dag de discussies heropend worden. Uit
betrouwbare bron vernamen wü, dat de
voorzitter een toezegging van die strek
king beeft gedaan.
Met deze voorstelling van zaken zijn alle
Kamerverslagen, in hun noodzakelijke
verscheidenheid en zelfs in hun tenden
tieuze getintheid (de clericale), wonder
wel in overeenstemming.
Het was een leuke krijgslist van den
voorzitter", zeide de Tijd; de voorzitter
sloot, in de beweging na de ministerieele
rede, de beraadslaging", vertelde Land
en Volk; de hamer viel stomme
verbazing overal",, zoo hoorden we 't
van de Telegraaf. De nacht zal wel
replieken brengen", was de meening van
het Centrum.
Maar de nacht bracht in plaats daar
van een zoo fraai en welgesmeed ge
konkel", dat op de krijgslist" van den
voorzitter (zijn krijgïlist scheen hem
opgedrongen en bestond in te groote
passiviteit direct na de vergissing") een
formeele guet-apens volgde, een in hin
derlaag afwachten en met stemmen neer
eabelen van het rechtvaardig verzoek
om het woord, door de minderheid gedaan.
Het was op dat oogenblik van
onfatsotn-met-deftig-gezicht, dat de heer Scha
per, die nu eenmaal niet dezelfde kost
school heeft gehad als in hun jeugd
de heeren Lohman en de Geer, de woor
den gebruikte, die in 2\]n gerechte veront
waardiging voor hem de beste uiting
?waren van zijn opbruisend gevoel van
afkeer.
De fijnbesnaarde Maasbode (een blad
voor swells) zegt, dat bij dezen Schaper
de oude Adam boven kwam", d. w. z.
de man van een zeker milieu", en
dat zijn taal naar de verfkwast riekte".
Aannemende, dat de taal van den edelen
signor, die dit schreef, in gevallen als
deze aan zijn verguld-op-snee gebeden
boekje zou herinneren, moeten wij twee
dingen constateeren:
Ten eerste, dat niemand goedkeurt,
dat men zich door zijn hartstocht laat
beheerschen en zich vergeet.
Ten tweede, dat er niets ter wereld
eoms uitnemender is dan dat iemand
op het juiste oogenblik zijn hartstocht
niet meer meester is en zich eens harte
lijk flink vergeet".
Onweer zuivert! En bezems vegen
schoon. Soms is het eisch, dat er iets
losbreekt, wat ook.
EQ dat was thans zoo.
Waar de goede trouw ertoe noopte
den heer Borgesius, die zijn repliek had
aangekondigd, en nog anderen, die zon
der argwaan op hun replieken hadden
gerekend, den tijd te gunnen, dien zij
noodig hadden, werd bij stille afspraak
hun den mond gesnoerd met het domme
geweld van de overmacht.
Denk u die rechtsche heeren, zittend
met onschuldige gezichten, of ze van den
prins geen kwaad weten, ieder net doend
of hij met recht en billijkheid was te
rade gegaan vóór hij zijn stem gaf voor"
of tegen", en die dan langzamerhand
blijken, eenvoudig om met dommekracht
de minderheid te smoren, machinaal hun
tegen" te hebben geroepen!
De heer Schaper, wit-gloeiend van
verontwaardiging vergat zich toen
Wij zijn met ver mis, als wij zeggen,
dat 'a heeren Schapers optreden bij
duizenden voor zoover ze in hun
bladen onverminkte verslagen lazen
een oprechte genoegdoening moet hebben
gegeven. Men maakt zijn woorden"
daarmee niet tot de zijne. Maar men ge
voelt de oprechtheid en het recht van
zijn handelwijze. Men voelt het zuiverende
van zijn, wij zouden durven zeggen
oudTestamentische verontwaardiging.
Het gaf lucht aan uw rechtsgevoel,
dat die orkaan van hartstocht en die taaie
obstructieve geeseling, over de Rechter
zijde passeerde.
De heer Lohman zei: Laat het land
nu maar eens zien wat men van zulke
obstructionnisten verwachten mag.
Wat het land zou zeggen ?
Als morgen aan den dag verkiezingen
werden uitgeschreven zouden de sociaal
democraten tien duizend of meer stemmen
rijker worden door 's heeren Schapers
optreden alleen.
Er zit nog wel rechtsgevoel in de
massa.Eu er zit afkeer van domperij in ons
land.
* *
*
De heeren van Rechts, die 't onderste
uit hun Meerderheids-kan wilden heb
ben, viel het deksel der obstructie pijn
lijk op den neus!
Dat de vrome Heeren een stillen spijt
hadden over den tegenvaller blijkt dui
delijk uit de verslagen.
Toen de heer Schaper hun echter
vroeg of ze ook openlijk schuld wilden
bekennen kwam er slechts gehoon van
hun zijde.
Hoe komt men er ook aan! Schuld
bekennen l Dat is Christendom in de
praktijk! En wij moeten de vraag wel
stellen: Is het niet het Christendom ver
lagen door het te doen afdalen tot iets
zoo gewoons, zoo alledaags ... als de prak
tijk ?
Neen men zal geen schuld bekennen.
Maar... men zal het VOOIU.OOPIG XIBT
MEER DOEN!
***
In het Parlement staat voortaan naast
de zweep van Troelstra de bezem van
Schaper.
Validiteit in gewichtige
betrekkingen.
"Wij hebben sedert eenigen tijd weer een
Hoofd van den Alg. Staf, en wat knapheid en
karakter betreft, stellig een opperbeste.
Jammer, dat de gezondheidstoestand van
den generaal Sabron zoo wankelend is, want
voor een dergelijke betrekking moet men
toch eigenlijk een ook lichamelijk, krachtig
man hebben. Reeds als gouverneur der
Militaire Academie was hu langdurig en
ernstig ziek; als Minister van Oorlog heeft
hij het niet kunnen bolwerken. Zal het hem
in zijn tegenwoordige werkzaamheden beter
lukken? Wij hopen het voor hem, en voor
het leger, en voor het land.
Want, terecht is er, in het Voorloopig
Verslag der Eerste Kamer over de
Oorlogsbegrooting voor 1910, op gewezen, dat in
den zomer van 1909 de toestand, waarin
zich het hoogere legerbestuur bevond be
droevend heeten mag. De Minister van
Oorlog (Sabron) was ziek, de Chef van don
Generalen Stat' (Thiange) eveneens, de
Commandant van het Veldleger (Kool)
acht-en-zestig jaar oud en lichamelijk niet
krachtig meer. Welk een bezetting voor de
drie gewichtigste betrekkingen! Buiten
gewone bekwaamheden, zelfs geestelijke
frischheM zijn voor een opper-officier niet
voldoende, wil hij zijn taak in oorlogstijd
behoorlyk vervullen. In vredestijd kan hij
het, al sukkelend, allicht wel af, maar daar
mede mag men toch geen rekening houden.
Deed men dit, dan zou er zeker ook geen
aanleiding zijn om tal van kapiteins en
hoofdofficieren beneden de 60 jaar den dienst
te doen verlaten; men zou dan, evenals in
den burgerlijken staatsdienst, den 65-jarigen
leeftijd aan allen als grens kunnen stellen
zeer ten bate van de schatkist.
Nu men zulks niet doet, maar voor offi
cieren strenger eischen van lichamelijke
geschiktheid stelt, nu moet men volhouden
en ook, neen juist voor de belangrijkste
betrekkingen alleen mannen kiezen, die in
alle opzichten voor hun taak berekend zijn.
Men heeft in het meergenoemde Voorloopig
Verslag tegengeworpen, dat hier een hooge
uitzondering werd besproken, een ongeluk
kige samenloop van omstandigheden. Ons
dunkt ten onrechte. De Minister Bergansius
was gedurende de laatste jaren van zijn
bewind geheel op"; men sprak er zelfs van
hem een coadjutor te geven, de Minister
Van Rappard was gedurende zijn zoo kort
bewind eenige malen afwezig voor het onder
gaan eeneroperatie. Wijlen generaal Thiange
heeft eigenlyk gezegd zijn ambt niet meer
dan enkele weken waargenomen! Begrijpe
lijk is het, dat men iemand, die, om zijn
groote bekwaamheden, tot een functie van
gewicht is uitverkoren, niet gaarne loslaat,
wanneer hij ongesteld wordt. Doch juist
daarom moet men by de keuze wat strenger
letten op gezondheidstoestand. De ervaring
heeft geleerd, dat, in de eerste dagen na
het intreden van den oorlogstoestand, een
leger vele verliezen lijdt vóór het zelfs den
vijand gezien heeft; de lichamelijke
nonvaleurs vallen uit. Laat men tenminste
zorgen, dat zulks in de hoogste rangen niet
kan voorkomen, dat de leiding niet ont
wricht worde juist wanneer het van die
leiding op kracht en vastheid zoozeer aan
komt.
Men heeft de reorganisatie van de hoogere
bevel voering in 1907 die ons weldra een
kwart ton per jaar kosten zal doorge
dreven, op grond der noodzakelijkheid, om
in vredestijd reeds zooveel doenlijk de bij
mobilisatie noodige leiders-functies bezeten
gereed te hebben. Dit is zeker een juist
beginsel, maar wil de uit voering er van eenige
waarde hebben, dan moet men ook zeker
zijn, dat die opperste leiders ons op het
kritieke oogenblik niet zullen ontvallen.
Wel is het een teere en netelige zaak om
in dergelijke gevallen te beslissen. Een
Minister van Oorlog is doorgaans tijdgenoot,
kameraad, vriend soms van de belangheb
benden; vooral wanneer hij van hun be
kwaamheid overtuigd is, moet het hem hard
vallen zoo iemand toch niet ter benoeming
voor te kunnen dragen, en dit te meer bij
de bekende teergevoeligheid in
officierskringen ten opzichte van
ancienniteits-aanspraken en passeering. Toch zou het vaak
in 't belang der personen zelven zijn, althans
zeker van hun gezin, als men van hun
plichtsgevoel of eerzucht niet meer vorderde
dan hun lichaamskrachten toelaten. Maar
het blijkt een zeer lastig vraagstuk, wan
neer men een Minister zonder steun van
wettelijke bepalingen voor dergelijke keuze
stelt.
Daarom zou er o. i. bij de wet moeten
worden bepaald, dat aan benoeming tot
kolonel en generaal een strenge keuring
behoort vooraf te gaan. De leeftijdgrens,
die, zooals ze nu gesteld is, toch niets
beteekent, kan men dan gerust loslaten.
B.
De overstrooming in Friesland.
n.
Na een bezoek aan een paar
arbeidersbuurten te Sneek, die ondergeloopen waren,
zoodat men er op een planken verhooging
moest loopen, gingen wij op weg naar de
dorpjes Oppenhuizen en Uitwellingerga,
Links van den weg liep de dorps vaart;
het water stond nu tot de kruin van den
weg, maar was er reeds overheen gegaan.
Hier had men van een polder tijdig den
dijk verzwaard, waardoor hy voor over
strooming was bewaard gebleven. Een
schiphuis, dat wij passeerden, stond tot het
pannen dak in het water.
Het kleine dorpje, waar wij ons thans
bevonden, is in het bezit van drie kerken
en drie scholen! Want dit is de streek van
het orthodoxisme. Des te meer bevreemdde
het mij, dat de menschen mij als een ouden
kennis begroetten.
Het is hier de plaats om een en ander
te zeggen over het gebruik, dat naar wij
hier vernamen, soms van den godsdienst
wordt gemaakt, om aan noodzakelijke maat
regelen tot zelfverdediging en bescherming
tegen natuurrampen te ontkomen. Men
vertelde ons, dat er boeren zijn, die zich
aan die zorg onttrekken door de over
strooming als een onafwendbare beschikking
Gods voor te stellen. Ook moest de komeet
van Halley dienst doen, om aan deze ramp
het karakter te geven van een soort Gods
oordeel. Men toonde mij een plaatselijk
blaadje, Het Sneekertje", waarin zelfs een
historisch overzicht werd gegeven om het
verband tusschen kometen en overstroo
mingen aan te toonen. Ook werd mij ver
teld van een orthodoxen boer, die zich
totaal van het water had laten insluiten,
zonder eenige poging tot verweer, omdat
het Zondag was.
Het was hier wel erg met de over
strooming ! Links van den weg de huizen
in het water, door dijkjes beschermd.
Rechts een ondergeloopen polder: een water
molen zwaait wanhopig met de wieken.
Men ziet den tramweg Joure?Sneek, aan
alle kanten door water omringd, slechts
even boven het water uitkomen. Rechts
achter eenige woningen een groote ruimte
water; hier drong het water de huizen
binnen, waarvan enkele moesten ontruimd
worden, terwijl men in andere noodvloeren
legde, om or in te kunnen wonen.
Een smid had het water 15 c.M. in zijne
smederij gehad. De vrouw ging op een
avond naar bed 's morgens dreven haar
klompen in den gang. Drie dagen had de
smid op den zolder gewoond. Hij trachtte
nu zijn huis en terrein zooveel mogelijk te
besehermen door met een tonmolen twee
maal overdag en eenmaal in den nacht
het steeds opdringende water weg te malen
achter de dijkjes en kistingen, die hij rond
om zijn erf had aangebracht.
Eéne woning traden wij binnen, waar
wij 22 c.M. water peilden in den gang en
13 c.M. in de woonkamer. De vrouw, die
hier op planken woonde, deelde ons mede,
dat voor vier weken met een sneeuwstorm
de dijk van den polder was doorgebroken.
Zij liep met klomplaarzen in huis.
Ook bezochten wüeen bakkerij en zagen
daar het merkwaardige tooneel, dat de
bakker in watarlaarzen rondplaste in zijne
bakkerij om zijn bedrijf uit te oefenen.
Het verst op in het water stond een houten
stal met vee, waar 13 koeien nog zoowat
droog stonden op de stal, terwijl achter hen
de groppe" vol water stond. Om de mest
vaalt nog eenigszin» te beschermen, had de
boer er een dijkje om gelegd.
Meer naar den weg had deze man, die
voor 14 jaar zelf was begonnen te boeren
en nu een 30tal beesten hield, zijne eigen
lijke boerderij, waar hij ons overtuigde,
hoeveel schade hij had geleden aan het hooi
dat voor een deel door het water bedorven
was en dan ook reeds stond te schimmelen.
Deze man huurt los land en betaalt daar
voor jaarlijks circa f 2500 huur. Hij had
pas f 200 huur moeten betalen en was er
best over te spreken, dat hem daarvan door
den landeigenaar /' 25 was teruggegeven.
De inlichtingen, die ik omtrent de naaste
oorzaak van den waarlijk verschrikkelijken
toestand ontving, kwamen hierop neer. Eén
dorpsbewoner, wien de hartstocht blijkbaar
naar de keel vloog, riep op eens uit: Het
is eigen schuld! De grootste boeren hebben
de minste dijken ! Zelf zitten ze (hij noemde
twee namec) hoog en droog; hja wenje
krekt sa goed as domeny (ze wonen even
goed als dominé); maar dat wij allemaal
verzuipen, dat kan hun niet schelen. Or
thodox of niet, dat komt er niet op aan.
Ik ga trouw naar de kerk, maar het is een
schandaal l"
Inderdaad konden wij ons overtuigen, dat
er een polder droog was gebleven, die ligt
op lager peil dan land, dat was ondergeloopen.
Ook hier moet, naast de Provincie, die
toestanden van anarchie laat voortbestaan,
de schuld worden gegeven aan het totaal
onvoldoende onderhoud der dijken. Ware
de nu gespaard gebleven polder óók over
stroomd, de ellende zou niet te overzien zijn
geweest.
Wat mij hier en overal opviel, dat was
de leukheid, waarmede de menschen zich
in hunne benarde positie wisten te schikken.
Niet het minste spoor ook van pogingen
om het medelijden op te wekken. De vrouw,
die daar op een noodvloer woonde in haar
overstroomde kamer, verklaarde herhaalde
lijk, dat het erg meeviel" en allen, die ons
hunne erven en huizen onder water toonden,
deden dit met zekere frischheid en een tikje
humor, te opmerkelijker, waar zij reeds
weken in de misère hadden gezeten.
Ook waren zij allen overtuigd, dat de
Regeering hier werden de Ministers ver
wacht hun in de geleden schade wel zou
tegemoetkomep, een optimisme, dat ik maar
niet heb aangewakkerd.
Hadden wij tot nog toe ten Zuiden van
Sneek onze waarnemingen gedaan, nu
gingen wij den noordkant uit, den
kunstweg op naar Offingawier. Deze mooie
greidstreek", die ik den afgeloopen zomer op een
hemelschen avond nog was doorgereden,
vol bewondering over de heerlijk groene
velden waar het zware vee op weidde, was
nu een toonbeeld van verwoesting door het
water. Ook thans zagen wij, als toen, de
zon ondergaan; maar haar roode gloed
brandde nu fel over wijde watervlakten,
waaruit boomen en hekken, huizen en molens
hier en daar donker opkwamen.
Toen we het dorpje Offingawier bereikt
hadden, zagen we, dat een eindje verder
op den puindijk was overstroomd, zoodat we
ons rijtuig lieten staan vóór het herbergje,
dat alleen over planken, die in 't water
plasten, was te bereiken. Ook hier waren
verscheidene huizen ondergeloopen en er
werd met dijkjes en handmolens gewerkt,
om ze zoo wat bewoonbaar te houden.
Gelukkig was ik in 't bezit van een paar
baggerlaarzen, die me vooral bij het bezoek
aan de bakkerij te Uitwellingerga uitste
kende diensten hadden bewezen en me nu
in staat stelden, den 9ndergeloopen puinweg
te doorwaden, tot wij een boerenplaats, die
geheel door het water was afgesloten, had
den bereikt. We baggerden door den
drassigen grond langs de schuur, tot we bij de
deur van wat vroeger de tsjernherne"
(karnhoek) was, kwamen. Daar stond nog
de oude karnmolen en daarom het karnpad,
de steenen vloer, waarover vroeger, toen
de boeren nog in hun eigen bedrijf de melk
verwerkten, het paard rondliep om den
karnmolen te trekken. Als groot contrast
met den yiezen rommel buiten, trof de
zindelijkheid hier binnenshuis, die ons zoo
danig met heiligen schroom vervulde, dat
wij ons in onze vuile laarzen nauwelijks
binnen den drempel waagden.
De boer stond ons bereidwillig te woord.
Hu vertelde ons, dat er van de huizeneen
eind verderop in het water een zestal ge
zinnen de -woning hadden moeten verlaten.
De overstrooming weet ook hij aan on
voldoende zorg voor de polders. Waren de
polders die wij totnogtoe bezocht hadden,
partikulier", de polder hier ondergeloopen,
lag in het waterschap De Groone Dijk",
dat onder de gereglementeerde polders
voorkomt.
Het water was tot 90 cM. gestegen. Het
is opmerkelijk, dat de Provincie niet zorgt,
dat zelfs van gereglementeerde polders de
dijken tegen dien waterstand bestand zijn.
De puindijk bleek ook te laag te liggen;
daardoor stond hu voor een deel onder
water. Verderop, zeide hij on», was er een
gat in den dijk geslagen. Ware er een
dikke Noordewind geweest, dan zou, meende
hij, de geheele buurt zijn ondergeloopen.
Trouwens dit was ook thans vrijwel het
geval. Van Sneek tot Grouw strekte zich
een breede strook land uit, dat bijna overal
onder water stond.
Dat in een streek als deze zelfs geregle
menteerde polders en publieke wegen niet
tegen het boezemwater bestand zijn, is te
opmerkelijker, als men bedenkt, dat deze
streek laag gelegen is zij heet: de Lege
Geaën (de lage dorpen) in de nabijheid
van het geweldige waterreservoir van het
Sneeker Meer. Juist als het water in het
meer hoog is, kan men het water uit den
polder niet kwijt worden naar het meer
toe. Het zou dan door de sluizen in het
meer moeten wegstroomen, maar door den
hoogen waterstand daarin, wordt dat belet.
Eéne week was er nu gemalen, om den
polder iets drooger te krijgen; maar het
water was slechts n vingerbreed in den
polder gedaald.
Toen wüvol moed den verderen tocht
over den ondergeloopen dijk, naar het gat,
aanvaardden, kwam ons een wagenrijder
met zijn wagen achterop en bood ons aan,
ons daarheen te rijden. Wie meent, dat de
man daarbij werl gedreven door de zucht,
om een vrachtje te verdienen, vergist zich
in de menschen in deze streek. Hij was er
op gesteld, dat wij alles goed zouden zien.
en deed ons intusschen mededeeling van
hetgeen hem zelf was overkomen. Op een
Zondag was de dam bij zijn huis door het
opdringende water gesprongen. Om te red
den, wat te redden was, waren ze gaan
pompen. Van 's morgens half 4 tot 's avonds
9 uur had hij al pompend tot de borst in
het water gestaan. Het gat in den dam
was dichtgemaakt en zoo had hij zich weer
zoowat vrijgemaakt van het water.
* *
*
Het was een prachtige dag toen ik mij
op den weg van Warga naar Wartena be
vond, om in laatstgenoemd dorp den toe
stand op te nemen. Ten Zuiden van den
weg «cheen van den helder blauwen hemel
de stralende zon over groene landen. Daar
waren zoogenaamde buitenlanden bij, zoo
hoog gelegen, dat zij zonder bedijking ook
thans nog droog lagen; andere, thans,
evenals andere winters onder water. Ten
Noorden van den weg lag binnenland",
dus ingedijkt, grootendeels overstroomd.
Het was een mooi, frisch gezicht, die dijken
als groene strepen door het blauw tintelend
water.
Op mijn vraag, hoe hoog deze dijken
waren, kreeg ik ten antwoord: ongeveer
70 cM. Het water had gestaan boven 80
c.M. ~ Z.P. Een enkel stuk land lag droog-,
beschermd door een Hink dijkje. Lustig
maalde een molentje om het droog te houden.
Wij kwamen verder en zagen links over
het Wartenster-wiid", onafzienbare velden
water. Langzamerhand bleek het, dat de
puinweg, waarover wij liepen, te laag was
om het water te keeren, zelfs thans na
het reeds een paar c.M. was gezakt. Het
water begon op dan wa? te staan,
hier en daar stond hij half onder water.
Bij een groep huizen Midsburen'', die,
evenals een boereplaats, geheel in het water
stonden, had men den weg opgehoogd met
kielzoden en boomstammen. Om op de
boerenplaats te komen, had men een dijkje
moeten aanleggen van den weg naar de
plaats, met een plank er op om het begaan
baar te maken. Hier had ik gelegenheid,
met enkele der slachtoffers van de over
strooming te spreken. Het was weer het
oude liedje: slecht onderhoud en onvol
doende constructie der dijken. Hoofd
zakelijk werd de schuld gegeven aan een
slechten dijk van een buitenwonenden eige
naar. Toen deze het had opgegeven, was
in den tijd van twee uur alles n barra
zee geweest. Men wees mij een dijk, opge
hoogd en met hout beschoten, men zeide
dat deze ten slotte nog het water heeft
gekeerd. Waterschappen, zoo deelde men
mij mede, zijn hier niet, en toezicht op
den staat der polders ontbreekt dus.
Hoe verder ik kwam, des te onhoud
baarder bleek hier de toestand: huisjes,
ternauwernood verschanst achter in der
haast opgeworpen dijkjes, terwijl op een
enkel droog plekje een verwaande haan
tusschen zijne kippen, schitterend in de zon,
tevergeefs zijn best deed om de eer van de
familie op te houden; kleine boeren plaatsjes
rondom in het water, ja zelfs een groote
boterfabriek aan alle kanten van het water
omringd. Hier was het noodig op den
weg over boomstammen een planken
noodwég te maken, maar het water stond iets
verder zoo hoog op den weg, dat men den
moed had opgegeven en met een schouw
de gemeenschap met het verderop droog
liggende gedeelte onderhield. Niet weinig
trotsch op myne baggerlaarzen maakte ik
geen gebruik van de schouw, maar plaste
door het water en had aldus een gesprek
met een werkman die op klomplaarzen in
zijne overstroomde bleek stond.
Toen wij het dorpje waren genaderd,
moesten wij een tijd wachten tot dat een
begrafenis was gepasseerd. Ik had daar
bij gelegenheid op te merken, dat er, sinds
ik Friesch dorpsbewoner was, een kleine
verandering in de Friesche begrafenis is
gekomen. Men weet, dat in de Friesche
dorpen mannen en vrouwen deel uitmaken