De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 20 maart pagina 1

20 maart 1910 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H'. 1708 DE AMSTERDAMMER A°. 19*10 WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Onder recLsLctLe -van. Dit nummer bevat een bijvoegsel. . Xj. "WTTHSSHsTQ-. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post / 1.65 Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling t , mail 10. Afitowfarujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar f 0.121/» Zondag 20 Maart Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel f 0.25 . 0.30 0.40 INHOUD: VIN VEERE EN VAN NABIJ: De Bezem van Schaper. Validiteit in gewichtige be trekkingen, door B.?O yerstrooming in Fries land. II, door mr. P. J. Troelstra. FEUIL LETON: De slangen-vrouw. Naar h. Eo$elech, van Albert Doriington. KUNST EN LET TEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. De gelijkenissen van een profeet, door O. Akersloot, beoord. door F. H. Hugenholtz Jr. Berichten. VROUWENEUBRIEE: Stations werk, door H. van de Moer. ALLERLEI, door Interim. DIT DE NATUUR, door E. Heimane. Gevaar lijke k una t lief de, met af b. Charivari. Portret van J. B. van Heutsz. Tooneel, door Frans Mg'ngsen. Pertret van dr. K. Wenzetburger. Utrecht, Antoon van Welie, door Plaescbaert. Burgemeester Lueger, f. Wetenschappelijke Vaiia: Automobielen en landbouw, met afb?door P. van Olst. Feiten en Fantasieën, door St. Feit en Van Tast, Damplannen. Komeet van Halley in 860, door N. INGEZONDEN. FIKANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO NIEK, door 7. d. M. en v. d. S. Brieven van Oom Jodocus, LXVI. SCHAAKSPEL. DAMBDBRIEK. ADVERTENI1EN. De bezem van Schaper. De Kamer-overzichtschrijver van de N. B. Ct. beschreef in het ochtendblad van Woensdag j.l. op de navolgende manier hoe aan het debat over de sociale verzekeringen plotseling een eind was gekomen. Eenigszina bjj w\jze van overrompeling verkreeg de voorzitter sluiting der dis cussies. Maar terstond daarop kwam de beer Borgeeius, die reeds in eene inter ruptie een repliek had aangekondigd, biertegen protesteeren. Andere Kamer leden ondersteunden hem, terwijl de heer Lotman den voorzitter tot standvastigen weerstand scheen aan te sporen. Het eind van 't lied zal wel zijn, dat Woens dag de discussies heropend worden. Uit betrouwbare bron vernamen wü, dat de voorzitter een toezegging van die strek king beeft gedaan. Met deze voorstelling van zaken zijn alle Kamerverslagen, in hun noodzakelijke verscheidenheid en zelfs in hun tenden tieuze getintheid (de clericale), wonder wel in overeenstemming. Het was een leuke krijgslist van den voorzitter", zeide de Tijd; de voorzitter sloot, in de beweging na de ministerieele rede, de beraadslaging", vertelde Land en Volk; de hamer viel stomme verbazing overal",, zoo hoorden we 't van de Telegraaf. De nacht zal wel replieken brengen", was de meening van het Centrum. Maar de nacht bracht in plaats daar van een zoo fraai en welgesmeed ge konkel", dat op de krijgslist" van den voorzitter (zijn krijgïlist scheen hem opgedrongen en bestond in te groote passiviteit direct na de vergissing") een formeele guet-apens volgde, een in hin derlaag afwachten en met stemmen neer eabelen van het rechtvaardig verzoek om het woord, door de minderheid gedaan. Het was op dat oogenblik van onfatsotn-met-deftig-gezicht, dat de heer Scha per, die nu eenmaal niet dezelfde kost school heeft gehad als in hun jeugd de heeren Lohman en de Geer, de woor den gebruikte, die in 2\]n gerechte veront waardiging voor hem de beste uiting ?waren van zijn opbruisend gevoel van afkeer. De fijnbesnaarde Maasbode (een blad voor swells) zegt, dat bij dezen Schaper de oude Adam boven kwam", d. w. z. de man van een zeker milieu", en dat zijn taal naar de verfkwast riekte". Aannemende, dat de taal van den edelen signor, die dit schreef, in gevallen als deze aan zijn verguld-op-snee gebeden boekje zou herinneren, moeten wij twee dingen constateeren: Ten eerste, dat niemand goedkeurt, dat men zich door zijn hartstocht laat beheerschen en zich vergeet. Ten tweede, dat er niets ter wereld eoms uitnemender is dan dat iemand op het juiste oogenblik zijn hartstocht niet meer meester is en zich eens harte lijk flink vergeet". Onweer zuivert! En bezems vegen schoon. Soms is het eisch, dat er iets losbreekt, wat ook. EQ dat was thans zoo. Waar de goede trouw ertoe noopte den heer Borgesius, die zijn repliek had aangekondigd, en nog anderen, die zon der argwaan op hun replieken hadden gerekend, den tijd te gunnen, dien zij noodig hadden, werd bij stille afspraak hun den mond gesnoerd met het domme geweld van de overmacht. Denk u die rechtsche heeren, zittend met onschuldige gezichten, of ze van den prins geen kwaad weten, ieder net doend of hij met recht en billijkheid was te rade gegaan vóór hij zijn stem gaf voor" of tegen", en die dan langzamerhand blijken, eenvoudig om met dommekracht de minderheid te smoren, machinaal hun tegen" te hebben geroepen! De heer Schaper, wit-gloeiend van verontwaardiging vergat zich toen Wij zijn met ver mis, als wij zeggen, dat 'a heeren Schapers optreden bij duizenden voor zoover ze in hun bladen onverminkte verslagen lazen een oprechte genoegdoening moet hebben gegeven. Men maakt zijn woorden" daarmee niet tot de zijne. Maar men ge voelt de oprechtheid en het recht van zijn handelwijze. Men voelt het zuiverende van zijn, wij zouden durven zeggen oudTestamentische verontwaardiging. Het gaf lucht aan uw rechtsgevoel, dat die orkaan van hartstocht en die taaie obstructieve geeseling, over de Rechter zijde passeerde. De heer Lohman zei: Laat het land nu maar eens zien wat men van zulke obstructionnisten verwachten mag. Wat het land zou zeggen ? Als morgen aan den dag verkiezingen werden uitgeschreven zouden de sociaal democraten tien duizend of meer stemmen rijker worden door 's heeren Schapers optreden alleen. Er zit nog wel rechtsgevoel in de massa.Eu er zit afkeer van domperij in ons land. * * * De heeren van Rechts, die 't onderste uit hun Meerderheids-kan wilden heb ben, viel het deksel der obstructie pijn lijk op den neus! Dat de vrome Heeren een stillen spijt hadden over den tegenvaller blijkt dui delijk uit de verslagen. Toen de heer Schaper hun echter vroeg of ze ook openlijk schuld wilden bekennen kwam er slechts gehoon van hun zijde. Hoe komt men er ook aan! Schuld bekennen l Dat is Christendom in de praktijk! En wij moeten de vraag wel stellen: Is het niet het Christendom ver lagen door het te doen afdalen tot iets zoo gewoons, zoo alledaags ... als de prak tijk ? Neen men zal geen schuld bekennen. Maar... men zal het VOOIU.OOPIG XIBT MEER DOEN! *** In het Parlement staat voortaan naast de zweep van Troelstra de bezem van Schaper. Validiteit in gewichtige betrekkingen. "Wij hebben sedert eenigen tijd weer een Hoofd van den Alg. Staf, en wat knapheid en karakter betreft, stellig een opperbeste. Jammer, dat de gezondheidstoestand van den generaal Sabron zoo wankelend is, want voor een dergelijke betrekking moet men toch eigenlijk een ook lichamelijk, krachtig man hebben. Reeds als gouverneur der Militaire Academie was hu langdurig en ernstig ziek; als Minister van Oorlog heeft hij het niet kunnen bolwerken. Zal het hem in zijn tegenwoordige werkzaamheden beter lukken? Wij hopen het voor hem, en voor het leger, en voor het land. Want, terecht is er, in het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer over de Oorlogsbegrooting voor 1910, op gewezen, dat in den zomer van 1909 de toestand, waarin zich het hoogere legerbestuur bevond be droevend heeten mag. De Minister van Oorlog (Sabron) was ziek, de Chef van don Generalen Stat' (Thiange) eveneens, de Commandant van het Veldleger (Kool) acht-en-zestig jaar oud en lichamelijk niet krachtig meer. Welk een bezetting voor de drie gewichtigste betrekkingen! Buiten gewone bekwaamheden, zelfs geestelijke frischheM zijn voor een opper-officier niet voldoende, wil hij zijn taak in oorlogstijd behoorlyk vervullen. In vredestijd kan hij het, al sukkelend, allicht wel af, maar daar mede mag men toch geen rekening houden. Deed men dit, dan zou er zeker ook geen aanleiding zijn om tal van kapiteins en hoofdofficieren beneden de 60 jaar den dienst te doen verlaten; men zou dan, evenals in den burgerlijken staatsdienst, den 65-jarigen leeftijd aan allen als grens kunnen stellen zeer ten bate van de schatkist. Nu men zulks niet doet, maar voor offi cieren strenger eischen van lichamelijke geschiktheid stelt, nu moet men volhouden en ook, neen juist voor de belangrijkste betrekkingen alleen mannen kiezen, die in alle opzichten voor hun taak berekend zijn. Men heeft in het meergenoemde Voorloopig Verslag tegengeworpen, dat hier een hooge uitzondering werd besproken, een ongeluk kige samenloop van omstandigheden. Ons dunkt ten onrechte. De Minister Bergansius was gedurende de laatste jaren van zijn bewind geheel op"; men sprak er zelfs van hem een coadjutor te geven, de Minister Van Rappard was gedurende zijn zoo kort bewind eenige malen afwezig voor het onder gaan eeneroperatie. Wijlen generaal Thiange heeft eigenlyk gezegd zijn ambt niet meer dan enkele weken waargenomen! Begrijpe lijk is het, dat men iemand, die, om zijn groote bekwaamheden, tot een functie van gewicht is uitverkoren, niet gaarne loslaat, wanneer hij ongesteld wordt. Doch juist daarom moet men by de keuze wat strenger letten op gezondheidstoestand. De ervaring heeft geleerd, dat, in de eerste dagen na het intreden van den oorlogstoestand, een leger vele verliezen lijdt vóór het zelfs den vijand gezien heeft; de lichamelijke nonvaleurs vallen uit. Laat men tenminste zorgen, dat zulks in de hoogste rangen niet kan voorkomen, dat de leiding niet ont wricht worde juist wanneer het van die leiding op kracht en vastheid zoozeer aan komt. Men heeft de reorganisatie van de hoogere bevel voering in 1907 die ons weldra een kwart ton per jaar kosten zal doorge dreven, op grond der noodzakelijkheid, om in vredestijd reeds zooveel doenlijk de bij mobilisatie noodige leiders-functies bezeten gereed te hebben. Dit is zeker een juist beginsel, maar wil de uit voering er van eenige waarde hebben, dan moet men ook zeker zijn, dat die opperste leiders ons op het kritieke oogenblik niet zullen ontvallen. Wel is het een teere en netelige zaak om in dergelijke gevallen te beslissen. Een Minister van Oorlog is doorgaans tijdgenoot, kameraad, vriend soms van de belangheb benden; vooral wanneer hij van hun be kwaamheid overtuigd is, moet het hem hard vallen zoo iemand toch niet ter benoeming voor te kunnen dragen, en dit te meer bij de bekende teergevoeligheid in officierskringen ten opzichte van ancienniteits-aanspraken en passeering. Toch zou het vaak in 't belang der personen zelven zijn, althans zeker van hun gezin, als men van hun plichtsgevoel of eerzucht niet meer vorderde dan hun lichaamskrachten toelaten. Maar het blijkt een zeer lastig vraagstuk, wan neer men een Minister zonder steun van wettelijke bepalingen voor dergelijke keuze stelt. Daarom zou er o. i. bij de wet moeten worden bepaald, dat aan benoeming tot kolonel en generaal een strenge keuring behoort vooraf te gaan. De leeftijdgrens, die, zooals ze nu gesteld is, toch niets beteekent, kan men dan gerust loslaten. B. De overstrooming in Friesland. n. Na een bezoek aan een paar arbeidersbuurten te Sneek, die ondergeloopen waren, zoodat men er op een planken verhooging moest loopen, gingen wij op weg naar de dorpjes Oppenhuizen en Uitwellingerga, Links van den weg liep de dorps vaart; het water stond nu tot de kruin van den weg, maar was er reeds overheen gegaan. Hier had men van een polder tijdig den dijk verzwaard, waardoor hy voor over strooming was bewaard gebleven. Een schiphuis, dat wij passeerden, stond tot het pannen dak in het water. Het kleine dorpje, waar wij ons thans bevonden, is in het bezit van drie kerken en drie scholen! Want dit is de streek van het orthodoxisme. Des te meer bevreemdde het mij, dat de menschen mij als een ouden kennis begroetten. Het is hier de plaats om een en ander te zeggen over het gebruik, dat naar wij hier vernamen, soms van den godsdienst wordt gemaakt, om aan noodzakelijke maat regelen tot zelfverdediging en bescherming tegen natuurrampen te ontkomen. Men vertelde ons, dat er boeren zijn, die zich aan die zorg onttrekken door de over strooming als een onafwendbare beschikking Gods voor te stellen. Ook moest de komeet van Halley dienst doen, om aan deze ramp het karakter te geven van een soort Gods oordeel. Men toonde mij een plaatselijk blaadje, Het Sneekertje", waarin zelfs een historisch overzicht werd gegeven om het verband tusschen kometen en overstroo mingen aan te toonen. Ook werd mij ver teld van een orthodoxen boer, die zich totaal van het water had laten insluiten, zonder eenige poging tot verweer, omdat het Zondag was. Het was hier wel erg met de over strooming ! Links van den weg de huizen in het water, door dijkjes beschermd. Rechts een ondergeloopen polder: een water molen zwaait wanhopig met de wieken. Men ziet den tramweg Joure?Sneek, aan alle kanten door water omringd, slechts even boven het water uitkomen. Rechts achter eenige woningen een groote ruimte water; hier drong het water de huizen binnen, waarvan enkele moesten ontruimd worden, terwijl men in andere noodvloeren legde, om or in te kunnen wonen. Een smid had het water 15 c.M. in zijne smederij gehad. De vrouw ging op een avond naar bed 's morgens dreven haar klompen in den gang. Drie dagen had de smid op den zolder gewoond. Hij trachtte nu zijn huis en terrein zooveel mogelijk te besehermen door met een tonmolen twee maal overdag en eenmaal in den nacht het steeds opdringende water weg te malen achter de dijkjes en kistingen, die hij rond om zijn erf had aangebracht. Eéne woning traden wij binnen, waar wij 22 c.M. water peilden in den gang en 13 c.M. in de woonkamer. De vrouw, die hier op planken woonde, deelde ons mede, dat voor vier weken met een sneeuwstorm de dijk van den polder was doorgebroken. Zij liep met klomplaarzen in huis. Ook bezochten wüeen bakkerij en zagen daar het merkwaardige tooneel, dat de bakker in watarlaarzen rondplaste in zijne bakkerij om zijn bedrijf uit te oefenen. Het verst op in het water stond een houten stal met vee, waar 13 koeien nog zoowat droog stonden op de stal, terwijl achter hen de groppe" vol water stond. Om de mest vaalt nog eenigszin» te beschermen, had de boer er een dijkje om gelegd. Meer naar den weg had deze man, die voor 14 jaar zelf was begonnen te boeren en nu een 30tal beesten hield, zijne eigen lijke boerderij, waar hij ons overtuigde, hoeveel schade hij had geleden aan het hooi dat voor een deel door het water bedorven was en dan ook reeds stond te schimmelen. Deze man huurt los land en betaalt daar voor jaarlijks circa f 2500 huur. Hij had pas f 200 huur moeten betalen en was er best over te spreken, dat hem daarvan door den landeigenaar /' 25 was teruggegeven. De inlichtingen, die ik omtrent de naaste oorzaak van den waarlijk verschrikkelijken toestand ontving, kwamen hierop neer. Eén dorpsbewoner, wien de hartstocht blijkbaar naar de keel vloog, riep op eens uit: Het is eigen schuld! De grootste boeren hebben de minste dijken ! Zelf zitten ze (hij noemde twee namec) hoog en droog; hja wenje krekt sa goed as domeny (ze wonen even goed als dominé); maar dat wij allemaal verzuipen, dat kan hun niet schelen. Or thodox of niet, dat komt er niet op aan. Ik ga trouw naar de kerk, maar het is een schandaal l" Inderdaad konden wij ons overtuigen, dat er een polder droog was gebleven, die ligt op lager peil dan land, dat was ondergeloopen. Ook hier moet, naast de Provincie, die toestanden van anarchie laat voortbestaan, de schuld worden gegeven aan het totaal onvoldoende onderhoud der dijken. Ware de nu gespaard gebleven polder óók over stroomd, de ellende zou niet te overzien zijn geweest. Wat mij hier en overal opviel, dat was de leukheid, waarmede de menschen zich in hunne benarde positie wisten te schikken. Niet het minste spoor ook van pogingen om het medelijden op te wekken. De vrouw, die daar op een noodvloer woonde in haar overstroomde kamer, verklaarde herhaalde lijk, dat het erg meeviel" en allen, die ons hunne erven en huizen onder water toonden, deden dit met zekere frischheid en een tikje humor, te opmerkelijker, waar zij reeds weken in de misère hadden gezeten. Ook waren zij allen overtuigd, dat de Regeering hier werden de Ministers ver wacht hun in de geleden schade wel zou tegemoetkomep, een optimisme, dat ik maar niet heb aangewakkerd. Hadden wij tot nog toe ten Zuiden van Sneek onze waarnemingen gedaan, nu gingen wij den noordkant uit, den kunstweg op naar Offingawier. Deze mooie greidstreek", die ik den afgeloopen zomer op een hemelschen avond nog was doorgereden, vol bewondering over de heerlijk groene velden waar het zware vee op weidde, was nu een toonbeeld van verwoesting door het water. Ook thans zagen wij, als toen, de zon ondergaan; maar haar roode gloed brandde nu fel over wijde watervlakten, waaruit boomen en hekken, huizen en molens hier en daar donker opkwamen. Toen we het dorpje Offingawier bereikt hadden, zagen we, dat een eindje verder op den puindijk was overstroomd, zoodat we ons rijtuig lieten staan vóór het herbergje, dat alleen over planken, die in 't water plasten, was te bereiken. Ook hier waren verscheidene huizen ondergeloopen en er werd met dijkjes en handmolens gewerkt, om ze zoo wat bewoonbaar te houden. Gelukkig was ik in 't bezit van een paar baggerlaarzen, die me vooral bij het bezoek aan de bakkerij te Uitwellingerga uitste kende diensten hadden bewezen en me nu in staat stelden, den 9ndergeloopen puinweg te doorwaden, tot wij een boerenplaats, die geheel door het water was afgesloten, had den bereikt. We baggerden door den drassigen grond langs de schuur, tot we bij de deur van wat vroeger de tsjernherne" (karnhoek) was, kwamen. Daar stond nog de oude karnmolen en daarom het karnpad, de steenen vloer, waarover vroeger, toen de boeren nog in hun eigen bedrijf de melk verwerkten, het paard rondliep om den karnmolen te trekken. Als groot contrast met den yiezen rommel buiten, trof de zindelijkheid hier binnenshuis, die ons zoo danig met heiligen schroom vervulde, dat wij ons in onze vuile laarzen nauwelijks binnen den drempel waagden. De boer stond ons bereidwillig te woord. Hu vertelde ons, dat er van de huizeneen eind verderop in het water een zestal ge zinnen de -woning hadden moeten verlaten. De overstrooming weet ook hij aan on voldoende zorg voor de polders. Waren de polders die wij totnogtoe bezocht hadden, partikulier", de polder hier ondergeloopen, lag in het waterschap De Groone Dijk", dat onder de gereglementeerde polders voorkomt. Het water was tot 90 cM. gestegen. Het is opmerkelijk, dat de Provincie niet zorgt, dat zelfs van gereglementeerde polders de dijken tegen dien waterstand bestand zijn. De puindijk bleek ook te laag te liggen; daardoor stond hu voor een deel onder water. Verderop, zeide hij on», was er een gat in den dijk geslagen. Ware er een dikke Noordewind geweest, dan zou, meende hij, de geheele buurt zijn ondergeloopen. Trouwens dit was ook thans vrijwel het geval. Van Sneek tot Grouw strekte zich een breede strook land uit, dat bijna overal onder water stond. Dat in een streek als deze zelfs geregle menteerde polders en publieke wegen niet tegen het boezemwater bestand zijn, is te opmerkelijker, als men bedenkt, dat deze streek laag gelegen is zij heet: de Lege Geaën (de lage dorpen) in de nabijheid van het geweldige waterreservoir van het Sneeker Meer. Juist als het water in het meer hoog is, kan men het water uit den polder niet kwijt worden naar het meer toe. Het zou dan door de sluizen in het meer moeten wegstroomen, maar door den hoogen waterstand daarin, wordt dat belet. Eéne week was er nu gemalen, om den polder iets drooger te krijgen; maar het water was slechts n vingerbreed in den polder gedaald. Toen wüvol moed den verderen tocht over den ondergeloopen dijk, naar het gat, aanvaardden, kwam ons een wagenrijder met zijn wagen achterop en bood ons aan, ons daarheen te rijden. Wie meent, dat de man daarbij werl gedreven door de zucht, om een vrachtje te verdienen, vergist zich in de menschen in deze streek. Hij was er op gesteld, dat wij alles goed zouden zien. en deed ons intusschen mededeeling van hetgeen hem zelf was overkomen. Op een Zondag was de dam bij zijn huis door het opdringende water gesprongen. Om te red den, wat te redden was, waren ze gaan pompen. Van 's morgens half 4 tot 's avonds 9 uur had hij al pompend tot de borst in het water gestaan. Het gat in den dam was dichtgemaakt en zoo had hij zich weer zoowat vrijgemaakt van het water. * * * Het was een prachtige dag toen ik mij op den weg van Warga naar Wartena be vond, om in laatstgenoemd dorp den toe stand op te nemen. Ten Zuiden van den weg «cheen van den helder blauwen hemel de stralende zon over groene landen. Daar waren zoogenaamde buitenlanden bij, zoo hoog gelegen, dat zij zonder bedijking ook thans nog droog lagen; andere, thans, evenals andere winters onder water. Ten Noorden van den weg lag binnenland", dus ingedijkt, grootendeels overstroomd. Het was een mooi, frisch gezicht, die dijken als groene strepen door het blauw tintelend water. Op mijn vraag, hoe hoog deze dijken waren, kreeg ik ten antwoord: ongeveer 70 cM. Het water had gestaan boven 80 c.M. ~ Z.P. Een enkel stuk land lag droog-, beschermd door een Hink dijkje. Lustig maalde een molentje om het droog te houden. Wij kwamen verder en zagen links over het Wartenster-wiid", onafzienbare velden water. Langzamerhand bleek het, dat de puinweg, waarover wij liepen, te laag was om het water te keeren, zelfs thans na het reeds een paar c.M. was gezakt. Het water begon op dan wa? te staan, hier en daar stond hij half onder water. Bij een groep huizen Midsburen'', die, evenals een boereplaats, geheel in het water stonden, had men den weg opgehoogd met kielzoden en boomstammen. Om op de boerenplaats te komen, had men een dijkje moeten aanleggen van den weg naar de plaats, met een plank er op om het begaan baar te maken. Hier had ik gelegenheid, met enkele der slachtoffers van de over strooming te spreken. Het was weer het oude liedje: slecht onderhoud en onvol doende constructie der dijken. Hoofd zakelijk werd de schuld gegeven aan een slechten dijk van een buitenwonenden eige naar. Toen deze het had opgegeven, was in den tijd van twee uur alles n barra zee geweest. Men wees mij een dijk, opge hoogd en met hout beschoten, men zeide dat deze ten slotte nog het water heeft gekeerd. Waterschappen, zoo deelde men mij mede, zijn hier niet, en toezicht op den staat der polders ontbreekt dus. Hoe verder ik kwam, des te onhoud baarder bleek hier de toestand: huisjes, ternauwernood verschanst achter in der haast opgeworpen dijkjes, terwijl op een enkel droog plekje een verwaande haan tusschen zijne kippen, schitterend in de zon, tevergeefs zijn best deed om de eer van de familie op te houden; kleine boeren plaatsjes rondom in het water, ja zelfs een groote boterfabriek aan alle kanten van het water omringd. Hier was het noodig op den weg over boomstammen een planken noodwég te maken, maar het water stond iets verder zoo hoog op den weg, dat men den moed had opgegeven en met een schouw de gemeenschap met het verderop droog liggende gedeelte onderhield. Niet weinig trotsch op myne baggerlaarzen maakte ik geen gebruik van de schouw, maar plaste door het water en had aldus een gesprek met een werkman die op klomplaarzen in zijne overstroomde bleek stond. Toen wij het dorpje waren genaderd, moesten wij een tijd wachten tot dat een begrafenis was gepasseerd. Ik had daar bij gelegenheid op te merken, dat er, sinds ik Friesch dorpsbewoner was, een kleine verandering in de Friesche begrafenis is gekomen. Men weet, dat in de Friesche dorpen mannen en vrouwen deel uitmaken

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl