Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOO R N E D E R L A N D.
No. 1708
De Agnieten-school in haar vroegeren toestand, gehavend op slechts ondergeschikte
punten, maar wat haar (e rel betreft beschermd door een servituut.
De Agnieten-schoool, nadat op aandrang van Mr. Z. van den Bergh het servituut
werd opgeheven, voor goed verminkt.
Gevaarlijke kuustliefde.
Nu het stadsschoen van Amsterdam
door de naderende beslissing inzake de
Damplannen meer dan ooit ieders waak
zaamheid vraagt, is het onduldbaar, dat
menschen, wier macht over de stedelijke
bouwwerken omgekeerd evenredig is aan
hun zin voor het schoone, een Arti-"
en artistieke borst opzetten, die de
meegaanden misleiden kan.
Wij hebben beloofd aan Wethouder
Van den Berghs kunstlievendheid nog
een artikeltje te wijden, en wij voelen
ons tot het schrijven hiervan ook ver
plicht. Wij voelen, dat wij er zonder
uitstel toe moeten medewerken het
?fabeltje, als zou deze wethouder zooveel
in zijn macht is angstvallig er voor
waken", dat aan het typisch
Amsterdamsche schoon niet wordt geraakt" het
fabeltje, waarvan hij zelf de eenige auteur
is, in de geboorte te smoren.
In ons eerste antwoord op het inge
zonden stuk van den Wethouder (zie het
nummer van 6 Maart) hebben wij uit
voerig doen uitkomen met hoeveel slim
heid de heer Van den Bergh den Gemeen
teraad tot een plotselingen verkoop van
het Beursterrein bracht, waardoor deze
heer tegelijkertijd een gropten roem" vau
stedelijk financier verwierf n aan het
bekroonde Damplan op heimelijke wijs
zooniet de kroon dan toch het leven
benam.
Wij hebben toen met een enkel woord
in -de herinnering geroepen zijn bewe
ringen, als zouden B. en W., met hun
hofstoet van (op kunstgebied) onbekende
grootheden, zeer goed de laatste
hand mogen leggen aan het Damplan
van een bouwkunstenaar, en daar de
hoofdgedachte" van mogen uitwerken"
op een andere wijs....
Daar een uiting als deze laatste, op
haar zelve genomen, elkeen, die ooit
over kunst heeft nagedacht, voldoende
moest inlichten over de kunstzinnigheid
van den heer Van den Bergh, waren wij
in eersten aanleg maar zuinig met onze
argumenten. Slechts de overweging, dat
in den ruimsten kring, zooals
wij hierboven reeds zeiden, in deze dagen
behoort duidelijk te worden, dat wij aan
het hoofd van Publieke Werken in
Amsterdam een man hebben, die een
gevaar is voor ons stadsschoon, dwingt
ons tot preciseering.
Wij hebben nu gekozen het geval
met de Agnieten-school. ,
Ia het kort verteld is het het volgend.
Aan de Oude Zijds Voorburgwal, niet
ver van het liefelijk gelegen huis aan
de drie grachten", zooals het door den
architect de Meijer kort geleden werd
gerestaureerd, sjaat, als een klein ver
scholen kerkje, het laatste overblijfsel
van het eens bloeiende Agnieten-klooster.
L'e geschiedenis leert, en Wagenaar ver
telt het en illustreert het, hoe dit klooster
ontstond in de 14de eeuw, en hoe het,
na de verdwijning der pieuse nonnekens
in den Hervormingstijd, later de bakermat
werd van ons Amsterdamsen Hooger
Onderwijs (Athenaeum Illustre).
Het Hooger Onderwijs kreeg uitge
breidere eischen. De ruimte van het
Agnieten-kerkje werd te gering voor
het steeds wassende studentenaantal, en
in de dagen dat de heer Z. van den
Bergh door de Amsterdamsche Alma
Mater gelaafd werd, was de studeerende
jongelingschap waarschijnlijk reeds gansch
vergeten waar die goede Moeder het eerst
vertoefde.
Nu stond het kerkje, als schooltje ge
bruikt, onaanzienlijk achter het
renaissancepoortje, en een beetje vernonchaleerd:
in den loop der tijden was er dit en dat
tegenaan geplakt, o. a. een eigenwijze
schoorsteen, terwijl een malle wenteltrap
en een houten uitbouw zonderlingen
indruk maakten. Ja. wandelde men het
poortje door, zoo zag men tot zijn ver
rassing hoe bijna de helft van het
voorpleintje werd ingenomen door een ver
trek, behoorsnde bij het links gelegen
perceel, welk vertrek niet hooger kwam
dan de yoormuur zelf, en dua, hoewel
een malligheid makend van het pleintje,
geen schade deed aan het gezicht op den
gevel, van den Voorburgwal gezien.
Evenmin trouwens als door wenteltrap,
schoorsteen, uitbouw, en andere
bijkomstigheden het geveltje voorgoed ge
schaad was.
Totdat de eigenaresse van het perceel,
waarbij dit lage vertrek behoorde, zich
wendde tot den kunstlievenden heer Van
den Bergh. Zij hield hem het volgende
voor. Eigenaresse van dat deel van het
voorpleintje, waarop haar uitbouw stond,
wist zij dit gedrukt door een servituut,
dat haar de plicht oplegde niet hooger te
bouwen dan de voormuur zelf. Dit ser
vituut hinderde haar. Zij wilde ver
bouwen" en zij wilde af' zijn van die
lastige verplichting. Zij gaf zelfs een
reep van zes meter grond aan de Ge
meente cadeau, op voorwaarde dat zij
dan ook alle vrij hei d herkreeg. Vrijheid,
wel te verstaan, om hooger te
b o uw e n.
De voordracht kwam in den Raad.
De heer Sterck, die een kenner van
oud-Amsterdam is, had tusschen alle
andere onschuldige voordrachten dit
gevalletje gevonden, en haastte zich te
protesteeren. Hij zeide, dat het beter
ware te verkrijgen, dat het heele ver
trekje verdween, en waarschuwde bij
aanname der voordracht voor een lateren
misstand".
Nu is het ongelukkige van de behan
deling van voordrachten als deze, dat zij
tot het laatste oogenblik toe aan de
aandacht van hen, die 't Inet onze stad
goed meenen, en zelfs van de Gemeente
raadsleden kunnen ontsnappen. Hetlaatste
woord is theoretisch zeker bij den Raad
en bij de publieke opinie. In gevallen
als deze is echter practisch het pleit vaak
beslist vóór buitenstaander en Raadslid
wéten wat er geschiedt.
Hoe het zij, de heer Van den Bergh,
van wat er aan de hand was zeer op
de hoogte, als uit zijn eigen woorden
bleek, verklaarde: 1)
De zaak is zoo gelegen. Dat vertrekje,
dat uitbouwtje, dat schijnbaar op ons ter
rein staat, is er nu, Nu-komt de regeling
hierop neer, dat een deel er van, ter
grootte van ongeveer de helft, zal worden
afgebroken, zal verdwijnen. Met andere
woorden: wij krijgen een grooter terrein
vry dan wy nu hebben. Nu ware het
natuurlek meer gewengcht, dat het andere
stuk ook verdween. Daarmede ben ik het
volkomen eens. Zóó eens, dat van deze
zijde zeer ernstig is beproefd, dit gedaan
te krijgen. Wy hebben, toen dit verzoek
tot ons kwam na raadpleging van de
Commissie van Bijstand en den Wethouder
voor het Onderwijs, getracht, het ge
bouwtje geheel te doen verdwijnen. Bij
onderzoek bleek echter, dat de aanleiling
voor het verbouwen 2) grootendeels zou
vervallen omdat de bestemming van het
aangrenzende gebouw zóó is, dat het niet
anders kan. Toen zijn wij ons gaan af
vragen : krijgen wij op deze manier ver
betering ? En na overleg met Bouw
en Woningtoezicht, is uitgemaakt, dat
wij er inderdaad op zullen vooruitgaan
met deze regeling, zoodat er voor ons geen
motief ie, om deze zaak af te wijzen.
Men betaalt voor de kosten, die wij
maken en staat een stukje grond af. Waar
dat het geval ie, kan men toch van iemand,
die verbouwen wil, niet het onmogelijke
eischen. Gepoogd is meer te kry'gen, maar
het is niet gelukt."
En verder op:
Nemen wy de zaak zooals de heer
Sterck die beschouwt, dan hadden wij iets
kunnen weigeren (n.l. de toestemming
hooger te bouwen Red.), maar Burge
meester en Wethouders zitten hier toch
niet om ingezetenen, die hun inrichtingen
willen verbouwen en uitbreiden dit zoader
behoorlijke motieven onmogelijk te maken."
Hier heeft men dan denzelfden man
weer, aan wien wij verweten, hij durfde
zeggen: ten onrechte verweten! dat
hij fiaaneieele winst en rooilijnen-over
wegingen stelde boven eischen van waar
digheid en schoonheid.
Is de eigenaresse per slot van rekening
niet geneigd het heele vertrek te doen
vervallen ? Och, zegt de wethouder, 't
is wel jammer, maar dan moet Amster
dam maar toegeven! Laat die buurvrouw
haar bouwsels dan maar optrekken tot
zij een schoonen en historischen gevel
voorgoed voor een deel maskeert,
want niet waar: zij betaalt voor de
kosten" en (nog schooner vooruitzicht!)
staat grond af!"
Men zie naar de beide photograrieën,
die hier gereproduceerd werden : de eene
genomen vóór, de andere na de
verbou
1) Gemeenteblad II, vergadering van 30
Juni 1909, pag. (388.
2) Is hier dan" uitgevallen ? Red.
wing. Zij geven helaas te onvolkomen
weer tot welk een onoogeiijke
wanschapenheid onze kunstzinnige Wethouder
een der laatste monumentjes heeft doen
verworden, welke ons uit den gothieken
tijd nog restten: Een harmonisch ge
heel, op herstelbare wijze alleen be
schadigd, onherstelbaar (of men moest
tot onteigening komen!) verminkt en
verloren. Een schoone evenwichtigheid
voor goed gebroken, onthutsend als ze
er vóór staat. Een beleediging voor ieder
zuiver gevoel voor harmonie !
Men ga er naar kijken! Is het geen
driedubbele zotheid: van ean gevel een
voudig een hap af te laten nemen ? Van
het gezicht, van het levend gelaat, dat
een schoone gevel is! Er is geen verschil
tusschen de harmonie vaneen welgevormd
menschelijk lichaam of gelaat en de
harmonie van een kunstvol samenstel.
Ga zien naar de Agnieten-school, zooals
ze nu is, en ge krijgt het gevoel, dat u
eveneens zou bevangen, indien men van
iemands die u lief is, het hoofd b.v. voor
de linkerhelft had kaalgeschoren : Wan
staltig en het innigste in u kwetsend, in
derdaad.
En wie gaat zien, neme dan vooral
het Gemeenteblad mede met de schoone
passage:
Men betaalt voor de kosten, die wij
maken en ataat een stukje grond af.
En inen herleze 's heeren Van den
Berghs stuk in ons nummer van den
6den Maart:
Wist gij hoe ik sta ten opzichte van
al wat kunst is (in den kring van Arti kau
men er D misschien wel over inlichten),
dat ife Amsterdam een der mooiste steden
vind van de vele die ik gezien heb, hoe
ik er angstvallig voor waak, voor zooyer
dit van mij afhangt, dat aan dat typisch
Amsterdamsche schoon niet wordt ge
raakt gy zoudt er om lachen als gij
een ander over mij een oordeel hoordet
vellen, zooals gy uwen lezers hebt voor
gezet.
Wij vinden het heelemaal niet om te
lachen, dat een Wethouder, die o ver on s
stadsschoon meer feitelijke macht heeft
dan misschien iemand anders, zoo over
zichzelf tevreden is, terwijl hij handelt
g el ij k g ij handelt!
Wanneer onze Wethouder in 't nauw
is, beroept hij zich gaarne op de Com
missie van Bijstand. Daar zitten mannen
in, die toch zeker wel oog voor (het)
schoone hebben". Het is te vreezen, dat
uit den boezem van deze Commissie,
waarin twee aannemers zitten en een
en dezelfde architect, voor 's heeren Van
den Berghs kunstzin te veel leiding
komt. Aan de meest eenparig goedge
keurde ontwerpen, b. v. komende van
een Jury als die voor de Damplannen,
of van een Schoonheidscommissie, als
die het Spinhuis gered heeft, vindt
deze Commissie van Bijstand steeds ge
legenheid het een of het ander, en meest
het geheel, den hals om te draaien...
en de heer Van den Bergh is daar dan
de kunstminnende verdediger van.
Wij hebben hierboven de verminking
van het oude Agnieten-kerkje in het
licht gesteld.
Wij spreken voorloopig over het Spin
huis niet en zwijgen over de in dat
verband ontworpen l]/4-architectuur, dit,
zoo noodig, reserveerend voor later
nu willen wij slechts den bescheiden
wensch uiten, dat de Wethouder eens
ophoude als een groot vereerder van het
stadsschoon zich voor te doen, waar het
stadsschoon bij hem juist IN OEDUBIO
OEVAAR IS.
(Mm
De oudste Amsterdamsche Wethouder, de
heer Delprat, eindigde zijn gloed volle en toch
gek uischte installatie rede Woensdag j.1. aldus:
Mag ik U, burgemeester, thans
nitnoodigen den voorzitterszetel in te nemen
dat U dien langen tijd moge
bekleeden tot heil van Amsterdam."
Krachtig applaus, zegt het verslag in de
dagbladen, bezegelde deze toespraak. Gaen
wonder l Het geeft een gevoel van gerustheid
te weten, dat wij nu een burgemeester heb
ben die ook behanger is, zoodat hij xieh
zonder ophouden zal kunnen wijden aan de
bekleeding van den voorzitterszetel.
#?
Thans kan de Min. (de heer Talma)
zeggen dat hij hoopt te kunnen zorgen, dat
het ontwerp nog dit jaar zij n departement
verlaat."
En toch zijn er nog altijd menschen die
niet tevreden zijn over dezen minister l
«
Men heeft Minister Talma vaak verweten
dat hij geaffecteerd spreekt. Hij heeft zyn
leven gebeterd. Volgens het verslag in de
N. JK. Ct. sprak Z.E. in de Tweede Kamer:
Ik heb daar een lij zing bijgewoond
van den heer Lovink over mond- en
klauwzeer."
*
A. J. H., burgemeester van Standaarbuiten,
door de rechtbank te Breda veroordeeld
wegens het niet kennis geven aan den burge
meester" van het feit, dat zich verschijnselen
van besmettelijke ziekte voordeden by zijn
vee en wegens het niet afgezonderd honden
van zulk vee van ander vee.
De Hooge Raad achtte (in strijd met de
conclusie van het O. M.) ongegrond het
cassatiemiddel, volgens hetwelk de reqnirant
niet rerplicht was kennis te geven aan den
burgemeester, omdat hy zelf burgemeester
was. De requirant toch had kennis kunnen
geven aan den persoon, die den burgemeester
bij diens ontstentenis vervangt."
De gedachtengang is duidelijk. Er ia ont
stentenis van den burgemess :er als de
burgemeester zelf burgemeester is. Slechts
wanneer de burgemeester geen burgemeester
is, is hij burgemeester.
*
Ofschoon Lichtinger verouderd is,
blijkt het dat onze inzichten staan op
zyn schouders" (School en Leven).
Maar tevens blijkt het dat onze inzichten
nog steeds niet op hun eigen beenen kunnen
loopen.