De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 20 maart pagina 6

20 maart 1910 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOO R N E D E R L A N D. No. 1708 De Agnieten-school in haar vroegeren toestand, gehavend op slechts ondergeschikte punten, maar wat haar (e rel betreft beschermd door een servituut. De Agnieten-schoool, nadat op aandrang van Mr. Z. van den Bergh het servituut werd opgeheven, voor goed verminkt. Gevaarlijke kuustliefde. Nu het stadsschoen van Amsterdam door de naderende beslissing inzake de Damplannen meer dan ooit ieders waak zaamheid vraagt, is het onduldbaar, dat menschen, wier macht over de stedelijke bouwwerken omgekeerd evenredig is aan hun zin voor het schoone, een Arti-" en artistieke borst opzetten, die de meegaanden misleiden kan. Wij hebben beloofd aan Wethouder Van den Berghs kunstlievendheid nog een artikeltje te wijden, en wij voelen ons tot het schrijven hiervan ook ver plicht. Wij voelen, dat wij er zonder uitstel toe moeten medewerken het ?fabeltje, als zou deze wethouder zooveel in zijn macht is angstvallig er voor waken", dat aan het typisch Amsterdamsche schoon niet wordt geraakt" het fabeltje, waarvan hij zelf de eenige auteur is, in de geboorte te smoren. In ons eerste antwoord op het inge zonden stuk van den Wethouder (zie het nummer van 6 Maart) hebben wij uit voerig doen uitkomen met hoeveel slim heid de heer Van den Bergh den Gemeen teraad tot een plotselingen verkoop van het Beursterrein bracht, waardoor deze heer tegelijkertijd een gropten roem" vau stedelijk financier verwierf n aan het bekroonde Damplan op heimelijke wijs zooniet de kroon dan toch het leven benam. Wij hebben toen met een enkel woord in -de herinnering geroepen zijn bewe ringen, als zouden B. en W., met hun hofstoet van (op kunstgebied) onbekende grootheden, zeer goed de laatste hand mogen leggen aan het Damplan van een bouwkunstenaar, en daar de hoofdgedachte" van mogen uitwerken" op een andere wijs.... Daar een uiting als deze laatste, op haar zelve genomen, elkeen, die ooit over kunst heeft nagedacht, voldoende moest inlichten over de kunstzinnigheid van den heer Van den Bergh, waren wij in eersten aanleg maar zuinig met onze argumenten. Slechts de overweging, dat in den ruimsten kring, zooals wij hierboven reeds zeiden, in deze dagen behoort duidelijk te worden, dat wij aan het hoofd van Publieke Werken in Amsterdam een man hebben, die een gevaar is voor ons stadsschoon, dwingt ons tot preciseering. Wij hebben nu gekozen het geval met de Agnieten-school. , Ia het kort verteld is het het volgend. Aan de Oude Zijds Voorburgwal, niet ver van het liefelijk gelegen huis aan de drie grachten", zooals het door den architect de Meijer kort geleden werd gerestaureerd, sjaat, als een klein ver scholen kerkje, het laatste overblijfsel van het eens bloeiende Agnieten-klooster. L'e geschiedenis leert, en Wagenaar ver telt het en illustreert het, hoe dit klooster ontstond in de 14de eeuw, en hoe het, na de verdwijning der pieuse nonnekens in den Hervormingstijd, later de bakermat werd van ons Amsterdamsen Hooger Onderwijs (Athenaeum Illustre). Het Hooger Onderwijs kreeg uitge breidere eischen. De ruimte van het Agnieten-kerkje werd te gering voor het steeds wassende studentenaantal, en in de dagen dat de heer Z. van den Bergh door de Amsterdamsche Alma Mater gelaafd werd, was de studeerende jongelingschap waarschijnlijk reeds gansch vergeten waar die goede Moeder het eerst vertoefde. Nu stond het kerkje, als schooltje ge bruikt, onaanzienlijk achter het renaissancepoortje, en een beetje vernonchaleerd: in den loop der tijden was er dit en dat tegenaan geplakt, o. a. een eigenwijze schoorsteen, terwijl een malle wenteltrap en een houten uitbouw zonderlingen indruk maakten. Ja. wandelde men het poortje door, zoo zag men tot zijn ver rassing hoe bijna de helft van het voorpleintje werd ingenomen door een ver trek, behoorsnde bij het links gelegen perceel, welk vertrek niet hooger kwam dan de yoormuur zelf, en dua, hoewel een malligheid makend van het pleintje, geen schade deed aan het gezicht op den gevel, van den Voorburgwal gezien. Evenmin trouwens als door wenteltrap, schoorsteen, uitbouw, en andere bijkomstigheden het geveltje voorgoed ge schaad was. Totdat de eigenaresse van het perceel, waarbij dit lage vertrek behoorde, zich wendde tot den kunstlievenden heer Van den Bergh. Zij hield hem het volgende voor. Eigenaresse van dat deel van het voorpleintje, waarop haar uitbouw stond, wist zij dit gedrukt door een servituut, dat haar de plicht oplegde niet hooger te bouwen dan de voormuur zelf. Dit ser vituut hinderde haar. Zij wilde ver bouwen" en zij wilde af' zijn van die lastige verplichting. Zij gaf zelfs een reep van zes meter grond aan de Ge meente cadeau, op voorwaarde dat zij dan ook alle vrij hei d herkreeg. Vrijheid, wel te verstaan, om hooger te b o uw e n. De voordracht kwam in den Raad. De heer Sterck, die een kenner van oud-Amsterdam is, had tusschen alle andere onschuldige voordrachten dit gevalletje gevonden, en haastte zich te protesteeren. Hij zeide, dat het beter ware te verkrijgen, dat het heele ver trekje verdween, en waarschuwde bij aanname der voordracht voor een lateren misstand". Nu is het ongelukkige van de behan deling van voordrachten als deze, dat zij tot het laatste oogenblik toe aan de aandacht van hen, die 't Inet onze stad goed meenen, en zelfs van de Gemeente raadsleden kunnen ontsnappen. Hetlaatste woord is theoretisch zeker bij den Raad en bij de publieke opinie. In gevallen als deze is echter practisch het pleit vaak beslist vóór buitenstaander en Raadslid wéten wat er geschiedt. Hoe het zij, de heer Van den Bergh, van wat er aan de hand was zeer op de hoogte, als uit zijn eigen woorden bleek, verklaarde: 1) De zaak is zoo gelegen. Dat vertrekje, dat uitbouwtje, dat schijnbaar op ons ter rein staat, is er nu, Nu-komt de regeling hierop neer, dat een deel er van, ter grootte van ongeveer de helft, zal worden afgebroken, zal verdwijnen. Met andere woorden: wij krijgen een grooter terrein vry dan wy nu hebben. Nu ware het natuurlek meer gewengcht, dat het andere stuk ook verdween. Daarmede ben ik het volkomen eens. Zóó eens, dat van deze zijde zeer ernstig is beproefd, dit gedaan te krijgen. Wy hebben, toen dit verzoek tot ons kwam na raadpleging van de Commissie van Bijstand en den Wethouder voor het Onderwijs, getracht, het ge bouwtje geheel te doen verdwijnen. Bij onderzoek bleek echter, dat de aanleiling voor het verbouwen 2) grootendeels zou vervallen omdat de bestemming van het aangrenzende gebouw zóó is, dat het niet anders kan. Toen zijn wij ons gaan af vragen : krijgen wij op deze manier ver betering ? En na overleg met Bouw en Woningtoezicht, is uitgemaakt, dat wij er inderdaad op zullen vooruitgaan met deze regeling, zoodat er voor ons geen motief ie, om deze zaak af te wijzen. Men betaalt voor de kosten, die wij maken en staat een stukje grond af. Waar dat het geval ie, kan men toch van iemand, die verbouwen wil, niet het onmogelijke eischen. Gepoogd is meer te kry'gen, maar het is niet gelukt." En verder op: Nemen wy de zaak zooals de heer Sterck die beschouwt, dan hadden wij iets kunnen weigeren (n.l. de toestemming hooger te bouwen Red.), maar Burge meester en Wethouders zitten hier toch niet om ingezetenen, die hun inrichtingen willen verbouwen en uitbreiden dit zoader behoorlijke motieven onmogelijk te maken." Hier heeft men dan denzelfden man weer, aan wien wij verweten, hij durfde zeggen: ten onrechte verweten! dat hij fiaaneieele winst en rooilijnen-over wegingen stelde boven eischen van waar digheid en schoonheid. Is de eigenaresse per slot van rekening niet geneigd het heele vertrek te doen vervallen ? Och, zegt de wethouder, 't is wel jammer, maar dan moet Amster dam maar toegeven! Laat die buurvrouw haar bouwsels dan maar optrekken tot zij een schoonen en historischen gevel voorgoed voor een deel maskeert, want niet waar: zij betaalt voor de kosten" en (nog schooner vooruitzicht!) staat grond af!" Men zie naar de beide photograrieën, die hier gereproduceerd werden : de eene genomen vóór, de andere na de verbou 1) Gemeenteblad II, vergadering van 30 Juni 1909, pag. (388. 2) Is hier dan" uitgevallen ? Red. wing. Zij geven helaas te onvolkomen weer tot welk een onoogeiijke wanschapenheid onze kunstzinnige Wethouder een der laatste monumentjes heeft doen verworden, welke ons uit den gothieken tijd nog restten: Een harmonisch ge heel, op herstelbare wijze alleen be schadigd, onherstelbaar (of men moest tot onteigening komen!) verminkt en verloren. Een schoone evenwichtigheid voor goed gebroken, onthutsend als ze er vóór staat. Een beleediging voor ieder zuiver gevoel voor harmonie ! Men ga er naar kijken! Is het geen driedubbele zotheid: van ean gevel een voudig een hap af te laten nemen ? Van het gezicht, van het levend gelaat, dat een schoone gevel is! Er is geen verschil tusschen de harmonie vaneen welgevormd menschelijk lichaam of gelaat en de harmonie van een kunstvol samenstel. Ga zien naar de Agnieten-school, zooals ze nu is, en ge krijgt het gevoel, dat u eveneens zou bevangen, indien men van iemands die u lief is, het hoofd b.v. voor de linkerhelft had kaalgeschoren : Wan staltig en het innigste in u kwetsend, in derdaad. En wie gaat zien, neme dan vooral het Gemeenteblad mede met de schoone passage: Men betaalt voor de kosten, die wij maken en ataat een stukje grond af. En inen herleze 's heeren Van den Berghs stuk in ons nummer van den 6den Maart: Wist gij hoe ik sta ten opzichte van al wat kunst is (in den kring van Arti kau men er D misschien wel over inlichten), dat ife Amsterdam een der mooiste steden vind van de vele die ik gezien heb, hoe ik er angstvallig voor waak, voor zooyer dit van mij afhangt, dat aan dat typisch Amsterdamsche schoon niet wordt ge raakt gy zoudt er om lachen als gij een ander over mij een oordeel hoordet vellen, zooals gy uwen lezers hebt voor gezet. Wij vinden het heelemaal niet om te lachen, dat een Wethouder, die o ver on s stadsschoon meer feitelijke macht heeft dan misschien iemand anders, zoo over zichzelf tevreden is, terwijl hij handelt g el ij k g ij handelt! Wanneer onze Wethouder in 't nauw is, beroept hij zich gaarne op de Com missie van Bijstand. Daar zitten mannen in, die toch zeker wel oog voor (het) schoone hebben". Het is te vreezen, dat uit den boezem van deze Commissie, waarin twee aannemers zitten en een en dezelfde architect, voor 's heeren Van den Berghs kunstzin te veel leiding komt. Aan de meest eenparig goedge keurde ontwerpen, b. v. komende van een Jury als die voor de Damplannen, of van een Schoonheidscommissie, als die het Spinhuis gered heeft, vindt deze Commissie van Bijstand steeds ge legenheid het een of het ander, en meest het geheel, den hals om te draaien... en de heer Van den Bergh is daar dan de kunstminnende verdediger van. Wij hebben hierboven de verminking van het oude Agnieten-kerkje in het licht gesteld. Wij spreken voorloopig over het Spin huis niet en zwijgen over de in dat verband ontworpen l]/4-architectuur, dit, zoo noodig, reserveerend voor later nu willen wij slechts den bescheiden wensch uiten, dat de Wethouder eens ophoude als een groot vereerder van het stadsschoon zich voor te doen, waar het stadsschoon bij hem juist IN OEDUBIO OEVAAR IS. (Mm De oudste Amsterdamsche Wethouder, de heer Delprat, eindigde zijn gloed volle en toch gek uischte installatie rede Woensdag j.1. aldus: Mag ik U, burgemeester, thans nitnoodigen den voorzitterszetel in te nemen dat U dien langen tijd moge bekleeden tot heil van Amsterdam." Krachtig applaus, zegt het verslag in de dagbladen, bezegelde deze toespraak. Gaen wonder l Het geeft een gevoel van gerustheid te weten, dat wij nu een burgemeester heb ben die ook behanger is, zoodat hij xieh zonder ophouden zal kunnen wijden aan de bekleeding van den voorzitterszetel. #? Thans kan de Min. (de heer Talma) zeggen dat hij hoopt te kunnen zorgen, dat het ontwerp nog dit jaar zij n departement verlaat." En toch zijn er nog altijd menschen die niet tevreden zijn over dezen minister l « Men heeft Minister Talma vaak verweten dat hij geaffecteerd spreekt. Hij heeft zyn leven gebeterd. Volgens het verslag in de N. JK. Ct. sprak Z.E. in de Tweede Kamer: Ik heb daar een lij zing bijgewoond van den heer Lovink over mond- en klauwzeer." * A. J. H., burgemeester van Standaarbuiten, door de rechtbank te Breda veroordeeld wegens het niet kennis geven aan den burge meester" van het feit, dat zich verschijnselen van besmettelijke ziekte voordeden by zijn vee en wegens het niet afgezonderd honden van zulk vee van ander vee. De Hooge Raad achtte (in strijd met de conclusie van het O. M.) ongegrond het cassatiemiddel, volgens hetwelk de reqnirant niet rerplicht was kennis te geven aan den burgemeester, omdat hy zelf burgemeester was. De requirant toch had kennis kunnen geven aan den persoon, die den burgemeester bij diens ontstentenis vervangt." De gedachtengang is duidelijk. Er ia ont stentenis van den burgemess :er als de burgemeester zelf burgemeester is. Slechts wanneer de burgemeester geen burgemeester is, is hij burgemeester. * Ofschoon Lichtinger verouderd is, blijkt het dat onze inzichten staan op zyn schouders" (School en Leven). Maar tevens blijkt het dat onze inzichten nog steeds niet op hun eigen beenen kunnen loopen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl